Johannes 9 B: Het Proces Jan Engelen (Voor mijn studenten: Cursief weergegeven tekst dient als citaat gelezen te
worden. Tot
nu toe. Een nieuw verhaal is begonnen. Jezus ziet in het
voorbijgaan. De leerlingen vragen. Jezus
geeft antwoord en doet met woorden en zijn lichaam. We horen een opdracht.
Die wordt uitgevoerd. Hoe verder nu! Een en al zien. Hij komt ziende. Blepoo (9,7.15.19.21.25.29.41), zien. Naast deze zeven keer nog drie keer versterkt met ana- door en door, geheel en al (11, 15.18). Aan de hand van dit woord, door en door, een en al zien krijgt het vervolg zijn beslag. Buren Regel 11 speelt zich af voor het forum van de buren. Hij in de tekst zal de mens blind uit geboorte wel zijn, maar de tekst noemt hem autos- houtos of ekeinos, hij of deze, aangeduid, aangewezen, niet genoemd. De buurt vraagt: Hoe zijn van jou de ogen geopend? In het verhaal van hem ontbreekt het verleden. Na de mededeling ik ben blijkt de buurt te weten, over wie het gaat. Simpelweg het geschiede wordt herhaald. Geen
..openen van de ogen meer. Alleen de mens genoemd Jezus deed dit en zei dat en weggegaan en me gewassen hebbend zie ik" (9,11). De Farizeeën. Regel 15. De gebeurtenissen zijn een kwestie aan
het worden. Een en ander komt voor het tribunaal van de Farizeeën.
Weer nu vroegen hem de Farizeeën hoe hij zag. Hij vertelt hun het
hele verhaal. De derde keer klinkt het heel kort. Een enkel regeltje
vat 9,1‑7 samen in drie werkwoorden. Jezus is het onderwerp
van het eerste werkwoord. Het tweede heeft het tot onderwerp geworden
object van zien en vragen gedaan: ik waste me. Het derde werkwoord
is volop heden: ik zie. Tegenwoordige tijd. Het schisma. Regel 18. Het schisma ontstaat in de confrontatie van de waarneming van het gebeurde, en de gangbare beoordeling daarvan n.a.v. de sjabbes. Deze twee kunnen als gegeven klaarblijkelijk niet naast elkaar bestaan. Hij kan dus niet blind geweest zijn. Zij geloven niet omtrent hem dat hij blind was en zag. De ouders van degene die ziet worden erbij gehaald. Hoe ziet hij nu dan? (9,19). Hoe hij nu ziet weten wij niet (21). Het dogma, dat de mens zondig is, maakt het onmogelijk het gebeurde te accepteren. De mens blind uit geboorte heeft daar aanzienlijk minder moeite mee. Of hij zondig is weet ik niet. Éen weet ik, dat ik blind zijnde nu zie (25). Een mens kan zich vergissen tenslotte. Die mogelijkheid is ruimschoots aanwezig. Of hij
zondig is weet ik niet. Maar over weten gesproken. Weten, kennen,
één zijn met. Van nu af aan speelt het zien van deze blind
zijnde geen enkele rol meer. Over zijn hoofd heen zal de
ander, en dus dezelfde, veroordeeld worden. Dit
zal niet geschieden op de wijze welke onze Tora naar de woorden van
Nicodemus aangeeft: Onze Tora veroordeelt een mens niet tenzij wanneer
men hem kent en weet wat hij doet. (7,51). Pas in regel 39 komt de afsluiting van de carrière van
blepoo,
zien: Opdat de niet zienden
zullen zien en de zienden blind worden. Geldt dit ook voor ons? Nu jullie zeggen: wij zien,
blijft jullie zonde. Het drama a. Nu gaat het drama
op gang komen. Het voltrekt zich tussen: is
niet deze?" (8) en Als
niet was deze (33). Het
onderwerp verschuift van bedelaar (8) naar deze van de kant van
God (33). Vanaf regel 13 bepalen
de Farizeeën steeds, wie de volgende zet mag doen en wat daarbij
op het spel staat. Op het einde van het verhaal krijgen zij de plaats
die ze gekozen hebben. Vooralsnog stellen zij de vragen of roepen ze. Zij oordelen
naar wat genoemd wordt hun weten.
De strategie welke zij volgen laat zien, op welke wijze zij ziende
blind zijn. Nog nauwelijks begonnen
staat hun oordeel vast: Niet is deze (16). Deze stelling houden zij
vast tot het einde toe. De conclusie, hun oplossing luidt: buiten
werpen. De mens blind uit geboorte overkomt de geschiedenis van het
onderwerp van het evangelie. Het drama b. De buren nu en de eerder zienden dat hij bedelaar was zeggen: Is niet deze de gezetene en bedelende! Anderen zeggen: deze is het. Anderen zeggen: niet, maar hij lijkt op hem. Hij zegt: ik
ben. Zij zeggen dus hem: Hoe dus zijn geopend van jou de ogen?" (9,8‑10). Sommigen, anderen en
hij zelf. Met de uitspraak: ik ben
blijkt het legitimatieproces is de definitieve fase gekomen. Maar
het opent de volgende vraag. Klaarblijkelijk is er
iets merkwaardigs gebeurd. Zoveel staat wel vast. Hij is het wel,
hij is het niet maar lijkt op hem. Een onheimelijkheid.
Men voelt zich niet meer thuis, is vreemdeling geworden in een gebied
waar men in de regel alleen thuiswedstrijden speelt. Hoe Hoe zijn jou de ogen geopend? (10). Het wederom
van regel 15 herhaalt de
vraag. De vraag is hetzelfde, de nuance anders. Wederom
vroegen hem dus de Farizeeën hoe hij zag. Omwille van te verwachten
moeilijkheden zijn de formuleringen van dien aard, dat Jezus niet
meer als subject of medewerkend , voorwerp meedoet in de zinnen. De bevraagde (mens
blind uit geboorte) zal deze andere iemand
bij wijze van spreken invoeren. Hoe kun
je immers over het gebeurde spreken, zonder het te hebben over degene
die het gedaan heeft. Hij. De voorzichtige invoering van "hij" (Jezus)
gaat exploderen in een schisma, geformuleerd in het derde hoe. Hoe kan een zondig mens dergelijke tekenen doen? (16). Het derde hoe
maakt van het gebeurde DERGELIJKE TEKENEN. Het gebeurde is daarmee
als teken gekwalificeerd, gekend, herkend.
De mens blind uit geboorte heeft daarop een kort antwoord ‑
alsof hij gewassen is in de geschiedenis van de vrouw in Samaria:
Hij is een profeet (9,17
zie 4,19). Hij moet de reis
van de derde naar de tweede persoon (vgl
4,19) nog maken, maar zal
daartoe, ondergaande in het verhaal, gebracht worden (21,18). Wij – de ouders. Het wij van de ouders bevestigt de zodanige geboorte. Daar kunnen zij voor instaan. In bang zijn weten zij niets van hoe en zeker niet van wie ‑ al hebben ze daarmee het spoor aangegeven van wie, iemand. Het gezag. Het vragen van de Farizeeën, Joden vindt zijn antwoord in de "synthese" waartoe zij reeds voor dit verhaal besloten hadden. Sun-etheinto (Letterlijk: ze hadden samen geplaatst.), Ze waren samen overeen gekomen. Nu het begin van het verhaal vast staat (blind uit geboorte), zal aan de mens die ZOON geworden is, opnieuw gevraagd worden. Zij zeggen dus hem: wat heeft hij je gedaan; hoe heeft hij van jou de ogen geopend" (26)? Wat is het nut van spreken waar niet geluisterd wordt! Hij antwoordt hen: ik heb het jullie gezegd en jullie hebben niet geluisterd. En de mens blind uit geboorte vermoedt een ander traject: Toch niet ook jullie willen leerlingen worden van hem?. Het is de taal van iemand die de leeftijd heeft. Leerling zijn. De Farizeeën zijn op hun ziel getrapt. Leerling zijn heeft bij kerkelijke autoriteiten
vaker het karakter van weten.
Want nooit zijn er genoeg slachtoffers. En als je die maakt met een
bedroefd gezicht, dan is duidelijk sprake van Apostolische Bewogenheid.
Christelijke Geschiedenis. Wij
weten, dat wij leerlingen van Mozes zijn. Het betoog wordt doorgestoten
tot op zijn hoogtepunt in 9,30-33.
Voor de Farizeeën betekent dit een dusdanig geweld, dat zij het
niet meer verdragen kunnen. Deze mens zal overkomen, waar Jeremia
mee gezegend werd. Ze bespotten
hem (Jer 20,7.8). Ze werpen
hem buiten. "Hij antwoordt: de genoemde Jezus heeft slijk gemaakt en opgezalfd van mij de ogen en hij zei mij: Ga weg naar de Siloam en was je.
En zij zeggen hem: waar is hij? Hij zegt ik weet niet. Zij voeren hem naar de Farizeeën de eens blinde. Maar het is sjabbes op de dag waarop Jezus slijk maakt en van hem opent
de ogen (9,11‑14). Waar[1].
We komen terug in Jerusalem, op het feest dat men de tent opbouwt.
Jerusalem staat te morren. Waar
is hij (7,1l)? Willen zij leerlingen worden (vgl. 1,39),
bij hem zijn, op zijn plaats? "Weer
dus ondervragen hem ook de farizeeër hoe hij ziet. Maar hij antwoordt hen:
Hij heeft slijk opgelegd mij op de ogen en ik waste me en ik zie" (9,15). De
stelling in de scheiding: vooronderstelling. Het verhaal is kort geworden. Geen vragende leerlingen,
geen uitleg van Jezus, geen opdracht aan de eens
blinde om zich te gaan wassen. Er is enkel een voorwoord, of beter
een voor‑daad
geweest. Verder ligt er geen initiatief elders. Zeggen dus uit de Farizeeën
sommigen: Niet is deze van de kant van God de mens, omdat hij de sjabbes niet onderhoudt.
(9,16). De tekst zal wel duidelijk
zijn. In de regel wordt hij spontaan op Jezus toegepast. Hij kan evengoed
uitgesproken worden over de
mens blind uit geboorte. Pas in de volgende regel blijkt de interpretatie
meer duidelijk in de richting van Jezus te gaan. Maar
anderen zeggen: Hoe kan een zondig mens dergelijke tekenen doen"
(9,16). Dit moet problematiserend
gaan werken. Zondig mens tegenover dergelijke tekenen. In de volgende
tekst heet dit: het schisma: en
een scheiding was in hen. Als oplossing wordt de eens
blinde tot meewerkend voorwerp gemaakt. Welke uitweg, welke opening
zal hij geven? Zij zeggen dus
tot de blinde weer. Een fout bij Johannes! Een slordigheid. De
man is niet blind meer. Of geeft Johannes aan, hoe gefixeerd zij hem
hebben, wij hem hebben op zijn rol en ons grote gelijk! Volgen wij
‑ dit volk dat de Tora niet kent? Nee. Dat dat dóet om te hóren en te kénnen wat hij doet. Onderricht
door Nicodemus (7,51) ‑
volgen wij hem. Wat jij zeg jij omtrent hem dat hij de ogen geopend heeft van jou? Maar hij zegt: hij is een profeet." (9,17). Een
oplossing. Het schisma wordt opgeheven in de klaarblijkelijk
eensgezinde vraag aan de "blinde": wat zeg jij omtrent
hem? De tekst vraagt nu niet
meer naar de feitelijkheid van het eerder verhaalde. Die feitelijkheid
leidde tot het schisma, vanwege dergelijke
tekenen. Met dit woord staan zij immers op het punt, deel uit
te maken van de velen uit de schare (7,31) die vertrouwen in hem krijgen. Zal de Messias wanneer hij komt meer tekenen doen? Met dergelijke tekenen worden zij ook deel
van de schare met hem, die getuige wordt wanneer hij Lazarus gaat
roepen. Zij herinneren zich, dat zij gehoord hebben van dit teken.
De Farizeeën spreken dan over de "kosmos/wereld" achter
hem aan (12,17‑19). Wat jij, jij omtrent hem? Een uitspraak,
een waardering, een oordeel, een standpunt wordt gevraagd. Een alternatieve
tekst moet geproduceerd, te voorschijn gebracht worden. Waarom? Wat
zal de tekst daarmee gaan doen? Heeft de "blinde" intussen gehoord van de onenigheid, van het wespennest waarin hij gestoken zal worden? Zal hij zich verdiepen in hun schisma? En welke boodschap heeft hij aan het hem gebeurde? Maar hij zegt. De grieks tekst geeft licht
iets van een tegenstelling:
maar. Een lichte indicatie minstens van een tegengestelde beweging.
Een tegenstem gaat in de stroom van deze ontwikkelingen tot klinken
gebracht worden.‑ Deze is een profeet. In 7,40 is de volgorde:
Profeet ‑ Galilea ‑ schisma, verworpen in 7,52, om nog nooit heeft zo een mens gesproken tot
zwijgen te brengen en Nicodemus' terechtwijzing vast te spijkeren
op zijn verleden. Intussen. De blinde heeft nog niet gezien, dat zij niet hem,
maar Jezus op en in het oog hebben. De Farizeeën blijken geen boodschap
te hebben aan zijn antwoord, aan hun vraag. Nog is er een uitstel.
Of denken zij, dat hij het goed heeft gezien en vertrouwen zij daarom
niet, dat hij blind geweest is? In ieder geval, de antecedenten worden
nu geverifieerd, de ouders erbij gehaald. Door Jezus profeet te noemen is Mozes al ter sprake gebracht. Men kan dit zien
in 1,45, over
wie Mozes en de profeten gesproken hebben. Ook horen wij de echo
uit de mond van de vrouw bij de put van Jacob (4,19). Ook komt hij in het gezelschap van de menigte die brood (6,14) en
dood[2]
bijeenbrengt. Door Jezus profeet te noemen, sluit de mens blind uit geboorte ook aan bij het woord van Jesaja zoals Johannes
in 12,28vv. zal laten horen. Waar is hij (9,12): ik weet het niet. Wat jij omtrent hem
(9,17): profeet. Vertrouwen De Farizeeën hebben geen vertrouwen in hern.
Waarom niet? In wie niet? Niet in "hem" over wie de "blinde"
iets moet zeggen? Nee, een ander circuit wordt gekozen, een andere
strategie geprobeerd. Zij proberen de problematiek elders te situeren,
de spreker te ondergraven om de uitspraak te kunnen ontgaan. Alsof
zij begrepen hebben, dat hier een getuigenis van twee aan het komen
is (8,14). Daarom doen zij zoals geschreven staat: Maar omdat ik de waarheid zeg, hebben jullie
geen vertrouwen in mij (8,45). Het woord vertrouwen (meestal in de vertaling weergegeven met geloven) krijgt
zijn eerste plaats in het verhaal dat het negende hoofdstuk van Johannes
heet. Onder druk gezet. Niet dus vertrouwen
de Joden omtrent hem dat hij blind is geweest en weer ziet, zodat zij zijn ouders roepen. En zij roepen
hen en zeggen: is deze de zoon van jullie, van wie jullie zeggen
dat hij blind geboren is? Hoe ziet hij
dan nu? Antwoorden
dus de ouders van hem en zeggen: wij weten dat deze is de zoon van ons en dat hij
blind is geboren. Maar hoe hij
nu ziet weten wij niet. Of iemand van
hem de ogen geopend heeft wij weten het niet. Vraagt hem
zelf hij heeft de leeftijd, laat hem zelf omtrent
zichzelf spreken (9,18‑21). De ouders krijgen een vraag in drie delen.
In hun antwoord richten zij zich precies naar die vragen. Twee daarvan
bevestigen zij in een weten.
Dan volgt een dubbel niet weten. Zij weten niet hoe, noch of iemand'. Maar in het niet
weten wijzen zij de goede richting, de weg die ten halve gegaan
is, namelijk: hoe en iemand die de ogen geopend heeft. Maar zij weten het niet. Zoals de tijd (sjabbes) aanleiding geeft tot het probleem van de Farizeeën, zo wordt de tijd aangevoerd, om de zoon zelf te laten spreken. Waarom die omtrekkende beweging? Het motief van 7,13 komt terug. Vrees voor de Joden blijkt sterker dan de vrees voor God. Leeftijd Dit zeggen zijn de ouders omdat zij de Joden vrezen want reeds zijn die van Juda overeen gekomen om wanneer iemand hem beleid als Messias, hij
uit de synagoge zal worden geworpen. Daarom zeggen zijn
ouders: hij heeft de leeftijd. Roept
hem op" (9,22‑23). De leeftijd kan de lezer in grote problemen brengen. In de Septuaginta
is het woord te vinden in Job 29,18. Mijn leeftijd zal oud worden[3]. Weten Zij roepen dan de mens voor
de tweede keer die blind was en zij zeggen hem:
Geef eer aan God. Wij weten dat deze mens zondig is. Hij antwoordt, hij: of hij zondig is weet ik niet. Eén weet ik, dat ik blinde nu zie" (9,24‑25). De ouders weten niet hoe, maar als vanzelf blijkt dit voor hen
te betekenen of iemand geopend
heeft. Zij zwijgen en geven hun vermoeden door terug te wijzen
in het verhaal. Terug naar de bron. Zij brengen de discussie weer
op de plaats waar het geschiedt: de mens. Verplicht subject. Onder de druk van de vragen met de daarin besloten
opties en vooronderstellingen zal de mens
blind uit geboorte, nu hij het woord gekregen heeft, spraakzaam
moeten worden, zijn zien gaan uitspreken. Door de teksten te wijzigen, blijken
de posities en hoe zij betrokken worden, zijn. De druk wordt geïntensiveerd: "Geef eer aan God"! Gebeurt dit tot nu toe dan niet? Gaan we nu uit een ander vaatje tappen? Of komt het er nu op aan? De tekst situeert deze ere‑dienst: wij weten. Farizeeën en Joden zitten
met hetzelfde probleem als de leerlingen. Zij komen nit
op verhaal. Jezus wijst de opties van de leerlingen af. De mens lijkt
hetzelfde te doen met de Farizeeën: één weet ik. Ëén
is zeer pregnant. Wat is dit ene? Wat wij weten. Zij zeiden dus hem: wat heeft hij jou gedaan? Hoe heeft hij van jou de ogen geopend? Hij antwoordt hen: ik heb het jullie reeds gezegd en jullie hebben niet gehoord. Zij vragen wat, geven daar de woorden voor en willen
daar vervolgens niet van weten. Het
alternatief moge duidelijk zijn, ook voor de toehoorders en lezers
van deze tekst: Wat willen jullie nu weer horen? Zouden zij dan ook leerlingen willen worden!
Willen we dat dan? Toch? Het uitdrukkelijk onderwerp. Wat er gebeurd is heeft te maken met wie gedaan heeft. Dit wordt de vraag naar het uitdrukkelijk onderwerp, naar degene die doet. Zo mogen wij vernemen: Wij moeten de werken doen van degene die mij zendt (9,4). Zo zullen wij horen van één die zegt en naar wie men horen kan (9,36‑38). Afgewezen. En zij bespotten hem en zij zeggen: jij, een leerling van hem ben jij, maar wij wij zijn leerlingen van Mozes. Wij, wij weten dat met Mozes gesproken heeft God, van hem echter weten wij niet vanwaar hij is"
(9,28‑29). Met Mozes heeft God gesproken.
Daar is het vanwaar bekend.
Bij hem is dat niet het geval. Zie Joh 1,26! Bovenstaande regels geven bij Johannes de naam van
Mozes voor het laatst. In de Joodse traditie is de naam van het graf
van Mozes niet bekend is. Mozes is immers niet "dood en begraven"
te krijgen. Ook deze regels komen daarvoor niet in aanmerking. Zien of niet, weten of niet. Moet het hele evangelie opnieuw verteld worden? Kan het nog helpen wanneer de eens blinde zijn verhaal opnieuw geeft? Hij gaat in elk geval niet meer in op hun vraag. Voor hem is het een abstractie. Hij kiest als antwoord hetgeen vanaf het begin gebeurd is. De mens antwoordt en hij zegt hen: want
in dit is het verwonderlijke dat jullie niet weten vanwaar hij is, en
mij heeft hij de ogen geopend." (9,30). De woorden gaan nu verschuiven, zien en niet zien,
weten en niet weten worden verplaatst. De mens die volgens regel
1 blind is uit geboorte, citeert dezelfde autoriteit, hetzelfde voorschrift.
Hij deelt de traditie met zijn
opponenten maar niet heus. Hij speelt het spel van Nicodemus mee
in 7,50v. Hij zal inbrengen: wie God hoort omdat hij zijn wil doet. Als
je niet van de kant van God bent, kun je niets doen. Dan zal er geen
zien zijn of gegeven worden. Wij weten dat God zondaars niet hoort, maar wanneer iemand God vererend is, en
de wil van hem doet, deze hoort hij. Uit de eeuw is niet gehoord dat iemand de ogen opent van een blind geborene. Als niet deze is van de
kant van God, niets kan hij doen. Zij antwoorden en zeiden hem: In zonden ben je geboren geheel, ... en jij, jij onderricht
ons! En zij wierpen hem buiten" (9,31‑34). Eerste einde Dit fragment maakt de tijd rijp, de maat vol. De
door zijn geboorte marginale figuur, blijkt door zijn wereld, nu
hem iets gebeurd is, niet te handhaven. Er is een andere druk aan
het werk. Wie bij zo veel weten
vertelt wat hem overkomen is mag volgens
dit verhaal niet meer vertoeven in de kring van de wetenden. Éénoog
moet hangen. Hij moet weg. Hij maakt dezelfde beweging als die waar
Jezus hem toe uitgenodigd heeft, maar nu onder dwang, als object.
De choreografie van het verhaal komt terug als geweld. Het krijgt
de naam van uitstoten of
verwerpen. Deze verplaatsing gaat uit van degenen die zich daartoe
verbonden hebben (22). In hun midden verdragen zij geen nieuwe spreker
meer. Zij werpen hem buiten. Ook de Joden houden
zich in dit verhaal aan hun tekst. Nu het erom gaat, wie van de kant
van God is, tekent de blind‑geborene
van regel 1, hoe hij die God eert, diens wil doet. Daar wordt geen
stem tegen verheven. Er is ook geen protest meer, geen mogelijkheid
tot langer spreken. Alleen het ongeduldige bruskeren.
Zij kunnen met hem niets doen. De paria moet voor hen terug naar de
kantlijn, terug naar af. Hij had niet op verhaal moeten komen, buiten
moeten blijven. De ordeverstoring wordt
zogenaamd ongedaan gemaakt. In
het voorbijgaan binnen gekomen wordt hij nu terug geplaatst op
de plek die de leerlingen hem in 9,2 toedenken: zonden!
Voor de woordvoerders van dit moment in het verhaal bestaat zoiets
als de werken Gods die wij moeten doen niet.
Geen sprake van. Hun wereld verdraagt geen nieuwe spreker, sluit zich
voor hem. Voor wie de verhalen opnieuw wil horen beginnen Mozes en de profeten weer. Zij blijken zelfs bezig. Een leraar (en jij leert ons) wordt niet meer verdragen. Want hij is in zonde geboren of in zonden geboren. Zo simpel is dat. Er is geen alternatief, alleen de banale identiteit waarvoor elke nuance onverschillig is. Hij wordt uit de synagoge gezet. Daarmee staat hij niet buitenspel.
Johannes 9a [1]
Waar ligt tussen vanwaar en waarheen. In
7,35 is dat een probleem. Nicodemus hoort er in de Paasnacht
over. De geest is daar meer dan een voorbeeld (3,8). Waar? De mens kan Jezus nog niet plaatsen. Daarmee krijgt het verhaal
een nieuwe start. Waarom voert de buurt
hem? Waarom willen ze weten waar Hij is? Willen zij Jezus
mee willen voeren, naar Annas (Channan/genegenheid
tegenover Jo-Channan, God
is genegenheid) zoals in 18,13;
naar Kajafas (18,28),
naar buiten (19,4.14)?
De tijd wordt ingevoerd, voor het eerst in dit verhaal.
In Beth Hesed
Bethesda was die tijd een hoofdprobleem.
Van Sjabbath naar God als Vader. Ook nu
zal de tijd van de Heer en zijn koningschap niet hun tijd zijn,
zelfs leiden tot de ontkenning van het verhaalde gebeuren. Jezus
kan volgens hen niet (in)staan voor het gezond worden van de mens
(7,23). [2] "Mijn God is Kracht" Eleazer/Lazarus 12,38‑41. [3] Volgens we dat spoor. Job 29,18. Als de stam van een foiniks zal ik veel tijd leven. Foiniks kan dan foenix zijn, maar ook palmboom. De Statenvertaling geeft van het betreffende vers de volgende vertaling. lk zal in mijn nest den geest geven, en ik zal de dagen vermenigvuldigen als het zand van de zee. De samenhang tussen beide vertalingen van hetzelfde vers is volkomen zoek. De Vulgaat geeft een vertaling welke in het nederlands weergegeven luidt: In mijn nest zal ik sterven en als een palm zal ik de dagen vermenigvuldigen. De Soncinovertaling geeft aan: I shall die with my nest, and I shall multiply my days as the phoenix. Een aantekening vertelt: hij zal in zijn huis sterven, omgeven door zijn kinderen; zij zullen hem begraven, en niet hij hen, zoals hem nu overkomen is. Hetzelfde commentaar vermeldt, dat chol in de regel vertaald wordt met zand, stof. Maar de meeste Joodse leraren nemen de oude joodse traditie, waarbij met het woord, zoals Rashi aangeeft, een vogel bedoeld wordt die niet sterft, omdat hij niet geproefd heeft van de boom van kennis. De Soncino vertaling geeft daar als vertaling Phoenix (TB San 108b). In de midrasj vinden we Job 29,18 in GenR. 19,5. Eva geeft daar van de boom aan het vee, de dieren en de vogels. Alleen de chol gehoorzaamde haar niet. In de Talmoed vinden we het citaat in het verlaten van de ark van Noach. Na Jona, de duif komt Noach met de zijnen en dan de dieren naar hun soort. Moeten we ons door de Septuaginta laten verleiden tot een spoor naar Job 29? Ik vermoed van wel. Job 20 moet voor Johannes belangrijk geweest zijn. Een paar woorden: - dat ik bij zijn licht het duister doorwandele; - toen Gods verborgenheid over mijn tent was; - de oversten hielden de woorden in en legden de hand op hunne mond; - als een oog mij zag, zo getuigde het van mij; - den blinde was ik tot ogen, en den kreupele was ik tot voeten; - mijn wortel was ultgebreid tot aan het water; - zij hoorden mij aan en wachtten en zwegen op rnijnen raad. Na mijn woord spraken zij niet weder ... Want zij wachtten naar mij gelijk naar de regen ... het licht mijns aangezichts deden zij niet neervallen. Verkoos ik hunnen weg, zo zat ik bovenaan, en woonde als een koning onder de benden, als een man die treurigen vertroost. Tenslotte. Het woord dat de vertalingen van Job 29,18 weergeven met oud worden of sterven is een vertaling van het hebreeuwse Gawa (gimel, waw ajin). Ringgren geeft in het Theologische Wörterbuch zum Alten Testament (1973) 1, kol 978v aan, dat het een zeldzaam en vrij eenduidig woord is. Gen 6,17 en 7,21 geven het in het verhaal over Noach in de vloed als alle vlees omkomt. Vaak is het synoniem met sterven. Zo ook in het boek Job. Zie ook 3,15 Nicodemus over schoot. Job 3,11 verrast met "Waarom ben ik niet gestorven van de baarmoeder af, en heb den geest gegeven, als ik uit den schoot voortkwam. Het is dan niet moeilijk, de weg terug te vinden naar de mens, blind uit geboorte. |
© Jan Engelen, Herten, 2004 (Amsterdam, 1982)