1. Johannes
7, Inleiding/an introduction
Het zogenoemde Evangelie volgens Johannes is een bepaalde tekst. De tekst kan in zijn geheel of in delen gelezen en/of op meerdere wijzen bestudeerd worden. Maar lezen blijkt niet zo eenvoudig. Want hoe lees je? Velen hebben eerder gelezen. Velen hebben verslag gedaan van hun lezing. Het lezen van Johannes is altijd al eerder begonnen, heeft een lange geschiedenis. Rond de tekst is een literatuur ontstaan. Deze literatuur
valt niet samen met de tekst. Zij vervangt de tekst niet. Zij is relatief
en secundair. Toch: de literatuur over Johannes bepaalt en oriënteert
de altijd al gelezen en toch weer steeds opnieuw of nog te lezen tekst.
De literatuur over het Johannes-evangelie of een gedeelte daaruit moge vele zienswijzen en vooronderstellingen over de tekst of een gedeelte ervan opleveren, deze ‘zienswijzen en vooronderstellingen’ nemen evenwel niet de plaats in van de tekst.
De tekst dient tot niets anders dan hetgeen geschreven staat. Onderricht door de tekst kan ik opnieuw gaan lezen. Ik kan constanten in de tekst ontdekken. Deze gevonden constanten geven eventueel aanleiding tot meer algemene zienswijzen en vooronderstellingen. Een tekst lezen betekent echter niet: “De tekst door een raster van hypothesen en algemeen aanvaarde inzichten duwen om pas daarna het ‘gezegde’ van de tekst te horen”. Niet het min of meer algemeen aanvaarde maar de tekst gaat vooraf aan en normeert de lezing. Sinds 1933 kan een lezer gewaarschuwd zijn: ... ein weit schwereres Hemnis für das wahre Verständnis im ganzen wie im einzelnen sinds gewisse, mit dem Anschein strenger Wissenschaftlichkeit und uninteressierter Objektivität auftretende, moderne gelehrte Dogmen und Hypothesen.[7] Is de tekst als een eindstadium[8]? Wellicht. Maar dit eindstadium is ook de tekst, steeds beschikbaar voor een lezing. Discussies over de tekst als tekst zijn zeldzaam geworden[9]. Sinds ongeveer de 4e eeuw staat de tekst vast[10], in delen zelfs sinds de 2e en 3e eeuw[11].
Als geschrift is de tekst minstens in beginsel leesbaar. Wie leest of (bij hardop lezen) toehoort, buigt zich voor het voor-gegevene. Vóór ieder dictaat, vóór een methode waaraan het lezen van de tekst onderworpen zal zijn, is de tekst zelf van belang.
De tekst is de autoriteit. Niet een mening over maar de tekst zelf is te lezen. De lezing van het zevende hoofdstuk van Johannes kan geen beschrijving zijn van de methoden welke blijkens de overstelpende voorraad literatuur gehanteerd zouden moeten of kunnen worden wanneer het gaat over het lezen van een bijbeltekst. Meer dan de methoden welke de laatste jaren opgang doen is de tekst aan de orde[25]. Ten aanzien van de literatuur welke zich toelegt op het aanwijzen van bronnen in het evangelie is een zeker agnosticisme op zijn plaats[26]. Beperking en uitbreiding – limitation and extension There is only one thing and that
is the text: words and sentences, sentences recollected in one word,
reappearences, associations, the quality of the language of the text,
the articulation, the order, sequences, markings, elements of changing
times and/or places, and finaly is the question: where can the reading
reasonably begin (for the time beeing); where can the reading reasonably
stop (for the moment). Het vierde evangelie lezen betekent voor de lezer(es) een gelukkige beperking – al zal de tekst niet ophouden voort te gaan in het spoor dat hij uitzet. Johannes blijft (21,22).Steeds opnieuw kan men beginnen, van voren naar achteren lezen of omgekeerd en ook steeds vanuit de delen naar het geheel. Toch: de tekst beperkt ook de mogelijkheden. Men kan en hoeft niet alles te lezen, zeker niet tegelijkertijd. Per definitie is dit uitgesloten. Lezen beperkt zich altijd tot wat je nu, in dit hier en nu leest. De tekst voldoet zolang de lezing duurt.
Gelukkig is de beperking voor wie leest. Steeds evenwel dient wie leest zich te realiseren dat de tekst van Johannes aansluiting kan bieden tot evenzovele verhalen als er namen, tijden, plaatsen, zaken of personen zijn. Woorden zijn zaaigoed. Zij bergen in zich een immense oogst aan vertellingen en overwegingen. Denk maar aan Mozes, Abraham en David of Jerusalem. Denk aan de dag, het licht, de avond. Geen van die namen of woorden is zonder gewicht. Gelukkig is de beperking. Wie leest moet weten van meer dat er ook bij hoort. Heel een wereld heeft de tekst mogelijk gemaakt. De tekst draagt ook deze wereld aan, deelt in de verhalen vanouds, gaat ervan uit, mobiliseert ze[30]. De beperking noteert een grens. Elke grens noteert tegelijk de mogelijkheid van een overgang.
Ondanks de bekendheid: het "Vierde Evangelie" is geen herhaling van de ander teksten welke in de christelijke oudheid zijn ontstaan. Binnen dat vertrouwde vormt ook dit evangelie een tekst apart[31]. Het heeft eigen gegevens, een eigen ordening, een eigen verhaaldraad. Wie het verhaal en de verhalen van Johannes - het evangelie en de grotere tekstgedeelten daarin - gaat lezen, late zich leiden door het spoor van de verhalen zelf. Daarnaast mag men bekend zijn met de in bijbelse verhalen optredende constanten. Naast de algemene regels welke het lezen tot een onvoorziene procedure maakt, steeds is er de resonantieruimte van het geheel van de bijbelse literatuur. Er zijn veronderstellingen (leeservaringen) welke men niet mag missen. De tekst vraagt daar om. Bijvoorbeeld bij Johannes 1,1-4: Wat
of wie is God? Wat doet Hij? Hoe spreekt Hij? Wat is of blijkt Zijn
Woord waard? Welk verschil is er tussen de zijnen en de anderen? Wie
zijn "de zijnen", wie zijn de anderen. Is er een overeenkomst
tussen hen? Wat is het licht? Waar licht het op? Wat laat het zien?
Wat is het leven in Hem? Bij Johannes 1,19vv: Wie
is Mozes? Wat doet hij hier? Wat heeft hij met Jerusalem te maken?
Wat moet Jerusalem bij deze plaats? Welke mensen wonen daar? Wat doen
priesters en levieten hier? Wat doen zij elders? Wat zoeken zij bij
Johannes? Wat doet Johannes daar? Welke plaats is dit? Waarom staat
hij niet ergens anders? Waarom ligt hem het woord Christus zo vóór in de mond? Deze en dergelijke kwesties bepalen als vraag en/of antwoord voortdurend het lezen mede. De wisselwerking tussen de tekst en de lezer vormt het decor waartegen de tekst zichzelf spelt.
Neem bijvoorbeeld iets meer uitgewerkt – Jerusalem, for example Jerusalem (Johannes 1,19) kan men aantreffen op een aardrijkskundige kaart, maar daarmee is zo goed als niets over Jerusalem gezegd. Jerusalem is in het Evangelie volgens Johannes het begin (1,19) dat het einde is van een lange weg, dat achter de horizon van veel vermoeden licht. Jerusalem een plaats in en van veel verhalen. Bij wijze van verhalen is geen plaats als Jerusalem[32].
Jerusalem is de zucht die elke seideravond besluit[33]. Jerusalem is weliswaar die stad sinds de verhalen over David en Salomo, maar dán blijkt ook dat alles wat hieraan voorafgaat Jerusalem beoogt, naar die stand tendeert, daar op uit is. De verhalen willen naar die stad. Meer nog: ze zoeken het heiligdom dat die stad kenmerkt en waarborgt, dat er zijn zal (Ezechiel 40) zoals het het Boek der Namen (Exodus 25-40) bijvoorbeeld beschreven is.
De stad op de berg van alle verhalen is de Egyptische duisternis omgekeerd. Deze plaats heeft de God van die verhalen volgens de verhalen uitgezocht om er Zijn Naam te doen wonen (Deuteronomium 12,11). Daar wordt het licht dag en nacht bewaard en toegezongen (Leviticus 24,1-4), elke eerste dag (Gen 1,3-5) van de week. Elke dag begint volgens de Misjnah Ta'anith IV,3 in het Heiligdom. Aldus het lied dat van schepping weten wil en de woorden daartoe leert (Genesis 1-2,4). Na de offerdienst wordt God er gezegend omwille van het licht. Daar zal de Heer een lamp bereiden voor Zijn gezalfde (Psalm 132,17). En hiermee zijn nog niet meer dan de eerste woorden gezegd.
Ook bij Johannes wordt Jerusalem het eind van de verhalen. Want in Jerusalem staat het Huis van de Vader (Johannes 2,16). Daar worden de dagen gemeten, geopend en gesloten (Exodus 29, 38-46). Daar worden de dagen vastgesteld en de feesten. Daarheen en daarvandaan gaan de verhalen als mensen heen en weer. Wil men iets vertellen over bijbelse verhalen, dan zal men eerst de poorten van Jerusalem (Psalm 122) binnengaan. Daar is de informatie te geef, daar worden de vragen gesteld en zoekt men naar het beste antwoord. Zo verschijnt Jerusalem als een niet toevallige stad in de tekst van Johannes (1,19). Jerusalem roept niet allereerst onze coördinaten of associaties op. De naam is een echoput van verhalen, gedragen door een menigte vertolkers, stemmen als teksten door de tijd bewaard. Jerusalem is de stad van de Vader, de stad waar het verlangen van de Vader zijn bekroning vindt in de Zoon (2Samuel 7;1Koningen 8). Men mag denken aan Abraham en Isaäk (Genesis 22),of, zoals hierboven aangegeven, aan David en Salomo. Voor ballingen is Jerusalem verheven boven de hoogste vreugde (Psalm 137,6). Daarbij gaat het niet over een mogelijk onderwerp voor historisch, geografisch of archeologisch georiënteerde wetenschappen, maar over God en de wijze waarop het leven met Hem ter sprake is gebracht, zo men wil: theo-logie[34]. De Heer bouwt Jerusalem (Psalm 147,2). Daarmee is het eerste en het laatste woord over die Stad gezegd. Wanneer Joden[35] uit dát Jerusalem volgens Johannes aan Johannes vragen wie hij is, dan klinkt als diens eerste woord. Ik ben de christus niet (1, 20) . Vervolgens laat hij met recht en rede niets anders horen dan de aanhef uit het Troostboek van Jesaja (40; Johannes 1,23).
Jerusalem is dé stad, zij het onder de meest uitgesproken voorwaarden. Zij leeft voortdurend op leven en dood (Deuteronomium 30,19). Wanneer men de Schrift geloven mag, kan alleen Jerusalem Jerusalem bedreigen (Deuteronomium 30, 1-11). Zo is de oorzaak van alle ellende (uit-landigheid) neergelegd bij de kinderen van het Verbond – wie zij ook allen mogen zijn. Israël heeft niet het recht zich van zijn Heer te verwijderen. In Hem is geen onrecht[36]. Het is geen vorm van zelfhaat wanneer Jeremia niets anders meer te zeggen heeft dan: Ik heb mijn huis verlaten, mijn erfdeel verworpen. Ik heb mijn zielsgeliefde gegeven in de greep van haar vijanden (Jeremia 12,7). Deze stad heeft mijn toorn en gramschap gewekt sedert de dag dat men haar bouwde tot op heden ...(Jeremia 32,31vv). Veel teksten hebben dezelfde strekking. Hetzelfde geldt evenwel ook van: Ik zal hen terugbrengen naar deze plaats en hen veilig doen wonen; zij zullen mij tot volk zijn en ik zal hun tot God zijn (Jer 32,39). Jerusalem is dé stad en zijn God is de Heer van het verbond[37]. Wanneer de Apostolische Geschriften ergens thuis horen, dan is er principieel geen andere plaats beschikbaar dan Jerusalem[38]. Wanneer een Jood naar Jerusalem gaat (en met hem een menigte uit de volkeren), dan is men voor het verstaan van een dergelijk verhaal nergens, tenzij wanneer men Jerusalem verstaat als de samenvatting van alle verhalen welke die stad bevat. Geen mens zal in staat zijn te reproduceren, wat dit in de context van joodse en christelijke tradities betekent. Heet deze Jood Jehosjoea, dan leest men bijbels gesproken ook tussen Exodus 17 en minstens het boek Jozua. Verschijnt deze Jezus bij de Jordaan, dan bevindt men zich naar bijbels spraakgebruik op de grens van Tora en Nevieïem - ook wanneer dit voor veel hedendaagse lezers betekent dat men een en ander moeilijk of niet plaatsen kan. Deze mogelijke contexten blijven in de regel buiten beschouwing. Daarmee zijn mogelijk betekenis-gevende samenhangen buiten spel gezet. Deze ervaring kan de blinde vlek aanwijzen in de rationaliteit en wetenschappelijkheid welke de lectuur van de bijbelse literatuur zeer bemoeilijkt heeft.
Terug naar het lezen van een tekst uit de Schrift - again: reading scriptures The text signifies the secret
of its own coherence, breathes its proper spirit and plays its own game, without
end painting its to articulate diction. Wie een bijbeltekst leest of hoort, kan lezen of horen wat er staat. Het kan zijn dat de tekst onvoldoende informatie geeft of raadselachtig blijft. Het kan ook zijn dat de lezer te weinig weet van het door de tekst vooronderstelde. Iedere tekst heeft een context en daarmee zijn vooronderstellingen. Een lezer kan de functie of betekenis van een woord onvoldoende kennen. Een bijbelse encyclopedie of een bijbels woordenboek kan hulp bieden. Aldus kan men aanwezig brengen wat op het niveau van de kennis ontbreekt.
Het kan zijn dat de tekst na boven aangewezen hulp toch onduidelijk blijft. De tekst kan het slachtoffer geworden zijn van de tragiek[39] die historie of overlevering heet. Dan zijn er die de tekst onderzoeken op zijn constituerende elementen. Zij pogen een reconstructie van het vermoedelijk oorspronkelijk gelaat van de tekst. Zo is gedaan met grotere en kleinere gedeelten van de Schrift, ook met het Johannes-evangelie[40]. De moeite is wat groter, maar lezers zouden aldus de tekst weer helder onder ogen kunnen krijgen. De tekst is dan weer volop aanwezig, kan geconsumeerd worden. Maar het probleem kan ook opnieuw beginnen. Immers: wat doet de Iezer(es) met de tekst?
Een tekst kan functioneren in een waarheid, een opinie, als element van kennis of aanleiding tot een bepaald gedrag. Ook dan kan men de tekst uiteindelijk ter zijde leggen. Hij heeft zijn taak volbracht. Dogmatiek, moraal, kerkorde en liturgie zijn er voor in de plaats gekomen. Het de vraag of de tekst ertoe dient, de lezer tot een ander geheel dan de tekst te brengen. De lezing van de tekst is dan gebruikt om residuen achter te laten als: God houdt van mij en ik van Hem, of Ik moet proberen een goed mens te zijn. De tekst is dan bijgezet in functie van het eigen gelijk en de onmiskenbaar goede bedoeling. Een geïsoleerde tekst als illustratie of bewijs. Wie zo met de tekst werkt, hanteert een in zich gesloten beeld van zichzelf. Bij tijd en wijle, meestal vloeiend, zal er een correctie of aanpassing plaats vinden. Doorgaans blijft het beeld gesloten. Kortsluiting en uitsluiting van de tekst.
De kortsluiting is gelegen in het feit, dat er t.a.v. de tekst minstens een verkeerde beweging is gemaakt. De confrontatie van de lezer en de tekst is nooit begonnen of bij voorbaat gewonnen door eerstgenoemde. Uiteindelijk is de tekst zo goed als niet meer ter zake - geen toezegging, geen uitspraak of aanspraak, maar puur verleden. Zo kán de tekst restloos worden afgedankt. Dit betekent altijd een verlies – want men is buiten de tekst gaan staan. De tekst is niet meer aanwezig. De tekst is betekenisloos geworden, bijvoorbeeld niet meer dan een moeilijke verpakking voor een eenvoudige waarheid. Maar zo is de tekst niet gelezen. Dit probleem is historisch. Het bepaalt de geschiedenis van de christelijke gemeenschappen. Steeds blijft de vraag: Moet men de tekst naar de lezer brengen of de lezer naar de tekst? Boven is gevraagd: wat doet de lezer met de tekst? Even belangrijk is de vraag: Wat doet de tekst met de lezer? Een antwoord kan hier niet gegeven worden. De tekst ontbreekt nog, is niet aanwezig. In alle terughoudendheid: niet kan men het volgende als antwoord uitsluiten. De te tekst brengt de lezer elders. Schrift lezen is als alle lezen. Het wordt gekenmerkt door een zekere weerbarstigheid. De tekst blijft tegenover de lezer stáán. Steeds is er de speling van de interpretatieve ruimte, de niet-identiteit. Alle informatie welke de lezer door de tekst krijgt is door de tekst gedragen informatie, bepaald, ingevuld en uitgelegd[41]. God houdt van mij kan veel betekenen maar blijft betekenisloos wanneer niet wordt aangegeven wat elk van deze woorden betekent. Dát blijft een open kwestie. Inscriptie als indruk en weergave: een spoor - insciption, impression, rendering, tracks In De la Grammatologie
schrijft J. Derrida over het programmatische karakter, het primaatschap
van het schrift t.a.v. het gesproken woord[42]. Hij lanceert het begrip
spoor en sluit zich in het
hanteren van dit begrip uitdrukkelijk aan bij E.Levinas[43] in diens kritiek
op de ontologie: Vóór ieder spreken is er tekst en samenhang,
schrift. Zo moge het er de schijn van hebben dat de tekst de lezer iets mededeelt, een idee of betekenis aanbrengt en zich vervolgens terugtrekt - de gang van zaken is in werkelijkheid anders.
De mededeling of inhoud van de informatie is het bindmiddel voor de communicatie, voor en tussen de lezer, de lezers en de tekst. Wie leest wordt uitgenodigd, binnen te gaan in de tekst. Wie kennis neemt van een bijbeltekst kan door zijn kennis worden opgenomen in de kring van de lezers, in de opening die het boek maakt voor zichzelf. Voor wie lezen wil kán het boek open gaan, kan het een boek worden. Leeservaringen rusten mij toe, maken mij tot een (uiteindelijk steeds meer - door de tekst gevormde) lezer. Lezers worden naar het boek gebracht. Ontdekking, herinnering, associatie en reactie, verbijstering en verrassing creëren de toehoorders[44], brengen hen bijeen als lezers en hoorders van het boek[45]. De doelstelling van het lezen van een bijbeltekst is niet datgene van de tekst wat bij de lezers over komt maar het boek zelf. Het boek geleedt zich in boeken, verhalen, thematieken en woorden binnen de ban(d) van het boek. Lezers kunnen proberen binnen te komen in het boek, in de tekst. Zij kunnen ook enigermate laten zien, tot welke adel de tekst verplicht. Wie leest begeeft zich op een spoor dat reeds is uitgezet. Daar komt hij of zij niet uit! Wie het spoor verlaat is het bijster, is geen lezer of hoorder meer van de tekst. De vraag mag gesteld worden, in hoeverre men dan ooit lezer is geweest. Doelstelling van de lezing is niet de informatie welke de tekst onmiskenbaar ook geeft. De doelstelling is het lezen van de tekst. Alles wat de tekst te voorschijn roept is de eigen aardigheid van de tekst. De tekst roept en wil geroepen worden, is gehoorde tekst[46], steeds opnieuw weer aangeboden samenhang. Elk van de woorden kan zijn eigen verhalen en samenhangen meebrengen. Nooit komt het laatste woord, nooit staakt het aanbod van de tekst als tekst. Men kán de lezing beëindigen voor een ogenblik. Het gehoorde of gelezene, de tekst, mag men derhalve niet op de eerste plaats situeren binnen het verstaan van de toehoorder of lezer (in de vermoede tijd van ontstaan of nu). In het (lezen, spreken, verstaan, kortom:) functioneren van de tekst als tekst maken de referenties van de lezer gaandeweg plaats voor de relaties welke de tekst zelf - in enge of brede zin - aandraagt. De referenties zijn referenten: bijbelse woorden, bijbelse taal, schriftuur. Voor ieder verstaan en ook daarna is er de tekst. Hij ligt/licht voor. De tekst is een spoor. In het verstaan is de tekst aan het werk - of niet! Dat zal moeten blijken. De tekst zal laten blijken of goed gelezen is, namelijk volgens de articulatie van de tekst zelf. In het lezen is de tekst aan het werk, al dan niet opgemerkt, al dan niet bewust aanwezig (gebracht), steeds meer tekstueel aanwezig dan het bewustzijn vermag in te halen[47]. Niet meer ik maar de tekst is vader en moeder van mijn verstaan. Ki mi-tsioon thetsee Tora oe-debar Adonaj miroesjalaim[48]. God geeft de tekst, is notheen ha-Tora[49]. Hij is Degene die de tekst mogelijk maakt. Toehoorders en lezers kunnen ontdekken hoe de tekst (ook met hen) aan het werk is. Hij opent ons. Geleidelijk aan worden wij lezers terwijl de verhalen open gaan, samengevat kunnen worden en herdacht, gesignaleerd in enkele woorden[50]. Steeds is er meer aan de hand.
Tekst lezen is uiteindelijk (minstens ook) een onteigeningsproces. Het maakt de lezer nieuw, het lees-goed tot schepping, Woord Gods, iets aparts. De tekst is subject geworden, de lezer tot meewerkend voorwerp. De tekst heeft het woord. Niets is meer los verkrijgbaar[51].
Johannes 7 wordt gedragen door het voorafgaande en volgende, het Evangelie naar Johannes. Een andere pagina (de choreografie van Johannes) zal aan de hand van plaatsen en feest-tijden Johannes 7 situeren. Men kan deze situering ook voorafgaande aan de lezing van Johannes 7 tot zich nemen. Men zal dan evenwel niet hun functie uit het oog verliezen. De choreografie schetst enkel in grove lijnen een totaalbeeld, een situatie.
naar
hoofdstuk 2
[1] Within what one calls religions – Judaism, Christianity,
Islam, or other religions – there are tensions, heterogeneity, disruptive volcanoes,
sometimes texts, especially those of the prophets, which cannot be reduced to
an institution, to a corpus, to a system. I want to keep the right to read these
texts in a way which has to be constantly reinvented. It is something which can
be totally new at every moment. J.DERRIDA, Deconstruction in a nutshell. a conversation with Jacques
Derrida / ed. With a commentary by John D.Caputo, p. 21. [2] Tegen: Wer
meint, das Joh dann angemessen zu verstehen, wenn er Probleme des
Tekstes verharmlost oder etwa generelle Vorurteile gegen literarkritische
Fragestellungen hat oder mit Wortstatistik, nur formale Strukturaufweisen
und angeblich tieferen Sinngehalten von Widersprüchen die Textprobleme
löst oder gar kritische Anfragen an den Texst von ihm fernhalten
wissen will, weil sie nur 'modernem' Denken entstammen, der kommt
der Wahrheit zweifelsfrei nicht näher. Andere gestehen generell
zu, hinter dem jetzigen Texst stehe eine Geschichte, betonen aber
dann, dass - ungeachtet solche Spuren - vom jetzigen Texst als einer
Einheit ausgegangen werden sollte, denn Ziel der Exegese sei es,
den jetzigen Texstbestand als ein Ganzes zu begreifen. Hier wird
stillschweigend das Gewordene in seinem letzten status quo sanktioniert.
Aber man kann geschichtlich Gewordenes nur in dem Masse wirklich
begreifen, wenn man wenigstens ansatzweise in sein Werden hineingesehen
hat. J.BECKER, Das Evangelium, 29. Het
kan ook anders. H.THYEN, Aus der Literatur (308) geeft als Arbeitshypothese, dass die vorliegende Texstfolge
nicht Zufallsprodukt, sondern Ergebnis Überlegter Planung ist. Het
is de Pflicht des Interpreten ... das überlieferte Evangelium aus
zu legen. H.LINDEMANN, Gemeinde und Welt,138 voegt hier aan
toe: Diese Arbeitshypothese ist ... nicht nur im Blick auf die
Textfolge, sondern auch im Blick auf die Frage der nachjohanneischen
Redaktion sinnvol. Men zou ook de tekst als tekst centraal
kunnen stellen. De tekst presenteert zich niet als (te) onderscheiden delen. [3] J.BECKER I.c. schrijft: ... dass ein Endstadium auch eine eigentlich nicht ehedem intendierte Veränderung darstellen kann. Het lezen van een tekst is geen gesprek met een auteur over zijn of haar bedoelingen. Niet dat een dergelijk gesprek zinloos zou zijn, maar de tekst verandert er niet door. Met betrekking tot het evangelie volgens Johannes is er niets anders dan déze tekst. Deze tekst is niet één, maar hét eindstadium. [4] L’EVANGILE DE JEAN:
M.DE JONGE, Introduction, 13. [5] I.c. [6] Presenteren, bijvoorbeeld lezen,
is representeren. De lezer
brengt hetgeen hij of zij leest, de tekst, opnieuw aanwezig. Voor
de representatie als structuur
van de aanwezigheid zie:
J.DERRIDA, L'Exsorbitant. Question de méthode, in De la grammatologie, 226‑234. [7] B. JACOB, Das erste Buch der Tora, Genesis, 9. [8] J. BECKER, I.c. [9] J. DELOBEL, The Bodmer Papyri , 317. [10] CodExodus Sinaiticus. Zie B.METZGER, The tExodust of the New Testament, 42. [11] NOVUM TESTAMENTUM GRAECE 1979. [12] J. BECKER geeft genoemd woord twee keer in o.c., 162. [13] Idem sorglos,
o.c., 260. [14] Die Exegese wird, wenn
sie zu einer für das heutige Verstehen relevanten Interpretation
führen soll, mehr als eine Technik sein müssen.R.SCHNACKENBURG,
Entwicklung und Stand, 42. In
genoemd citaat ligt de nadruk wellicht op eine. De auteur pleit voor het samengaan
van meerdere methoden. Toch zou het woord Technik meer
nadruk kunnen verdienen. [15] Whatever sources
John had at his disposal, we must recognise that he was a writer
of considerable originality and creative ability ... the gospel
has certainly undergone some degree of editing, but the work of
the redactor cannot be shown to have different aims and presuppositions
from these of the evangelist himself. These are expressed in the
final verses of chapter 20, which are frequently cited to indicate
the purpose of the gospel as a whole. At this point it certainly
looks as if redactor and evangelist are one. And the conclusion
is not impossible that they are in fact, one and the same person. B. LINDARS, Traditions behind
the Gospel,123v. [16] P.BORGEN, Some Jewish Exegetical Traditions, 258, concludeert: This interpretation of Jn 3,3-15 makes clear that various ideas from the revelation at Mt Sinaï are presupposed and employed in the passage. Step by step the Evangelist develops the aspects, such as birth from above, ascent and enthronement, descent and execution of the charge. This view has the advantage that a coherent Jewish background is pictured rather than thinking of several very different background traditions, like those reflected in gnostic and hermetic ideas about regeneration and descent, and Jewish ideas about seeing and hearing, about the brazen serpent, etc. Men mag vermoeden dat deze opmerking een grotere geldigheid bezit dan alleen Johannes 3,3-15. [17] M.MERLEAU‑PONTY, Le visible et I’invisible,
188v.: ... Ie propre du
visible, disions-nous, est d’être superficie
d’une profondeur inépuisable: c’est ce qui fait qu'il peut être
ouvert à d'autres visions que la nôtre. [18] o.c., 203. [19] C.J. DEN HEYER, Exegetische
methoden in discussie, 206. [20] J. DERRIDA, De la grammatologie,
100: ... l’espacement comme écriture est Ie devenir-absent
et Ie devenir-inconscient du sujet ...
Tout graphème est d'essence testamentaire. Et l'absence originale
du sujet de l'écriture est aussi celle de la chose ou du référent. [21] J. DERRIDA, La pharmacie de Platon, in :
La dissémination, 73-197,86: La spécificité de l'écriture se
rapporterait ... á I’absence du père. Zie
ook o.c., 164-169. [22] Vgl Jo 6,63. [23] J. DERRIDA, De la grammatologie,
73: ... l'écriture est Ie jeu dans Ie langage ... jeu du monde
... ; 442: ... Ie jeu des corrélations structurelles, l'écriture
... [24] . H. PARRET, Over de 'notie' van schriftuur, 527. [25] S.A. SCHNEIDERS, The foot washing
...,77: ... as a work, the text mediates a meaning which
is not behind it, hidden in the shroud of the past when the text
was composed, but ahead of it in the possibilities of human and
Christian Existence which it projects for the reader. [26] D.A.CARSON, Current source criticism,
428: ... this paper is an approach for probing agnosticism in these matters.
[27] G.REIM, Studien zum alttestamentlichen
Hintergrund. [28] Zie verderop in de tekst het voorbeeld Jerusalem. [29] . B.OLSSEN, Structure and meaning, 281: a
strongly ‘screened’ text. [30] A.SCHLATTER, Der Evangelist
Johannes, VIII-XI. M.MESCHONNIC, La Bible, langage sacré?,
114: Le texte lui-même est en partie
à la fois émetteur, message et récepteur. C'est Ie problème de I'énonciation,
celui de 'je' et du 'tu'. C'est Ie problème du 'je' dans un langage;
ces textes eux-mêmes fonctionnent comme des 'je' et l’implication d’énonciation
est celle-ci, un rapport entre 'je' et
‘tu’. [31] C.H.DODD, Historical tradition .... 315-319 ;423-432. E.RUCKSTUHL, Die
literarische Einheit, 1‑6. [32] Zie wat H.THYEN over Judea zegt: ...
für Johannes ist Judäa nicht eine beliebige Provinz. Als Gottes
und seines Gesandten Eigentum ist Judäa vielmehr eine eminent theologische
Provinz. Und das nicht allein auf Grund der heilsgeschichtlichen
Vergangenheit, sondern auch und namentlich wegen der aktuellen Bedeutung
Judäas in der Gegenwart des Evangelisten. H.THYEN,
Das Heil kommt von den Juden,
179. [33] Zie het einde van de Haggadah. [34] E. LEVINAS, L'au-delá du verset, : ... une raisonnable façon de parler de Dieu. F. H. BREUKELMAN, Bijbelse Theologie, 19v. : Onder bijbelse theologie verstaan we de in alle gevarieerdheid toch een eenheid vormende theologie van de bijbelse getuigen zelf, zoals die latent in hun teksten aanwezig is en als bezinning op de inhoud en de strekking van hun verbi divini ministerium aan de vormgeving van de teksten ten grondslag heeft gelegen, die echter door hen zelf niet apart onder woorden is gebracht, doch door ons, die hun teksten hebben uit te leggen, moet worden geformuleerd 1.omdat daar door vanuit de exegese de hermeneutische horizon ontstaat, waarbinnen deze teksten moeten worden uitgelegd, en 2. omdat we daardoor steeds beter de bijbelse norm gaan verstaan, waaraan het spreken en handelen van de kerk gemeten worden. [35] W.A.MEEKS, "Am I a Jew?",
Johannine Christianity, 172: To put the matter sharply, with some risk
of misunderstanding, the Fourth Gospel is most anti Jewish just at the points
it is most Jewish. B.HEMELSOET, L’ ensévelissement selon Saint Jean,
48n2: ... les Juifs de l'Evangile risquent toujours d'être identifié avec un
certain nombre de personnes vivant au temps de Jésus, ou avec les Juifs de tous
les temps. Il faut ... tenir compte de la possibilité que les 'Juifs’ sont plus
que seulement ceux qui ont vécu il y a deux mille ans, ou tout court tous les
Juifs. Le lecteur de l'Evangile est invité ici également á s’y reconnaître. Le
lecteur de l'Evangile est impliqué, partout. Cf. Le disciple qu’il aimait, et
celui qui a vu. [36] Vgl Jeremia 2,5. Jeremia
is de enige profeet wiens naam in Mattheüs 2 te lezen wordt gegeven. Voor de betekenis
van Jerusalem kan men zich ook laten leiden door B. HEMELSOET, Jezus
en Jerusalem, niet gescheiden, niet gedeeld. [37] E. LEVINAS, Les villes-refuges,
in L'au-delà .... 54: Il faut
accomplir une Jérusalem terrestre - ce qui, en termes talmudiques,
veut dire: étudier et pratiquer la Thora ou la justice de la Thora
et comme passer, grâce à l'étude, à un autre niveau de la conscience
et d’attention pratiques par lesquelles se définit la science dite
Thora - pour que s’emplisse de présence divine la Jérusalem céleste.
Il n’ y a pas d'autre accès au salut que celui qui passe par la
demeure des hommes. [38] Jes 52,7 [39] Tegen: ...
es wäre voreilig, alles im Evangelium, was sich auf ein und denselben
Gegenstand bezieht, als eine Ursprüngliche Einheit zu betrachten,
die durch die Torheit eines Bearbeiters oder eine uns unbekannte
Katastrophe zersprengt worden is. E. HAENCHEN,
Das Johannesevangelium,
343. [40] Zie het artikel van R.SCHNACKENBURG, boven n13. 40. [41] J. DERRIDA, La
dissémination, 42. 364: ... pas de hors-texte. [42] J. DERRIDA, De la grammatologie,
68: Il faut ... penser que l'écriture est à la fois plus
extérieure à la parole, n’ étant
pas son 'image' ou sens 'symbole' et plus intérieur à la
parole qui est déjà en elle-même une écriture. [43] o.c., 102v. Zie E. LEVINAS, La trace
de l'autre. [44] H. MESCHONNIC, o.c., 108:
Il est significatif de la poétique implicite
de l'hebreu qu’un des noms de la Bible soit miqra,
lecture; l'hebreu dit 'la lecture’ pour ce que Ie français
appelle ‘I'Écriture’ ou 'les Écritures'. Toute la poétique tient dans cette différence.
'Lecture' emporte avec soi: diction, prononciation, scansion, c’est une activité,
non un sujet; l’écriture sainte, dans les syntagmes françaises ou ce terme désigne
la Bible, l’écriture est une passivité, elle est écrite. [45] Vgl Josaphath
in 2 Kron 17,7--10; Ezra in Neh
8. [46] B. HEMELSOET, Marcus, 119: Het gaat ... om het 'verneembare’ evangelie, het gaat om Galilea zoals dat te horen is in het evangelie naar Marcus. Het is het Galilea waarvan hij spreekt en waar sprake kan zijn van volgen en dienen. [47] J. DERRIDA, zie boven n 41. [48] Jesaja 2,3. [49] Jesaja 2,3. Zie J. HERZ, Daily Prayer Book, 487, bij het openen van de Ark: Want uit Sion gaat uit de Tora en het Woord van de Heer uit Jerusalem. [50] o.c., 486, na de lezing uit de Thora: Gevende de Thora. [51] H. THYEN, Das Heil .... 163: ...
solche,das vierte Evangelium wie eine archäologische Grabungsstätte
analysierende Betrachtungsweise darf nicht ausschliessen, dass dieses
Buch in seiner überliefterten ’kanonische’ Gestalt, das heisst in
der gegebenen Tekst und Kapittelfolge, mit seinem 'Prolog' (1,1-18)
am Anfang und mit seinem 21.Kapittel als 'Epilog' am Ende, gleichwohl
ein kohärentes literarisches Werk ist, das als solches und nicht
blosses Kompendium johanneischer oder urchristlicher Traditionen
interpretiert sein will. H.MESCHONNIC, Le langage dans la Bible,124v: ... il faut prendre ... Ie langage ... comme
discours, c’est-à-dire
activité des sujets dans une histoire, dans leur histoire aussi
bien individuelle que collective. Et si en passe de la langue au
discours, on percevra immédiatement que Ie langage n’est plus totalité.
Il est infini. Ce n’est pas, bien sur, par hasard que je paraphrase
Ie titre d’ Emmanuel Levinas ... C' est tourner Ie dos a la linguistique,
pour prendre Ie langage ... comme anthropologie, et dans une anthropologie
... comme un ensemble empirique qui ne sépare pas Ie corps et Ie
sens, qui prend Ie langage comme oralité, corporalité, socialité
... comme face-à-face, ce qu’il est sans cesse. |
naar hoofdstuk 3