Johannes 9 C: Gevonden Jan Engelen (Voor mijn studenten: Cursief weergegeven tekst dient als citaat gelezen te
worden. Horen. Jezus hoort dat zij hem buiten geworpen hebben. Hij vindt hem en zegt hem: heb jij, jij vertrouwen in de zoon van de mens?
(9,35). Het werkwoord horen[1] komt in het evangelie naar Johannes vaak voor. Jezus is niet vaak onderwerp bij horen. In de regel gaaat het dan over de relatie tot de vader, degene die hem zendt. Bijvoorbeeld 8,26: Veel heb ik omtrent jullie te zeggen en te oordelen, maar de mij zendt is betrouwbaar, en wat ik hoor van hem, dat zeg ik jullie[2]. Twee maal is Jezus onderwerp bij het werkwoord horen zonder dat het over de vader gaat. Op die plaatsen vinden we de buiten geworpene en Lazarus (9,35 en 11,4.6). Zijn die twee plaatsen uitzonderingen? Dat is de vraag. Hier, in hoofdstuk 9, lijkt het niet het geval. In 9,35 vinden we niet, van wie of naar wie Jezus hoort. Er staat geen lijdend voorwerp bij horen, zoals in 5,30: Zoals ik hoor, oordeel ik. Daar vinden we onmiddellijk het oordeel, zoals hier. Tot een oordeel ben ik in de wereld gekomen (9,39). In de eerder aangegeven teksten wordt de "zender" naar wie gehoord wordt nauwkeurig aangegeven: degene die mij zendt (8,25), God (8,40), miin vader (15,15). Het horen, de gehoorzaamheid van Jezus is daarmee door Sint Jan welbepaald. Dat zal ons niet te verbazen. Bij de put van Jacob mochten de leerlingen ‑ uitgezonden om voedsel te halen – vernemen: Mijn spijs is, dat ik zal doen het welbehagen van degene die mij zendr en dat ik tot voltooiing zal brengen zijn werk (4,34). Wanneer wij in Genesis 2 horen over de voltooiing, dan is het de zevende dag, de dag dat het werk voltooid wordt. Dat is het perspectief van de sjabbes (5,8; 9,14). En om terug te komen op het horen: Wij mogen nu gedenken uit kracht van welke gehoorzaamheld Jezus naar zijn vriend Lazarus gaat. Buiten Jezus heeft gehoord dat ze hem buiten geworpen hebben. Hij gaat daarna niet naar binnen of naar buiten. De overgang is afwezig, geen drempel wordt overschreden. Hij vindt. Jezus blijkt dus ook buiten te zijn. Buiten is de plaats waar hij terecht gekomen is. En onduidelijk mag blijven, wie hij is. Zo, om te intepreteren, lijkt de tekst open gehouden. Jij, heb jij vertrouwen in de richting van de zoon van de mens? Met nadruk. Het komt op de personen aan. De ander wordt toegesproken, in aanspraak genomen: jij. Hij heeft dan wel geen naam, maar dit heeft het voordeel dat iedere buiten geworpene blind geborene jij kan zijn in zijn confrontatie met dit verhaal. De zoon van de mens. Twaalf keer vinden we bij Johannes de zoon van de mens. De eerste die zo over Jezus hoort is Nathanael - God geeft betekent die naam. Jezus zegt hem: Jullie zullen de hemel geopend zien en de engelen van God opstijgen en neerdalen op de zoon van de mens. Nathanael is bij Jezus gekomen (1,47) en heeft Hem gevonden die hem gevonden heeft. Rabbi, zoon van God, koning van Israël. Nathanael krijgt te horen: jullie zullen zien! (Echt een woord voor blinden!) Engelen gaan op en neer, de Jacobsladder boven Jacob (Genesis 28,12) aan het begin van al die verwikkelingen die hem tot Israël zullen maken. Zoals Mozes: berg op, berg af, de ruimte tussen hemel en aarde, de ruimte voor de geest, voor de woorden (Joh 6,63!) Zoals het brood van de hemel (6,33). Zoals de zoon van de mens (3,13). Zoals men in het evangelie van Sint Jan neerdaalt van Kana naar Kapernaüm en als vanzelf opstijgt naar Jerusalem. Zoals men, in termen van de Tora, afdaalt naar de aarde van Egypte en op zal gaan naar het land[3]. Moet dat alles, mag dat alles meeklinken wanneer het gaat over zoveel kwetsbaarheid als de zoon van de mens. Gezien de context is dat waarschijnlijk, zelfs overduidelijk. Abel is de eerste die de zoon van de mens, van adaam – wij zeggen Adam, heet. Zoon van noemt het verleden om puur toekomst te duiden. Het woord is programmatisch. Vertrouwen – een vraag. Dit is de macht tot het
oordeel dat een mensenzoon, mensenkind (het lidwoord ontbreekt, 6,2 7) gekregen heeft. Het blijkt ook de vraag die vooraf – samenvattend wat straks aan de tafel tot het
einde toe (13,31‑21,15) ‑ aan een mens blind uit geboorte wordt gezegd.
Jij, heb jij vertrouwen
in de zoon van de mens! (9,36). Gezegd. Niet gevraagd. Het is
een toezegging. Hij, hij antwoordt en zegt: en wie is, Heer, opdat ik in hem zal vertrouwen. Het moet de lezer van dit verhaal onwaarschijnlijk voorkomen, maar de enige die nog steeds niet weet over wie het gaat, die nog steeds niet weet wat er op het spel staat, dat is de mens blind uit geboorte. Zijn zittenlangs de kantlijn waar Jezus voorbijgaat maakt hem tot centrum van een verhaal waarin iedereen over hem heen valt. Het enige dat hij tot nu toe geproduceerd heeft is zijn verweer tegen de druk van de autoriteiten die het weten kunnen en zullen. Zijn verweer heeft hem tot buitenstaander gemaakt. Hij heeft dan wel zijn vertrouwen moeten uitspreken naar aanleiding vanwat hem overkomen is, maar weet hij veel! Jezus heeft hij niet gezien. Kyrië: Heer. Geen identificatie, behalve die op voorhand, carte blanche die alle ruimte biedt. Op de woorden van Jezus geeft hij als reactie: Heer. Dit woord baant een weg van 1,23 tot 21,23, wanneer Petrus te horen krijgt: Volg mij. Kyrië, Heer vinden we in 9,36 en 39. Tussen beide staat: Jezus zegt hem: En je hebt hem gezien en die met je spreekt, hij is (het). Maar hij, hij antwoordt: ik heb vertrouwen Heer, en hij eert hem (9,37‑38). De naam van Jezus wordt hier voor de vijfde maal neergeschreven in het verhaal. In 9,3.35 staat hij nog zonder lidwoord. Vanaf nu (37.39.41) met lidwoord. In het verhaal van de mens (v.11) was dat ookt geval. Dit is het bijzondere moment in het verhaal, wanneer de mens spreekt over ho legomenos Jèsous, die Jezus genoemd wordt. Merkwaardig: je hebt hem gezien. In het perfectum praesens. Dezelfde tijd als in 6,46: Niet heeft de vader gezien iemand (onderwerp), tenzij de zijnde van de kant van God, deze heeft de vader gezien. Tegen de eens blinde wordt gezegd: je hebt hem gezien. Daarna vervolgt de tekst in de tegenwoordige tijd: die met je spreekt. Daarmee weerklinkt wat in het verhaal bij de put van Jacob ook klinkt. De vrouw uit Samaria spreekt over de Messias. Hij zal ons alles berichten. Let op ALLES. Hij zal een heel evangelie[4] zijn. Jezus zegt tegen de vrouw in hoofdstuk 4: Ik ben, de met jou sprekende (4,26). Nu zegt hij: De met jou sprekende. Hij is degene die spreekt[5]. Vereren. Hij, de mens in het verhaal als blinde geboren geeft zich gewonnen aan de woorden en degene die spreekt. Hij brengen eredienst. Hier maakt de tekst de lezers of toehoorders van wat in 6,62 heet: aanbidden in geest en waarheid. In het verhaal is eredienst brengen een lelijke vertaling. Maar de inzet van dit woord legt een relatie met 4,20‑24, waar eredienst brengen 9 keer functioneert. Met hetzelfde werkwoord komen de Grieken in 12,20 het verhaal binnen. Zij gaan op naar Jerusalem om op het feest eredienst te brengen. Zij zijn op weg naar het heiligdom en vernemen het geheim van de graankorrel. In 9,38 functioneert het woord op een uitzonderlijke wijze[6]. Waarom doet Sint Jan dat? Het verhaal wint daarmee aan transparantie. De ontmoeting van de mens die uit geboorte blind is en de zoon van de mens verstilt in het werkwoord eredienst brengen, vereren. Kunnen een blinde en een mensenkind elkaar vereren? Terwijl je die vraag probeert gaat de eerder blinde op in het verhaal. Hij verdwijnt uit het perspectief van de lezer/toehoorder. Het oordeel. Nu zijn er in de tekst geen toehoorders meer die in het verhaal het nu volgende horen. De tekst kan zich enkel richten tot wie leest of het verhaal hoort. En Jezus antwoordt Dat mag wonderlijk heten. Heeft iemand een vraag gesteld? Of had iemand een vraag moeten stellen? tot een oordeel ik ben ik in de wereld gekomen, opdat de niet zienden zullen zien, en de zienden blind zullen worden" (9,39). Krima[7],
oordeel, staat alleen hier. Het woord is verwant aan krisis. Volgen
we dit woord aan het einde. Bulten werpen en oordelen blijken parallellen van elkaar in het evangelie van Johannes. In het negende hoofdstuk hebben zij buiten geworpen, hebben zij geoordeeld. Daarmee hebben zij zich zelf buiten spel verklaard. Het woord krima blijkt zichzelf uit te leggen wanneer men let op het effect dat het heeft: de omkering van de ordening: niet zienden worden zienden, zienden worden blind. De mogelijkheid dat een mens geneest – hoe onwaarschijnlijk ook - bestaat. Willen ook zij genezen, dan zullen zij van niets wetend in het begin van het negende hoofdstuk op een andere plaats moeten gaan zitten, totdat er iemand voorbij gaat. (Zie ook het vijfde hoofdstuk). Plaatsing Om te beginnen is het niet bekend tegen wie Jezus dit zegt. Uit het vervolg blijkt, dat de Farizeeën in elk geval zich toegesproken weten. Voor alle duidelijkheid: Farizeeën zijn niet degenen, althans niet op de eerste plaats degenen, die een historische beschouwing zo zou kunnen noemen. Farizeeën zijn hier en nu degenen die dit reactiepatroon vertonen: De Farizeeën die bij hem
zijn horen dit en zij zeggen hem: toch niet ook wij, wij zijn blind! Tot hen zegt (de) Jezus: als jullie blinden zijn, dan hebben jullie geen zonde; maar nu jullie zeggen: Wij zien, de zonde van jullie blijft." (9.40‑41). Te horen naar hun vraag en uitroep zijn zij in eigen ogen zienden. In 9,39 is aangegeven, welke plaats zij volgens het verhaal zullen krijgen. Door hun uitspraak geven zij een voorbijganger geen kans. Het volgende spreekt zich dan ook uit over wat in het voorbijgaan blijft. Daarmee is de zonde bepaald en aangegeven. Nu voltrekt zich wat de tekst het oordeel noemt. Wie het verhaal leest kan meegaan, kan blijven. Wie niet blind kan/wil zijn, kan het drama niet spelen of laten spelen. Dit is conditio sine qua non. Men kan zijn eigen logica/wetenschap blijven reproduceren, buiten de feiten blijven, men kan zich ook door het hier uitgezette spoor laten verleiden, zich buiten ontdekken. Wie aan de kant van de zoon van de mens probeert te verstaan, blijkt, gezien het buiten gooien, in een nieuwe kring van gelijken te komen. Dit heet oordeel, de scheiding. Het is de plechtigheid waarmee de joodse traditie de sjabbes en de feesten besluit. Dit gaat terug op Gen 1,4: de scheiding tussen licht en duister. Zo is het negende hoofdstuk een soort toegevoegde lezing aan de laatste en grote dag van het feest (7,37), een uitleg van Ik ben. Licht van de wereld (8,12). Vertrouwen Vertrouwen, of zoals men vroeger altijd vertaalde geloven, staat in dit verhaal in de lijn van gezien worden, gaan, komen, zien en zien dat je gezien bent. Deze werkwoorden leiden tot de binding van Isaak, wanneer Abraham op de wijze van Job getoetst wordt. Gen 22 kan men niet overslaan. Nooit. © Jan Engelen, Herten
1982 (2004) home
Johannes 9a les
1. Vrede [1] Grieks: akouoo. [2] Zie ook 5,30; 8,40; 15,15 [3]
Het motief van de beweging keert terug in 3,13
en 6,62. Niet meer:
"Gij zult zien engelen" maar" de zoon van de mens,
opgaande en neergaande". In 6,62
alleen "opgaande' , zij het naar waar hij eerder was. Daar is een naar beneden gaan aan voorafgegaan.
In het gesprek met Nicodemus is de betrouwbaarheid van God/hemel/Tora
thema van gesprek met de leraar van Israël. Zoals de slang, zo
de mensenzoon. Datzelfde horen we in 6,62
ten overstaan van de morrende leerlingen. Het thema van de verhoging wordt voor het eerst uitgeschreven in 3,14. Zoals de slang, zo de zoon van de mens. 8,28. Wanneer jullie verhoogd zullen hebben de zoon van de mens, dan zullen jullie inzien dat ik ben, en uit mijzelf doe ik niets, maar zoals mij geleerd heeft de vader, dat (alles) zeg ik". De verhoging van de zoon van de mens heeft als effect, het kennen van de geloofwaardigheid van de vader en in het kader daarvan het geschieden van Jezus' woord. (Vgl. Mt 5,3‑10, over de gerechtigheid, het geschieden van het woord in het kader van Gods koningschap.) De schare verstaat in 12,34 niet, hoe het blijven van de mesjiach te combineren valt met de verhoging van de zoon van de mens. Jezus verwijst naar de korte tijd, de dag van het evangelie dat het licht onder jullie is. Werkt niet voor voedsel dat vergankelijk is. Werkt voor voedsel dat blijft. Wat moeten wij dan doen, om de werken Gods (Vgl. 9,4) te doen? Dit is het werk van God, dat jullie in vertrouwen gaan naar hem die hij zendt" (6,29). De zoon van de mens geeft voedsel om eeuwig – dit is naar de maat van God - te leven (6,27.33, vgl. 1,4), zijn geschiedenis (1, 14), zijn vlees, zichzelf ‑ in het verglijdend perspectief van zijn "opgaan naar waar hij eerder was". Dat verdwijnend moment is zijn doksa, gewicht krijgen, van doorslaggevende betekenis zijn. (12,23; 13,31). Het geheim van de graankorrel, ingezaaid wanneer Juda het stuk brood neemt en gelijk uitgaat, in het donker verdwijnt. [4] Angèlion: bericht, verhaal, (ev-)angelie. [5] De leerlingen zien dat in hoofdstuk 4. Zij verwonderen er zich over dat hij tot de vrouw spreekt (4,27). Zoals Jezus aan tafel in 14,30 niet veel meer tot zijn leerlingen zal spreken. [6]In termen van 2,19‑21. [7] Afgeleid van het werkwoord krinein, oordelen, waarvan ook krisis is afgeleid. |