Situatie
Een geschiedenis
De tijd gaat op de loop met vormen en waarden.
Christenen verstaan en beleven vandaag en morgen hun geloven anders[1]
dan kerken en musea laten zien. Natuurlijk was alles vroeger[2]
anders, maar wat is alles en wat betekent anders[3]?
Traditioneel houdt katechese zich bezig
met wat katholieken of christenen behoren te weten. Bijna nooit wordt
gesproken over (verschil tussen) hoofd- of bijzaken, over inhouden, pedagogische
concepten of didactische mogelijkheden. Katechese gaat over het geloof
– over wat er in het kerkgebouw gebeurt en daaromheen[4].
Over de grote feesten, de kerkelijke gebruiken, regels en normen.
Halverwege de afgelopen eeuw gebeurt er iets[5]. Geloven wordt
een kwestie van verwoording en verantwoording, van zin.
Het zal moeten gaan over mij, mijn leven, mijn wereld, vandaag. De gelovige
gaat op zoek naar het zinvolle, het functionele. Welke zin dat bewustwordingsproces
heeft blijft in de regel buiten beschouwing[6].
Katechese en pastoraal worden vaak met elkaar verward ten
gunste van pastoraal - zonder die naam te gebruiken. Menig katecheet op
pedagogische academies is halverwege de vorige eeuw op weg gegaan om te
zoeken naar een katechese die voor zoveel mogelijk aanstaande onderwijsgevenden
aanvaardbaar kan zijn. Onderling overleg leidt onder druk van de tijd
uiteindelijk tot de nieuwe naam[7]
godsdienst/levensbeschouwing. Het raamplan ’95 legt de veranderingen
vast, motiveert, beschrijft en legt uit. Kiezen en delen[8]
probeert lijnen aan te geven.
De term godsdienst/levensbeschouwing
zou een betere omschrijving bieden voor wat het vakgebied katechese
wil. Motief voor die verandering van naam (ingevoerd tussen 1995 en ’99)
zou zijn: een betere aansluiting bij en vertolking van onze tijd en samenleving.
Velen tot wie de katechese op een katholieke, interconfessionele of oecumenische
school zich richt, zouden sinds de jaren zeventig strikt[9] genomen geen gelovigen[10] meer zijn. Katechese is reflectie
op het eigen[11] geloven[12].
Wanneer mensen eigenlijk[13] niet geloven[14], kun je hen geen katechese geven. Bij gebrek aan
inhoud is de overweging helder. Daarom heeft de hoofdstroom van katechese
op de Nederlandse Pabo’s zich nu vast laten leggen op godsdienst/levensbeschouwing.
Dat zou een meer algemene bedding[15] zijn. De
achter liggende gedachte is helder: iedereen heeft toch een opvatting
over leven. Leven is leven en geloven is geloven. Over die zaken inclusief
de waarden en normen die daarbij meespelen is een gesprek mogelijk. Daar
kun je mee omgaan in leerprocessen. Dat noemen we godsdienst/levensbeschouwing.
De gang van zaken
van katechese/katechetiek naar godsdienst/levensbeschouwing levert wel
een probleem op. Wanneer de kern niet vast staat, wanneer het vanaf het
begin over alles moet gaan is dat een vervaging. Vervaging komt duidelijkheid
niet ten goede. Is er sprake van vervaging? Die vraag is niet moeilijk
wanneer men de term godsdienst/levensbeschouwing
met realiteitszin bekijkt of werkelijkheidswaarde geeft. Levensbeschouwing
garandeert een breed spectrum. Het voorvoegsel godsdienst legt
de relatie met het kerkelijk verleden. Heel het panorama van de levensbeschouwingen
inclusief de behoefte aan expressie en het pulseren van de eigenheid wordt
minstens virtueel inhoud van het vakgebied. Alles wat in dit opzicht denkbaar[16] is kan er voortaan bij horen,
kan hoofdzaak zijn. Dat lijkt niet leerzaam, alles.
Alles is
misschien een beetje veel voor van huis uit katechese. Wellicht
moet de beschrijving van het vakgebied[17] bescheiden een
beperkte keuze maken en die keuze verantwoorden. Misschien moet je eerst
maar eens iets om te beginnen noemen. Waar zou je mee kunnen beginnen?
Kun je aangeven waarom je daar[18] bijvoorbeeld
begint? Misschien kom je zo de verantwoording van je binding[19] op het spoor.
Verandering van naam betekent ook een verandering van inhoud.
Daar hoort onderzoek bij. Wat goed, belangrijk, praktisch en fundamenteel
is moet vaak[20]
eerst ontdekt worden, opnieuw en nu pas echt. Het waardevolle doet zich
vaak pas achteraf gevoelen. Wat moet je doen om een blinde vlek te zien?
Wat organisch is valt niet op. Het hoeft zich niet te presenteren of poneren.
Het goede is niet natuurlijk vanzelfsprekend. Het goede[21]
is geen deel van het hier en nu. Het komt niet van mij. Ik ben alleen
adres. Ik kan ontvankelijk zijn[22]. Het goede komt van verder dan van nature[23]. Om te kunnen beginnen
zul je het moeten zoeken.
Geloven
Wanneer het over katechese gaat mag op een ook confessioneel
georiënteerd instituut als de Interconfessionele Hogeschool IPABO de vraag
zijn: geloven,wat is dat? Deze vraag kan op voorhand – als het ware los
van iedere context - gesteld[24] worden. De beantwoording kan niet
zonder context. In feite bestaat de vraag (Wat men geloven noemt, wat
is dat?) niet buiten de taal. Ook niet buiten de tijd. Wil
geloven betrouwbaar aan de orde komen dan hoort de vraag (wat is geloven?
bijvoorbeeld) in een wereld van verhalen thuis. Die wereld zullen we enigermate
tot zijn recht moeten laten komen. Wij nodigen je daartoe uit. Wij vragen
geen stelligheid. Wij vragen een open, positieve houding en een actieve
studie-inzet. De hogeschool heeft die openheid hoog in het vaandel. Wanneer
het over confessie[25]
gaat is ieder op zijn/haar wijze betrokkene.
De vraag Wat is geloven? stelt steeds minstens
een dubbele vraag. Ze vraagt naar een inhoud en ze vraagt naar volgens
jou. Het zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat jij zegt: “Geloven is …”,
maar dat anderen zich niet herkennen[26]
in wat jij geloven noemt, of dat jij je niet herkent, - nog niet, in ieder
geval nu niet – niet herkent in wat je denkt dat zij geloven noemen.
Een zekere onzekerheid[27]
is hier kenmerk van het ware.
Wat is geloven[28]?
Wat is een constante in de geschiedenis van al die mensen die zichzelf
gelovig noemen of die door anderen zo begrepen zijn?
Geloven is om te beginnen zoiets als vertrouwen.
Daarom is er met geloven is iets bijzonders aan de hand. Hoewel ik verantwoordelijk
blijf voor het eigen doen en laten, de oorsprong van mijn geloven ligt
uiteindelijk niet in mij[29] maar in de ander. Geloven hangt ten nauwste samen
met de mogelijkheid om de ander als ander, als niet ik, zelfs als mij
wezenlijk vreemd[30],
niet van mij, toe te laten. Het anders zijn van de ander gaat mij
vooraf, doet de ruimte ontstaan en maakt mij tot degene die ik[31] ben.
De ander is zodanig dat ik tegenover hem of haar geen
andere woorden heb dan deze. Voor ik het weet hoor ik mijzelf erkenning
uitspreken, zoiets als ik geloof in jou zeggen. Of ik zou het willen
zeggen: Ja tegen jou. Ik fluister. Ik vertrouw je. Alles in mij wil
jou dat toevertrouwen. Ja[32]. Door jou wordt
de wereld mijn wereld, door jouw daar is dit hier mijn plaats, kan ik
er zijn.
Iedere dag in de praktijk maak je kinderen mee die dit
soort woorden tegen jou, volwassene in hun wereld, op een of andere manier,
al dan niet uitgesproken, zeggen. Ze zeggen het of zouden het willen
zeggen wanneer ze zouden weten hoe dat gaat, of dat zoiets als ik geloof
in jou bestaat, een en al taal, en dat je dat, bijvoorbeeld door
op te kijken of te glimlachen[33]
kunt zeggen nog voordat je spreekt.
Wat dat ja-zeggen betekent, wat ja
zeggen is, of jou zeggen, wat het betekent, aangesproken te worden
en antwoord te willen geven, - dat hoort allemaal bij geloven, je laten
afstemmen. (Zie eventueel Abraham bijvoorbeeld. Genesis 12,1.4.)
Katechese
De term katechese betekent eigenlijk zoiets als echo.
Is echo niet het verkennen[34] van diepten en ruimten en gaat
dit niet steeds samen met het nog bijna kinderlijke uitproberen van de
mogelijkheden van de eigen stem om haar weer te laten klinken, tijd te
worden, diepte? Het zal dus in de katechese niet en nooit gaan over beheersbare
processen. Het gaat er niet om, verhalen in te snoeren of te beperken
tot een thema of een bedoeling. Het zal er om gaan de traditie van die
verhalen mogelijk te maken. We proberen de verhalen het woord te geven,
aan het woord te laten komen. Gij komt van al zo hoge … ‘Gij’,
de verhalen en alles wat daarin ter sprake komt, tot en met de toehoorders.
Tijd en ruimte[35] van de verhalen
zullen een uitnodiging aan de toehoorder zijn. De student(e) in een dergelijk
leerproces is nooit object van beoordeling. Katechese is uiteindelijk
de open put die om een echo vraagt, een uitnodiging tot antwoord, tot
verantwoording, rond het vuur van klinkende verhalen.
Echo, weerklank, vertolking, antwoord op een eigen inzet.
Wat klinkt dan mee![36] Meetrillen[37], meeklinken en aanreiken, - al die woorden bieden
een handzame, open benadering van de geheimen[38]
die in het vakgebied katechese aan de orde zullen komen. Wat die geheimen
zijn, welke woorden daarvoor bestaan, hoe gehoorzaam, luisterbereid, niet
hooghartig maar zachtmoedig[39], flexibel, bijna verkwistend en toegankelijk ze
zijn, we zullen dat nog zien[40].
Nu al wordt gesteld: er staat geen uitkomst vast. Met name wat er voor
jou uit komt, dat is aan jou. Jij aan het woord[41],
staat niet vast, staat nooit vast. Jij[42] aan het woord laat
mij steeds opnieuw zien, antwoord zoeken – spreken[43], zoiets als een
antwoord proberen- wie die eerste persoon enkelvoud ook is.
Op de Hogeschool IPABO Amsterdam/Alkmaar handhaven we
omwille van al die beloften – je weet het nooit, het zou best wel eens
kunnen[44], - en omwille van
de continuïteit met het verleden, de vertrouwde naam van het vakgebied
katechese en in het spoor daarvan katechetiek, de pedagogiek en didactiek
rond katechese.
vervolg in geredigeerde versie
vervolg in printversie
[1]
De wereld is veranderd, niet
alleen de ingerichte, door de mens georganiseerde wereld, maar ook de
wereld als veld van waarneming of geheel van betekenissen.
Wanneer de betekenissen
(dat wat iets is) eigenlijk niets meer betekenen heeft de mens
niet meer te zeggen wat hij te zeggen heeft. Misschien moeten wij, mensen,
vrouwen en mannen, nu de wereld (werkelijkheid) anders in elkaar zit,
leren, anders te spreken, dus anders te kijken, ons anders te oriënteren.
De werkelijkheid blijkt steeds anders te
zijn, anders te nuanceren, te benaderen, te benoemen of te hanteren.
Misschien is niet enkel onze plaats veranderd. Misschien is ook het
plaatsen, het al dan niet min of meer kunnen plaatsen, veranderd.
Misschien betekent kunnen plaatsen ook iets anders.
[2]
Vroeger was alles anders. In de voorafgaande
zin is vroeger relatief jong. Voor oude mensen is vroeger 60
tot 80 jaar geleden. Ook aan de eerste helft van de 20ste eeuw gaat
veel vroeger vooraf. Veranderen is het werkwoord van de tijd.
[3]
Betekent anders geworden
niet ook op een of andere manier hetzelfde gebleven? De eenheid
die de term identiteit suggereert, is niet de ieder anders-zijn
uitsluitende, massiviteit van een totalitair systeem. Werkelijke
eenheid is beleefde eenheid. Zij weet van verschillen, draagt en erkent
ze. Eenheid bewaart verschillen, weet die te overbruggen, productief,
vruchtbaar te maken. Naar mate de overeenkomsten groter en de verschillen
kleiner zijn, worden de verschillen belangrijker en groter.
Voor verschil, anders
zijn, het voorlopige uitstel van de identiteit, wordt in deze tekst
beroep gedaan op de term différence en différance
(het verschil/uitstel en het doen verschillen of uitstellen als proces,
onderweg zijn) zoals dit in het reflexieve spreken is ingebracht door
de Franse filosoof Jacques Derrida.
[4]
Niet toevallig staat in iedere iets oudere gemeenschap
de kerk in het midden.
[5]
In de gangbare en gebruikelijke literatuur wordt
dit iets beschreven als: secularisering, het
mondig of autonoom worden van de mens, de democratische tendensen, de
verwereldlijking van de wereld, het anti-transcendentie-effect of de
afnemende religieuze gevoeligheid. Deze kwalificaties beschikken sinds
1960 over citationele kwaliteiten. Toch mag men niet uitsluiten dat
andere duidingen wellicht een meer adequate beschrijving van de huidige
situatie bieden. Daarbij zou men bijvoorbeeld kunnen denken aan het
anonieme universalisme van de stad, de cultuur, het
werk en de wetenschap. Misschien is het niet gemakkelijk om anders
te zijn, afstand te nemen van het gangbare en dat te verwoorden. Misschien
is er geen taal om de eigen cultuur, gevoeligheid of inzichten te uiten.
Zie eventueel Michel de Certeau,
La culture au pluriel, (1974) nouv. Éd., Seuil, Point,
1993, p. 78 en 63.
[6]
In de katholieke gemeenschap zo lijkt het, hebben
waarheid en normen altijd hoger gescoord dan kennis. Kennen:
geleerd hebben te verwoorden, leren mee te praten wanneer
het over deze dingen gaat. Jezelf en het andere ter sprake kunnen
brengen. Situeren, inschatten, kiezen uit alternatieven, attent bij
de tijd zijn. Wanneer het vermogen om te spreken over je geloven niet
ontwikkeld, wanneer er geen ruimte is voor je eigen vragen, dan is geloven
altijd moeilijk, een kwestie van het goed bedoelen.
Goede bedoelingen zijn in de
regel onttrokken aan de communicatie. Zij vertolken de eenzaamheid en
het ontbreken van gemeenschap tussen mensen. Die gemeenschap tussen
mensen die christen of katholiek zijn, heet kerk. Bijbels-theologisch
heet dat ‘volk Gods’ zijn.
[7]
Betekent een andere naam ook een andere opdracht
aan de begeleidende vakdocent?
[8]
Kiezen en delen aanzet tot longitudinale planning
en onderlinge afstemming van godsdienst/levensbeschouwing in het katholiek
onderwijs. Advies in opdracht van het College van Bisschoppelijke Gedelegeerden
voor het katholiek onderwijs. ’'s-Hertogenbosch, 1997.
[9]
Bij een dergelijk oordeel is steeds het volgende
van belang: wie bepaalt de grens? Waarom wordt deze
grens hier en nu getrokken? De uitspraak (geen gelovigen) geeft een
voorzet. Wat is haar opzet? Waar is zij op uit? Welk doel staat haar
voor ogen? Waarom? Wanneer je thematieken uit de gangbare retoriek isoleert,
blijkt het probleem niet of anders te zijn.
[10]
De inhoud van de term geloven blijft buiten beschouwing.
Wordt haar betekenis bekend verondersteld? Dat is toch naïef.
Wat voor soort denken
is geloven? Bijna niemand heeft de scholing gehad om het woord
geloven op reflexief niveau te kunnen plaatsen en bespreken.
Tot halverwege de 20ste eeuw heeft bijna niemand in de katholieke wereld
tijd voor deze vraag. Alleen priesters hebben tot dan toe enige theologische
scholing gehad. Piëtistisch ingekleurde vroomheid leek belangrijker
dan kennis of kunnen meepraten. (Voorjaar 1962. Het aanstaande concilie
(Vaticanum II) is net afgekondigd door de nu zalige paus Johannes XXIII.
Een vrome pater met veel gezag zegt oprecht, met volle overtuiging:
"Het concilie is eigenlijk overbodig. Alles is geopenbaard. We
weten alles al." We (mijn studiegenoten en ik) vergaten te vragen:"Wie
is we?" Het kerkelijk feodalisme vierde toen nog hoogtij
alsof dat zo hoorde. Toen? Wie dacht dat een vader zijn kinderen geen
stenen voor brood gaf?
Aan andere kwestie is: Wat is geloven eigenlijk?
Het nederlandse woord geloven is afgeleid van het
gotische galaubjan (ook herkenbaar in het engelse to believe,
to love): zich hechten aan, in zee gaan met, toestemmen, houden
van. Geloven heeft te maken met instemmen, herkennen, met ja
zeggen voor je het weet. Geloven gaat vooraf aan mijn ik-zeggen,
- zoals de taal waarin je geboren wordt. Daarom is het woord levensbeschouwing
een verkeerd woord. Het probeert mijn passiviteit te verbinden met een
daad van beschouwen.
De kwaliteit van de verantwoording,
het kunnen verantwoorden, - dus de kwaliteit van het onderricht (Emmanuel
Levinas, Transcendance et intelligibilité, Geneve 1996,
p. 11) blijft, mede onder invloed van de verlichting en haar eenzijdig
beroep op de ratio, onderontwikkeld. Het meeste van geloven
is krediet, reserve, te goed. Dat dient eerst betwijfeld, grondig betwijfeld,
om daarna vermoed of gevonden te kunnen worden.
Waarom die grondige twijfel? Nadat het ik als
het ware heel de werkelijkheid om zich heen geordend
heeft, moet weer opnieuw, en nu eigenlijk voor het eerst, ontdekt worden
dat het ik de wereld niet maakt. Van speler wordt het ik medespeler.
Ik ontdek de ander – de ander die niet is afgeleid van mij, niet degene
die ik benoem. Ik ben niet de oorsprong van de ander, kan de ander niet
plaatsen (niet tot onderdeel van mijn wereld maken). De ander blijft
een geheim, eindeloze voorsprong.
[11]
Het woordje eigen bepaalt
blijkbaar een limiet. Er is een grens tussen wat eigen
en wat niet eigen is. In een leerproces duidt iedere grens een virtuele
ruimte aan. Zij kan verkend en geopend worden, toegang bieden, verder
leiden. Leren voert leraren en leerlingen steeds verder dan tot waar
zij gekomen zijn. Nieuwe informatie, ook in díe zin nieuw dat de geadresseerde
serieus te nemen is, nuanceert wat definitief leek, laat een pad zien.
Het is ermee als met de zee in Exodus 14.
[12]
Tegenover de behoefte van sommigen om hun geloven
als stelligheid aan te prijzen hebben velen de neiging,
hun onzekerheid, hun onbeslistheid als niet geloven
te interpreteren. Is deze stelligheid terecht? Als je zegt ik geloof
wil dat niet zeggen dat God bestaat. Als je zegt Ik geloof niet
wil dat niet zeggen dat God niet bestaat. Wat is God in deze
uitspraken? Wat het bestaan van God? Als liefde bewezen kan worden
is het geen liefde meer. Aangesproken worden
onttrekt zich aan een beslissing als Ik laat mij aanspreken.
Ik stel mij open voor, maar wil er sprake zijn van openheid waarin het
andere anders kan zijn, dan zal het andere mij overrompelen, dan ben
ik eigenlijk nergens meer.
[13]
Wie bepaalt de grens bij het
woord eigenlijk? Bij geloven hoort: ik heb niet meer alle
troeven in eigen hand. Ik ben in mijn geloof het totale overzicht
kwijt. Er is geen totaliteit (waar ik boven sta en
die ik kan overzien) meer. Aangesproken ben ik geen
spreker. Het is als het verschil tussen medewerkend voorwerp en onderwerp,
grammaticaal gezien. Welke betekenis biedt het woord eigenlijk aan?
Wat wordt bij die beperking als niet ter zake (bijkomstig) gediskwalificeerd,
wat als belangrijk, wezenlijk?
[14]
Deze interpretatie gaat uit van de
vooronderstelling, dat wij eerst Mijn vader die in de hemel is
bidden en dan pas overgaan tot Onze vader die in de hemel zijt.
Deze veronderstelling is strijdig met het spreken van degene die deze
woorden voor ons, ons voor, heeft uitgesproken.
[15]
Het raamplan motiveert die verandering. Het doet
een beroep op de rechtsbescherming die het vak in onze onderwijswetgeving
door die naam geniet. Het is de vraag of dit argument de verandering
goed maakt. Zijn inhouden, argumenten en strategieën van de (geloofs)taal
voldoende gewogen om de keuze godsdienst/levensbeschouwing af te dwingen
of te legitimeren? Niets verzet zich er tegen om katechese te interpreteren
als godsdienstonderwijs door de wet benoemd. Die wet garandeert het
recht, niet de inhoud.
Kwaliteit is een kwestie
van afwegen en inschatten. Dat vergt minstens tijd en weging van argumenten.
Uiteindelijk heeft die weging nooit plaats gevonden. Het belang en de
(mogelijke) betekenis van de bijbelse informatie is nooit een punt van
overleg geweest. Tijdsdruk heeft toevallig bestaande ‘teksten in ontstaan’
binnengehaald als officiële teksten. “’k Stond erbij en ‘keek ernaar”,
zingt het bekende kinderlied. De schrijver van dit BASISPLAN 2000 is
vanaf het begin bij dit overleg betrokken geweest. Toen de ontwikkeling
koers zette naar godsdienst/levensbeschouwing heeft hij zich vanaf het
begin tegen deze ontwikkeling verzet. Zij is nooit verantwoord. Zij
blijft dus onverantwoord.
[16]
Professionele katecheten noemen het leven
in de naam van het vakgebied. Hun leerplan zal zich nu zeker gaan uitstrekken
tot grote delen van het leergebied van psychologie, sociologie, cultuur-
en kunstgeschiedenis, filosofie. De opleiding godsdienst/levensbeschouwing
op de katholieke pabo’s wordt een zipfile, een copy van de gangbare
vorming van de clerus tot minstens 1970, met iets meer nadruk op de
wereld. Wanneer een vakgebied niet gelimiteerd is, dan is het geen
gebied meer. De claim is dan totalitair, namelijk niet gelimiteerd door
het eigene.
[17]
Een onschuldige vraag. Is katechese op de basisschool
een wetenschap of is zij een vak, een taak, een ambt? Moet een opleiding
voor onderwijsgevenden zich bezig houden met een kader waar iedere noemer,
iedere vorm van bepaling ontbreekt? Of moet men een student(e) de mogelijkheid
bieden, inzicht te krijgen op mogelijkheden voor katechese met kinderen
van een katholieke basisschool? Let wel: niemand kan beweren dat het
openbaar onderwijs niet bezig is met godsdiensten en levensbeschouwing,
wanneer het tenminste echt openbaar is. Bovendien: wanneer het diploma
godsdienst/levensbeschouwing en kerkelijk diploma is, wie kent de
kerk deskundigheid toe op het gebied van levensbeschouwing?
[18]
Katechese heeft dus om te beginnen iets van een
bepaling van plaats. De stroom van de tijd, van alles
wat op ons af komt wordt even onderbroken. Als je begint zet je even
alles tussen haakjes. Alles wat zou moeten zet je even stil. Zoals wanneer
je een opname maakt of een test gaat doen – geluid, of beeld, of beiden.
Even moet je alles los laten, los maken (abstraheren van het concrete)
om concreet te worden. Iets concreets: Je maakt om te beginnen een begin.
Of dat begin een goed begin is zal later blijken. Ervaring
kan je doen vermoeden dat je intuïtie goed is. Ervaring is hier: geleerd
hebben en over het geleerde kunnen beschikken.
[19]
Latijn: religio. In de Joodse traditie
heet Genesis 22 de opheffing en binding van Isaak. Opheffen is offeren,
maar ook offreren, aanbieden, afstand doen van, los laten. Binding,
kunnen sterven, overlevende zijn, leven, hoort bij de zoon (Isaak),
het kind, de toekomst. Het kind is nu niet meer enkel naïef. De vader,
de vorige generatie, heeft intussen geleerd wat het betekent, los te
laten. Leven is niet meer het voortzetten van het voorafgaande maar
een nieuw begin.
[20]
Het verschijnsel is bekend: pas wanneer je last
van je voeten hebt merk je dat je voeten hebt.
[21]
Doen is vertrekken zonder terug
te komen. Maar dit doen zonder terug te komen bij zichzelf verliest
zijn absolute goedheid wanneer mijn werk compensatie vindt in zijn succes.
Wanneer begin en einde hier op elkaar te betrekken zijn is het werk
niets anders dan een berekening van kosten en baten, enkel een kwestie
van rekenen. Mijn werk doet afstand van mijn daad
ten gunste van de ander. Daarom hoeft de ander ook niet dankbaar te
zijn. ‘Graag gedaan.’ Werken betekent ervan afzien, tijdgenoot te worden
van het te bereiken doel. Handelen zonder binnen te gaan in het beloofde
land. Daarom is het goede meer dan een droom zonder transcendentie.
Zie Emmanuel Levinas, La trace de l’autre,
in: En découvrant l’existence avec Husserl et Heidegger, Parijs:
Vrin, 1967, p.191.
‘Evenals de Oneindige heeft het Goede geen ander.
Niet omdat het Goede alles zou zijn, maar omdat het Goed is en niets
aan zijn goedheid ontkomt.’ E.Levinas, Autrement qu'être ou au-delà de
l'essence, Den Haag 1974, p. 13, n.7. ‘Het goede is anders
dan het zijn – het houdt geen boeken bij. Het is niet als de negativiteit
die dat wat zij ontkent in haar geschiedenis bewaart … Het goede is
uitzonderlijk, buitengewoon – transcendent – precies vanwege die breuk
met het zijn en haar geschiedenis.’ Autrement …,p. 22.
[22]
Hier ben ik. Dit simpel getuigen van eigen aanwezigheid,
betrokkenheid, is kenmerkend voor Abraham, Mozes en Samuel. Het is ook
te horen bij de struik die in de woestijn van Exodus 3 brandt en spreekt.
Het is ook herkenbaar in woorden als onze vader, - woorden die
gezegd kunnen worden, geleerd, geproefd, beproefd.
[23]
Zie naar de gelijkenis over de zaaier, Markus
4. In het verhaal blijkt een geheim (v.11). Dat geheim is op een of
andere manier – zo wordt het althans door het onderwerp van het evangelie
uitgelegd, v. 13 - alle gelijkenissen. De gelijkenis eindigt
met als perspectief: vogels die door plaats te nemen op een tak het
land en de hemel met elkaar verbinden.
[24]
Met ‘op voorhand stellen’ probeert de tekst aan
te geven, dat ik wel een vraag kan stellen als mijn oorspronkelijke,
eigen, in die zin ‘absolute’ vraag, maar in feite leeft de mens voorwaardelijk.
Steeds bepalen condities de concrete situatie, ook mijn vragen. Ook
mijn eigen vraag komt uit een context. Die context ben ik zelf, ik met
mijn verleden, mijn verwachting, mijn staan in mijn eigen geschiedenis.
De horizon of implicaties daarvan onttrekken zich zo goed als geheel
aan mijn zogenoemde bewustzijn. Wat voor mij vandaag volstrekt zeker
is – er hoeft niet veel te gebeuren of morgen begrijp ik er niets meer
van en sta ik er geheel buiten. Gegevens die er echt toe doen wanneer
het gaat over mij en mijn opvattingen heb ik ten dele in eigen handen,
maar ten dele onttrekken ze zich ook aan mijn greep en begrijp ik ze
niet. Ik begrijp alleen wat ik aan kan, wat in zekere zin op mijn maat
is toegesneden en wat ik meten kan, inschatten en overzien, bij benadering.
Zie Mozes en de struik in Exodus 3.
[25]
De I van Ipabo staat voor interconfessioneel.
In dit woord wordt om te beginnen de verscheidenheid van verschillende
christelijke confessies gerespecteerd en bijeen gebracht en bewaard.
Confessie is historisch gezien (geloofs-)belijdenis.
In onze tijd kan het woord interconfessioneel suggereren, boven de
partijen te staan. Precies dat is niet de bedoeling. Probeer confessioneel,
afgezien van elke historische of sociale benadering, te verstaan als
smaak van leven. Het gaat dan over de manier waarop je je, al
dan niet met woorden, zou uitspreken over … of welk gevoel je hebt bij.
[26]
Alle (nog niet geformaliseerd, zogenoemd wetenschappelijk)
spreken is iets totaal anders dan het uitwisselen
van codificaties en abstracties, waarheden of feiten genaamd. Communicatie
is niet het uitwisselen van informatie. Spreken is, zolang het spreken
duurt, tot het laatste woord derhalve, onbeslist. Tot dit definitieve
einde staan betekenissen, en bedoelingen (waar ik op uit ben) niet vast.
Als de betekenissen niet vast
staan, staat ook de betekenaar of het subject niet vast. Het subject
(sub is latijn, het betekent onder; jacere betekent werpen)
onder-werpt zich letterlijk, maakt zich ondergeschikt, verantwoordelijk
– meer verantwoordelijk dan het ik ooit verantwoorden kan. Begrijpen
of verstaan, de onzekerheid te boven komen, is niets anders dan aangesproken
worden, - tweede persoon van het persoonlijk voornaamwoord worden –
om daarna ik te kunnen zijn, te kunnen spreken.
‘In de kantlijnen van een niet langer te ontcijferen
historische werkelijkheid ontstond een utopische
ruimte die zorgde voor een niet-plaats. De rede kreeg de mogelijkheid,
van de wereld teksten te maken en deze teksten weer nieuwe werelden
voort te laten brengen. In die tijd ontstond aan de zijlijnen van de
verschillende wetenschappen een mystieke ruimte. Dat was ook een niet-plaats.
Zij werd binnen de taal gecreëerd door het voortdurend verlangen naar
de ander. Het gevolg was een omkering. Uitspraken werden ontdaan van
hun inhoud ten faveure van de daaraan voorafgaande vraag om te mogen
spreken.’ Michel de Certeau, The
Mystic Fable, Chicago: The University of
Chicago Press, 1992 (Parijs 1982), p. 161.
[27]
‘Door de spanningsverhouding met het niet-weten
blijft een subject een echt kwetsbaar subject.
De erkenning van het niet-weten en van het verlies aan meesterschap
plaatst een subject in de positie van een niet op te heffen afhankelijkheid.
Maar deze niet ongedaan te maken afhankelijkheid gaat samen met een
op zichzelf teruggeworpen worden. Het subject is ‘alleen’ omdat
het zich verhoudt tot een oordeel, tot een betekenis die hem ontsnapt.’
Paul Moyaert, Ethiek en sublimatie, Over De ethiek van de psychoanalyse
van Jacques Lacan, Nijmegen: Sun 1994, p.185.
[28]
‘… het geloof … dit dialectisch bijeen horen van
particulariteit en dat wat haar overschrijdt en verder gaat …’ Michel de Certeau, La faiblesse de croire, texte établi
et présenté par Luce Giard. Parijs: Éd du Seuil,
1987, p. 185.
[29]
In parafrase: In vrijheid en met gezag, met alle
recht van spreken rondkijkend mag ik constateren dat ik jou zodanig
vind dat ik moet zeggen: ik geloof in jou.
[31]
‘Het Ik spreekt alleen wanneer
het verwacht wordt (of bemind). Dat is het meest riskante dat er ter
wereld bestaat … Het Ik is niet van zichzelf. Zijn mogelijkheid om te
kunnen spreken hangt, zoals bij kinderen, af van een gesproken woord
dat er aan vooraf gaat en de verwachting die dit met zich meebrengt.
De strategie van de tekst die een volgorde aanbrengt en sprekers aanwijst
(…) komt uiteindelijk aan bij het verdwijnpunt, het Ik. Aangekomen bij
het Ik ontstaat spreken alleen in de naam van de ander.’ Michel de Certeau, The
Mystic Fable, Chicago: The University of
Chicago Press, 1992 (Parijs 1982), p. 187.
[32]
Bijvoorbeeld: ik wil juf of meester, worden –
ook al blijkt dat dan onderwijsgevende te zijn, leerkracht, bijvoorbeeld
op een basisschool. Door naar de Hogeschool Ipabo te komen zeg je ja
tegen dit instituut. Wanneer je bij nadere kennismaking en met het verlopen
van de tijd blijft, dan leg je je eerste ja uit. Je bevestigt
je eerdere ja, je eerdere keuze. Het is goed. En je blijft die
bevestiging vernieuwen zolang je opleiding, ja, zolang je uitoefening
van je vak blijft duren.
‘Als ik “ja” zeg, dan zeg ik
onmiddellijk “ja, ja.” Ik wijd mezelf toe om mijn voorafgaande toewijding
de volgende seconde te bevestigen, en dan morgen, en overmorgen … Ik
beloof de herinnering te bewaren van mijn eerste “ja.”’ Jacques Derrida, Deconstruction in a nutshell, a
conversation with Jacques Derrida / edited with a commentary by John
D.Caputo, New York 1997, p.27.
[33]
Dit opzien of glimlachen is
een spreken dat vooraf gaat aan ieder spreken. Dit spreken gaat vooraf
aan alles wat gesproken wordt. Het is het gebaar dat wees welkom,
gastvrijheid, vrede vertolkt. In dit spreken voor het gesprokene, is
het ik weerloos, oprecht, enkel uit op wat rechtvaardig is.
[34]
Door het klinken van mijn stem
gaat de ruimte klinken. Zo brengt mijn stem de ruimte, mijn taal, mijn
kunnen spreken, tot klinken. Mijn stem is als de kringen op het water.
Zonder water zouden er nooit kringen zijn. Zonder de kringen zou ik
wellicht van het water nauwelijks weten, noch van wat mij bezig houdt.
De taal, de Tora, is als water. Zoals een hert … Psalm 42. Luister ook
naar het (staande) getuigenis van het onderwerp van het
evangelie in Johannes 7,38 (in de regel verkeerd vertaald): Wie in vertrouwen
volgens de wijze van de Schrift naar mij toe komt, rivieren zullen
stromen uit zijn binnenste als water dat leeft. (Verkeerd? In de regel
wordt dit vertaald met … geloven zoals de schrift zegt. Zoals
ziet men dan als inleiding tot een schriftcitaat. Het dient evenwel
het voorafgaande werkwoord geloven een modificatie mee te geven:
geloven zoals de Schrift zegt, geloven volgens de Schriften.
[35]
Tijd en ruimte – mogen die twee
woorden een omschrijving van ‘de wereld’ zijn?
[36]
In het vakgebied drama of beeldende
vorming komen deze zaken (leven, mens-zijn, ingaan op de uitnodiging,
werken met anderen, met jezelf, met de materie) aan de orde: doen, leren,
proberen, waarderen. Hoe vertel je? Hoe probeer je je stem. Hoe wegen
de ogen van kinderen die naar je kijken de stilte die jij in je verhaal
laat gebeuren?
[37]
De schering en inslag van de verhalen als een
trampoline of als een cymbaal, de klankkast, de omsloten ruimte van
bijvoorbeeld een cello of een gitaar.
[38]
De invisibilia (‘… in
alles wat zichtbaar en onzichtbaar is.’ Geloofsbelijdenis van
Nicea) zijn niet de dingen die onzichtbaar zijn, maar de dingen die
nog niet zichtbaar zijn.
[39]
Het woord zachtmoedig
functioneert in de vertalingen van Num 12,3. Het is daar dé eigenschap
van Mozes. Er is niet veel kennis nodig om Mozes te mogen typeren als
de leraar. Zachtmoedig is de vertolking van de kwaliteit die
de bijbelse literatuur aan een leraar, aan een meester toekent, zelfs
aan een koninklijke meester of een meesterlijke koning – vgl Mattheüs
21,5. Zachtmoedigheid maakt leren mogelijk. Mattheüs 11,29. Daarom zullen
zachtmoedigen de aarde beërven, de toekomst breken en delen als brood.
Het beërven van de aarde heeft met de toekomst te maken. Iedere dienst
in de synagoge legt uit dat de toekomst van kinderen afhangt.
[40]
Op de hogeschool Ipabo liggen daartoe twee readers
ter bestudering gereed. Deze readers bevatten werkteksten, ontstaan
in een praktijk van 30 jaar onderwijs op katholieke en interconfessionele
pabo’s in Amsterdam. Niet alle teksten zijn afgerond. Verschillende
teksten blijken goed te kunnen dienen voor zelfstudie. De readers heten:
Aleph en Beth. Regelmatig verschijnen herziene uitgaven. De readers
worden vanaf voorjaar 2001 klaar gemaakt voor een website.
[41]
‘De Joodse traditie is van mening dat de Tora
zeventig gezichten heeft en dat een van die gezichten
zou ontbreken wanneer een enkele lezer verstek laat gaan. Dat wil ook
zeggen, dat de joodse traditie niet pleit voor de éénduidigheid van
de tekst, of, nauwkeuriger gezegd, dat zij weet, dat ‘een enkel vers
een veelvoud van betekenissen te voorschijn roept’ … Het gaat er juist
om deze betekenissen door interpretatie te ontvouwen. Iedereen is geroepen
tot deze taak. Ieder heeft de opdracht gekregen te studeren totdat men
zelf een Sefer-Torah (Boekrol) geworden is, totdat men zelf
de betekenis kan doorgeven die men wellicht als enige heeft kunnen lezen,
in de wetenschap dat ieder verantwoordelijk is voor de uiteindelijke
betekenis van de tekst en dat deze geen andere is dan haar oorspronkelijke
betekenis.’ Catharine Chalier,
De Aartsmoeders, Sara, Rebekka, Rachel en Lea, Hilversum: Gooi
& Sticht 1987, p. 10v.
[42]
‘… het oor van de ander betekent. Het oor van
de ander zegt mij tegen mij en legt de autor van mijn autobiografie
vast. Wanneer de ander, veel later, met een wakker genoeg oor door heeft
wat ik hem of haar geadresseerd heb, toegezonden, dan heb ik mijn handtekening
gezet.’ Jacques Derrida, Otobiographies, The teaching of Nietzsche and the
Politics of the Proper Name, in The ear of the Other, Lincoln:
University of Nebraska Press, 1988, p. 51.
[43]
‘Daarin bestaat de macht van het woord: het kan
het onveranderlijke wijzigen en de machinerie van de dode letter onderbreken.
Het woord kan de pure tautologie – de letter is de letter – doorbreken
en terugdringen. Het woord buigt de betrekking tot
de absolute Ander (de sfinx) om tot een persoonsgebonden relatie.
Spreken is de dode letter zelf het zwijgen opleggen.‘ Paul Moyaert,
Ethiek en sublimatie, Over De ethiek van de psychoanalyse
van Jacques Lacan, Nijmegen: Sun 1994, p. 121.
[44]
Velen in en buiten de regio werkzaam die op de
hogeschool Ipabo of haar voorgangers gestudeerd hebben, sloten in die
zin hun opleiding en studeren voor dit vakgebied af. Daarmee zijn het
geen mensen geworden die zodanig geprogrammeerd zijn dat zij hetzelfde
zeggen. Ook vinden zij katechese niet gemakkelijk. Creatief zijn, nieuwe
– hier en nu passende – dingen bedenken, vinden, vraagt aandacht
en concentratie. Echt nadenken en iets goeds voor een ander zeggen,
doen, is een veeleisend proces. Jouw studeren, ook binnen dit vakgebied,
kan een wereld voor je open maken. Een wereld van verhalen, gevoelens,
ideeën, beelden, mogelijk-heden. En niemand kan jouw situaties, jouw
groep bijvoorbeeld, zo bekijken, zien en inschatten als jij. Niemand
kan zo voor en met deze kinderen werken als jij. Zo gezien ben jij ook
een uitzondering.
Katechese op de basisschool doet steeds een
beroep op degene die op dit gebied verantwoordelijkheid voor anderen,
voor kinderen bijvoorbeeld, kan dragen. In de taal van het vakgebied
katechese kun je zeggen: de onderwijsgevende voor haar/zijn groep is
zoiets als God in het verhaal van de Zeven Dagen. Jij moet voor deze
(jonge) mensen en met hen, doen wat nog nooit gedaan is. Jouw doen hier
en nu is nog nooit vertoond, volstrekt nieuw, ongehoord. Dat heet in
het verhaal van die zeven dagen: scheppen. Scheppen heeft niet met zijn
te maken. Het zevendagen-verhaal reikt zelf: maken/doen
aan (Genesis 2,1v.).
|