door
Dr.J.C.M.Engelen
Op
deze pagina vind je een serie suggesties om zelfstandig Jozef en zijn
broers meer studieus te verwerken en toegankelijk te maken voor speel-leersituaties
op de basisschool. Je hoeft niet alle vragen te beantwoorden en alle
stappen te zetten. Maak een keuze die jou verantwoord lijkt.
In kleine fragmenten
krijgen grote delen van het verhaal een toelichting. Wellicht kan dat
diensten bewijzen.
Beginsituatie.
Dit
zelfstudiepakket gaat over Jozef en zijn broers. Dit pakket vooronderstelt
eerste kennis en inzicht in de totaal-compositie van de Bijbelse
literatuur. Je moet derhalve enigermate vertrouwd zijn met de samenhang
tussen het zogenoemde Oude en het Nieuwe Testament en weet van de drie
hoofddelen waaruit de Schriftelijke Traditie van Israël bestaat. De
student weet ook, dat Egypte in de Bijbelse literatuur niet enkel een
geografische code is.
De
verhaaldraad.
Het
is zinvol een meer exact, nl. van de tekst afgeleid, beeld van het verhaal
te hebben. Daartoe dient het opstellen van de verhaaldraad. "Wie,
wat, waar, hoe" ofwel een ordening aan de hand van tijden, plaatsen
en handeling, kosten je ongeveer 8 uur werk.
Je groep op
de basisschool bepaalt de accenten die je in Jozef en de broers gaat
leggen. Misschien dient het de voorkeur vooral met de werkwijze van
drama en beeldende vorming het verhaal dichter bij te brengen. Waar
ga je op letten, indien je dit verhaal gaat doen met de kinderen uit
je groep. Wat moet je ter voorbereiding doen. Wat doe je? Waarom? Hoe
zou je ermee doorgaan als je tijd en ruimte had.
Jozef
en zijn broers
Een
gijzeling, een grote ramp, of een ongeluk op straat waar je toevallig
getuige van bent - zoiets laat je niet los. Je bent er mee bezig. Zo'n
gebeuren speelt zich als het ware voor je ogen af. Je bent er zelf bij.
Betrokken. Op zo'n moment voel je dat mensen bij elkaar horen. ‘Verbond’
of ‘broederschap’ zijn woorden waarvan de waarheid en betekenis steeds
blijkt.
Maar
met ‘broederschap’ is het een beetje eigenaardig
gesteld. Mensen blijken zozeer uit op vrede en ‘goede verhoudingen’
dat het er op lijkt, dat ‘broederschap’ een voor de hand liggend gevoel
is. Nu speelt bij ‘broederschap’ het gevoel beslist een belangrijke
rol. Denk er maar eens over wat het voor je betekent, wanneer je merkt
dat een ander hetzelfde blijkt te denken en te voelen als jij, bijvoorbeeld
bij vriendschap. Maar broederschap is geen romantiek. Dat wij elkaars
broeders zijn is niet iets voor zeer gevoelige mensen. Het gaat bij
dit woord vooral over gevoeligheid als de kwetsbaarheid van de ander.
Wat dat betreft blijkt het leven telkens opnieuw weer lessen voor ons
in petto te hebben en moeten we steeds opnieuw weer leren. Waarom ‘moeten’
we dat? Omdat het levensgevaarlijk is om te leven ten koste van de ander.
Daar is menig verhaal over.
Het Goede
Boek begint er zelfs ongeveer mee. Misschien mag je het zo zeggen. Wat
er in het Paradijs mis gaat, dat weet je niet. Het speelt zich af binnen
het Paradijs en dat is aan ons oog onttrokken. Maar wat daar verkeerd
gaat blijkt buiten vreselijk: iemand doodt zijn broer. (De broederschap
blijkt zeer bedreigd. Zelfs onze actuele milieuproblematiek is extreem
urgent, omdat onze aarde ook de aarde van onze broeders is).
Genesis 37:1-11
Precies omdat het
verhaal zo gemakkelijk te begrijpen is, is het onbegrijpelijk. Jacob
en Jozef. Die oude man Jacob - eindelijk heeft hij
tegen alle verwachting in dan toch een kind gekregen heeft van Rachel
(Gen 29,6 vv.), zijn eerste en echt enige liefde.
Jozef heeft zijn naam niet voor niets gekregen. Het
is niet een naam die schoonheid vertaalt of vreugde. Die naam is uit
op meer. Jozef betekent: "Moge de Heer er nog aan toe voegen",
hopelijk komt er nog een kind van Rachel. Zo is uiteindelijk ook Benjamin
geboren. Hij blijkt de laatste kaart, de laatste troef op de tafel van
vader Jacob. We zullen zien dat "hoe men omgaat met Benjamin"
op het beslissende moment de doorslag geeft (Gen 44,14 - 45,1).
Aan het begin van het verhaal hoedt Jozef samen met
zijn broers de schapen van zijn vader. Die schapen staan er niet voor
niets, al weet nog niemand dat een van hen straks geslacht zal worden
om het bloed te leveren voor de kleren van Jozef. In het verhaal liggen
alle ingredienten die het verhaal zullen maken al gereed. Je hoeft alleen
maar te kijken.
Jozef roddelt over zijn broers. Als er iets fout is
gegaan rent hij als een kip zonder kop naar zijn vader om het kwade
tot verhaal te maken. Alsof je zelf beter bent als de anderen slechter
zijn. Jozef lijkt het niet te weten maar gooit wel roet in eigen eten.
En vader Jacob blijkt niet veel kaas gegeten te hebben van de meest
simpele psychologie. Weet hij dan niet wat er zich in casa Iacobi
afspeelt! Hij laat een uitgerekend feestelijk gewaad maken voor "zijn
jongen". Is hij bijna blind? Wil hij zijn lieveling direct herkennen.
in het oog springend als hij is. In ieder geval: als de broers bij elkaar
zijn zie je onmiddellijk de grote uitzondering: Jozef! Aan het feestkleed
herken je hem. Hij staat er gekleurd op. Bewaar die kleuren. Ze krijgen
een staartje. Ze zullen bloedrood blijken als de scheuren zichtbaar
zijn.
Als de broers dit ogen uitstekend vertoon van vaderlijke liefde zien,
haten ze hem. Kunnen ze anders? De NBG-vertaling zegt dat ze "niet
meer vriendelijk" met hem kunnen spreken. Het gaat niet meer over
"niet willen". Het gaat over "niet kunnen". Maar
het hebreeuws zegt niet: "niet meer vriendelijk". Daar hangt
een ander zwaard boven het verhaal: "niet meer tot vrede met elkaar
kunnen spreken". Elk woord dat er uit komt is "niet tot vrede".
Het lijkt een breuk tot de dood hen scheiden zal.
(Voor Jacob zie het einde van de
pagina onder deze link)
Genesis 37:12-22
Niet alleen is Jozef
Jacobs lieveling. Hij wil het nog weten ook. Hij maakt geen geheim van
het gelukkig gesternte waaronder hij geboren blijkt. De volle korenschoven
van het rijke land zijn in Jozefs dromen decorstukken voor zijn grandeur.
De zon, de maan en de sterren verkondigen zijn ‘heer’-lijkheid"Jij
wilt toch niet zeggen dat wij zullen komen om jou
als koning te vereren!. Voor zijn broers is
hij een zweer die open breken zal.
Toch:
wie is Jozef? Je hoort het hem zeggen:’Ik zoek mijn broers!’ En ook
als het strakjes toch nog heel goed met Jozef zal gaan, ook als hij
onderkoning in Egypte wordt en heel de wereld van brood voorziet - op
het einde van het verhaal, als Jacob gestorven is zijn zijn broers bang
voor hem (Gen 50:15-17). Hij blijft Jozef die ook dan nog zeggen moet:’Ik
zoek mijn broers’.
Genesis 37:18-27
Jozef, op weg naar
zijn broers, zegt:’Ik zoek mijn broers’. Hoe is het intussen met zijn
broers? Alsof het verhaal op die vraag wacht: het begint direct. ‘Zij
zagen hem van verre’. Hij moet dus nog komen? De volgende zin zegt rechtstreeks
wat wij al vreesden. Voordat hij bij hen gekomen was, smeedden zij
een aanslag tegen hem. Alles is daarop gericht:’Tegen hem’. Alsof het
bloed kruipt waar het niet gaan kan. Jozef in de put. Hoe verder. Daartoe
hoeven zij enkel hun ogen op te slaan. Dan zien zij de kamelen. Dan
valt ook het woord Egypte. Egypte wordt een grote les. De slavernij
is het gevolg van hoe broers met elkaar omgaan.
Genesis 37:31-36
Weer komt het gewaad
van Jozef te voorschijn. Hij kreeg het van zijn vader Jacob, een feestkleed.
Ze hebben het hem uitgetrokken toen ze hem in de put gooiden. En nu
ze hem hebben verkocht - bijna mis je de ‘dertig zilverlingen’! - wordt
het gewaad verscheurd. Het kleed wordt een stilleven over de droeve
broederschap met al zijn haat. Het bloed van het geitebokje moet Jacob
suggereren dat een wild dier zijn geliefde zoon heeft verscheurd. En
als Jacob het gewonde kleed ziet, dan zegt hij ook:’Een wild dier!’
Heeft Jacob zich door zijn zonen laten misleiden? Of zou Jacob er meer
van weten dan wij vermoeden en is voor hem dit kleed het beeld van broers
die ‘bij de beesten’ af zijn.
Nu zijn zoon verdwenen
is, spreekt Jacob over zijn dood. Dan kunnen zij niet meer met hem ‘Onze
Vader’ zeggen.
Genesis 39,1-10
Als je de eerste
regel van vandaag meer letterlijk zou vertalen, dan zou je zien dat
die eerste regel meteen de toon zet:’En Jozef werd afgevoerd naar Egypte.’
Afgevoerd, bijna met de zekerheid van:’Die zien we nooit meer terug!’
Zijn situatie is zonder enig uitzicht. Maar daarna zal het verhaal ons
gaan vertellen over de hand van Jozef.
Jozef wordt als slaaf
gekocht en komt in huize Potifar. Daar blijkt Jozef een gelukkige hand
te hebben. Alles blijkt ‘in zijn hand’ te lukken. Potifar blijkt ook
ogen in zijn hoofd te hebben: alles wat hij heeft geeft hij Jozef ‘in
zijn hand’. En alles groeit en bloeit. Potifar hoeft zich alleen maar
te bemoeien met het brood dat hij eet. Wat mag dat zijn? Waarom staat
dit er zo? Wat wil er verteld worden met het woordje ‘brood’? Waar is
het een beeld van? Dat zal volgende week duidelijk worden. Je kunt er
dus alvast met elkaar woorden voor zoeken. Wat suggereert het verhaal
met ‘brood’?
Voor de directe voortgang
van het verhaal is het nu alleen nog nodig om even naar Jozef te kijken.
Jozef mag dan wel alleen zijn, kind van de rekening van zijn broers
zijn, maar het lijkt erop, dat nu dan ook alle oog voor hem alleen is.
Hij blijkt een plaatje: prachtig van gestalte en prachtig van uiterlijk.
Twee keer het woord prachtig. Wederom: je hoeft alleen maar ogen in
je hoofd te hebben.
Slaaf Jozef
Zou je mogen zeggen
dat het Egypte van de Bijbel zoiets is als ‘de grote wereld’ of ‘de
wereld van de groten’, de wereld die je tegen komt in de krantenkoppen?
Hoe gaat dat met een mens in deze wereld? Vroeger had men daar een liedje
over. ‘Als je voor een dubbeltje geboren ben, dan wordt je nooit een
kwartje!’ Dat lied was duidelijk. Je hoefde niet al te optimistisch
te zijn. Het leven hield niet over. Maar het blijft natuurlijk wel de
vraag, of mensen voor een stukje munt-geld geboren worden. Het blijft
ook de vraag, of de Bijbel ons wil vertellen, hoe het in ‘de wereld
van de krant’ toe gaat. Wil de Schrift ons enkel vertellen over de status
quo? Alvorens evenwel die vraag te beantwoorden moet eerst de vraag
zelf duidelijk worden. Zonder vraag is een antwoord geen antwoord, betekent
het niets. Daarom eerst: hoe gaat het toe in Egypte?
Straks zal blijken
dat in Egypte de vraag:’Wat kies je?’ veel belangrijker is. Doet dat
er dan toe, kiezen? Maakt dat verschil?
Misschien moet de
vraag verduidelijkt worden aan de hand van voorbeelden. Ook op het sportveld
moet je kiezen, vaak heel snel. En een chauffeur in het verkeer. Ook
een leerling die een tekst vertaalt. Hoe leer je, de goede keuze te
maken? In hoeverre is oefenen - ook zo iets allerdaags als ‘huiswerk’
- een zich oefenen in het maken van de goede keuze, het nemen van de
juiste beslissing? (Ervaring speelt daarbij een rol. Dat is zoiets als
‘actieve herinnering’. In het verhaal van Jozef komen we daar nog op.)
Genesis 39:11-23
Hierboven
is de vertelling van Genesis opgehouden met het beeld van Jozef, - een
plaatje, prachtig. Daar blijken nu ogen voor te zijn. ‘Hierna sloeg
de vrouw van zijn heer haar ogen op Jozef’. Je ziet mevrouw
Potifar haar ogen opslaan. Zij ziet alleen maar Jozef. Wordt het nu
een verhaal van kat en muis?
In de afgelopen eeuwen
is er veel slechts gezegd over de vrouw van Potifar. Zij wil de voor
de hand liggende maar verkeerde kant op. Toch is haar eigenlijk niets
kwalijk te nemen. Kan een bergbeek er iets aan doen dat hij naar beneden
snelt? Mevrouw Potifar heeft in ieder geval ogen in haar hoofd. Alles
wat groeit en bloeit komt uit de hand van Jozef. Dan Jozef zelf!
Let op die hand!
Als zij uiteindelijk niets anders kan doen dan Jozef ‘bij zijn lurven’
te pakken, dan heeft ze alleen nog ‘zijn kleed in haar hand’. Dat legt
ze naast zich. Alles spreekt nu tegen haar. En ‘papa Potifar’ zal begrepen
hebben ‘van de hoed en de rand’. Hij doet niet wat verwacht mag worden
wanneer een slaaf zich vergrijpt aan de vrouw van zijn heer. Jozef wordt
niet ter dood gebracht. Hij verdwijnt opnieuw ‘in de put’ - hier vertaald
als gevangenis.
Intussen heeft Jozef
een keuze gemaakt. Alles in zijn hand, maar niet de vrouw van zijn heer.
(Zij is op de plaats gekomen van het brood.) Er is een grens, tenminste
voor Jozef.
Genesis 40:1-15
Bij het spel ‘Monopolie’
is het anders. Als je daar in de gevangenis zit kan je niets gebeuren,
kun jezelfs je ‘zaken’ blijven regelen. Maar in de gevangenis van Jozef
gaat het anders. Als je zo ‘in de put zit’ gaat alles aan je voorbij.
Totdat het deksel open gaat. Daar vallen er nog twee naar binnen. De
schenker en de bakker. Jozef wordt aangesteld om deze gevallen goden
te bedienen. Weer opnieuw: slaaf Jozef.
De hoge heren slapen
slecht. Beelden blijven trillen op hun netvlies. Welke woorden horen
daarbij? God mag weten wat het betekent (v.8) maar Jozef kan de droomdruiven
wel wassen.
Genesis 40:16-23
Slaaf Jozef heeft
woorden waar de mens ten einde raad is. Het lijkt erop, dat we daarover
verbaasd moeten zijn. Die verwondering delen we dan met de koekenbakker.
Hij heeft nu genoeg durf verzameld om ook zijn drie lege broodkorven
aan Jozef voor te leggen.
Zoals Jozef het gezegd
heeft gebeurt. Op de verjaardag van de farao krijgen de super-gevangenen
de hoofdprijs. De een kost het de kop en de ander mag weer volop schenken
- al blijft het typisch dat het brood van elke dag blijkbaar minder
telt dan de wijn van de overvloed en vreugde.
Jozef wordt gewoon
vergeten. Egypte blijft Egypte. Het leven gaat gewoon door.
Genesis 41:1-13
Na twee jaar. Niemand
praat meer over Jozef. Hij wordt dood gezwegen. Alsof het verhaal een
heel andere kant uit wil, zo gaat de aandacht naar de farao. Maar de
farao is onderwerpbij een werkwoord dat we al vanaf het begin van de
geschiedenis van Jozef kennen. De farao droomt zeven schitterende bonken
van runderen. Maar met de verwondering over dat veelbelovende maar plaats
voor de verbijstering over zeven rundachtige staketsels die doen alsof
ze buren zijn. Ze gaan naast de vette koeien staan en het meest ondenkbare
gebeurt: de magere koeien vreten hun vette soortgenoten op.
Even is er de adempauze
van het ontwaken en ‘het is alleen maar een droom’. Daarna komt het
angstbeeld van weer zeven. Magere korenaren die zich op eigen wijze
‘ontfermen’ over hun volle soortgenoten. Pas dan komt er het bij uitstek
menselijke, het enige dat paal en perk kan stellen aan aan ‘zo gaat
het nu eenmaal’ (zie inleiding van de week). Iemand herinnert zich.
Er komen woordem en verhalen over vroeger.
Genesis 41:14-24
De farao krijgt niet
te horen hoe de hebreeuwse slaaf heet. Hij vult de naam Jozef in. Hij
ontbiedt Jozef. Ze schieten hem zijn kleren aan. En Jozef luistert naar
de dubbele nachtmerrie van de farao.
Met dat al begint
het verhaal van Jozef nu een duidelijk keerpunt te vinden. De geschiedenis
begon met het kleed en de droom over het koren. Die droom begint nu
uit te komen. Eerst verdient de droom van de faroa alle aandacht. En
je kunt je afvragen, of deze koning van Egypte een slechte koning is.
Hij kan niet slapen als het probleem van de wereld, mensen die van honger
omkomen, beelden worden die hem zelfs in zijn slaap aan de praat houden,
de rust niet gunnen.
’Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet’
Ofwel:
De Onderkoning en de broers
Wat zullen de broers
van Jozef gedacht hebben, toen zij Jozef uit hun leven probeerden weg
te schrijven naar Egypte. Een zorg, hun enige zorg leek het wel, minder.
‘Die zien we nooit meer terug!’ Je kunt altijd proberen de tijd naar
je hand te zetten. Maar kun je de tijd doen stilstaan? Is een verhaal
of een verwikkeling afgelopen afgelopen als jij besloten hebt er een
punt achter te zetten?
‘Die zien we nooit
meer terug’. Hun stelligheid was niet meer dan een gescheurde doek.
Dat zoiets gaat rafelen is bekend. Zij zullen ontdekken dat geluk en
ongeluk vaak in kleine hoekjes schuil gaan. De tijd zal hen wel leren
waar zij geen flauw vermoeden van hebben, de verrassing van de Schriften:
een God die zegt ‘Ik ben (er ook nog)’(Ex.3,14). De honger zal het hen
leren.
Leert de geschiedenis
niet, hoe talrijk de parallellen zijn? Weet je van situaties die je
kunt vergelijken met Jozef en zijn broers? Waar komt de onderdrukker
van gisteren om betrokkenheid vragen? Waar komt boontje om zijn loontje
en krijgt hij dan ‘genade-brood’?
(In 1989 viel het
‘communistisch’ bewind in Tsjechoslowakije. Er waren er, die wraak wilden
nemen op de vroegere onderdrukkers. De toneelschrijver Havel - de eerste
in vrijheid gekozen president - was tegen het vervolgen van de vroegere
onderdrukkers. Hij zei zoiets als: ‘Wanneer wij zo tekeer zouden gaan
als zij, waarin zouden we dan verschillen? hoe zouden we dan beter zijn!’)
Genesis 41:25-33
Als het over dromen
gaat - ga naar Jozef (zie ook Mt. 1). Hij droomde zijn wereld open.
Alle afdalen (de put in, naar Egypte, de gevangenis in) ten spijt, men
kan hem niet verdonkeremanen. Aan het licht gebracht legt de farao hem
zijn nachtmerries voor. Als een kleine jongen eindigt hij zijn woorden
met:’Ik heb het de geleerden voorgelegd, maar er is niemand die het
mij kan verklaren’ (v. 24). Alsof het geen moeite kost. Jozef spreekt
tot de faroa en wel over wat hem bezig houdt. Die twee dromen zijn één.
En het gaat over een beslissing van God. Jozef legt dan niet zozeer
de dromen uit. Eerder legt hij uit, welke plichten de farao heeft, wat
hij moet doen.
Genesis 41:37-45
De droombeelden van
de farao heeft Jozef voor hem van taal voorzien. En hij heeft verteld,
wat er allemaal georganiseerd zal moeten worden. Een wijs en verstandig
man zal moeten worden aangesteld om dat alles te regelen. Farao ziet
rond. Ook zijn dienaren vinden het voorstel goed. ‘Maar kunnen we iemand
vinden in wie de geest van God is?’
Er klinkt geen antwoord
op die vraag. De woorden blijken een lijst te zijn om Jozef heen, een
soort krans. Door jou heeft God gesproken. Niemand is daarom zo wijs
als jij. En binnende kortste keren staat Jozef er weer gekleurd op.
Weer een feestgewaad. Het zegelring komt erbij en de gouden ketting.
Jozef wordt een Egyptenaar als de farao. Maar weer is er de grens. De
troon. ‘Alleen door de troon zal ik boven je staan
Genesis 42,1-12
In de grote wereld
van Egypte gaat alles zijn gewone gang. Zaaien en oogsten volgen elkaar
op. En wat er meer is gaat via de handen van Jozef naar de graansilo's
voor de komende kwade dagen. Dan breekt de hongersnood uit en in Egypte
is volop.
Vader Jacob ziet
dat er koren is in Egypte. De hebreeuwse bijbel gebruikt hier het woord
‘zien’. Hoe ziet hij dat? Dat vertelt het verhaal niet. Maar het werkwoord
zien komt terug bij het onderwerp ‘broers’. Jacob zegt tot zijn zonen:’Waarom
zien jullie elkaar aan?’ Als het gaat over dood en leven is elkaar zitten
aan te staren weinig produktief. Die verlamming moet doorbroken worden.
‘Ga! Koop!’
Benjamin wordt achtergehouden.
Wij, de lezers - de lezers kunnen altijd meer weten dan degenen over
wie je leest - weten waarom.
Terwijl de broers
zich buigen voor Jozef, herinnert deze laatste zich zijn dromen. Waartoe
dient die herinnering? Waarvan mag dat een kiemcel zijn?
Genesis
42:13-28
Je zou de vraag mogen
stellen, of Jozef zo koninklijk omgaat met zijn broers. Begint hij hier
niet al een oud-oosterse potentaat te worden? Als hij zo hoog gezeten
is kan hij gemakkelijk met nobele schijn het ‘kat en muis’-spel spelen.
Aan de andere kant: het loont misschien meer het verhaal te volgen.
Drie dagen blijven
ze gezamenlijk gevangen. Dan zal een van hen hun jongste broer moeten
halen. Na de drie dagen blijft een van hen in de gevangenis en zullen
zij allen gaan. Alsof hier het woord verbond verkend wordt: wat de één
overkomt, overkomt allen. En zij zeggen:’Nu overkomt ons, wat wij onze
broer hebben aangedaan’.
Ruben distanciëert
zich. Hij speelt voor oudste - wat hij indertijd, toen het er op aan
kwam niet deed. Hij chanteert de broers. ‘Heb ik het niet gezegd! Jullie
hebben niet geluisterd!’
Jozef zet een heel
drama in scene opdat zij zelf zullen zien wat ze gedaan hebben.
Genesis 42:29-38
Ze komen terug met
koren en met het geld. Tevreden gezichten zou je je kunnen voorstellen.
Maar je weet, dat al die welvaart niet kan verbergen dat er weer een
broer minder is - alsof de geschiedenis zich herhaalt. Terwijl zij nu
toch werkelijk onschuldig zijn! Maar wat betekent onschuld als het leed
zo pijnlijk is dat het blauw van de hemel een grote klacht is. ‘Jozef
is er niet meer, en Simeon is er niet meer en Benjamin wil je meenemen!’
Ruben - mag radeloosheid
hier een excuus zijn?! - heeft een verlegenheidsoplossing. Zijn vader
mag zijn beide zonen doden als hij Benjamin niet terug brengt. Jacob
wil er niet van weten. Wie ziet bij dit echec nog enig uitzicht?
Het keerpunt
Het verhaal van Jozef
en zijn broers is een geschiedenis die zich voortdurend uit de pagina's
van Bijbel lijkt los te maken. Hoezeer ook een verhaal uit de ‘voortijd’,
het is te herkenbaar om ‘van gisteren’ te zijn.
Jacob lijkt de houding
aangenomen te hebben alsof er ‘niets gebeurd’ is. Je hoort niets meer
van Simeon die in Egypte gevangen is. Je hoort niets meer over het eerste
Egyptische avontuur en de claim die gelegd is op Benjamin. Het verhaal
staat helemaal stil. En alsof een nieuw verhaal begint, zo geeft Jacob
zijn zonen opdracht, koren te kopen in Egypte. Juda zal Jacob bij de
tijd brengen. Er is iemand (‘een man’, Gen 43,3 en verder) in Egypte
die van de hoed en de rand weet. De jongste broer moet mee, hoe dierbaar
hij ook voor Jacob is. Er zal geen brood zijn zonder de jongste zoon.
En zonder broodis er geen leven. Er is geen keuze.
De vader zal zijn
jongste moeten laten gaan. Zonder dat iemand het beseft is de schuld
van de kinderen de dodelijke dreiging met alle leed vandien voor de
vader geworden. (Met dergelijke woorden kun je ook iets meer begrijpen
van het kernverhaal van het Nieuwe Testament.)
Juda
komt naar voren. De reis, meer precies de afdaling naar Egypte is niet
enkel een reis om brood. Het is ook een gaan in verantwoordelijkheid.
Juda kan nog nauwelijks weten wat dat is. In Genesis is eigenlijk nog
geen ervaring opgedaan over het woord ‘broederschap’. Toch begint hij
met ‘Ja’-zeggen.
Genesis 43,1-14
‘Maar de honger was
zwaar in het land.’ In het hebreeuws een kwestie van tellen tot drie:
drie woorden. Nadat Jacob geweigerd heeft Benjamin mee te laten gaan,
valt het verhaal stil. Tot deze drie woorden klinken. Dan zullen zij
weer moeten gaan. Dan zal ook Benjamin mee moeten.
Juda voert het pleidooi.
Hij spreekt niet als Ruben over ‘mijn zonen!’ Integendeel. Zo weerloos
en kwetsbaar als maar mogelijk is stelt hij zichzelf garant. Hij maakt
zich verantwoordelijk voor ‘kome wat kome moet’.
Juda die zich verantwoordelijk maakt doet het hart van zijn vader omkeren
- alsof verantwoordelijkheid het enige is dat helpt!
Genesis 43:15-23
Jacob verdwijnt als
het ware achter de coulissen van het verhaal. Hij heeft zijn hulp geboden
nu niets meer baat. Zijn zonen nemen zijn woorden ter harte. Ze gaan,
met geschenken, met dubbel geld en met Benjamin. Maar op een of andere
manier gaan ze niet als zonen of broers. Er is iets gebroken, een band
geknapt. Ze heten ‘de mannen’. En ze komen niet meer aan als hongerigen
te midden van hongerigen. Ze komen met geschenken, dubbel geld en hun
broer. Kortom: zij brengen hun verleden mee. Er zullen nu zaken gedaan
moeten worden.
De mannen worden
naar het huis van Jozef gebracht. Ze zijn bang. Het eerste geld dat
in hun voorraadzakken lag! Dat is geen probleem, zegt de huisbeheerder
van Jozef. En daar komt Simeon. Is er iets gebeurd, dat hun lot zich
ten goede keert?
Genesis 43:24-34
De gebeurtenissen
overvallen hen. Water om hun voeten te wassen, voedsel voor de ezels.
Ze leggen de geschenken gereed met het oog op wat komen gaat, op ‘wat
ze gehoord hadden’.
Jozef komt. Zij geven
de geschenken met alle ceremonieel. Hij vraagt naar hun welstand, naar
hun vader. Dan ziet hij Benjamin men hij moet gaan omdat zijn tranen
niet meer te bedwingen zijn.
Aan tafel zien ze,
dat ze een plaats gekregen hebben overeenkomstig hun leeftijd. Het maakt
hun niet meer bang. Er is enkel verwondering. Zelfs dat de kleinste
de grootste lijkt - het gerecht van Benjamin is vijf keer zo groot als
dat van hun - het stoort hen niet. Geen jaloezie, enkel vreugde en feest.
Genesis 44:1-13
Terwijl de mannen
nog bezig zijn met het verwerken van spijs en drank, blijkt Jozef een
heel scenario bedacht te hebben. De zakken worden gevuld met koren.
Het geld komt weer terug. En de zilveren beker van Jozef wordt gedaan
in de voorraadszakken van Benjamin.
Niet verstoort de
vreugde bij het vertrek. Het is goed gegaan. En terwijl zij weggegaan
gaat de verteller terug naar Jozef. De huisbeheerder van Jozef moet
de mannen achterna gaan en hun ter verantwoording roepen:’Waarom vergelden
jullie goed met kwaad?’
Dat gebeurt. Ze maken
hun zakken open. Niets. Enkel onschuld blijkt. Maar terwijl zij steeds
meer opgelucht adem halen wordt het drama tot het hoogtepunt opgevoerd.
Elke zak die open gaat mist de beker. Totdat de laatste open gaat. De
beker bij Benjamin. Alle schuld vanaf het begin van de geschiedenis
van Jozef en zijn broers daalt neer op de jongste, de meest kwetsbare.
Genesis 44:14-23
Ze komen terug in
het huis van Jozef. De tekst noemt hen nu niet meer ‘mannen’. Nu heten
ze ‘Juda en zijn broers’. Ze vallen neer, putten zich uit in schuldbetoon.
Allen zullen zijn slaven zijn voor ‘hun heer’. Maar zo gaat het volgens
Jozef niet.
Jozef brengt de broers
precies terug tot de kern van de zaak: hoe ga je met je broer om? Benjamin
alleen moet blijven. Halen zij nu opgelicht adem. Dat kan niet, want
ze weten dat ze zo nooit bij vader Jacob kunnen aankomen.
Terecht
noemt de tekst hen ‘Juda en zijn broers.’ Juda neemt het initiatief.
Hij breekt de ban van ‘het bloed kruipt waar het niet gaan kan’ door
naar voren te treden en zich verantwoordelijk te weten. Hij herhaalt
de vraag die Jozef eerder stelde naar de vader en de jongste broer.
De dood heeft die twee met elkaar verbonden. Als de jongen zijn vader
verlaat staat vast wat er gebeuren zal!
De broederschap
Het is in onze dagen
gewoon geworden, zich te verbazen over het vanzelfsprekende gebruik
van het woord ‘broederschap’. In sommige kerken spreekt men daarom uitdrukkelijk
over ‘broeders en zusters’. Toch berust die correctie van ‘eenzijdig
bijbels taalgebruik’ op een misverstand, tenminste wanneer men het boek
Genesis wil geloven. Broeders hoort bij Genesis thuis en is dan altijd
problematisch. Kain en Abel, Esau en Jacob, Jozef en de broeders. Geeft
Genesis dan niets over zussen. Zeker wel. Lea en Rachel hebben die rol.
En als er twee zijn die alle reden hebben om jaloers te wezen ... Maar
daarover vindt men bij hen geen woord!
Het woord broederschap
lijkt en lezing of les te zijn voor wie lezen en luisteren wil. (Zie
C.Chalier, De Aartsmoeders, Gooi Sticht, Hilversum 1987, p.134)
Na deze verhalen is het woord niet meer naïef, niet meer enkel vrede.
Integendeel: een aktieprogram, een steeds te leren les over verantwoordelijkheid.
Alsof mensen elkaar broeders zijn (vgl.’Onze Vader’)!Een en ander wordt
ondersteund door de plaats van Gen 37-50. Daartoe kan men zien naar
het laatste woord van Genesis: Egypte. Heel deze geschiedenis geeft
antwoord op de vraag, hoe Israël in Egypte - dat in Exodus het Egypte
van de slavernij wordt - gekomen is. De slavernij is het evolg van hoe
broers met elkaar omgaan!
Genesis 44:24-34
Juda spreekt voor
‘de man van Egypte’. Hij vertelt over zijn vader en wat er gebeurd is
met één van diens liefste zonen. Als er iets met Benjamin gebeurt, dan
is er voor de vader geen leven meer.
Jozef hoort in het
verhaal van Juda ook zijn levensverhaal. Hij zal opgemerkt hebben, dat
voor Jacob Jozef verscheurd is. Maar hoort hij ook wat Juda daarna zegt?
Jacob zou gezegd hebben:’ik heb hem tot nu toe niet weergezien’. Ligt
er onder de as van al die jaren nog een vonkje vuur?
Het verhaal wil daarbij
niet stilstaan. Belangrijker zaken willen verteld worden. ‘Uw knecht
is borg geworden ... als ik hem niet terug breng ... Ik zou het verdriet
niet kunnen aanzien’. Een verhaal in de eerste persoon enkelvoud, over
betrokkenheid en verantwoordelijkheid, over relaties en consequenties.
Juda wil in plaats van Benjamin als ‘slaaf voor mijn heer’ achterblijven.
Genesis 45:1-15
Het lievelingskind
van Jacob was eerste door de broers als slaaf naar Egypte verkocht.
Nu stelt Juda zich beschermend voor Jacobs oogappel. Nu kan Jozef geen
tegenstander of vreemdeling meer zijn. ‘Ik ben Jozef leeft mijn vader
nog’. Zij deinzen terug. Maar hij verontschuldigt hen:’Om jullie in
leven te houden heeft God mij voor jullie uit gezonden’. Jozef stapelt
woorden op elkaar totdat hij Benjamin omhelst en huilt, en tranen elkaar
ontmoeten.
Genesis 45:16-24
‘De broers van Jozef
zijn gekomen’. Het gerucht bereikt de farao. En farao legt nu aan Jozef
uit wat hij te doen heeft. Al het zorgzame dat reeds bleek uit de nachtmerries
over de komende hongersnood wordt nu zorgzaamheid voor ‘de vader’, ‘de
vrouwen en de kinderen’.
Jozef doet zoals
hem gezegd is. En de broers krijgen kostbare kleren. Benjamin weer een
vijfvoud. Uiteindelijk doet Jozef hen uitgeleide: een karavaan met het
beste van Egypte en voedsel volop. Opmerkelijk is het laatste wat hij
hen meegeeft:’Twist niet onderweg’. Nu alles goed gekomen is hoeven
ze elkaar niet te verwijten wat er gebeurd is. Van schuld mag geen sprake
meer zijn.
Genesis 45,25
tot 46,7
De woorden alleen
zijn voor Jacob niet voldoende - lijkt het. Maar dan dient men toch
zorgvuldig op de kleine woorden te letten. Het hebreeuws zegt niet:’Hij
geloofde het niet’, maar ‘Hij geloofde hen niet’ (zie de St.Vert.).
Dat is iets geheel anders. Pas als zij de woorden die Jozef ‘tot hen’
gesproken heeft overbrengen en hij de wagens ziet die ‘Jozef gestuurd
heeft’, pas dan leeft ‘de geest van vader Jacob’ op. Vader, want weer
volop vader van zijn zonen. Direct daarop klinkt de nieuwe naam ‘Israël’
(Gen. 32,28!), die samenvatting van heel het verleden als uitzicht op
de toekomst: hij de vecht met God en vechten blijft met God, todat die
wereld van mensen er is, die mens wil zijn voor God en broeder voor
de broeder.
Israël zegt: ‘Ik
wil gaan en hem zien’. En als Israël vertrekt hij. Naar Egypte? Nee,
naar Jozef. Maar Jozef is in Egypte! Goed, toch zegt het verhaal niet
dat ‘Jacob naar Egypte gaat’. Hij komt aan Egypte. Dat is toch meer
genuanceerd.
Genesis 50:15-21
Zijn vader zegt:’Weiden
je broers niet bij Sichem! Ik wil je zenden naar hen’. Hij zegt:’Hier
ben ik’. Als een gezonden gaat hij om te zien naar de sjalom van zijn
broers.
Een ‘man’ zomaar
uit het niets vandaan, vraagt hem wat hij zoekt. ‘Ik zoek mijn broers’.
Dat is Jozef. Zo begint na het verhaal over de jaloezie en de onvrede
Jozef onderwerp te worden in het verhaal (Gen.37:13vv) dat ons hem en
zijn wereld doet kennen.
Nu, in de tekst die
we vandaag ter afsluiting van de geschiedenis van Jozef lezen, is Jacob
gestorven. De broers zijn bang. Zal Jozef zich niet ‘op ons’ wreken?
Aan het einde van
het verhaal kan Jozef nog steeds zeggen:’Ik zoek mijn broers’. Of hij
hen gevonden heeft en zij hem is een van de geheimen van de eeuwen en
die zijn in Gods hand
|