1.
L’être et le même
1. Het zijn en het zelf
Le Moi est l'identification
par excellence, l'origine du phénomène
même de l'identité. L'identité du Moi n'est pas, en effet,
la permanence d'une qualité inaltérable. Je suis moi-même non pas à cause de tel ou tel trait de caractère que j'identifie au préalable pour me retrouver le même.
C'est parce que je suis d'emblée le même ‑ me ipse ‑ une ipséité ‑ que je peux identifier tout objet, tout
trait de caractère et tout être. |
Het Ik
is bij uitstek identificatie. Het is zelfs de oorsprong van het
verschijnsel identiteit. De identiteit van het Ik is inderdaad
niet een niet veranderende hoedanigheid die voortduurt. Ik ben
niet mezelf dank zij een of andere kenmerk dat mij op voorhand
met mijzelf identificeert ik waardoor ik mij als dezelfde terug
kan vinden. Omdat ik van begin af aan het zelf ben – me
ipse (ik in eigen persoon) – een « ipseïteit
», daarom kan ik ieder object identificeren, ieder kenmerk,
ieder zijn.
|
De tekst moet onschuldig beginnen: Er is om te beginnen niets
bijzonders aan de hand. Om mezelf te herkennen heb ik niet iets van buiten
mezelf nodig. Ik hoef me niet aan de hand van een of ander kenmerk met mezelf
te identificeren. Ik identificeer me met mezelf. Zó bén ik. Zo, mezelf zijnd,
on-middel-lijk, identificeer ik ieder ding, ieder object, alles wat anders is Mijn me identificeren met mezelf betekent automatisch, natuurlijk,
dat alles, het andere er is. Ik beschik over wat voorhanden is, mijn wereld en
alles daarin - voor zover ik weet of kan. De wereld als maakbaar. Ik ben centrum
en spil van mijn universum.
Maar is dat niet de wereld van een zwaar verwend of bijna autistisch
kind? Alvorens daarop in te gaan wil Levinas eerst het identificeren
meer aanscherpen, vullen, profileren. Wat is dat zich identificeren
met zichzelf? Hoe voltrekt het zich?
Cette identification n'est pas une simple
« redite » de soi: le « A est A » du Moi, c'est le « A anxieux
pour A » ou le « A jouissant de A », toujours le « A tendu sur A ». Le hors du moi le sollicite dans le besoin: le
hors du moi est
pour moi. La tautologie
de l'ipséité est un égoïsme. | |
Deze
identificatie is niet een simpele "heruitgave" van zichzelf:
Het "A is A" van mij. Het is: "A dat bezorgd is voor
A", of het " A dat van A geniet". Het is. Altijd
"A gericht op A". Het buiten mij zoekt het in de behoefte:
wat buiten mij is is voor mij. De tautologie van de ipséïteit
is een egoïsme. |
Met andere woorden: zich identificeren met zichzelf is niet
neutraal, niet on-betrokken, onpartijdig, objectief
als zoiets bestaat. Het ik is altijd op zichzelf betrokken, emotioneel en affectief
ingekleurd door wat aan mijn behoefte tegemoet komt, appetijtelijk is, - subjectief.
Dat wil niet zeggen dat het ik niet objectief zou zijn in de zin van "gericht
op een object". Een uitspraak als: “Ik zie een fiets” kan best een objectieve
uitspraak zijn. De fiets kan best een objectief gegeven zijn. Levinas zegt in de tweede alinea
enkel: wanneer ik een fiets zie, dan
zie ik die. Terwijl ik “dat daar” zie, zie ik "hier". Ook al laat iets me verder koud: het speelt zich voor mijn
ogen af. Levinas zal daar nu op in gaan. ( Misschien moet je iedere zin
twee keer lezen. De woorden kunnen dan meer hun eigenzinnige richting gaan.)
La connaissance vraie
où le Moi
« laisse faire » et laisse
luire un être
étranger, n'interrompt pas
cette identification originelle, n'attire pas sans retour le Moi hors de lui‑même. L'être
entre dans la sphère
de la connaissance vraie.
En devenant thème, il conserve certes
une étrangeté à l'égard du penseur qui l'embrasse. Mais il cesse
aussitôt de heurter la pensée. Cet étranger
se naturalise, en quelque façon, dès qu'il se
commet avec la connaissance. En soi ‑et,
par conséquent, ailleurs que dans la pensée, autre qu'elle ‑
il n'a
pas la (262) barbarie sauvage
de l'altérité. Il a un sens. L'être
se propage en images infinies qui en émanent, se dilatant
ainsi par une espèce d'ubiquité
pour pénétrer dans les intérieurs
des hommes. Il se montre
et rayonne, comme si la plénitude même de son altérité
débordait le mystère qui le
recèle, pour se produire. Pour
avoir étonné le Moi, l'être
dans la vérité n'altère
pas l'identité du Moi. L'abscondité dont il vient se
promet à la recherche. Elle
s'ouvre ainsi comme un avenir
dont la nuit n'est que l'opacité
produite par l'épaisseur des transparences superposées. La mémoire replace le passé
lui‑même dans cet avenir
où s'aventure la recherche
et l'interprétation historique.
Les traces du passé irréversible sont prises pour des signes qui assurent
la découverte et l'unité d'un Monde. La priorité de l'avenir parmi les « extases » du
temps constitue la connaissance en tant que compréhension de l'être. Cette priorité
atteste l'adéquation de l'Être à la Pensée. L'idée de l'être
par laquelle les philosophes interprètent l'étrangeté irréductible du Non‑Moi, est ainsi à la mesure du Même. C'est l'idée, de soi, adéquate. | |
Het
ware kennen, wanneer ik het andere kan zijn “gang"
kan "laten gaan”, waarin het vreemde mag op kan lichten,
betekent niet een onderbreking van dit oorspronkelijke zich identificeren
met zichzelf. Het ware kennen trekt het ik niet buiten zichzelf
zonder het terug te laten keren tot zichzelf. Het zijn komt binnen
in de sfeer van het ware kennen. Terwijl het een thema wordt,
bewaart het zeker zijn vreemdheid tegenover de denker die het
omarmt, het terstond is. Het niet meer aanstootgevend voor het
denken. Op een of andere manier wordt dit vreemde genaturaliseerd
zodra het opgaat in het kennen. Op zich – en bijgevolg elders
dan in het denken dat anders is dan dit denken - bestaat de wilde
barbarij van het anders zijn niet. Het heeft een zin. Het zijn
verspreidt zich in een niet eindigende serie beelden die er uit
oprijzen. Met een soort alomtegenwoordigheid penetreert het zijn
het interieur van de mensen. Het laat zich zien en straalt alsof
precies dat bovenmatige dat het anders is, het geheim dat iets
zich zou onttrekken, ter zijde geschoven dient te worden om te
voorschijn te kunnen komen. Om Mij te verwonderen verandert het
het in de waarheid zijn, het ik als identiteit niet. De verborgenheid
waaruit het voorschijn komt is alleen maar een belofte. Dat kunnen
we gaan onderzoeken. Het verborgene opent dus de toekomst. De
nacht is alleen maar niet transparant omdat wat helder en voor
de hand liggend, nog niet is ontward. Het geheugen vervangt het
verleden door een toekomst waarin onderzoek en historische interpretatie
zich aftekenen als een avontuur. Sporen van een onomkeerbaar verleden
worden beschouwd als tekenen die zeker zullen leiden tot de ontdekking
en de eenheid van een Wereld. In de “extasen” van
de tijd heeft de toekomst voorrang. Zij leidt tot kennis als begrip
van het zijn. Deze voorrang laat zien dat Zijn en Denken hetzelfde
zijn. De idee "zijn" waarmee filosofen de onherleidbare
vreemdheid van het Niet-Ik interpreteren, wordt derhalve gemeten
met de maat van het zelf. Dat is de idee, zelf, adequaat.
|
Een beetje pittige alinea. Toch is de kern tamelijk eenvoudig.
Het andere is. Dat de/het andere er is, maakt het
mij wezenlijk vertrouwd. Omdat het is zoals ik ben, herken ik het. Het anders
zijn van het andere, dat het vreemd is, onbekend, dat is maar voorlopig, even.
Ik zal het gaan kennen. Ik zal het binnen brengen in mijn wereld, mijn denken.
Daar krijgt het (als zijnde) een plaats. Mijn gang van zaken is daarom een optimistische geschiedenis.
Wat ik nog niet weet of ken (de nacht), de tijd zal het MIJ leren. Het licht zal opgaan. Het nog onbekende wordt
mij vertrouwd, wordt een deel van HET IK, van mij. Het ZIJN, even naïef
als mijn zijn is de alles omvattende koepel,
de algemene noemer en maat voor alles wat anders is. Fundamenteel zijn kennen
en zijn identiek, niet “aan elkaar gewaagd” maar volstrekt toegankelijk
voor elkaar, beschikbaar, open. Problemen zijn er om opgelost te worden. Zo naief
is het vooruitgangsgeloof. Wij mogen rustig gaan slapen. Het komt zeker goed.
Alles wat zich aan mijn onttrekt, eens zal ik het kennen, zala het voor mij beschikbaar
zijn. Al sluipt er toch ook een enige onrust in wanneer een tekst ons gerust probeert
te stellen.
L'Être de l'étant ‑ Différence en soi, et par conséquent, Altérité ‑
éclaire, d'après Heidegger, en tant qu'enfoui et toujours déjà oublié.
Mais les poètes et les philosophes
forcent, pour un instant, son indicible essence ‑ car c'est encore
en termes de lumière et d'obscurité, de dévoilement
et de voilement, de vérité
et de non‑vérité ‑ c'est‑à‑dire
dans la priorité de l'avenir
‑ que l'Être de l'étant est approché. | |
Het
Zijn van het zijnde – een Verschil in zich, bijgevolg, een
Andersheid – licht volgens Heidegger verdwenen op, altijd
al vergeten. Maar dichters en filosofen brengen voorlopig de onzegbare
essentie van het zijn dwingend te voorschijn – want het Zijn
van het zijnde wordt met een prioriteit voor de toekomst, nog steeds
benaderd in termen van licht en duister, van ontsluiering en versluiering,
van waarheid en niet-waarheid. |
Dat lijkt goed aan te sluiten bij
wat Heidegger in Sein und Zeit beschrijft. De mens leeft in de Vergessenheit des Seins. Heidegger
heeft oog voor het Zijn van alles wat is. Dat zijn is oneigenlijk. De mensen lijken
het zijn vergeten te hebben. Heidegger wil dat Zijn uit de vergetenheid aan het licht brengen. Het Zijn van het zijnde
is blijkbaar iets anders, iets dat principeel anders
is. Maar Levinas zegt : door zo te spreken over
verholen en onverholen, over licht en duister, over vergeten en weer aan het licht
brengen, handhaaf je het primaatschap van de toekomst en verandert er niets. Alles
blijft uiteindelijk vallen onder de noemer, het dictaat van het Ik.
L'intentionalité aperçue au fond de la pratique et de l'affectivité par le mouvement phénoménologique, confirme le fait que la conscience de soi ‑ ou l'identification
de soi n'est pas incompatible avec la conscience de... ou la conscience de l'être. Et inversement, toute la gravité de l'être peut se résoudre en jeux de l'intériorité et se tenir au bord de l'illusion, tant est rigoureuse l'adéquation. L'apparition de l'être est possiblement apparence. L'ombre est prise pour une (263) proie, la proie est lâchée pour l'ombre.
Descartes a pensé que par moi‑même,
j'aurais pu rendre compte du ciel et du soleil malgré toute leur magnificence. Toute expérience, si passive qu'elle soit, si accueillante qu'elle soit, se convertit aussitôt
en « constitution de l'être
» qu'elle reçoit, comme si le donné était tiré de
soi, comme si le
sens qu'il apporte était prêté
par moi. L'être porte en lui la possibilité de l'idéalisme. | |
De
intentionaliteit die de fenomenologie als grondslag ziet voor
de praktijk en de affectiviteit, bevestigt het feit dat het zelfbewustzijn
– of de zelfidentificatie, niet zou kunnen samengaan met
het bewustzijn van … of het bewustzijn van het zijn. En
omgekeerd kan men heel de zwaarte van het zijn oplossen in spellen
van het innerlijk die zich in de buurt van illusies afspelen,
zo sterk zijn die twee aan elkaar gelijk. Het verschijnen van
het zijn zou schijn kunnen zijn. De schaduw wordt voor aangezien
voor prooi, de buit laat men liggen alsof het een schaduw is.
Descartes dacht dat ik uit mezelf in staat zou zijn, mij rekenschap
te geven van de hemel en de zon, ondanks het gegeven dat hun grootheid
mij te boven gaat. Iedere ervaring, passief of actief en ontvangend,
gaat terstond over tot een « constitutie van het zijn »,
alsof het gegeven zijn afkomstig is uit het zich, alsof de zin
die het (object) aandraagt door mij wordt toegekend. Het zijn
draagt in zich de mogelijkheid van het idealisme.
|
De filosofie wil zich als fenomenologie
laten leiden door het verschijnen van dat wat zich laat zien. Ik ga niet meer
uit van wat iets is (de essentie). Wat iets is zet ik tussen haakjes. De epochè,
de opschorting van het wezen. Ik laat het andere, dat wat zich te kennen geeft,
op mij af komen. Terug naar de zaken zelf. Niet meer de essentie maar de existentie
beslist. Het andere mag zelf laten zien wat het is. Het laat zich zien. Hoe laat
het zich zien. Beroemd is het voorbeeld van de schoenen van Van
Gogh. Daaraan kun je de boer zelfs door de klei zien soppen.
Als je het schilderij op je laat inwerken zie je meer dan je ziet. Levinas zal
op dat « meer » zien ingaan. De fenomenologie
heeft van Von Brentano
het begrip intentionaliteit overgenomen. Het bewustzijn is intentioneel. Dat wil
zeggen: het bewustzijn is altijd bewustzijn van … Ik neem waar door iets
waar te nemen. Ik hoor door iets te horen. Levinas zegt: ook die intentionaliteit
die het anders zijn van het andere tot zijn recht wil laten komen, maakt het andere
toch tot gevangene van het ik dat zich daarover ontfermt of buigt. Zich bewust
zijn van iets betekent zijn toekennen aan het andere, het onder mijn noemer brengen. Het
andere is zoals ik het zie, denk dat het is. Zijn is gedacht worden. Een
beetje simpel gezegd: in mijn denken blijkt de werkelijkheid pas echt werkelijkheid.
De werkelijkheid die ik zie houdt ik voor de werkelijkheid zoals deze echt, waar
en werkelijk, is. La philosophie occidentale coïncide avec le dévoilement
de l'Autre où l'Autre, en se manifestant comme être, perd son altérité. La philosophie
est atteinte, depuis son enfance, d'une horreur de l'Autre qui demeure Autre,
d'une insurmontable allergie. C'est pour cela qu'elle est essentiellement une
philosophie de l'être, que la compréhension de l'être est son dernier mot et la
structure fondamentale de l'homme. C'est pour cela aussi qu'elle devient philosophie
de l'immanence et de l'autonomie, ou athéisme. Le Dieu des philosophes, d'Aristote
à Leibnitz, à travers le Dieu des scolastiques ‑ est un dieu adéquat à la
raison, un dieu compris qui ne saurait troubler l'autonomie de la conscience,
se retrouvant ellemême à travers toutes ses aventures, retournant chez soi comme
Ulysse qui, à travers toutes ses pérégrinations, ne va que vers son île natale. | |
De
Westerse filosofie valt samen met de ontsluiering van de Ander.
Door zich als zijn te laten zien verliest de Ander zijn Andersheid.
Van kinds af aan is de filosofie besmet door de angst dat de Ander
Ander blijft. Onoverwinlijk allergisch. Zodoende is het begrijpen
van het zijn essentieel een filosofie van het zijn. Het begrip
is het laatste woord, de fundamentele structuur van de mens. Daarom
ook wordt de filosofie een filosofie van de immanentie, van de
autonomie of het atheïsme. De God van de filosofen, van Aristoteles
tot Leibnitz, met inbegrip van de God van de scholastiek, - is
een god die overeen stemt met de rede, een begrepen god. Hij zal
de autonomie van het bewustzijn niet verstoren. Het bewustzijn
vindt zichzelf door al zijn avonturen heen terug. Het keert bij
al zijn omzwervingen als Odysseus alleen maar terug op zijn geboorte-eiland.
|
Het bewustzijn, het ik, laat alles
vallen onder zijn eigen noemer. Wat ik ook zie of tegen kom, het is. Door
alles te benaderen onder de noemer van het zijn, schakel ik alles met mij gelijk,
maak ik het in feite aan mij ondergeschikt. Het ik lijkt wel allergisch voor
het anders zijn van het andere. Dat moet weggepoetst worden. Mijn begrip is mijn
eerste en laatste woord, beslist hoe mijn wereld er uit ziet, wat ik logisch of
redelijk vind. De wereld waarin het ik het hoogste
woord voert is een autoritaire wereld. Ik heb niets en niemand nodig. Daarom noemt
Levinas het ik atheïstisch, grenzeloos, ongebonden, in feite eigenlijk alles.
Het typische gegeven dat alles onder mijn noemer valt, uiteindelijk voor mij bestaat wanneer het voor mij, bestaat,betekent uiteindelijk dat het door mij bestaat (idealisme).
Zo is het ik een Odysseus. Alle omzwervingen brengen hem terug waar hij begon.
La philosophie qui nous est transmise ramène à ce retour
non seulement la pensée théorétique, mais tout mouvement spontané de la conscience.
Non seulement le monde compris par la raison cesse d'être autre car la conscience
s'y retrouve, mais tout ce qui est attitude de la conscience, c'est‑à‑dire valorisation,
sentiment, action, travail et, d'une façon plus générale engagement, est en dernière
analyse conscience de soi, c'est‑à‑dire identité et autonomie. La
philosophie de Hegel représente l'aboutissement logique de cette allergie foncière
de la philosophie. L'un des plus profonds interprètes modernes de l'hegelianisme,
Eric Weil, l'a admirablement (264) exprimé dans sa Logique de la Philosophie (Paris, Vrin,
1950,1996(5)) en montrant comment chaque attitude de l'être raisonnable se mue
en catégorie, c'est‑à‑dire se saisit dans une nouvelle attitude. Mais
il pense, conformément à la tradition philosophique, que l'aboutissement est une
catégorie résorbant toutes les attitudes. | |
De
filosofie die ons is overgeleverd reduceert niet alleen het theoretisch
denken, maar iedere spontane beweging van het bewustzijn tot deze
terugkeer. Niet alleen de door de rede begrepen wereld houdt op
anders te zijn, maar het het bewustzijn vindt zichzelf daarin terug,
maar iedere attitude van het bewustzijn, denk aan waardering, gevoel,
actie, werk, en op een meer algemene manier aan engagement is uiteindelijk
zelf-bewustzijn, dat wil zeggen identiteit (« zelfheid »)
en autonomie. De filosofie van Hegel staat voor de logische voltooiïng
van deze door en door allergische filosofie. Eric Weil, een van
de grondigste hedendaagse vertolkers van de filosofie van Hegel,
heeft dat uitstekend verwoord in zijn Logique de la Philosophie
(Parijs, Vrin 1950). Hij laat zien hoe iedere houding van het redelijke
zijn verandert in een categorie, dat wil zeggen, begrepen wordt
in een nieuwe houding. Overeenkomstig de filosofische traditie is
hij van mening, dat het uiteindelijke resultaat een categorie zal
zijn die alle houdingen in zich opneemt. |
Bij
een serie vragen of bij een tekst begint menigeen achteraan. Het staartstuk lijkt
hier moeilijk te zijn, trekt alle aandacht naar zich toe. Maar first things first.
Levinas zegt: ons denken, ons kennen, blijkt uiteindelijk niets nieuws op te leveren.
We wisten het al lang. In feite blijkt hieruit, dat ons denken en doen
een vorm van zelfhandhaving is. Steeds neemt het ik het andere op in het
eigene. Het ik kent niets anders dan de wet van het eigen zelf, is allergisch
voor alles wat anders is. Redelijk en al wordt ik voor-waarde voor al het andere.
Mijn benadering wordt een imperatief, een categorie, een denken dat zijn eigen
denken denkt. (Probeer dit eenvoudig te denken. Het ik in confrontatie met het
niet-ik levert een verrrijkt ik op. In dat verrijkte ik zit het eerdere ik en
het eerdere niet-ik. Iedere volgende fase neemt de voorafgaande mee. Zo is het
hoogste moment tegelijk een samen vatten van alles, het absolute begrip.
Même si la vie précède
la philosophie, même si la philosophie contemporaine qui se veut anti‑intellectualiste,
insiste sur cette antériorité de l'existence par rapport à l'essence, de la vie
par rapport à l'intelligence, même si Heidegger pose la compréhension de l'être
comme gratitude et obéissance, la complaisance de la philosophie moderne pour
la multiplicité des significations culturelles et les jeux de l'art, allège l'Être
de son altérité et représente la forme sous laquelle la philosophie préfère l'attente
à l'action, pour rester indifférente à l'Autre et aux Autres, pour refuser tout
mouvement sans retour. Elle se méfie de tout geste inconsidéré, comme si une lucidité
de vieillesse devait réparer toutes les imprudences de la jeunesse. L'action à
l'avance récupérée dans la lumière qui devait la guider, c'est peut‑être
la définition même de la philosophie. | |
Ook
al gaat het leven vooraf aan de filosofie, ook al insisteert de
hedendaagse filosofie met haar bewering anti-intellectualistisch
te zijn, er op, dat existentie voorafgaat aan essentie, ook al stelt
Heidegger dat het begrijpen van het zijn genade en gehoorzaamheid
is, de ruimte die de hedendaagse filosofie maakt voor het veelvoud
van betekenissen in de cultuur en het spel van de kunst, ontdoet
het Zijn van zijn anders-zijn om opnieuw die vorm aanwezig te brengen
waarin de filosofie bij voorkeur actie-bereid is, namelijk door
onverschillig te blijven voor de Ander en de Anderen, door iedere
beweging die niet terug keert tot zichzelf te weigeren. Tegenover
ieder onbewaakt gebaar koestert de filosofie wantrouwen alsof de
helderheid van de oude dag alle onvoorzichtige daden uit de jeugd
moet herstellen. Daad die op voorhand al ingehaald is door het licht
dat haar zou moeten leiden, misschien is precies dat de definitie
van de filosofie. |
. « Er
is niets nieuws onder de zon. » Als je « alles al gezien » hebt.
De filosofie – daaronder dien je ook de wetenschappelijkheid van de zogenoemde
wetenschappen te verstaan - stelt zich mild op tegenover het veelvoud dat zich
aandient in de kultuur en de kunst. Alles komt uiteindelijk toch ongenuanceerd
op hetzelfde neer. Als je weet hoe het werkt kun je de problemen oplossen, zijn
het eigenlijk geen problemen meer. Met het woord « eigenlijk » neem het ik
het andere de maat. Het moet uiteindelijk hetzelfde zijn, onder de dictatuur,
de noemer van het « alles overziende » en boven alles staande ik vallen.
Of is er een andere mogelijkheid ?
La
trace de l'autre, inleiding
|