|
weer
naar de overzijde
mk 5,21-43
Jaïrus
Veel
De vrouw De vraag
naar het onderwerp Waarheid
De dochter Horen
Slapen en opstaan
wat het lichaam
kan
En gelijk
Intussen
is het bootje onderweg. Weer naar de overzijde. Terstond is er de veel
menigte, weer bij de zee waar niet leven en leven in elkaar over gaan,
waar God de wateren van onder de hemelen in een plaats vergadert
en het droge gezien wordt (Gen 1,9) zodat er gras
gaat groeien, kruid en zaaddragend, vruchtdragend geboomte. We zullen
dat gras nog zien, even verderop, op de eenzame plaats (Markus 6,39).
De zee, die zich ook opent om een weg te blijken, naar de woestijn (Exodus
14) of naar het land (Jozua 3
[1] ).
Jaïrus
In degene die komt moet terstond
ook synagoge mede gehoord worden. Het betreft een van de archonten van
de synagoge[2], Jaïrus. Jaïrus komt
niet naar Jezus,of naar hem.Die richting komt pas in het vizier bij
hem ziende.Dan is er terstond reverentie. Hij valt voor zijn voeten
neer en loopt over van een verhaal. Hij roept hem erbij, polla legoon,
vele dingen, bijbels gesproken alles zeggend. Mijn dochtertje.
Ze heeft het uiterst moeilijk, is op het laatst. Als betrof het een
koning, zo werpt hij zich met zijn klacht aan de voeten van Jezus. Het
komen (v.22) van deze leider van de synagoge moet leiden tot het komen
(v.23) van Jezus. Hij moet haar de hand komen opleggen opdat zij gered
wordt en zal leven. Als het zo erg is kan men zich de stervensbange
vader voorstellen, in al zijn nood kruipend door het stof[3].
En hij ging met hem weg.
.
Veel
Veel ruimte is er niet. Veel
menigte volgt hem, verdringt hem. Het heeft iets van een pers, een wijnpers[4].
De leerlingen zullen dat straks nog een keer bevestigen. Iedereen
dringt zich tegen je aan en jij vraagt wie heeft mij aangeraakt?
Alsof de facta hetzelfde zijn als de acta! Alsof in het gebeuren geen
stem te horen zou kunnen zijn (Markus 5,33) die afstanden kan overbruggen[5].
De vrouw
Veel menigte blijkt alleen genoemd
om, zo blijkt, alle ruimte en tijd uit te trekken voor een vrouw.
Twaalf jaar is zij in het stromen van bloed. Veel heeft zij geleden
en veel geneesheren hebben aan haar gedokterd[6]. Alles wat ze heeft,
heeft ze ingezet. Niets heeft het geholpen, integendeel. Ze is veeleer
naar het slechtere gekomen (v.26). Het heeft tot niets geleid. Toch,
aan het einde van de weg blijkt zij niet aan het einde van haar mogelijkheden
gekomen. Zij heeft gehoord. Wat is voor haar dan niet onopgemerkt gebleven?
Zij heeft gehoord omtrent Jezus. Ze is gekomen (v.27) in de menigte,
raakt komend in de menigte van achteren zijn kleed aan. Dat is niet
enkel een stom gebeuren, een toeval. Want zij heeft gezegd. Wij mogen
haar op haar woord nemen. Wat heeft zij gehoord hebbende gezegd?
Wanneer
ik ook maar zijn kleren aanraak zal ik gered worden? Is dat niet magisch?
Zij wil aanraken wat God in Gen 3,21 de mens en zijn vrouw meegeeft.
In Markus 6,56 hoopt men dat hij de zieken op de markt zal aanraken
met de zoom van zijn kleed.En het is hetzelfde kleed dat men hem in
Markus 15,20 aandoet om het in 15,24 te verdelen terwijl men het lot
werpt. Zijn lichaam is dan zichtbaar geworden nadat men zich daaraan
vergrepen[7] heeft.
De tekst
brengt ons naar de intimiteit van het vrouwelijke zelf: en gelijk bemerkte[8]
zij. De bron van haar bloed is opgedroogd. Daarmee is het verhaal uit.
Een gelukkige afloop. Dat blijkt echter niet het geval. Zoals zij gelijk
bemerkt, zo kent Jezus gelijk. Kracht is van hem uitgegaan. En blijkbaar
weet hij hoe dat heeft plaats gevonden: wie heeft mijn kleren aangeraakt?
Blijkbaar is het verhaal dat zij, gehoord hebbend begonnen is, nog niet
af. Blijkbaar kan het verhaal nog geen vindplaats zijn voor lezers,
zonder hetgeen volgens het onderwerp van het evangelie nog voelen moet.
Betreft het een uitbreiding? Of gaat het over de andere kant van dezelfde
medaille? Moet het gebeurde nog uitgelegd worden? Wie? Wie heeft mij
aangeraakt?
De vraag naar het onderwerp
Het
verhaal over de bevrijdende genezing mag of kan blijkbaar geen verhaal
zijn zonder iemand die zich ik noemt. Wie heeft van mij de kleren aangeraakt.
De vraag naar het onderwerp wordt nog even aangehouden door de nuchter
reagerende leerlingen. In hun reactie herhalen en onderstrepen zij wat
als vraag gesteld is:Wie?
Hij,
nu zonder naam, ziet rond, maakt zich, omgeven door de rond hem dringende
(vv 24-31) menigte, tot centrum in de tekst om te zien degene - vrouwelijk
accusatief - die dit deed. Nu is er geen bemiddeling meer, geen al
het hare, geen geld, geen artsen, maar ook geen niets
baten, veeleer erger geworden. Integendeel. De vrouw, vrezend en
bevend, wetend wat haar geschied is, komt en vereert hem en vertelt
heel haar verhaal. Markus noemt dit heel de waarheid. Is dit
genoegzaam geïnterpreteerd met daad van genegenheid die haar
geschied is?
Waarheid
Markus
is spaarzaam met het woord waarheid.Behalve hier vindt
men het ook in 12,14. Daar wordt de weg van God in waarheid geleerd.
Daar ter plaatse krijgt het woord een interpretatieve ruimte mee: want
jij kijkt niet naar het aangezicht van de mensen maar leert in waarheid
de weg van God. Het is precies wat de vrouw doet: geen ontwijken, geen
manoeuvreren, maar trillend als een blad in het voorjaar bij een zachte
bries vertelt zij hem heel de waarheid, haar waarheid. Hetzelfde woord
waarheid tenslotte weerklinkt uit de mond van de schriftgeleerde wanneer
Jezus het eerste gebod uitlegt: mooi leraar, zeg je in waarheid ...
(Markus 12,32)
Daarop
zegt Jezus: jij bent niet ver van Gods koning-zijn. Dat lijkt in 5,34
ook aan de orde. Nu zij heel de waarheid zegt, noemt hij haar dochter,
om daar aan toe te voegen: je vertrouwen heeft je gered. Een bekende
formulering met een opmerkenswaardige variant: de Heer redt, je vertrouwen
heeft je gered. Daarmee is voor haar de reis naar de vrede mogelijk
- de gezondheid van haar kwaal.
Van niets
en niemand-zijn naar dochter, een verbondenheid alsof er een nieuw vaderschap
op handen is. Terwijl hij nog spreekt. Jezus spreken wordt een gebaar,
een decor-stuk in het inmiddels blijkbaar verlaten en weer op te nemen
verhaal over mijn dochtertje.
De dochter
Het
huis van de overste van de synagoge gaat open. Er komen er, die je dochter (v.35) ter sprake brengen. Zij die op
het uiterste gekomen is, zij is niet meer. Ze is gestorven. Verder aandringen
bij de leraar is zinloos geworden. Het hoeft niet meer. Haar tijd is
heengegaan, het is te laat.
Horen
Jezus,
weer wordt zijn naam genoteerd in het verhaal, neemt de impasse op zich.
De procedure wordt daarbij nauwlettend beschreven: luisterend naar het
gesproken woord zegt hij de leider van de synagoge: vrees niet, heb
enkel vertrouwen.
Instemming,
belijdenis van geloof, of twijfel: niets wordt afgewacht, niets wordt
gegeven. Terstond wordt de choreografie vastgelegd. Ook wat niet vrezen
en/of enkel vertrouwen betekenen mogen - ze betekenen in elk geval niet
volgen. Uitdrukkelijk staat hij het niet toe. Niemand mag mede volgen
tenzij de drie met name genoemde leerlingen. Volgen, naderen, aanraken
zijn hier uitgesloten.
Waar
de namen Petrus, Jacobus en Johannes - met expliciete vermelding van
de broederschap - genoemd worden kan de lezer meegaan in het verhaal.
Ze gaan het huis binnen en hij ziet (v.38). Men zou verwachten dat nu
objecten van zien genoemd gaan worden, maar dat blijkt niet het geval.
Het lawaai, klagen en krijsen doen het eerst van zich spreken.
Horen
komt in Markus 5 alleen bij de vrouw voor die omtrent Jezus gehoord
heeft. Tot welke toekomst wordt dit woord bewaard?
Slapen en opstaan
Lawaai,
klagen en krijsen vullen de ruimte. Ze vullen de ruimte als er toch
niets meer gezegd hoeft te worden, als alles vast staat. Maar het onderwerp
van het evangelie komt over die drempel heen. Binnengekomen. Lawaai
en klagen laat hij terug komen. Maar krijsen (alaladzein) is verdwenen. Op die plaats in de trits staat nu: het
kind is niet gestorven maar slaapt. Van een verleden tijd naar een
tegenwoordige. Alsof het lawaai verdwijnen moet om het zien weer mogelijk
te maken.
Het kind.
Drie keer noemt de tekst die naam. De klagers zijn intussen verdwenen.
De vader van het kind en de moeder worden mee naar binnen genomen. Merkwaardig:
de vader van het kind en de moeder en die met hem waren.
Waarom niet vader en moeder van het kind? Waarom in plaats van het kind
en die met hem waren. Hem? de vader?, Jezus?
De vader
van het kind maakt, wanneer men let op het volgende, een leeswijze mogelijk.
De tekst geeft te verstaan een bekende volgorde van woorden: de moeder
en die met hem ... het kind. Maar nu staat er geen tweede naamval meer.
Van
het kind wordt het kind. Zelfs: waar het kind is. Dat
waar bepaalt de richting van zijn en hun gaan, optrekken naar.
wat het lichaam kan
Nu
gebeurt het omgekeerde. Waar eerst zij hem aanraakt, van achter, zijn
kleed (v.27), raakt hij nu de hand van het kind. Het kind wordt door
de aanraking als vanzelf weer haar. Hij zegt haar talitha koem: meisje,
opstaan. De vertaling voegt daaraan toe ik zeg je. Precies dit is de
vertolking van het hele drama: Ik zeg je. Klinkt er dan een stem in
het spreken van al die woorden (begin van het evangelie...?)?
En gelijk
Het keerwoord van het begin wordt weer opgevat: en gelijk. Gelijk
is er opstanding en rondwandelen en valt het getal van de twaalf.
Het is kenmerkend voor de vrouw en typeert de dochter. En zoals zij
opstaat, zo staan zij uit in grote extase. En hij draagt hen veel, zo
goed als alles op, dat niemand dit te weten zal komen. Geef haar te
eten. Dat sluit het verhaal af. Opstaan en te eten geven.
Het lawaai verstomt. Niet vrezen, enkel vertrouwen wordt: je laten meenemen,
getuigen willen worden van wat komen gaat.
vervolg
© Jan Engelen, Amstelveen/Amsterdam 1994
|