Johannes 9 A: IN HET VOORBIJGAAN
GEZIEN Jan Engelen (Voor mijn studenten: Cursief weergegeven tekst dient als citaat gelezen te
worden. Na heel het voorafgaande, onderweg naar het volgende dat Sint Jan zijn toehoorders en lezers vertellen wil een nieuw verhaal. Een eigenzinnig verhaal. Alleen Johannes geeft het. De feiten en de vragen. Het gaat er niet om, de gebeurtenissen die het verhaal
presenteert brengt te reconstrueren. Eventuele gebeurtenissen zijn
gedateerd, zijn niet meer in te halen. Mogelijke historiciteit doet
aan het verhaal geen recht. Aan de orde is immers niet het al dan
niet gebeurd zijn van het verhaalde. Dat staat niet ter discussie.
Wie het daar over hebben wil, leest de tekst met andere oogmerken
dan die welke de tekst, Sint Jan geeft. De tekst vertelt exact
wat hij wil zeggen. Het befaam-de[1]
dat ons gezegd wil worden, te lezen, te horen en te denken gegeven
wordt, betreft niets anders dan het verhaal dat uitgaat en zich onder
ons verspreid heeft. Zo heeft het nu ook ons bereikt. De tekst, dit
verhaal zelf, zal uitsluitsel moeten geven op de vragen en antwoorden
die hij als tekst, binnen de tekst, als deel behorende tot de tekst
oproept. Iets anders dan de tekst is er niet. Hij is puur aanbod voor wie zich in wil laten met de tekst, er in
binnen wil gaan. Na afloop van de lezing is de tekst niet veranderd.
Wat hij met ons doet is zijn geheim, wij er mee doen ook. Gedeelten. Het negende
hoofdstuk van Johannes verdeelt zichzelf
bij eerste oogopslag in drie delen: a) met Jezus (1 ‑7), b)
zonder hem (8‑34) en c) weer met Jezus (35‑41).
Maar deze verdeling is oppervlakkige. Regel 7 zegt niets expliciet over het weggaan
van Jezus. Als wij hem niet zien is dat de kwaliteit van de tekst.
Wíj weten dan niet waar hij (in het verhaal) is: En
zij zeiden hem, waar is hij? Hij zei: ik weet niet (9,12). Regel 9,35 spreekt ook niet over een terugkomen of weerzien.
Wel gaat het over horen.
Jezus in de tekst is dan even ver als wij die het verhaal horen:
En Jezus hoorde, dat zij hem
hadden buiten geworpen. We horen een motief geanticipeerd. We
horen ook herhaald wat zij
reeds eerder wilden (9,22): hem buiten gooien. Het oude lied opnieuw, nog eens. Voorbijgaande. En voorbijgaande ziet hij een mens blind uit geboorte (9,1). Het begin is begonnen. Alleen hier vinden we voorbijgaan. Wat gebeurt er, passeert er wanneer hij passeert? Het hele
verhaal gaat in die vraag schuil. Het lijkt
belangrijk dit op te merken. Je weet niet waar je blijft wanneer
hij langs komt – blijkt uit het vervolg. De spanning van het verhaal
vindt immers zijn oplossing wanneer het werkwoord blijven
het einde van deze geschiedenis markeert. Wat blijft er in het voorbijgaan!
De zonde van jullie blijft (9,41). Die opmerking aan het slot blijkt
ook de opening van het verhaal: Rabbi,
wie heeft er gezondigd, hij of zijn ouders, dat deze blind is geboren?
(9,2). De leerlingen van Jezus hebben vooraf
inderdaad hetzelfde probleem als de farizeeën
achteraf. De leerlingen moeten zich bij Johannes misschien wel de
vraag stellen, bij welke partij zij horen voor het aangezicht
van de zoon van de mens. Jezus ziet. Het verhaal speelt zich af rond een mens blind uit geboorte. Jezus ziet hem
in het voorbijgaan. Wanneer deze mens de ogen geopend zijn zal hij
zien. Sint jan gebruikt dan in het grieks
een ander werkwoord. Ook de buren zien (met weer een ander werkwoord.
Ons woord theorie is daarvan afgeleid). En wanneer
de blinde in regel 36 de
zoon van de mens ziet, dan staat ook daar
weer een ander woord. Er zijn vele werkwoorden en wijzen van zien. De mens maakt in dit verhaal een uiterst interessante tocht mee. Van
blind uit geboorte wordt hij uiteindelijk
op een eigenaardige wijze vader
in de zoon van de mens. Zij vragen. Jezus
heeft zich aan het slot van het vorige hoofdstuk verborgen in het
heiligdom (8,59). Hij verlaat de tempel. In het voorbijgaan ziet hij
een mens blind uit geboorte. De leerlingen vragen naar wat hij ziet.
Zij geven er een tendens aan ‑ als wilden zij grijpen. Jezus gaat in op hun vraag maar
hij geeft er een eigen richting, zin[2]
aan. Vier woorden. Vier woorden
keren weer door heel het verhaal: mens,
blind, zonde/zondigen/zondaar en God.
De eerste drie komen tot het einde van deze geschiedenis. Gods
naam horen wij voor het laatst in 9,33:
Als niet deze is van de kant van God, niets kan hij doen. Het klinkt nuchter,
alsof het over zaken ging. Geboorte. Slechts één keer geeft Johannes het woord geboorte. Dit woord verwijst blijkbaar naar een eenmalige geschiedenis. De ouders worden er bij gehaald. Zij gedragen zich, als hadden zij niet. Onderwerp gezocht. De tweede regel heeft
het ritme van de eerste: En voorbijgaande ziet hij een mens blind uit
geboorte. En vragen hem zijn leerlingen. In de vertaling is de parallel niet duidelijk. Immers: hij, het onderwerp van 9,1 staat tussen het werkwoord en het lijdend voorwerp in. In 9,2 staat hem tussen het werkwoord en het onderwerp, de leerlingen. In het grieks ontbreekt dit probleem. In het grieks kan men hij ziet met één woord aangeven. Eiden impliceert in de werkwoordsvorm het onderwerp. In 9.2 staat het onderwerp , de leerlingen‑ er duidelijk bij. Daardoor valt het op, dat het onderwerp van regel 9,1 ontbreekt, verborgen is in het werkwoord. Wie de Griekse
tekst leest kan getroffen worden door de vraag: waar is hij?" (9,12) en Wie
is hij? (9,36). In het
verhaal zullen deze vragen een grote rol gaan spelen. Waar is hij,
wie is hij motiveren Joh 9 en heel het getuigenis van Johannes. In
Jo 7 en 8 zijn het iteratieven, alsmaar herhaald. Wat “het in het grieks
niet genoemde onderwerp” in 9,1 ziet, vragen de leerlingen van hem. De leerlingen vragen wat het betekent wanneer
hij (het onderwerp van zien) een
mens blind uit geboorte ziet. Wat hij ziet zou toegankelijk kunnen
zijn voor een zeker verstaan. Zij hebben daar zelf al een kijk op.
“God straft onmiddellijk” zij men vroeger ludiek in het Nederlands.
Hun vooronderstelling is voor de hand liggend. De leerlingen vooronderstellen
dat er iemand, een of meerderen, gezondigd
hebben. Nu vragen zij zijn paraaf bij hun kijk op de zaken. Wie
heeft gezondigd? Met die vraag kunnen zij als vlijtige leerlingen
die zien wat de leraar ziet , bij degene
die zij Rabbi noemen terecht. Denken ze. Niet,
niet. Het antwoord op de vraag haakt als als
een chiasme[3] op hun woorden in. Hun
vraag is verkeerd gesteld. Die stelling wordt zelfs
niet ontkend. Hij bestaat blijkbaar niet. Na niet ... niet volgt de bijstelling opdat. Er komt een andere beweging, een andere werking en een ander
onderwerp. In de door Jezus gegeven verheldering valt het "heden"
(namelijk wat hij ziet en zij vragen) niet terug naar een verleden (heeft gezondigd). Het geziene levert toekomst op, te gebeuren, te doen. Vragen staat
“even niet” vrij: wat staat er hoe? De enige rol van de leerlingen in dit verhaal is
het stellen van deze verkeerde vraag aan hun Rabbi. Johannes noemt
hem, desgevraagd, Jezus. Hij provoceert een geheel onverwacht en niet
bedoeld antwoord. Niet de mens blind
uit geboorte vraagt maar de leerlingen vragen. Hun vraag na zijn
zien, brengt heel het gebeuren op gang. Regel 9,39 zal zeggen, wat
degenen die niet zien mogen.
Zij mogen zien. Dat lijkt,
blijkt het oordeel (9,39). Wie blind is uit geboorte mag, kan zien. R. Bultmann
heeft in zijn geleerde commentaar bij de vraag van de leerlingen een
interessante voetnoot gegeven. Waarvandaan
de leerlingen weten, dat hij blind geboren is, mag natuurlijk niet
gevraagd worden. Waarom mag dit natuurlijk
niet gevraagd worden? Het is toch niet voor het eerst, dat de
tekst spreekt over blind geboren! Bij de voorafgaande regel heeft
Bultmann aangetekend: geen
verband met het voorafgaande; aanwezigheid van de leerlingen wordt voorondersteld;
het aanblik van de blinde is voldoende voor de dialoog. Een voetnoot
geeft daar aan: De blind
geborene heet naar grieks taalgebruik tuflos ek
genetès ... Semitisch zou zijn "blind uit moeders lijf
of van de moederschoot af. Een dergelijk commentaar
wiedt de woorden uit de tekst. De tekst zelf is dan niet meer nodig.
Door het beter te weten wordt de beschikbare tekst overbodig. De
lezer bepaalt dan zelf wat hij of zij, om welke reden dan ook, wil
lezen. Zien Natuurlijk weten de leerlingen, dat deze mens blind uit geboorte is. Hij die zij Rabbi noemen, heeft deze mens toch zo gezien! Dat is de inhoud van het verhaal, de titel waaronder en waaruit zich alles in deze geschiedenis zal gaan afspelen. De leerlingen van deze rabbi kunnen niets anders vragen dan wat hun leraar gezien heeft. In zijn woord blijkt wat zij verkeerd verstaan hebben. En vragen hem de leerlingen van hem zeggende: Rabbi, wie heeft gezondigd, hij of zijn ouders, dat deze blind is geboren? Antwoordt Jezus: noch hij heeft gezondigd noch zijn ouders, maar opdat zichtbaar zullen worden de werken van God in hem" (9,2‑3). Geboren worden. Het zien van een zo geboren worden is aanleiding
tot een onhandige vraag. Het antwoord zal dubbel zijn: Jezus antwoordt (9,3) en dit zeggend spuwt hij op de grond (9,6). De vraag: Wie heeft gezondigd, vindt in zijn zien haar oorsprong. En wat is
er met geboren worden aan de hand? Nicodemus heeft daar al moeite
mee. "Hoe kan een mens geboren worden, oud zijnde? Toch niet
kan hij naar de schoot van zijn moeder voor de tweede keer binnengaan
en geboren worden?" (3,4). Geboren worden[4] is in dit verhaal een merkwaardig woord. De farizeeën gebruiken de procedure welke dit woord beschrijft als enig en laatste redmiddel om uit het in de tekst beschreven schisma[5] (9,16) te komen. Voor de ouders is geboren ongeveer het enige dat zij over hun zoon kwijt willen. Voor het overige is hij oud genoeg (9,20). De mens die in het verhaal wel moet spreken, zich moet verantwoorden, weet niet of hij (Jezus) een zondaar is. Wel weet hij dat God onder bepaalde voorwaarden wel of niet hoort. Dat heeft te maken met het doen van wat God behaagt. Dat iemand een blind geborene de ogen opende is uit de eeuw niet gehoord (9,32). Het lijdend
voorwerp uit het verhaal is onderwerp geworden, wordt steeds meer
onderwerp. In vers 32 deze tekst. Uit
de eeuw (nog nooit) is gehoord dat iemand de ogen van een blind
geborene opent. Daarmee betwijfelt hij hun opvatting over zondig[6]
en zondaar. Dat het niet zo maar een woord is blijkt
wanneer ze hem met de woorden in
zonden ben je geboren geheel en al buitenwerpen
om hun daad de schijn van legitimatie, recht en wet, Tora, te verschaffen:
In zonden ben je geboren (9,34). Zonde, enz. Zonde was minstens tot voor kort een zeer belangrijk
woord in de verkondiging, de liturgie en in de ervaring die men in
het "christelijk zelfbewustzijn" van zichzelf. De
mens is van nature tot niets goeds in staat heeft zwaar gedrukt
op “onze” opvattingen. Gezien die berg gevoelens en ervaringen gaan
de evangelisten er bijna krenterig mee om. Mt 7
keer; Mk 6, Lk 11 en
Johannes 17 keer. In Jo 8 is het woord nogal
dominant. Het negende hoofdstuk geeft het drie keer. Wat 9,34 zeer nadrukkelijk poogt
te fixeren in "Jij",
keert Jezus om. In zonden ben
Jij geboren geheel en al blijkt aan het einde van het verhaal
terug te vloeien naar degenen die daar hun mond van vol hebben. Het
meervoud (in zonden) is dan enkelvoud geworden, to
the point gebracht: Jullie zonde[7]
blijft (9,41). Overwegend (13/14 tegen 4) staat het
woord zonde in het enkelvoud. De zonde staat en valt dan ook met het
al dan niet accepteren van degene die de vader gezonden heeft".
Het is dan ook de vraag, of wij zo consequent vast moeten houden aan
de vertaling zonde. Wellicht dienen we ons meer te laten leiden door
het hebreeuwse woord waar het als regel
een vertaling van is. Chatha heeft etymologisch als eerste betekenis: (een doel) missen, falen.
Als je een doel mist moet je oefenen om beter te richten. Het antwoord dat een woord blijkt. Jezus antwoordt: noch hij heeft gezondigd noch de ouders van hem, maar
opdat zichtbaar worden de werken van God in hem (9,3). Jezus' antwoord brengt een heel ander licht in de
aangetroffen situatie: Opdat
verschijnen de werken Gods in hem. In dezelfde ademtocht welhaast
verder gaande wordt dit werken becommentarieerd. Al sprekende (9,6) gebeurt vervolgens wat gezegd wordt.
Wij moeten doen. Hij doet. Jezus' duiding brengt
het hele verhaal dat nu een happening wordt
op gang. Zo verschijnen de werken Gods die wij moetendoen in hem.
Met geen enkel woord gaat Jezus in op de suggestie van de leerlingen.
Hij herhaalt hun voorzetje alleen om het af te wijzen. Hij beantwoordt
hun vraag niet, - tenzij wanneer de werken van God in hem iets betekenen. Klaarblijkelijk
is dat het geval, want de tekst gaat verder, zich ingravend naar zijn
eigen onderwerp toe: De Werken – wij. Wij moeten werken de werken van de mij gezonden hebbende zolang een dag is. Er komt nacht dat niemand kan werken. Zolang ik in de wereld ben, Licht ben ik van de wereld." (9,4) Wie zijn "wij"?
Volgens de tekst is dat geen probleem. Er komt geen vraag over. Het
zullen Jezus en de leerlingen wel zijn, maar ook de
mens blind uit geboorte maakt deel uit van wij.
Als hem ga wordt gezegd
gaat hij. Het wij gaat in dit verhaal een weg tot regel 40: Toch niet ook wij zijn blinden? Dit wij poogt zich te verankeren in wij zijn de leerlingen van Mozes, wij
weten. Het blijkt daar
gaandeweg een vorm van exclusiviteit, een norm tegen derden. Dat moet
in het evangelie verkeerd aflopen. Wij laat zien, hoe wij ons kunnen opstellen wanneer we
meegaan in het verhaal. Een rollenspel. Een oefening. In regel
20 zijn wij de ouders: Wij weten dat deze is de zoon van ons en dat
hij blind is geboren. Dan voert de tekst ons op een notie die
zij vreesden heet. De dubbele bevestiging
(zoon van ons, blind geboren) krijgt het staartje van een dubbele
ontkenning: wij weten niet ... wij weten niet. En wel: Hoe
hij nu ziet en of iemand
hem de ogen geopend heeft. Hoe
is dan al niet meer onschuldig. (Zie verderop, bij 9,10). De werken en de zending. De werken vinden ergens plaats: in de wereld. Werken
wordt wel omschreven: de
werken van de mij gezonden hebbende. Hoofdstuk 7 en 8 lopen van die zinsnede over, zoals heel het verhaal van Sint Jan.
De gezondene handelt niet op eigen initiatief. Steeds is er een primaatschap
dat voor hem uit gaat, een voor‑woord,
een zending. Er is een woord, een Tora, een Te‑Recht‑Wijzing,
een oprechte aanwijzing en onderrichting naar het rechte leven. De
gezondene doet de wil van degene die hem gezonden heeft. De Vader wordt als zodanig niet genoemd. Hij is, evenals Jezus in
8,59, in de tekst verborgen. De Zoon heeft de leeftijd (9,21).
Hij is oud genoeg om zelf te spreken. Hij kan zelf autoriteit[8]
zijn. Tussen hem en wat
hij zegt of doet ligt steeds een ander, en wel een beslissend moment: datgene
wat gebeurd is, met alle vragen van dien: tis/wie?,
pou/waar?, poos/hoe? en pothen/waarvanwaar?. Het verhaal zal de tekenen benoemen met de naam van de mens en de zoon van de mens (9,37).
De gezondene wordt gezien, de zender herkend, erkend. Degenen die
hun plaats al wisten, krijgen deze gezegd: blijft (9,41). Jan Willemse
schrijft in Het vierde evangelie[9]: Het
gaat in Jo 7‑10 over het licht dat schijnt in de duisternis.
In zijn onderzoek naar de structuur van het evangelie komt het licht
dan ook meerdere malen ter sprake. De kopjes in de tekst van de Vulgaat (de latijnse vertaling die in de katholieke kerk gebruikt werd)
wijzen hetzelfde aan en erkende kerkelijke auteurs spreken aangaande
Johannes veel over de illuminatio
(verlichting) en illuminator (verlichter).
Toch is dit alles bedenkelijk. Door een en ander op een dergelijke
manier te stellen, krijgt het licht zijn plaats. Precies die plaats
moeten we onderzoeken. Zolang ik in de wereld ben, licht ben ik van/voor
de wereld. De daad. Dit zeggende spuwt hij op de grond, en hij maakt slijk uit het spuug en hij legt hem zijn slijk op de ogen en hij zegt hem: ga weg je wassen naar de vijver Siloam (vertaald
is dat Gezondene) Hij gaat dus weg en wast zich en kwomt ziende' (9,6‑7). De gebeurtenissen stapelen zich op; en ... en ... en. En daarna nog twee keer. Jezus spreekt, en sprekend doet hij: Opdat zichtbaar worden de werken waarin God in hem onderwerp is. Er is niet gevraagd om een teken. Ook de patiënt blijkt daar op geen enkele wijze naar te talen. Hij weet niets van wie aan hem voorbij gaat. Hij heeft daar geen ogen voor. Straks zal blijken, dat hij van horen leeft: Uit de eeuw is niet gehoord, dat iemand geopend heeft de ogen van een blind geborene (9,32). De blinde is tot nu toe
zelf niet aan het woord geweest, of het moest zijn dat en passant gezien worden vanzelf spreken en vragen is. Geen stern
in het kapittel nog. Regel 9,6 beschrijft
eenvoudig wat er gedaan wordt. Spuwen, slijk en spuug vindt men bij
Johannes alleen hier. Opleggen
vinden we ook nog in 19,2. Daar wordt een krans op
zijn hoofd gelegd. Sommige manuscripten
geven in 9,6 opzalven. In dat geval zien we hier een
zalving[10].
Het zit er vanaf het
begin duidelijk in. Johannes kent die verwachting, noteert haar tussen
Jerusalem en Kana/Kapernaüm. Het sprekend
gebaar van Jo 9,6 kan de herinnering aan Gen 2,7 oproepen, waar God de mens vormt,
stof (adaam) uit de aarde (min-ha-adamah
– klemtonen steeds op de laatste lettergreep). De opdracht. Alles wat nu gebeurt is
kort aangebonden, niets van pathos, epiek of dramatiek. Het lijkt
allemaal heel gewoon te zijn, tussen de bedrijven door. Geen protest
om zo'n domme opdracht, geen vragen, geen
luisteren zelfs. Niets anders dan de opdracht en de uitvoering daarvan.
(Zoals Mt 1 en 2 Jozef portretteert.) De uitvoering. Een en ander in een parallel: Ga, je wassen; hij gaat, wast zich. Het " derde deel" van de uitvoering staat niet in de opdracht: Hij komt ziende. In de parallel staat daar de Siloam, met uitleg! Gezondene. De kern van de zaak, twee maal genoemd, een verhaal apart, een en al associatie. Want apostelloo, zenden neemt ons mee door heel het evangelie. In 17 van de 28 keer gaat het dan over de Vader en de gezondene. De gezondene als een bron. In 7,37 heeft dit schreeuwend zijn aandacht gevraagd. Diptoo, dorst hebben en niptoo, wassen lijken broer en zus van elkaar, meer dan goede vrienden. En wassen zet ons aan de tafel, wanneer de dienst van de tafel begint (Jo 13). Liefde tot de voltooiing (vergeet, nu zo aanstonds het woord siabbat vallen gaat, niet 4,34 met Gen 2,1 en 2) toe (13, l)! Zitten we nu aan tafel? Of worden we tot getuigen gemaakt van wat Jezus ziet en zegt aan het kruis! Komen. En hij komt ziende (9,6). Niet: "Hij komt terug". Dat is er niet.
Hij komt. Hij komt ziende. Met ditzelfde werkwoord ziet
Johannes Jezus komen (1,29).
Met dit werkwoord ziet
de zoon de vader doen (5,19). Het woord begint als
feit: hij komt ziende. "Zien" overkomt deze gaande en komende
mens, alsof hij er zelf niet bij is. Men krijgt de indruk, dat het
aan hem gebeurde volgens Johannes, (genoemd het
zichtbaar worden van de werken van God in hem,) iets is, dat als
vraag bij hem niet op kon komen. Er wordt in ieder geval niets over
gezegd. Gewoon, in het voorbijgaan. Niets op‑zien‑barends.
De leerlingen hebben met hun verkeerde suggestie een betere interpretatie
geprovoceerd. Johannes 9a
Johannes 9b Johannes 9c [1] Faam is afgeleid van het Griekse werkwoord fèmi. Dat betekent spreken. Fèmè is: woorden, tijding, verhaal. Het befaamde is hier het verhaalde, dat wat rond gaat, eventueel als een lopend vuurtje. [2] Het Franse sens
betekent richting, zin. Daarmee is ook aangegeven dat spreker en
toegesprokene norm zijn voor de betekenis van de woorden. [3] Chiasme is een stijlfiguur.
Bij een opsomming van zaken treedt dan een bepaalde volgorde op:
a > b > b > a. Klassiek is het voorbeeld:
Saul (a: onderwerp) kon er duizend (b: grammaticaal gezien lijdend
voorwerp) aan, tienduizend (b: lijd.vw.)
kon David (onderwerp) er verslaan. [4] Gennaomai: geboren worden, is voor het eerst te
vinden in de omschrijving van de kinderen van God die hem aannemen: Die niet uit de bloeden niet uit de wil van het vlees en niet uit de wil van een man maar uit God geboren zijn" (1,12‑13). Wat deze tekst ook moge betekenen, vanaf het eerste
hoofdstuk kan de speling van dit woord onderzocht worden. Het is
neergeschreven, beschikbaar in de literatuur die het draagt. Hier
beperk ik me tot "geboren worden" alleen binnen de context
van dit evangelie. Zoals reeds aangegeven:
tenzij wanneer iemand van omhoog geboren wordt
(bij Nicodemus in Joh 3). Geboren
worden is de inzet tot de seideravond, de avond van Pasen, Pésach
in Jerusalem met Nicodemus, archoon,
dwz overste van de Joden.
Zijn inbreng in het derde en zevende hoofdstuk vertonen een opmerkelijke
parallellie met hetgeen hoofdstuk 9 verhaalt.
Nicodemus kan niet de
brave bangerik zijn, die stiekem 's nachts komt. Men zal opnieuw
moeten onderzoeken, welke rol hem in het evangelie toevalt. We vinden het woord in het reeds eerder aangehaalde 8,41: "Wij zijn niet uit hoererij geboren". Daar ging het orn een "veilig" beroep op de vader, alsof een legitiem verleden aan de orde is en niet de daden van nu! Ook treffen wij "geboren worden" in de messiaanse kijk op de vrouw die het kind baart (16,21). Als het zover is, dan is alle beklemming vergeten. Tenslotte is het woord een beschrijving van de messiaanse geboorte van Jezus. Gij zegt het. Ik ben koning. lk ben naar dit geboren en naar dit gekomen naar de wereld, opdat ik getuigen zal voor ‑ en laat het eens welomschreven neergezet worden ‑ Gods betrouwbaarheid in daden van genegenheid. Want dat is waarheid, invulling en uitwerking van genegenheid (1,16 en 17). [5] Splitsing. Hun splitsing vertoont straks (v.16) evenwel een merkwaardig accoord. [6] Zondigen, zonde, zondig. Voor ons blijft het de
vraag: wat zou blind zijn uit geboorte met zondigen te maken kunnen
hebben? Wat is dit blind zijn uit geboorte, dat aanleiding is tot
een zo gestelde vraag? Dit vragen is daarom zo nodig, omdat het
met de woorden zondigen- zonde-zondig, zo eigenaardig
gesteld is. Hoezeer heeft dit woord de westerse geschiedenis bepaald.
Stout zijn. Snoepen uit de suikerpot, al dan niet "boven de
achttien. De tirannie van het onbegrip. Het is onthutsend wanneer
de concordantie je er op wijst, dat die woordcombinatie”s rond de
woordvormen van zondigen nogal spaarzaam voorkomt in het Getuigenis
Opnieuw, het zogenoemde Nieuwe Testament. En wijze pastorale "vogels"
wijzen erop, dat de mensen vandaag‑de‑dag geen schuldgevoel en zondenbesef meer hebben. Dat doen ze met een ernstig pastoraal
gezicht! De komieken! Is het op te starten normen en waardendebat een retouche? Hamartanoo/zondigen gebruikt Johannes vier keer. Daarbij staat 8,11 geheel onder de kritiek van 7,53‑8,11. Twee keer vinden we het in onze tekst (9,1 en 2). Blijft over 5,14 in Huize Genegenheid/Bethesda. De mens krijgt in het heiligdom te horen: Zondig niet meer. Uit de volgende regel blijkt de mens dan te weten dat het Jezus is (5,15). In het
evangelie van Johannes is zondigen verder betekenisloos. Het resultaat,
de "zonde" blijft alleen voor degenen die zeggen wij
zien (9,41). Zondig als bijvoeglijk naamwoord geeft Sint Jan alleen in het negende hoofdstuk. In 9,16 is het een samenvatting van de stelling: Niet is deze van de kant van God de mens, omdat hij de siabbat niet houdt". Het schisma blijkt dan gedefinieerd. Het woord komt niet van vreemden. In een echo horen we zijn leerlingen openlijk vragen, blijk geven van hun wijze van zien! [7]
Johannes heft het woord aan, wanneer hij de lezers/ hoorders van
zijn geschiedenis wijst op het"lam" dat God gekozen heeft,
dat Hij is, waar Hij zich mee identificeert. Het neemt de zonde
van de wereld. Na de locaties in Jo
8 en 9 treffen we zonde
pas weer in de hoofdstukken 15 en 16.
In 16,8 en 9 wordt zonde op een lijn gebracht met
gerechtigheid en oordeel. Zonde is niet
vertrouwen in mij. In hoofdstuk 15: Als
ik niet gekomen was en hen gesproken had, hadden zij geen zonde.
. . Als ik niet de werken gedaan had in hen die niemand anders heeft
gedaan, dan hadden zij niet zonde. Deze dubbele irrealis laat
de samenhang zien van "komen", "spreken" en
"werken doen". Nog twee plaatsen blijven er over voor zonde. Allereerst is er het woord voor Pilatus: je hebt geen enkele macht over mij, tenzij wanneer deze je gegeven is van omhoog. Daarom heeft de mij overleverende grotere zonde dan jij (19,11). De laatste tekst is uitzonderlijk, namelijk bij de zending van de leerlingen (20,23): Van wie Jullie vergeven de zonden. [8] Autos (gr) is zelf. Denk aan autonoom, dan stelt je zelf je eigen wet (nomos). Of een autodidact. [9] Hilversum/Antwerpen, 1965 p. 311 [10] Zalven is de naam van het werkwoord dat als voltooid deelwoord christos/christus gezalfde meebrengt. Een zalving levert een gezalfde op, een koning. Heel de scène oogt naar het majesteitelijke voorportaal tot de verhalen van In den beginne/aan het hoofd ofwel Genesis. Dan mag men te rade gaan bij Gen 1 , 1 en bij Jo 1,1. De Mesjiach (Christus) staat daar geheel en al in de coulissen. De vrouw bij de Samaritaanse put van vader Jacob (Jo 4) heeft de Messias op haar lippen als zij Jezus hoort over geest en daden van genegenheid, waarheid (4,23‑25). Wanneer in Gen 1,2 de hemel boven de aarde verbleekt blijkt, zelfs verdwenen, wanneer dan alleen dreigende woestheid en duisternis overheerst, dan horen wij over de geest, Gods gelaat naar deze aarde gekeerd (zie Psalm 51,13!), de geest. Dan komt er messiaanse verwachting in de knoppen. Of op zijn grieks: Christus daagt. Het licht, met de te verwachten vrede van de eerste dag. Of moeten wij wachten op de gestalte van een mens en hem zien met de hoge messiaanse ogen die hij werkelijk en in waarheid (= daden van genegenheid) gooit?
© Jan Engelen, Herten 2004 (1982) |