Engelbewaarders,
Badhoevedorp, 8 september 2019
Wijsheid,
9,13-18; Lucas 14,24-33 2019
Inleiding
Vanmorgenvroeg moet Ik u wel waarschuwen. De evangelietekst die U te horen
krijgt zet U op het verkeerde been. Volgens het evangelie van vandaag
moet je, al je Jezus wilt volgen, je vader en je moeder haten, je broer
en je zus haten. En ik denk dat U zelfs eventueel met uw klompen aan kunt
voelen dat dat nonsens is.
Je zou kunnen zeggen: maar dat staat er toch. Misein, een Grieks woord,
betekent haten. Dat klopt. Maar dat Grieks is een vertaling van het Oud
Testamentische taalgebruik. Als je daarin van iemand houdt dan is een
ander niet je eerste liefde. Daarvoor gebruikt men dan een woord dat je
kunt vertalen met haten, maar dat heeft niets te maken met het Nederlandse
haten. Wij kunnen dat in het Nederlands niet zeggen. Wij zeggen het anders
Wij zeggen niet dat je de een houdt en dat je meer van de ander houdt.
Maar simpel gezegd: als je van iemand houdt dan betekent de ander minder
voor je. Dat is alles. Dus laat u niets wijs maken door de vertalers.
Ik zal proberen het een beetje anders voor te lezen, maar of dat lukt.
U weet in ieder geval nu beter wat het betekent als je iemand volgens
het oud testamentisch spraakgebruik haat. Blijkbaar is dan een ander belangrijker
voor je – en dat is alles.
Overweging
Is dat waar? Kunnen wij Gods plan niet doorgronden, en kunnen we niet
ontdekken wat de Heer wil? En is dat dan omdat – zoals de eerste
lezing zegt, onze gedachten als gedachten van de stervelingen onzeker
zijn? Eerlijk gezegd, tenminste dat denk ik, precies omdat wij zo onzeker
zijn moeten we wel denken. We denken al – dat zie ik aan mijn kleinkind
van 15 manden – wij denken al voordat we weten dat er zoiets als
“denken” bestaat. Honger brengt de baby als het nog zo kleine
kind aan het huilen. Bij zijn noodkreten komt er als het goed gaat, steevast
hulp. Het gebrek levert impulsen tot redelijkheid op, tot verbeteren.
En is het dan zo gek dat we het goede, dat waarvan we zeggen, het goede
dat God wil, niet kunnen doorgronden? We doorgronden onszelf niet eens.
Wij kennen onze honger en onze dorst niet. We vissen altijd of vaak, achter
het net. Wij mensen zijn zo wispelturig – maar, denk ik, ook voor
God moet dat een deel van onze charme zijn.
Misschien gaat het in die eerste lezing vooral hierover, dat begrijpen
en inzicht, dat ‘samenhang verstaan’ iets is dat je steeds
opnieuw weer aanspreekt, iets dat je uit je huisje haalt. Wat God wil
is uiteindelijk even raadselachtig als het goede waar we van leven en
dat ons na al die jaren nog steeds goed doet, liefde waarin je gevonden
wordt, genegenheid die je opbeurt en soms die momenten dat je echt zeker
weet dat jij voor God telt en dat voor Hem jouw dagen tellen.
Gaan we naar het evangelie,
ook al niet zo eenvoudig vandaag. Je vader en moeder, je echtgenoot, je
kinderen, ja, zelfs je eigen leven haten – dat mag minstens merkwaardig
gevonden worden. Je vader en moeder moet je in ere houden, hebben we geleerd
in de 10 woorden, het tienvoudige aanbod, de gouden handdruk van God.
Het gaat hier dus niet over een aansporing om wie je dierbaar zijn te
gaan haten. Zullen we gaan zien wat er onder deze woorden verborgen is?
U zult zien: dat we uitkomen bij het geheim dat het evangelie is, het
geheim ook dat ons leven is.
Vele menigten trekken op met Jezus. Hij kijkt hij om. We horen die moeilijke
woorden. We horen hoe hij kijkt. Hij draait zich om. Voor mij is ‘Jezus
die zich omdraait’ een regel uit het verhaal over Jezus die zijn
kruis draagt. Jezus draait zich om naar die vrouwen die hem beklagen.
Huil niet over mij, maar huil over jezelf en je kinderen. Waar Hij mee
bezig is, Zijn reis naar Zijn Jerusalem het Huis van Zijn Vader, het zal
alles vragen, ook van Hem. Het is blijkbaar niet eenvoudig je los te maken.
Wie kan dat, leerling zijn? Want leerling zijn is bij Jezus blijkbaar
ook je eigen kruis op je nemen? Vreemd klinkt dat: je leven voor lief
nemen, op de koop toe nemen.
Het lijkt erop dat het gaat zoals bij het bouwen van een toren of bij
een koning die tegen een ander optrekt. Moet je die toren wel bouwen?
Moet je die oorlog voeren of moet je vrede aanbieden, vrede vragen? Het
is een zaak die om rekenen vraagt, om overleg. Alles is in het geding.
In het evangelie betekent leerling zijn alles inzetten. Een kwestie van
afzien. Waarom afzien?
Nu Jezus begint aan zijn weg naar Jerusalem, begint er iets dat voor de
verteller van het evangelie volstrekt nieuw is. Het gaat wellicht niet
zozeer over wat wij leerden over zelfverloochening, afzien van eigen luxe
en comfort in de sfeer der dingen.
De context van het verhaal van vandaag is een discussie met de Farizeeën
en de Herodianen. Aan de orde is het opgeven van de standpunten voor het
volstrekt nieuwe dat de Messias is. Dat Jezus de Messias is, en hoe het
dat is – door voor ons door het vuur te gaan, het hout van de schande
– dat kun je niet beredeneren. Het is geen plannetje dat je op je
vingers uit kunt tellen. Eigenlijk is het simpel: als iemand van je houdt
ben je niets en nergens meer. Dan is er geen houden meer aan. Dan begint
een heel ander verhaal, een goed verhaal, een evangelie. Om daarvan getuige
te zijn, zijn wij hier vandaag bij elkaar gekomen.
Moge God met ons zijn.
Engelbewaarders
– Badhoevedorp 25 augustus 2019 21e zdg door het jaar
Jesaja 66,18-21; Lucas 13,22-30
Inleiding
In de eerste lezing van vandaag zal de profeet Jesaja alle registers lostrekken
om ons te bemoedigen. Hoe doet hij dat? Hij doet dat door “de droom
van vrede”, Jerusalem, door de Babyloniërs verwoest, tot de
plaats te maken waar alle volkeren naar toe willen om de glorie van God
te zien. En bij die glorie moet je niet denken aan een stralenkrans, maar
aan waar God voor staat, voor vrijheid en bevrijding, voor geven en delen
… die eeuwige droom, dat iedereen het goed heeft. Een droom van
vrede in onze wereld met al zijn wispelturigheid en ellende ook. Een droom,
een verwachting, want het gaat erom, bij de tijd te blijven, wakker, vooral
ook het goede zien wat dan gebeurt. Jezus zal daar in het Evangelie van
Lucas ook onmiskenbaar en specifiek over spreken.
Wij komen samen in deze dienst van woord en communie. De gaven die God
ons geeft mogen we delen, ter herinnering en ter bemoediging. Moge dat
zo zijn, in de Naam van de Vader …
Overweging
Die “enge poort” maakte mij als opgroeiend kind eigenlijk
wel ongerust. Als iedereen staat te duwen en die poort is zo eng is dan
moet je wel geluk hebben wil je daar doorheen komen. Als je er maar doorheen
kunt, als ze je maar een beetje ruimte geven. Maar nu ik wat ouder geworden
ben heeft die enge poort niets beangstigends meer. Het geeft mij nu meer
het gevoel van “het komt er op aan”.
Maar dan nog blijft het verhaal van vandaag bedenkelijk en dreigend. Het
is alsof er gewaarschuwd wordt. “… want velen zullen proberen
binnen te komen maar ze zullen daar niet in slagen. Als de huisvader is
opgestaan en de deur gesloten heeft, dan roep je tevergeefs om binnengelaten
te worden. Hij zal zeggen: Ik weet niet waar jullie vandaan komen”.
Korzelig gaat de tekst dan door. Ze komen er niet in. Huilend zullen ze
Abraham, Isaak en Jacob zien aanliggen terwijl zij zelf buitengesloten
zijn. Maar nu moet je even scherp luisteren.
Zij zien “de vaderen vanouds”. Ze zien Abraham, Isaak en Jacob.
Zij zien hún verleden waar ze nu zélf búiten staan.
Zij maken zich tot onbekenden en vreemdelingen, tot mensen die de vader
niet kent. Zij gaan niet mee in het verhaal van de vader. Zij kiezen niet
voor de beperking en toespitsing de poort heet die eng heet. Bij Johannes
zal Jezus zeggen: ik ben de poort. Ik ben, dat wil zeggen God is de poort,
ik ben vrijheid en bevrijding.
In het voorafgaande regel vertelt Lucas dat Jezus door de steden en dorpen
trekt. Lerend gaat hij naar Jerusalem. En dan komt er een tekst die we
in de liturgie merkwaardig genoeg overslaan. In dat stukje tekst zegt
Jezus: Het past niet dat een profeet verloren gaat buiten Jerusalem. Jerusalem,
Jerusalem, zij die de profeten doodt en stenigt wie tot haar gezonden
worden. Drie keer horen we de naam Jerusalem, als met tranen in de ogen.
De poort is eng.
Pasen is zoals wij weten, niet enkel het Halleluja van Händel. Het
is ook het verhaal van ternauwernood en beklemming. Slaaf zijn in Egypte,
gisteren slaaf, vandaag slaaf en morgen slaaf. Dat wordt nooit meer wat
… totdat blijkt dat die ellende, die uitlandigheid, niet het einde
is, maar veeleer een nieuw begin markeert. Eng is de poort. Het komt er
op aan. Stem je af en kies voor de richting die naar zijn doel voert.
Welnu, Jesaja zegt dat dit kiezen voor vrijheid en bevrijding, kiezen
voor Pasen en heel de menswording waar dat voor staat, deze keuze is besmettelijk
of aantrekkelijk. Ze komen van de opgang en de ondergang, van het Morgenland
en het Avondland, uit het oosten en uit het westen, en van de noordenwind
en de zuidenwind. Heel de wereld in rep en roer, overal vandaan –
om aan te liggen. Simpel gezegd: het wordt heel druk in de hemel. Al de
volkeren zullen komen. De eerste lezing vertelt daar over. Het zijn bijna
de laatste regels van Jesaja.
Die gespaard zijn zal hij uitzenden naar de volkeren, zelfs naar de ver
verwijderde kusten. En met alle denkbare middelen (paarden, wagens, karossen,
muildieren en dromedarissen) komen ze bijeen op de heilige berg in Jerusalem.
Ook de priesters en levieten zal de Heer uit de volkeren nemen. Het wordt
een vergadering van mensen uit alle volkeren en talen. Ze zullen komen
en ze zullen zien. Waar gaat het over? Over de kabood van de Heer, over
zijn glorie, over de wijze waarop Hij zijn gewicht in de schaal legt.
Dat klinkt veelbelovend.
Er zit dus in de teksten van vandaag veel onrust, veel spanning en verwachting.
Maar ik denk dat je het ook anders kunt zeggen. Vandaag wil Jezus ons
in het evangelie, in de woorden van Lucas uitleggen, hoe bijzonder dit
moment is. Wij leven, hier en nu. Wij kunnen hier en nu kiezen. Kies niet
waar de straten mee vol hangen, maar kies voor de poort waar het er op
aan komt. Dat “Uw koninkrijk komen. Dat wat U wel behaagt plaats
mag vinden, zoals in de hemel, zo ook op aarde.”
Moge dat zo zijn.
Overweging
bij Jeremia 38,4-10; Lucas 12,49-56,
Vreugdehof, 18 augustus 2019
De
eerste lezing uit hoofdstuk 38 van de profeet Jeremia (38,4-10)
En Jeremia blijft door de stad roepen: Deze stad wordt overgeleverd aan
het leger van de koning van Babel; ze wordt door hem ingenomen. De edelen
zeggen daarom tegen de koning: Die man moet sterven. Door zo te spreken
tast hij het moreel aan van de soldaten die nog in de stad zijn en van
de hele bevolking. Die man zoekt niet het welzijn van het volk, maar zijn
ondergang. Koning Sidkia antwoordt: Goed, hij is in jullie macht; ik kan
niet tegen jullie op. Daarop grijpen ze Jeremia en werpen hem in de put
van prins Malkia, in het kwartier van de wacht; aan touwen laten ze hem
neer. In de put staat wel geen water, maar Jeremia zakt weg in de modder.
De Ethiopiër Ebed-melek, een ambtenaar aan het hof, komt ter ore
dat Jeremia in de put is geworpen. Terwijl de koning rechtspreekt in de
Benjaminpoort, komt hij uit het paleis naar hem toe en zegt: Heer koning,
die mannen hebben een misdaad begaan door de profeet Jeremia in de put
te werpen: hij zal daar sterven van honger, want in de stad is nu al het
brood op. Daarop geeft de koning aan de Ethiopiër Ebed-melek de opdracht:
Neem drie mannen met u mee en haal de profeet Jeremia uit de put, eer
hij sterft. Ebed-melek ging met drie mannen naar het koninklijk paleis,
haalde uit het magazijn lappen, versleten en gescheurde kleren en laat
die met touwen neer in de put tot bij Jeremia. Hij zei tegen Jeremia:
Doe die lappen rond het touw onder je oksels, en Jeremia doet dat. Dan
trekken ze hem aan de touwen uit de put omhoog.
volgens
Lucas (12,49-56)
Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait!
Ik moet een doopsel ondergaan, en hoe beklemd voel Ik Mij totdat het volbracht
is. Menen jullie, dat Ik op aarde vrede ben komen brengen? Neen, zeg Ik
jullie, juist verdeeldheid. Want van nu af zullen er vijf in een huis
verdeeld zijn; drie zullen er staan tegenover twee en twee tegenover drie;
de vader tegenover de zoon en de zoon tegenover de vader; de moeder tegenover
de dochter en de dochter tegenover de moeder, de schoonmoeder tegenover
haar schoondochter en de schoondochter tegenover de schoonmoeder.' En
tot de mensen zegt Hij: 'Als jullie een wolk zien opkomen uit het westen,
zeggen jullie terstond: er komt regen, en als de zuidenwind opsteekt zeg
je, het wordt warm. Waarom begrijpen jullie mijn woorden niet?
Jeremia, misschien
betekent die naam: “De Heer is verheven”. Op zich zou dat
best kunnen. Want Jeremia is vertrouwd met de landen waar de bijbelse
kernverhalen zich afspelen. Jeremia is moeten vluchten uit Jerusalem want
de mensen die goede sier wilden maken door de koning stroop om de mond
te smeren of hem voor hun karretje spanden, die hotemetoten wilden niets
liever dan afrekenen met Jeremia – zoals U dat in de eerste lezing
hoorde. Jeremia is naar Egypte gevlucht en dat is de wereld omgekeerd.
Want U weet wel dat het in de Bijbel altijd gaat over de bevrijding uit
de slavernij, de bevrijding uit Egypte. En nu, wil hij nog in leven blijven
– dan moet Jeremia vluchten en veiligheid zoeken in wat vroeger
het slavenhuis was.
Later, als Jerusalem door de Babyloniërs veroverd en verwoest wordt
gaat Jeremia mee met de ballingen naar Babylon.
Als Jozef met Maria en het kindje uit Bethlehem moeten vluchten gaan zij
om te overleven, ook naar Egypte. En in dat verhaal, het is het verhaal
van ‘de wijzen uit het Oosten’, noemt Matteüs drie keer
‘de profeten’, maar alleen de profeet Jeremia noemt hij met
name, bij de kindermoord in Bethlehem. Jeremia, u kent die naam ook van
‘jeremieren’, klagen, klagen over de teloorgang van Jerusalem.
Het verhaal in de
eerste lezing spreekt voor zich. De vreemdeling, de Ethiopiër Ebed-Melech,
gaat ondanks de kwade wil van de hotemetoten naar de koning. Hij neemt
het op voor Jeremia en krijgt de koning ook zover. De koning soufleert
hem zelfs wat Ebed-Melech moet doen: haal hem uit de put voordat hij sterft!
Ebed-Melech, die naam betekent ‘dienaar van de koning’, knecht
van de koning. Knecht van de koning van Jerusalem, maar zeker ook knecht
van dé koning, de Heer van Hemel en aarde.
Dan de tweede lezing. Als je er niet op verdacht bent moet je wel een
paar keer slikken. Wat moet dat? “Vuur ben ik komen brengen op aarde
en hoe verlang ik ernaar dat het oplaait?” Het kostte me best wat
moeite om al je vragen bij het evangelie van vandaag even in te houden
om opnieuw te kijken. Waar gaat het eigenlijk over. Wat moet zo nodig
en met zoveel nadruk verteld worden? Wat mag ik jullie hier, vandaag,
vertellen?
We zitten in de tweede helft van het evangelie volgens Lukas. Dat wil
zeggen: we volgen met Lucas Jezus die op weg is naar Jerusalem. We weten
allemaal dat het daar niet eenvoudig zal zijn voor hem. Dat hoor je ook
in de tekst. Het vuur en het water, hier herkenbaar in de doop die Jezus
moet ondergaan in Jerusalem. Daarmee spreekt Jezus voor de goede verstaander
over alles wat hem in Jerusalem zal overvallen, tot en met ‘aan
het kruis met hem’ en ’kruisig hem’. Jezus zegt dat
hij daarvoor geenszins zal weglopen.
Het vuur doet ook denken aan Pinksteren, de vurige tongen – en dat
heeft te maken met het sluiten van het verbond in de woestijn. Net zoals
het water en de doop alles te maken hebben met de Jordaan, met na al die
moeilijkheden van veertig jaar woestijn en tegenzin toch ‘op het
punt staan binnen te gaan in de beloften’.
Misschien willen beide lezingen van vandaag ons vertellen dat het niet
alleen maar gemakkelijk is. Je hebben en houden, je ziel komt eraan te
pas – in dat leven dat het onze is. Steeds opnieuw moeten we kiezen
voor ‘het kan anders’, ‘het kan beter’. Daar geeft
Jezus de woorden aan: “Vurig verlang ik”. Met die woorden
in onze oren gaan wij achter hem aan, trekken wij met Jezus naar Jerusalem,
naar de vrede en vreugde die hem daar wacht en waar Hij zeker van is.
God de Vader zal het voor hem opnemen. Niet het kwaad en het verdriet
heeft het laatste woord. Die belofte bergt zijn naam, de Onuitsprekelijke
die wij met Jezus “Onze Vader” mogen noemen. God is er ook
nog.
Moge het zo zijn dat wij gevoelig kunnen zijn voor dat vertrouwen van
Hem waarin Hij ons wil laten delen. Amen
Badhoevedorp
– de Engelbewaarders – 30 juni 2013 – 13e zondag door
het jaar
1 Koningen 19,16b. 19-21; Lucas 9,51-62
(onderstaande zegt niets wanneer je de aangegeven teksten
niet gezien hebt.)
Vandaag krijgen we
in de eerste lezing het verhaal over de roeping van Elisja. Ik heb er
gisteren wel lang naar moeten zoeken, maar ik had het vermoeden en dan
laat het je niet los. Elisja is mijn God is redding, mijn EL (emmanuel!),
mijn EL is degene die bevrijdt. Vervang je de letters EL door de Godsnaam
van vier letters in de afkorting JAH, dan kom je vanzelf bij Jehosjoea,
Jezus, de Heer die bevrijdt. Die Elisja is dus iemand met een veelbelovende
naam. Vandaag laat hij zien, speelt hij ons voor, wat het betekent om
geroepen te worden. Want de grote bijbelse figuur, de profeet Elia, Mijn
God is de Heer, gaat in hoofdstuk 19 van het eerste boek van de koningen
zalvend op weg. Hij zalft eerst, dat wordt niet voorgelezen, twee koningen
en dan gaat hij een profeet zalven. Die uitdrukking komt nergens anders
voor in de Bijbel. Alleen hier. Een profeet zalven. Wat betekent dat als
je tot profeet gezalfd wordt. Je hoort het alleen in het verhaal van de
lezing van vandaag. Dat moet dus interessant zijn. En het wordt de eyeopener
voor het evangelie van vandaag. “Vastberaden op weg” is het
thema. Wat is bijbels eraan gaan staan.
In de naam van de Vader …
De genade van onze Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap
die gedragen wordt door de Heilige Geest zij met ons allen. Amen
Overweging
De eerste lezing geeft ons een kleurrijk tafereel. Twaalf spannen ossen
die aan het ploegen zijn. Dat was dus geen keuterboertje. Als zo’n
massa dieren je land bewerken, dan moet je veel land hebben. Vermoedelijk
staat bij elk span één man om het span dieren op het goede
pad te houden. Je ziet ze gaan. De 12e man is Elisja de zoon van Sjaphat.
Het zal geen kleintje zijn, die jongen. En er is nog iets. Voor ons is
het verstopt in de tekst maar voor de mensen uit de wereld van het verhaal
is het duidelijk. Sjaphat, het woord betekent rechter, recht spreken,
onderscheid maken, oordelen. Elisja, de zoon van Sjaphat is heel programmatisch.
Het is niet zo dat de grote bijbelse gestalte Elia op zeker dag bij zichzelf
denkt: “Ik word langzamerhand een dagje ouder. Het wordt toch tijd
om een om te kijken naar een opvolger.” Geen sprake van. God zelf
bepaalt in het verhaal het scenario. De Heer zegt tegen Elia: jij moet
Elisja de zoon van Sjaphat gaan zalven tot de profeet die in jouw plaats
komt. Daarmee gaat het doek open en zien we de welgestelde gestalte achter
de twaalf koppels ossen. En je kunt het niet verwachten. Je schrikt zelfs
even van het gebaar. Zoef, een windvlaag. Elia werpt Elisja zijn mantel
toe, stuurt hem zo de boodschap - kleren maken de man – jij zult
worden of zijn als ik. Profeet, iemand die het woord van God op zich neemt,
die het uitdraagt en meegeeft. Elisja snapt dat allemaal nog niet meteen.
Hij loopt achter de profeet aan, en als het hem duidelijk wordt zegt hij:
laat me eerste afscheid nemen van mijn vader en moeder, dan zal ik volgen.
Maar Elia, bijna onderkoeld, zegt: heb ik je ergens toe verplicht! Dan
lijkt het duidelijk. Wat doet zo’n jongen? Dat wordt theatraal in
beeld gebracht. Zijn eerste daad is: twee ossen slachten, klaarmaken op
het hout van het juk en het werkvolk te eten geven. Zo doet een kersverse
profeet: wat hij ziet neemt hij en maakt hij klaar om uit te delen. Ik
denk dat iedereen dat herkent in zijn eigen leven. Of je het wilt of niet,
samen leven betekent samen delen, en opkomen voor de anderen. Mag ik dat
zo zeggen? Dan nemen we dat mee naar de lezing uit het goede verhaal van
Lucas. Ook dat is een bijzonder verhaal. Hoor maar.
Het geschiedt wanneer de dagen van zijn opgaan vervuld worden …
wat is dat, de dagen van zijn opgaan, zijn opheffing? Dat hij zijn aangezicht
vastzet, dat hij zijn blik richt op het optrekken naar Jerusalem. En wij
begrijpen dat hier meer aan de hand is dan dat hij een reisje naar Jerusalem
gaat maken. Want dat Jerusalem staat voor alles wat hem te wachten staat
en waar Hij nu voor kiest, vastbesloten, zijn aangezicht getrokken naar
Jerusalem. Wat dat allemaal betekent wordt uitgelegd door hetgeen nu komen
gaat.
Samaria zegt nee. Als Hij zijn aangezicht zo nodig naar Jerusalem richt
doen zij niet mee. Dat is ook vandaag nog zo. Als je geen oog hebt voor
Jezus die naar Jerusalem wil, dan zegt het je allemaal niks. Dat gaat
allemaal anders worden wanneer je instapt en met hem mee gaat naar Jerusalem.
Hoe gaat dat dan?
Dat gaat niet door degenen die het anders zien te lijf te gaan. Je verkondigt
het evangelie niet te vuur en te zwaard. Zo meldt zich iemand die volgen
wil. Maar Jezus zegt: je weet niet waar je aan begint. De vossen hebben
holen en de vogels hebben nesten, maar het mensenkind heeft geen steen
om zijn of haar hoofd op te leggen. Hem volgen betekent een vorm van straatarm
worden, niets geen gouden bergen of ‘tien met een griffel’.
Laat mij eerst mijn vader begraven betekent niet dat je je vader niet
zou moeten begraven. Waar Jezus zijn blik richt op de toekomst, op Jerusalem,
staat ‘de vader’ voor het verleden. En in het Midden-Oosten
is het zo: als je sterft word je al heel snel begraven. Als deze volgeling
eerst heen wil gaan om … dan betekent dat, dat die vader nog leeft.
Hij wil dus volgen maar doet dat door zijn blik op oneindig te zetten.
Voorlopig nog niet.
Volgen is voor Jezus kiezen voor de toekomst, voor wat op je toekomt.
Voor hem is dat Jerusalem en alles wat hij daar zal doen en wat hem zal
gebeuren. Als je, en dan komt de eerste lezing zijlings terug, als je
gaat ploegen moet je niet achterom kijken. Dan breekt je ploeg wel snel
op een van die stenen waar de grond mee bezaaid ligt. Vroeger is niet
de maatstaf voor wat komen gaat. Dat zal blijken.
Het overkomt mij vaker als ik naar kleine kinderen kijk. Onomstotelijk
vastberaden gaan zij om met wat ze tegen komen, de toekomst tegemoet.
Als je niet wordt als kinderen.
Volgeling zijn van Jezus die voor Jerusalem kiest, een gave en opgave
tegelijk. Maar als we voor hem kiezen zijn we in goed gezelschap, wat
de toekomst brengen moge.
Engelbewaarders
Badhoevedorp – 26 mei 2019 –6e zondag van Pasen
Johannes 14,23-29
Het begint al met ‘de 6e zondag van Pasen’. U voelt al wel:
‘Dat houden we niet’. In bijbelse kringen moet na 6 altijd
‘7’ komen. En u voelt ook: de zes dagen van de schepping met
de kroon van de 7e dag, - de dag van de voltooiing, de volheid –
de dag van terugkijken in verwondering, van ‘eind goed al goed’,
en hoopvol uitzien naar de dagen die komen gaan.
Maar! De 6e zondag wacht bijna natuurlijk ook op ‘de 7e zondag’.
Dat wil voor de rekenmeesters onder ons ook zeggen: 7 keer 7. Dat is 49.
De volheid van de volheid, de tijd van een en al oogst. Bijbels gesproken
is 50 het getal van de oogst. In het Hebreeuws is dat de letter N, de
Nun (Noen). Josjoeah, de opvolger van Mozes, heet ‘de Zoon van Nun’,
het kind van de oogst. Dan ga je bijna vanzelf denken aan Kerstmis, wanneer
het kind van de verwachting komt, eindelijk.
De zesde zondag van Pasen is dus een dag van bijna ‘trappelen van
ongeduld’. Pinksteren komt. En eerst nog Hemelvaart komt. De Jezus
waar zijn leerlingen over peinzen en dromen gaat weg. Maar dat kan toch
niet!
Daarom denk ik vandaag maar eens na over: ‘Hemelvaart, kun je je
daarop verheugen?’ Openen we onze dienst met het teken dat ons dank
zij Jezus allen bindt, In de naam van de Vader …
Handelingen 15,
1-2. 22-29; Johannes 14,23-29
Donderdag is het Hemelvaart, wonderlijk genoeg echt een van die dagen
waarop het gewone leven even hapert. Vroeger betekende Hemelvaart een
feestelijke kerkdienst en daarna een vaak mooie dag vrij. Neem je vrijdag
ook vrij dan heb je een lang weekend. Heel Nederland BV staat even stil.
Mensen zoeken elkaar op, of de zo mooie natuur. Het leven overvalt ons
in deze dagen in alle heerlijkheid. Hemelvaart! Het groepje mensen dat
naar de kerk gaat lijkt klein – al is dat natuurlijk niet waar.
De kerk is op zoveel plaatsen, echt overal ter wereld. We zijn ter plaatse
in Nederland wat meer uitgedund dan vijftig jaar geleden, maar je kunt
ook zeggen: wat is erop tegen als we weer wat meer plaats hebben.
En toch! De kerkelijke kant van Hemelvaart is een moeilijk verhaal. Het
is best moeilijk om daar aandacht voor te hebben. Ook al hoort de ruimtevaart
tot onze fantasie, het is ook en nog altijd een beetje vreemd verhaal.
Ik kan daar best twee á drie les over geven, maar zolang je niet
weer van Bijvoorbeeld Elia blijft het een beetje vreemd verhaal. Dat ga
ik nu niet uitleggen. Vandaag wil ik de overweging houden naar aanleiding
van een simpele en voor de hand liggende vraag: ‘Kun je blij zijn
met Hemelvaart?’ Kun je je verheugen over het feest van Hemelvaart,
nu dit feest zo vlak voor de deur ligt.
Als Jezus er niet meer is, dan is er enkel nog de herinnering. Het Johannesevangelie
waar we de laatste weken uit lezen is daarvan hét voorbeeld, een
en al herinnering, weemoed, verlangen zelfs. En Johannes wil ons uitleggen,
nee: laten voelen, dat de herinnering geen snoeptrommel is waarvan je
de deksel maar moeilijk af krijgt. De herinnering roept voor ons ook de
duurzaamheid van de tijd op. Als je naar buiten kijkt en al die kleuren
van het voorjaar ziet, dan voel je ook al die tijden vooraf. Zo mooi was
het toen je begon te groeien en de wereld ontdekte. Zonder de herinnering
zijn we eigenlijk nergens. De herinnering geeft duur en samenhang. Onze
dagen zijn door de herinnering, en dus ook de verwachting, rijker dan
onze dagen van nu alleen. Dat is het geheim van de taal die wij zijn.
Johannes wil ons meenemen in de herinnering. Hij is min of meer de laatste
bijbelse verteller, kijkt terug zoveel jaren later. Zelfs Jerusalem bestaat
denk zij de Romeinen zo goed als niet meer, is verwoest in de opstand
van de jaren zeventig. Jerusalem verwoest, de Tempel verwoest, en voor
Johannes ook, de Messias opgehangen aan het hout van de schande. Puur
treurigheid. Maar voor Johannes is dat precies niet zo. De herinnering
is voor hem als zo’n oud stuk hout op de grond in het bos. Broos
en vergankelijk opent het zich, komt er leven uit, leven als nieuw, leven
in verbondenheid, leven van alle tijden.
De herinnering van Johannes hangt vanaf hoofdstuk 12 aan Jerusalem, aan
de Messias, de koning die ons allen oprichten zal, die op palmzondag binnentrekt
in de stad van Gods trouw ondanks alles. En hoofdstuk dertien begint met
de Messias die zich ontkleedt, een schort voordoet, en zich buigt voor
elk van zijn leerlingen, stuk voor stuk, - om hen de voeten te wassen,
om hun gaan en staan voortaan voorgoed te tekenen met zijn tranen en zijn
liefde zijn handen van geduld en deelzaamheid. Vijf hoofdstukken lang
horen wij Hem op de wijze van Johannes praten en peinzen over zijn Vader,
zijn liefde, zijn leven, zijn leerlingen. Over wat hij gegeven heeft en
geven wil, en wat blijven zal. Denk aan de apostel Paulus: ons blijven
dan geloof, hoop en liefde, maar de grootste van deze drie is de liefde.
Vorige week hier in de Kerk heb U het pastor Loek horen voorlezen: een
nieuw gebod geef ik jullie, dat je van elkaar houdt, dat je om elkaar
geeft. Nieuw, altijd nieuw is dat. Houden van, meegaan met, inspiratie
en zin hebben in, is altijd nieuw, houd je jong.
Moet je nu blij zijn met Hemelvaart? Ja, dat denk ik wel. Want als de
Messias er nu nog zou zijn, dan zouden we niet toekomen aan wat Hem zonder
ophouden ter harte gaat. Als je alsmaar met Jezus bezig bent dan kom je
niet toe aan de mensen om je heen, dan kom je ook niet toe aan jezelf.
In de tekst van vandaag hoor je: Ik stuur jullie een andere helper, alsof
Hij in zijn eigen woorden alleen maar dat wil zijn, een helper –
iemand die je niet alleen laat dobberen. Een mens hoeft niet in zijn of
haar eigen sop gaar te koken. Voor ‘ik’ is er eerst ‘jij’,
of ‘wij’. Wij zijn met alle vragen die daarbij horen, het
geheim van Gods liefde. Wij mensen mogen niet vergeten dat wij gegeven
zijn, gekregen, verwacht, en eenmaal geboren gebeuren wij, doen we in
gaan, en staan, en al die andere werkwoorden waarin we ons kennen laten.
Hemelvaart is het feest van: wij staan rond de Messias, rond Jezus. En
terwijl Hij met ons en wij met Hem spreken verdwijnt Hij uit ons midden.
Maar met dat Hij verdwenen is, zien we elkaar. Hij is en blijft een helper,
iemand die ons leren wil hoe charmant de hemel, en hoe bijzonder God is
die van ons allen houdt. Je kunt dat bijna niet geloven. Hemelvaart kan
je in alle uitbundigheid ook stil maken. Als God onze Vader is.
Moge dat zo zijn.
Witte
Donderdag – Engelbewaarders – Badhoevedorp – 18 april
2019
Exodus12,1-8. 11-14;
Brief aan de Korinthiers 11,23-26
De apostel Paulus schrijft een brief naar de christenen van Korinthe –
laten we zeggen het Rotterdam van zijn dagen. Alle wegen komen daar samen,
alle boten van overal vandaan vinden elkaar daar. Een stad, een wereld
van één en al bedrijvigheid met alle problemen die daarbij
horen. Daar stelt hij tegenover wat hem de moed geeft om te bestaan, wat
voor hem de kern en het keerpunt van zijn leven is, zelfs, wat voor hem
zijn leven tot zijn leven maakt. Zo schrijft hij precies op, - over de
overlevering, over het getuigenis, het testament dat hem gegeven is. Dat
is voor hem de Heer, Jezus, Jezus in die nacht, in deze nacht. De nacht
voordat de hel boven Hem zal losbarsten doet Hij, wat er voor Hem toe
doet. Hij neemt het brood, zegent, breekt en deelt. Hij neemt de beker,
voor hem het teken van het aloude en voortdurend nieuwe verbond in zijn
bloed. Hij reikt die aan om Hem te gedenken. Dat God Hem moge gedenken,
dat zijn leerlingen Hem mogen gedenken. De overlevering die God Paulus
gegeven heeft is dit gebaar dat hij ons aanwijst.
Het is vanavond een avond van grote innigheid. Alle verhalen van de evangelisten
gaan hierheen, naar deze avond, kleuren deze avond in. In dit simpele
gebaar van breken en delen, van geven en nemen wil Hij zichzelf deze avond
aan ons toevertrouwen. Het is de avond van een definitief afscheid, maar
ook de avond van een voortdurend nieuw begin, een nieuw ons ook in Zijn
Naam, aan elkaar toevertrouwen. Hij geeft zich aan ons opdat wij dat ook
zullen doen, dat wij willen leven met de mensen om ons heen, zoals Hij
dat doet.
Deze innige nabijheid en betrokkenheid wordt ons op deze donderdagavond
gegeven binnen het kader, binnen de omlijsting van het grote geheim van
Israël, en zijn God die het niet laten kan, zich te buigen voor zijn
volk, hen bij de hand te nemen om hen te halen uit de mens ontkennende
en mensonterende slavernij en hen de weg aan te bieden naar vrijheid en
bevrijding, naar toekomst die daagt en zich aftekent aan de horizon van
onze verwachting. Vrijheid van onderdrukking en vrijheid voor elkaar,
verantwoordelijkheid en samen delen, ook over onze grenzen heen. Voedselbank,
hulp aan mensen in nood dichtbij en ver weg. In het spoor van Jezus willen
wij ons bekommeren om, willen wij niet alleen laten.
Laat ik het anders zeggen, simpel.
Als wij deze nacht Jezus gedenken, die avond voor zijn lijden en sterven,
wat gedenken we dan? Wat betekent dat voor ons? Het betekent dat wij ons
willen realiseren wie Hij is. Dat wil zeggen, wij willen proberen te zien
hoe hij kijkt, we willen horen zoals Hij hoort en proberen te spreken
zoals Hij spreekt. Zoals Hij zijn hand uitsteekt naar de mens die Hem
aanziet – zo wij willen dat ook leren. Zoals Hij God denkt en doet
in Gods Naam. Hij geeft de kans om je leven als nieuw te ontvangen en
te zien, alsof deze avond een nieuwe wereld aanbreekt – een wereld
van welkom en bevrijding, van een woord voor elkaar.
Vanavond herdenken wij Jezus. Zij leven is testamentair, een getuigenis,
een opmaat – alsof ons leven een nieuw kenmerk krijgt. Wij hoeven
er alleen maar bij te willen zijn en onze hand uit te steken. Dat is deze
avond. De avond van “Je bent niet alleen” en “Ik laat
je niet alleen”. Zijn woorden. Dat vieren we.
Zondag
24 maart 2019
3e
zondag van de veertig dagen
Exodus 3,1-8.13-15; Lucas 13,1-9
Badhoevedorp,
Zondag 24 maart 2019 3e zondag in de 40-dgntijd
Inleiding: (er zijn ‘vogeltjes’ gehecht aan het altaar)
Het vogeltje zingt zoals het gebekt is. U ziet de vogeltjes die ter versiering
hier vandaag een plek gevonden hebben. In de 40 dgn voor Pasen leggen
we ons toe op onthechting. We maken ons een beetje los van onze routines
om opnieuw naar ‘ons leven voor Gods aangezicht’ te kijken.
Wie weet kan iets anders, kan iets beter. Sinds Sint Jan de Doper weten
we dat dat zin heeft. Bekeert U, keert om, want het koningschap van God
is dichtbij. Want! Nu kan het. God ophanden – een beetje vreemde
zin maar de bedoeling is dat wij weten mogen: De Heer is niet een verre
God. We hebben dat zojuist gezongen in die ontroerende tekst. Kijk U maar
naar de eerste regels van het dienstboekje van vandaag:
Wie in de schaduw van God mag wonen, hij zal niet sterven in de dood.
Wie bij hem naar onderkomen zoekt vindt eenmaal vrede als zijn brood.
God legt zijn vleugels van genade beschermend om hem heen als vriend.
Ik zag dat een keer in Amsterdam aan het randje van een paar struiken
buiten alle drukte. Twee ietsjes grotere vogels bij elkaar. Bij nader
toezien bleek een iets aan een pootje te hebben en de ander zat daarbij,
zijn vleugel als een manteltje over hem of haar heengeslagen. Steeds weer
zie ik dat voor me als ik langs die plaats loop. Het is een schaduw die
bij mij is, mij vergezelt. Wie in de schaduw van God mag wonen.
Het blijft jammer dat katholieken zo weinig in actie komen wanneer het
gaat over het boek van alle troost, van alle verhalen. Dat boek over God
en zijn volk en over Jezus en zijn leerlingen is dé vindplaats
van levenslessen, van lessen voor overlevenden. Het is een schaduw die
ons begeleidt, een wolk van informatie, een permanente uitnodiging om
voor het leven te kiezen, om goed te zien.
Leer van de vogels des hemels. Wendbaar, vindingrijk, soepel. Wat kun
je allemaal van vogeltjes leren!
Overweging bij Exodus 3,1-8. 13-15; Lucas 13,1-9
Het evangelie van vandaag begint een beetje, laat ik zeggen onrustig.
Pilatus die mensen ombrengt, hun bloed mengt met dat van de offerdieren.
Dat zijn woorden en beelden waar je over moet nadenken. En dan komt daar
die toren die omvalt nog bij. Ik laat dat liggen. In vijf minuten kun
je niet alles aanreiken. Wel vestig ik graag de aandacht op de goedheid
waar Jezus ons daarna op wijst. God is een tuinman die niet meteen uitrukt
of afzaag wat niets opbrengt. Nee, deze tuinman wil zich graag buigen
voor die boom. Hij vraagt tijd, graaft er een gracht omheen en geeft water.
Hij vraagt uitstel. Geef die boom een kans. Niet God als een streng rechter,
maar God is een tuinman die van zijn werk houdt en zijn bomen liefdevol
verzorgd.
Zo blijft mij meer tijd over voor de eerste lezing. U moet die als U kunt
thuis zeker nog eens doorlezen. Het is het verhaal over het begin van
de bevrijding, van dé bevrijding die model staat voor alles wat
bevrijding, verlossing, verzoening betekent. Je kunt dus in dit verhaal
niet knippen zoals dat hier gebeurd is. Wat de liturgiemakers hebben overgeslagen
zal ik uitdrukkelijk vertellen.
Het verhaal begint eigenlijk twee regels eerder. Een lange tijd van slavernij.
De farao sterft. De kinderen van Israël schreeuwen het uit en God
hoort hun jammerklacht. Hij gedenkt het verbond met Abraham, Isaak en
Jacob en hij kent hen, is één met hen. Niet horen, zien
en zwijgen, maar horen, zien en kennen. God is één met die
mensen en hun klacht over een lijden zonder einde, de slavernij. Dat is
de ouverture. Nu, let op. Nou begint het.
Mozes is gewoon met de kudde van zijn schoonvader op te trekken. In dit
verhaal zal hij een nieuwe kudde krijgen. Dan krijg je die struik die
brandt maar niet verbrandt. Mozes is nieuwsgierig als een kind of als
een echte mens. Wat is dat in Godsnaam? Hij gaat kijken en moet dan zijn
sandalen uittrekken want de plaats waar hij staat is heilige grond, is
een plaats apart. En zo, met beide voeten op de grond, staat Mozes te
horen. Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak, de God van Jacob.
Drie keer de namen van de vaderen. Drie keer de naam God. Waarom. Ieder
van hen heeft een andere ervaring van God. Iedere geschiedenis is een
eigen, een zeldzaam uniek avontuur. En hier zegt het verhaal: Ik heb de
noodkreten van mijn volk gehoord, ik heb de ellende van mijn volk gezien,
ik ken hun smarten. HOREN, ZIEN en KENNEN. De geschiedenis laat hem niet
koud. Daarom!
Mozes bedekt zijn gezicht. Nu weet je dat het over God gaat. Want God
zien betekent sterven. Mozes bedekt zijn gelaat. En als God zegt wie hij
is zegt Mozes: wie ben ik, dat ik naar de farao, naar Egypte moet gaan?
Dat is toch veel te moeilijk. Stuur liever een ander. Wie ben ik? En Gods
antwoord is minstens verassend. God antwoord: Ik ben met jou. Ik ben niet
los verkrijgbaar. Ik ben door en door met jou. Jij bent niet alleen. Ik
ben er, voor jou, met jou. Van nu af aan is Mozes niet meer alleen. God
is met hem.
Daarop lijkt Mozes wel bereid om naar zijn volk in de slavernij te gaan.
Maar hij realiseert zich een probleem. Als hij zegt: “De God van
jullie vaderen stuurt mij naar jullie, en ze vragen naar zijn naam, wat
moet ik hen dan zeggen?” U moet begrijpen, die kinderen van Israël
zijn behoorlijk nuchter. Die “God van jullie vaderen”, wie
is dat? Vandaag slaaf, gisteren slaaf en morgen slaaf! Wie is die God
van onze vaderen. Wat merken we daarvan?“
Mozes vroeg: ”Wie ben ik?” Hij kreeg te horen: “Ik ben
met jou.” Van nu af aan is hij niet meer alleen. Dat zal zijn volk
gaan leren, onderweg. “Ik ben met je, want zo ben ik, ik ben met
ja, ga met je. Aan wat je overkomt, die onvoorstelbare droom die bevrijding
heet, daaraan zul je merken wie ik ben, dat ik met je ben.” (Eventueel
voorbeeld ‘het kind dat het niet weet’ en de juf die geruststellend
zegt: begin maar, ik ben er ook nog. Je zult zien dat je het kunt.)
In de eerste lezing van vandaag legt God zijn visitekaartje op tafel.
Ik ben er ook nog! Duw wees niet zo bang. Durf anders te leven dan als
mensen die bang moeten zijn en zich bukken voor hun drijvers. Probeer
je los te maken en geloof in de toekomst. Sla je vleugels uit. Met die
bemoediging begint dit eigenlijk ‘eerste verhaal’ in de Bijbel.
“Ik ben met je”, het brengt Jezus naar Jerusalem. Hij weet
dat Hij ondanks alles niet alleen is. Ook als op Goede Vrijdag de hel
boven hem losbarst en hij zijn verlatenheid uitschreeuwt, hij is in de
schaduw van de Allerhoogste. “Onze Vader” ziet hem, ziet ons.
Dat maakt het lijdensverhaal tot een Paasverhaal. We zijn op weg. Moge
God met ons zijn.
Zondag
18 november 2018
Drieëndertigste zondag door het jaar - Vreugdehof
Daniël 12, 1-3; Marcus 13, 24-32
Ook hier in huis
moet het u opgevallen zijn. Langzaam maar zeker beginnen de bomen kaal
te worden. Vooral de afgelopen week was dat sterk het geval. Terwijl wij
nog zo gewend zijn aan het groen: opeens waren de straten en trottoirs
geel. Het is duidelijk: het jaar loopt ten einde. We eindigen het jaar
in meerdere stappen. Het schooljaar begint en eindigt, u weet dat nog
wel. Zo ook het kerkelijk jaar. We beginnen altijd met Kerstmis en met
de voorbereiding op Kerstmis. Dus vlak daarvoor loopt het kerkelijk jaar
af. Vandaag is de 33e zondag door het jaar. Dat betekent: volgende week
Christus koning – Paus Franciscus zegt: koning van de armen. En
de zondag daarna is de eerste zondag van de advent.
Dat betekent: vandaag lezen we de laatste keer in het evangelie van Marcus.
Dat evangelie loopt ook tegen het einde. Dat wil zeggen: we zullen Jezus
horen spreken over die komende laatste dagen. Het zal vreselijk zijn.
Denk daarbij ook aan de beelden van de verwoesting van Jerusalem. Maar
Jezus geeft bij dit drama eigen woorden. En dat evangelieverhaal leiden
we ín met een lezing uit de profeet Daniël.
Op de school waar ik vroeger werkte kwam een nieuwe Gymnastiekdocent.
Hij stelde zich voor. “Daniël”. En ik zei: “Wat
een prachtnaam. Daar ben ik echt jaloers op!” Hij dacht dat ik een
grapje maakt, dus ik legde het uit. Ik zei: Daniel is een bijbelse naam.
Dan/rechter, i/mijn. Dani is mijn rechter. Emanuel, u kent die naam zeker,
tmv ons God; Daniel: God is mijn rechter. En ik zei erbij: Als God je
rechter is kan je niets overkomen. Als er iemand is die jou kent en die
begrip voor je heeft, dan is het God wel. Als God je rechter is, zit je
goed. Dat hoort U in de eerste lezing.
Het boek Daniel was vroeger een populair boek. Denk aan Daniel in de leeuwenkuil
en de drie jongelingen in de brandende vuuroven. Tegenwoordig hoor je
niets meer over Daniël. Maar dan klinkt zijn stem plotseling vandaag,
in de eerste lezing. Een stem uit de ballingschap, van Daniel: Dan-i-eel:
rechter van mij is God. God houdt Zijn hand boven je hoofd. Dat is, ondanks
alles, dé zekerheid van het bijbelse Israël. God neemt het
voor ons op, laat ons niet alleen en ontfermt zich over ons.
Daniel spreekt over de grote vorst Michael.
Ik heb in Herten gewoond, een dorpje onder Roermond. Herten/Merum. Direct
bijna op de dijk langs de Maas, staat de parochiekerk. Het is de kerk
van de Heilige Michael. Waar het gevaarlijk kan zijn wordt de aartsengel
Michael aangeroepen. Hij is de grote prins die staat vóór
de kinderen van Gods volk. Hij staat daar vóór die mensen
in tijd van nood. Op vroeger gevaarlijke plaatsen kom je Michael tegen,
Mont Saint Michel, of kerken aan Michael toegewijd. Mi-cha-eel: Wie is
als God. Want Wie-Als-God kan alle gevaar bezweren. In tijden van nood
beschermt hij “de kinderen van uw volk”. En die de mensen
het goede hebben geleerd zullen schitteren als sterren. Ik vind dat mooi.
Bemoedigend.
De laatste lezing
in het Marcus-jaar uit Marcus. Dat moet dan ongeveer de tekst zijn voordat
het lijdensverhaal begint. We horen de sombere beelden die het einde van
alles aanduiden. In die dagen …, en “na de verschrikkingen
…”. De profeet Joël wordt geciteerd. Joël: God is
God betekent dat. Niet het wereldnieuws, niet alles waar mensen zich zo
eindeloos druk over kunnen maken, maar God is God.
Zon en maan leggen in het verhaal hun taak neer. Sterren vallen van de
hemel. De hemel wordt, zoals de oude mozaïekkunstenaars dat in Constantinopel
laten zien, letterlijk als een doek opgerold. Hoog op het plafondzie je
God op Zijn knieen, gebukt, de hemel, een wit doek, oprollen. Eind van
het spel. Wil er nu nog licht zijn, dan zal het opnieuw geboren moeten
worden. En precies daar, in dat absolute nulpunt, komt de Mensenzoon op
de wolken. Is hij dan het licht der wereld omdat we hem in al die afwezigheid
kunnen zien? En wie zien engelen een grote menigte lezen uit oost en west.
Het is de tijd van de grote oogst.
Met hemel en aarde zijn wij weer terug bij het begin.
In moeilijke tijden, zegt Jezus, moet je je verstand en je ervaring gebruiken.
Denk aan het zachter worden van de takken van de vijgenboom. Van dat uur
weet niemand af. Niet alleen de tijd, maar zeker ook dat waar dat uur
voor staat. Vlak voordat het winter gaat worden zegt Jezus in de lezing
van vandaag: weet dat de zomer in aantocht is.
Ik knoop strakjes mijn jas dicht. Maar ik denk ook dat ik de glimlach
en bemoediging uit het evangelie meeneem, de komende week. Hij is er ook
nog.
Moge God met ons zijn.
Badhoevedorp,
De Engelbewaarders
Dertigste zondag door het jaar
Jeremia 31, 7-9; Marcus 10, 46-52
Vandaag
is het zoals het eigenlijk hoort. De teksten breken in, in onze alledaagse
drukte. Ze moeten u verrassen. Jeremia, u kent hem van Jeremiëren,
jammert helemaal niet. Integendeel. En de blinde van Jericho doet alsof
hij wel degelijk ogen in zijn hoofd heeft, én oren op steeltjes.
Hij zal ervoor zorgen van de partij te zijn als Jesus voorbijgaat. Een
uitnodiging.
Je
zou in Jericho moeten kunnen staan. De vlakte met de Jordaan achter je.
En voor je de bergrug waar Jerusalem achter ligt. Je ziet het nog niet
maar weet, vermoedt, dat het komen gaat. En je weet niet wat het is. Zoals
met Kerstmis. Nu zijt wellekome. Wie of wat
is er wellekome en waarom is hij wellekome? Wat hebben
we dan te verwachten!
Maar, te midden van de engelen naast me, ook een grappige vraag. Want
als het goed is leven we altijd van de verwachting. We willen verder.
Wij, maar dat willen we ook voor de mensen die met ons leven, vaak in
zoveel ellende. Verder. De wereld is nog lang niet klaar. Beginnen
we deze dienst +.
verkondiging
De tekst van Jeremia begint als een inval, een overval, een donderslag
bij heldere hemel, volstrekt onverwacht. Twee schoten in de lucht: Ki
koh! “Want zo”, betekent dat. Daarna geeft het hebreeuws
in de massoretische tekst een leesaanwijzing. Er staat een streepje. Daar
is rust geboden. Na Ki ko moet je even stil zijn. Want zo! Stilte!
Je moet schrik of afwachting voelen. En dan valt de tekst uit
in het schallen van een uitzinnige vreugde. God bevrijdt zijn volk!
God bevrijd wat er nog over is van zijn volk, zijn Israël. En
daar komen ze, uit het noorden, van het einde van de aarde. Blinden, lammen.
Ze gaan over wegen waarop je niet struikelt.
Ongekend, in al onze zorgen is er volgens Jeremia bevrijding op handen.
Hij heeft een goed verhaal voor blinden en lammen, voor zwangere en barende
vrouwen. In tranen weggevoerd keren ze vol troost terug.
Manesse en Ephraïm zijn de twee kleinkinderen van Jacob die in Egypte
(het latere slavenhuis, dus in de “ballingschap”) geboren
zijn. Ephraïm is de jongere van de twee. Maar hij zal een volheid
van volkeren worden (Genesis 48, 19).
Kortom: al deze vreugde
moet wel onze nieuwsgierigheid wekken voor wat komen gaat. Hoe nu verder?
- Jericho. Het letterlijk optrekken (van Jericho beneden naar Jerusalem
boven) zal gaan beginnen. Naast de leerlingen is er een grote menigte
die met Jezus optrekt. Bartimeus zit net buiten de stad langs de weg blind
te wezen. Maar hij weet precies wat hij roepen moet: Jezus zoon van David.
Voor hem gaat door. Jezus is voor hem een koningskind, alleen maar aardig
en genegen. “Ontferm je over mij”, schreeuwt hij. “Wees
betrokken op mij. Hij is de eerste die zegt wat wij in de kerken steeds
zeggen wanneer de dienst begint: ontferm U over ons. Als de anderen proberen
hem te dempen zet hij” uiteraard een nog grotere keel op. Zoon van
David, ontferm je over mij! De evangelist schrijft dit heel slim op. De
eerste keer noemde hij nog de naam Jezus. Die noemt hij nu niet. Dat is
niet nodig. Die naam betekent immers: De Heer bevrijdt. Daarom roept hij
tegen de verdrukking in: Heer, bevrijd! Laat zien dat je Jezus bent, nee,
hoe je Jezus bent, als een bevrijder, als degene die de mens helpt om
op te staan en zelf te gaan. Sinds ik doorhet aantal van mijn jaren wat
moeilijkerovereind komt weet ik wat dat betekent: zelf op kunnen staan!
Hij is de eerste die ziende wordt gemaakt op de weg naar Jerusalem. Wat
zal daar te zien zijn? Hij sluit zich bij Hem aan op Zijn tocht.
In het evangelie, hoofdstuk 10, komt Jerusalem dichterbij. Jezus komt
alleen maar in Jericho om meteen in de volgende regel weg te gaan. Als
je aan de overkant, vanuit het huidige Jordanië, de laatste bocht
neemt en rechts afzwaait naar de Jordaan, naar Jericho, moeten je ogen
wel even wennen. Na alle droogte van de woestijn een zee van groen. Maar
Jezus kent die teksten. Jericho is gebouwd tenkost van de eerstgeborene.
Jericho probeerde ook die zwervers uit de woestijn tegen te houden. Terug,
de woestijn in. Niks verlossing. Niks bevrijding. Terug naar de Farao.
Jezus, onderweg uit Galilea naar Jerusalem, komt Jericho binnen en gaat
weg. Aan de Jerusalemse kant (“weer uit Jericho wegtrekken”)
verlaat Hij Jericho. Uitgerekend daar zit als een merksteen die blinde
bedelaar. Bedelaar is hij bijna van professie. Dat blind zijn is daar
alleen maar bijgekomen. Zo lijkt het. Maar Bartimeüs weet als blinde
bedelaar precies waarop hij moet inzetten: ”Jezus, Heer-Bevrijdt,
zoon van David, heb compassie!”, laat zien wat het betekent en hoe
dat gaat, dat Jij “de Heer bevrijdt” – Jezus bent.
Voor de velen in het verhaal is die roep om hulp een dissonant. Ze snauwen
hem af. Maar hij herhaalt zijn variant van Uw koninkrijk kome –
zoon van David! De bedelaar blijkt nu uitgebedeld te zijn. “Dat
ik moge zien”. Je mag toch thuis zijn in je wereld!
De blinde wordt de eerste getuige van wat die weg betekent, de weg van
de Zoon van David naar zijn koningschap.
Zevenentwintigste
zondag door het (b) jaar (2018)
Genesis 2, 18-24;
Marcus 10, 1-16
De evangelielezing
van vandaag begint met de eerste regel van Marcus 10. In Markus 10 begint
de reis van Jezus naar Jerusalem. Hij gaat naar het land Judea. Als de
naam Judea valt gaat het vermoeden in de richting van Jerusalem en wat
daar zal geschieden. Dat “God-vergeten” Jerusalem dat God
niet kan vergeten. Dat betekent twee dingen: Jerusalem kan God niet vergeten,
maar ook, en dat doet er veelmeer toe: God kan Jerusalem niet vergeten.
En hoe de vraag: “Staat het een man vrij zijn vrouw te verstoten?”
ook gesteld wordt, het antwoord is in ieder geval ook: “God zal
zijn bruid nooit verstoten. Dat kan hij niet”.
Precies daarom gaat Jezus naar Jerusalem.
Maar laten we eerst naar de eerste lezing kijken. De aandoenlijke eerste
lezing. We komen in het Jerusalem van voor alle tijden, in het paradijs
van het scheppingsverhaal. In grote lijnen wordt alles in ogenschouw genomen,
alles van het goede dat God daarover uitspreekt. Tot zeven maal toe –
u weet dat – lezen of horen we daar: en God ziet hoe goed het is.
Hij is als een kind zo blij met onze mensenwereld. Daarom moet het in
de lezing van vandaag opvallen: niet goed. Het is de eerste en enige keer
in de Schriften dat iets niet goed wordt genoemd. En wat is dan niet goed?
Het is niet goed dat een mens alleen is. Het is onmogelijk om te doen
alsof je alleen bent. Dat houdt je niet. Doen alsof je alleen bent is
vanuit het “verbond” gezien onmogelijk, onbestaanbaar.
Wat nu?
We weten dat al wel, maar we moeten het opnieuw weer horen. God boetseert
alle dieren op het land en alle vogels van de lucht en die brengt hij
naar de mens om te zien hoe hij ze noemen zal. Namen noemen is thuis zijn,
is weten. De mens voelt zich thuis bij al die dieren MAAR. Maar voor zichzelf
vindt hij geen hulp hem tegenover. Er wordt hier vaak vertaald: maar voor
zichzelf vond hij geen hulp die hem past. Dat is niet goed. De andere
mens is niet een jas die je al dan niet past. Adam vindt geen hulp hem
tegenover, van aangezicht tot aangezicht. En dan verzint God wat tot nu
toe ondenkbaar is. Hij blijkt een uitmuntend chirurg. Hij maakt van een
rib van de mens de vrouw. Dat is de bijbelse volgorde: mens, vrouw, man.
En Adam, alsof hij begint te ontwaken, stamelt zoiets als: eindelijk!
Vlees van mijn vlees, been van mijn gebeente. Vlees – kwetsbaar,
pijn kunnen lijden, zwak zijn; been: even sterk als ik. Daarom zijn zij
zo één. Ook wanneer je partner er niet meer is, dan weet
je dat nog, kun je dat nog voelen in je herinnering. Woord en wederwoord.
Woorden die blijven.
In het Marcusverhaal
is Jezus definitief de richting van Judea, Jerusalem ingeslagen –
zijn bruid met wie Hij zich in lijden, dood en opstanding verenigen zal.
Om HEM op de proef te stellen komen de farizeeën naar hem toe. Het
gaat niet over zijn mening, standpunt of inzicht. Het gaat hen om Hem.
Wat zal Jezus gaande deze onmogelijke weg, laten zien?
Bij Hem zal niets
te merken zijn van hardheid van gemoed. De leerlingen ondervragen hem
daarover. Het zou ontrouw zijn.
Zijn trouw wordt geportretteerd door de kinderen die men naar hem brengt
om hen aan te raken als aanbod van genegenheid en vertrouwen. De leerlingen
proberen dat te verhinderen en ontlokken zo het protest van Jezus. Wie
niet wordt als deze kinderen …
Wanneer het over “Jerusalem!”
gaat kan er geen sprake zijn van een scheidingsbrief. De Messias en Israël,
dat gaat over een trouw, een huwelijk dat blijft en blijvend is. Het gaat
in dit verhaal niet over ons en onze burgerlijke of religieuze stand,
maar over Jezus en Jerusalem. Tussen die twee bestaat een band die onverbrekelijk
is. Ons huwelijk kan daarvan een beeld zijn. Niets kan daar tussen komen.
God laat Jerusalem nooit in de steek, en ook Jerusalem kan nooit echtbreuk
plegen! Is dat een hard verhaal?
Of dit een hard verhaal is moet je aan de kinderen vragen. Jezus omarmt
ze. Kinderen die vragen lijken de enigen die kunnen vragen wat het betekent
wanneer het gaat over de manier waarop God koning is. Wat het betekent
wanneer je bidt: uw rijk kome.
16e
zondag door het jaar 22 juli 2018 Engelbewaarders, Badhoevedorp
Jeremia 23, 1-6; Marcus 6, 30-34
In 1978 ging ik met
een groep katecheten en pastores, ten Noorden van Amman in Jordanië,
de woestijn in. Voordat we in onze taxi’s van de stadse weg af zouden
gaan de woestijn in, moesten we even wachten. Daar kwam een lage stofwolk
aan uit de woestijn. Daar zaten pootjes onder. Het bleek een kudde schapen
bijna in galop, elkaar verdringend om mee te kunnen. En vooraan liep als
een vorst, rechtop, de staf steeds voor zich uit neerzettend, de herder.
Een vorst, een koning, een voorman.
De profeet Jeremia heeft het vandaag niet met de herders. Hij verwijt
hen dat ze het volk verloren hebben laten lopen. Ze hebben zich niet bekommerd
om de gemeenschap. Ze hebben door hun ontrouw niet gelet op wat hen was
toevertrouwd. Misdaden noemt de profeet dat. God zegt door de profeet:
ik let wèl op jullie, op al jullie misdaden. Ik zal mijn overgebleven
schapen uit alle landen bijeenbrengen. En ik stel echte herders aan.
God zal zorgen voor een goede herder. Voor mijn gevoel word ik dan altijd
ook meegenomen naar “de zoon van David” die wij iedere zondag
bezingen met “Hosanna”. Hosjeannah, wees toch eindelijk Hosjea,
(Jezus). Die naam betekent: de Heer bevrijdt. Hosanna, Gezegend hij die
komt in de naam van de Heer. Voorlopig lijkt me niet strelend voor de
vele leiders groot en klein die wij hebben en kennen: Wee de herders door
wie de schapen van mijn kudden omkomen, verloren gaan. De media maken
ons tot getuigen van veel te veel ellende.
In het evangelie
dat we de vorige week gelezen hebben vertelt Markus het onthutsende verhaal
over de verjaardag van koning Herodes. Zijn dochter kiest als koninklijk
geschenk het hoofd van Sint Jan de Doper. Daarna komen zijn leerlingen
om hem te begraven. En direct daarop vertelt Markus het verhaal van vandaag.
De leerlingen die Jezus twee aan twee had uitgestuurd komen terug met
hun verhalen over alles wat ze gedaan hebben en wat ze geleerd hebben.
De dood van Johannes betekent niet het einde van wat Sint Jan heeft aangekondigd.
Het lijkt er op dat dit verhaal over de moord op Johannes Jezus laat aanvoelen
wat hem boven zijn hoofd hangt. Hij zegt: kom, we gaan naar een
eigen plaats, een eenzame plaats. Al die mensen. Ze hebben zelfs
geen tijd om te eten. – Maar dat is een opmerkelijk concrete
vermelding. Geen tijd om te eten. Waarom zegt Markus dat? Waarom hier
opeens praten over eten?
De behoefte van het volk blijkt ook onpeilbaar. Terwijl Jezus met zijn
leerlingen in een boot oversteekt is het volk om het meer heen gelopen.
Aan de overzijde wachten ze, wachten we- Hem op. In het zoeken
naar de stilte blijken zij, de velen – de uittocht te herkennen.
Velen, bijbels democratisch allen, voor allen die willen
of zouden durven willen. Als hij vertrekt naar de woestijn, naar de overkant
zorgen zij dat ze er al zijn.
Jezus is uit op rust. Toch: hij blijkt niet teleurgesteld. Hij voelt zich
ook niet opgejaagd. Hij voelt medelijden. Waarom voelt
hij medelijden? Markus legt dat uit. Omdat ze als schapen zijn
die geen herder hebben. En dan zegt de tekst: en hij begint hen alles
te leren. Polla, veel, in de zin van alles, alles wat er toe doet. Want
dat leren moet U niet verstaan zoals wij dat werkwoord vroeger altijd
begrepen. Je huiswerk leren, aardrijkskunde leren. Als Jezus de mensen
leert, dan reikt Hij hen aan wat Hem dierbaar is, wat in Hem leeft en
waar Hij van leeft, wat Hij voortdurend leert. Bijbels
leren is steeds op zoek gaan naar jezelf, naar je weg, je waarheid en
je leven. Hij wil hun herder zijn en begint hen dat wat ertoe doet, het
vele, te leren. Dat vele is ook dat wat ieder past, wat ieder eigen is.
Wat Jezus je leert is volstrekt persoonlijk – zoals ook
Gods schepping aan ons heel persoonlijk is, uitzonderlijk, want ieder
mens is een verhaal apart. Gods verhaal voor ons om op verhaal te komen.
Het kan U niet verbazen wanneer nu het verhaal van de zogenaamde
wonderlijke broodvermenigvuldiging komt. Ze zullen samen eten, maar ieder
eet alleen voor zichzelf, persoonlijk.
Vat ik samen: de leerlingen die terugkomen vertellen alles wat ze geleerd
hebben. Jezus heeft medelijden met de mensen want ze zijn als schapen
die geen herder hebben en hij begint hen te leren. Dat wat Hij leert is
voor ieder afzonderlijk en persoonlijk. Daarom het vele voor de velen.
Aan de tafel van de Heer mogen wij weten dat er ruimte voor ons is gemaakt,
voor ieder van ons. Daarom zeggen we straks het woord dat alles samenvat,
Onze Vader. Moge God met ons zijn.
Jan Engelen
Badhoevedorp
– Engelbewaarders
Witte
Donderdag 13 april 2017
Exodus 12, 1-8.11-14; 1Korinthe 11,23-26; en Lucas 22,39-46
De lezing uit het
aloude Exodus-boek snijdt werkelijk wel hout. Hij is gedetailleerd, zeer
precies, alsof het eropaan komt. Waarom is deze nacht anders dan de andere
nachten? Een keer per jaar komen we samen in de stilte van deze nacht
om getuige te zijn van die avond voor Zijn lijden en sterven, die avond
rond het paaslam. De Doper noemt Jezus het Lam Gods, het lam dat God ons
geeft. Het is dé avond waarop Jezus met zijn leerlingen bijeen
komt, voor het laatste, om samen de uittocht te vieren, Zijn uittocht
in Jerusalem zal Lucas later zeggen, zijn dood en verrijzenis.
De familie komt die avond bijeen. Niet de families van mensen die door
bloedverwantschap biologisch bijeen horen, maar de mensen die door Gods
goede verhalen bijeen gebracht zijn, aan het licht gebracht. Mensen die
samen Onze Vader zeggen want zij zijn broers en zussen van elkaar, aan
elkaar gewaagd rond de droom van God met Zijn mensen. Vrijheid, bevrijding
alsof dat bestaat. Aan de tafel van het Avondmaal moet het geoefend en
geleerd worden in breken en delen – het thema dat de liturgische
commissie ons mee wil geven voor deze viering. Breken en delen.
Het zijn twee beelden die ik uit mijn jeugd meegenomen heb. Dat is eerst
de familie rond de joodse paasmaaltijd. Ze staan, ze hebben een touw om
hun lijfrok, een staf in de hand. Op tafel het paaslam, geslacht en klaargemaakt
als voedsel om het vol te kunnen houden wanneer de lange reis begint,
en brood, haastbrood. Het heeft geen tijd gekregen om te reizen want de
tocht van de bevrijding begint nu, zonder uitstel, onmiddellijk. Ik zag
de oude mannen met hun lange baarden en de kinderen die zich verstopten
in de kleren van hun moeder en een paar kinderen en dieren die nog wat
rondscharrelen want ze snappen het nog niet: de bevrijding begint. Wat
zij als slaven hun leven lang niet meemaakten, wat ze niet kennen, het
absolute avontuur dat echt leven heet begint nu, wanneer het brood gebroken
wordt en de reis begint. Vrijheid, bevrijding. God weet wat het betekent
maar het is iets totaal nieuws, ongedroomd, ongekend, nooit aangedurfd
maar zo reëel als de lucht die je ademt, als het brood dat je eet
Daarna de scene van het laatste avondmaal. Vermoedelijk is het getuigenis
van Paulus over de Overlevering, over het brood gebroken en de beker gedeeld,
het eerst schriftelijke document over Jezus die zich aan zijn leerlingen
geeft als brood en de beker tot vergeving van de zonden aanreikt aan zijn
leerlingen. Zo zitten ze daar samen, rond Jezus, hun paasmaal te vieren.
Waar hebben ze het die avond met elkaar over gehad, hoe keken ze elkaar
aan toen ze met hun hun hand in de schotel doopten en welke stilte viel
er toen Judas wegging, de deur achter zich dichttrok.
Ze hebben het over alles gehad, over alles wat er voor hen toe deed toen
Hij, Jezus, hen gevonden en zij zich lieten bepraten en met hem meetrokken
door Galilea en naar Jerusalem, de heilige stad, de stad van de grote
koning. De stad ook waar ze hem gevangen zullen nemen en waar de Romeinen
hem aan het kruis zullen hangen. Maar Hij breekt het brood dat zijn lichaam
is en deelt de beker van de verzoening, van broeder en zusterschap, van
dood en verrijzenis.
Kunnen wij dat overnemen, dat breken en delen, dat ruimte geven en mogelijk
maken, die mededeelzaamheid van onze God?
Zo aanstonds worden de heilige oliën binnengebracht. Ze worden gebruikt
om wanneer wij mensen dopen, wanneer mensen het vormsel ontvangen en wanneer
de zeken het sacrament van de zieken ontvangen. Het zijn tekenen die de
verhalen aanwezig brengen waar wij mee leven, over dood en verrijzenis,
over dood en leven en over de de vrijheid en bevrijding die op handen
is.
Na de dienst zullen we het altaar ontbloten. Dan zullende naakte feiten
voor zich spreken van de verlatenheid van de Messias en zijn leerlingen.
Dat alle sluiten we af met het evangelie dat Lucas ons vertelt. Zoals
Jezus dat gewoon was gaat hij met zijn leerlingen naar de Olijfberg, naar
de hof waar de wijnpers stond: Gatsemane. Het zal niet lang meer duren.
Moge ook in de stilte van deze nacht vol geheimen God met ons zijn.
Pasen,
16 april 2017
Handelingen van de apostelen 10, 34a.37-43; Johannes 20, 1-9
Over Pasen zijn de
laatste woorden nog niet gezegd, en misschien eigenlijk ook de eerste
niet. Wij hebben over Pasen geen eerste woorden. Die woorden worden ons
gezegd, woorden die ons aanspreken, die bij machte zijn, ons uit onze
schulp van verloren verlatenheid halen. Het zal je maar gezegd worden.
Je vriend, je leraar, voor Maria van Magdala haar alles: hij is niet in
het graf waarin ze hem hebben neergelegd, hij is verrezen – maar
wat moet je je daar bij voorstellen? Daar hebben we toch geen ervaring
over. Wij kennen dat niet en dus komen we woorden te kort. Maar duidelijk
is wel dat onze droefheid om het mateloze geweld in onze wereld, de droefheid
over Goede Vrijdag niet het laatste woord is. Alles onverwacht is nog
open, blijkbaar. Alles wordt opnieuw van alzo hoge ingevuld, ingefluisterd,
toegezegd. De hemel neemt ons in vertrouwen. Zo horen wij het evangelie
van vandaag.
Eerst dit.
Het verrijzenisverhaal staat niet los van de rest van het evangelie. Het
verrijzenisverhaal is ook niet los verkrijgbaar. Dat horen we in de eerste
lezing. Petrus vertelt in het kort het hele verhaal over Jezus. Wie hij
is, wat hij deed en wat hem gebeurde. En toen het verhaal eigenlijk uit
was begon het pas: Hij is niet dood, hij leeft.
Vandaag vertelt de evangelist Johannes ons daarover zijn verhaal. Maria
van Magdala zal de eerste leerling, de eerste getuige, de eerste geliefde
gelovige zijn. Als een gids gaatzij ons voor.
Vroeg, terwijl het nog donker is, gaat Maria van Magdala naar het graf.
Maar zo staat het er niet. Johannes gebruikt niet het woord graf. Hij
vertelt principieel over een gedenkteken. Dat woord wil hij ons inprenten.
Zeven keer noemt hij dat woord: Gedenkteken. De steen is weg. Ze haast
zich naar Simon Petrus en de leerling die Jezus lief had. “Ze hebben
de Heer weggenomen,” zegt ze, “en we weten niet waar ze hem
hebben neergezet”. We, we weten niet waar we hem zoeken mogen. Daarop
volgt een soort hardloopproces naar het gedenkteken waarbij de een de
ander uitdrukkelijk voor laat gaan. En we horen wat ze zien. Windsels
noemt de tekst drie keer, opgerold. De zweetdoek over zijn aangezicht
ligt apart. En ze krijgen vertrouwen want, zo zegt het verhaal, want ze
weten het nog niet. Ze kennen de Schrift nog niet dat hij uit de doden
moest opstaan.
De officiële lezing voor vandaag houdt dan om onverklaarbare redenen
op. Je gaat een verhaal vertellen en je stopt na een raadselachtig begin.
Het eindigt met de schrift al dan niet kennen. Tussen de woorden door
lijkt het verhaal te willen vertellen, dat wat zij zien met het goede
boek te maken heeft, duidelijk. Daar duiden ook die doeken op. Als in
de synagoge de Boekrol op tafel wordt gelegd dan moeten de doeken er eerst
afgehaald worden. Eerst de sierlijk bewerkte hoes om het geheel, dan een
lange doek die om de rol heen gewikkeld is. De rol wordt opengelegd bij
de te lezen tekst en er wordt een kleine doek over de tekst heen gelegd.
Het gezicht van de tekst wordt bedekt. Pas als er gelezen wordt gaat die
kleine doek over het aangezicht van de tekst weggehaald – u weet
wel, in de synagoge mag je die tekst niet aanraken. Hij is onttrokken
aan onze handen en handtastelijkheid. De heilige tekst ligt niet voor
de hand. Nu weten we genoeg voor het volgende verhaal.
Ik vertel U dat vervolg, het verhaal over Maria Magdalena die Jezus die
verrezen is ontmoet graag. Het zo aandoenlijk, en leerzaam. De camera
van de tekst zoomt in. Maria staat alleen bij het graf. Ze huilt. Ze buigt
zich voorover naar het gedenkteken en ziet dan die twee engelen, een aan
het hoofd- en een aan het voeteneinde van waar Jezus gelegen heeft. Waarom
huil je? vragen ze. Weer vertelt ze haar verhaal. Ze hebben mijn heer
weggenomen en ik weet niet waar ze hem hebben neergezet. Dan keer ze zich
om en … ze ziet Jezus staan, maar ze weet niet dat hij het is. Ze
denkt dat het de tuinman is, de man van de tuin, de man van de hof staat
er feitelijk. Heer Jezus heeft een hofken waar schoon bloemen staan. Ik
denk nu bij de man van de tuin ook aan Adam, zo nieuw als Adam. Hij herhaalt
de vraag van van de engelen en voegt er iets beslissends aan toe. Hij
zegt: wat huil je, wie zoek je. Er is dus iets bijgekomen. Wie zoek je?
Niet wat zoek je, maar, zoals toen Jezus gevangen genomen werd: wie zoek
je? Dat voegt Jezus die verrezen is toe aan de vraag van de engelen. Wie
zoek je. Hij weet het wel maar hij wil het haar horen zeggen. En zij vertelt
haar angst en onzekerheid. Waar is hij, dan kan ik hem daar wegnemen.
En dan zegt de onbekende Jezus “Maria”. Dan hoor je de stilte
van de herkenning. Zij hoort dat zij gekend is en kent nu ook zelf: mijn
meester, rabboeni. En hij: “Raak mij niet aan want ik ben nog niet
naar de vader opgegaan.”
De boekrol mag je niet aanraken, maar ook niet de boom des levens die
in het midden van de tuin staat. Jezus die verrezen is, is als het ware
Gods Open Boek, het boek dat ons vanuit de hemel gegeven wordt en open
gaat om met ons mee te gaan, onderweg. Het is het verhaal van de echte
herder. Hij kent de schapen bij name en noemt hen bij hun naam. Iedere
naam telt. Zo is God met ons begaan, om met ons mee te gaan. Verderop
zal Johannes dan vertellen over de vrede die op ons rust en die wij door
mogen geven. Wijdt mijne schapen. Zo wordt je getuige van de verrijzenis.
Vrede, dat het goed is, dat er plaats voor ons is bij Jezus, onze leraar.
Dat fluisteren de boeken wanneer zij open gaan.
Moge God met ons zijn.
Amsterdam,
Vreugdehof, overweging 19 februari 2017
Zevende zondag door het jaar, Luthers rooster
Genesis 1,8-13; Lucas 8,4-15
“En God zegt: Het water onder d8-13e hemel moet op één
plaats samenvloeien en het droge moet te voorschijn komen en het is zo.“
Dat hoef je maar te zeggen en dan zie je de mensen even denken en glimlachen
- ja, het klopt. Dat is het scheppingsverhaal. Dat is het verhaal dat
we van kinds af aan hoorden en dat op honderduizend manieren getekend
is, door kinderen en kunstenaars, door onze fantasie. Een wit papier,
een simpel poppetje met harkhandjes en een stralend gele zon die voor
ons goud was. Dat was onze wereld, onze goede en fijne wereld. En toen
de wetenschap wakker werd vonden we het allemaal flauwekul. De mens stamt
van de apen af. Mijn dochtertje wist dat zeker toen ze 10 was. Geen zon
meer op het witte blad papier, geen poppetje dat je met grote ogen glimlachend
aankijkt. En nu, intussen, nu wij mensen zoveel weten dat duidelijk is
dat we eigenlijk niets weten, zodra er een stem gevonden is en het boek
open gaat klinken opnieuw die onschuldige woorden van toewijding en liefde
die de wieg van onze wereld zijn. De bijbelse mens weet alles van slavernij
en onderdrukking, van alles wat een mens belaagt en klein maakt, van de
domheid of het boze dat soms bezit van ons neemt, maar als het boek dan
weer open gaat open, gaat ook in ons hoofd de zon toch weer behoedzaam
schijnen. Behoedzaam, want de God waar dit verhaal over vertelt is behoedzaam,
heeft oog voor je, maakt plaats voor je. Van hem mag je er zijn, jij,
je wereld, het licht met zijn kleuren, en de warmte van een beetje begrip,
iemand die naar je kijkt, om je geeft. De aarde, het groen, de bomen die
als rotsen groen op stelen op de aarde groeien om de bijbelse mens wat
schaduw te geven als een hand boven je hoofd. Ja, in het bijbelse scheppingsverhaal
zijn God en wereld met elkaar in overleg om voor de mens een droomtuin
te maken, een lusthof van geuren en kleuren die je simpel blij maakt.
In het Goede Verhaal van Lucas horen we hoe Jezus met open ogen én
bedachtzaam door het land van mensen gaat. Hij ziet de zaaier, hij ziet
als dat bijna te vergeefse werk. Een deel van het zaad valt langs de weg.
Het wordt vertrapt of door de vogels opgegeten. Een deel valt op de rotsbodem.
Dan weet je het wel. Geen spoortje wortel vindt een weg en het wordt niks.
En weer een deel tussen de dorens en wordt verstikt. Drie keer zinloos
werk – maar dat lijkt maar terzijde zo. Want een deel valt op de
goede aarde en dat komt omhoog, honderdvoudige vrucht geeft de goede aarde.
Het verhaal is duidelijk. Zó gaat het. Maar dat duidelijke verhaal
eindigt met oortjes open: wie oren om te horen heeft, hij hore. Alsof
voor wil goede verstaander, goede aarde wil zijn, meer te horen is.
Dan vertelt Jezus aan zijn leerlingen dat dit verhaal over de zaaier gaat
over het geheim van Gods koning-zijn. Geheim wil zeggen: je ziet het maar
je ziet het niet, je vermoedt en je voelt aan, maar je hebt het niet,
het spreekt je aan, ligt je voor. Gods geheim, zijn koning zijn, is een
uitnodigende stem.
En Jezus vertelt over hoe het gaat en wat er aan de hand is met dat Zaad.
Dat is het Woord van God, dat is zijn Ja-woord. Je kunt dat woord horen
en weer over gaan tot de orde van de dag, dan gebeurt er niets en is er
niets gebeurd. En het woord kan je ontroeren en dan ga je over tot de
orde van de dag en er gebeurt niks en er is niets gebeurd. Tevergeefs.
En je kunt het horen en er blij mee zijn, maar de dagen zijn vol en enthousiasme
slijt en uiteindelijk ga je over tot de orde van de dag. Er gebeurt niks
en er is niets gebeurd. Tevergeefs en vergeten. Maar dat Woord van God
kan ook ontvangen worden als het geheim van het koninkrijk Gods dat komt.
Dan ga je dat woord niet verstoppen. Je geeft het een plaats zodat iedereen
daar plezier van heeft en alles zichtbaar wordt, “zich – zoals
dat zo mooi heet, - voor je ogen ontvouwt”. Toch, met alle pijn
die aan je leven kan hangen, het woord bewaren.
De laatste regels zijn heel vaak niet begrepen. Wie heeft, hem zal gegeven
worden, en wie niet heeft, zelfs wat hij niet heeft, zal hem ontnomen
worden. Net alsof God de armen armer en de rijken rijker maakt. Dat klinkt
zo gemeen. Zo kan God niet zijn. De armen beroven!
Maar hoor die regels een beetje anders. Het gaat over het woord van God,
over het geheim van het koninkrijk. Wie heeft – een beetje vertrouwen,
een beetje begrip bijvoorbeeld – die zal meer vertrouwen, meer begrip
krijgen. En wie zich buitensluit, wie niet meedoet, wie enkel onbegrip
vertoont, ook het laatste dat hem met zichzelf, met de anderen en met
God verbindt, ook dat laatste zal hem ontnomen worden.
Het woord Gods is als een vriend: jij maakt er ruimte voor en het maakt
ruimte voor jou. Ons geloof, ons Godsvertrouwen – wij leren dat
steeds opnieuw weer van Jezus die ons voorgaat wanneer de boeken opengaan
– ons vertrouwen is een geschenk, een licht waarin we leven. Mogen
God met ons zijn.
Sloten – 5e zondag door het (A-)jaar
Jesaja 58,7-10; Matteüs 5,13-16
“Daar
gaan we weer!” Ik zou me kunnen voorstellen dat u dat denkt als
u de woorden van de eerste lezing hoort. We moeten ons eten weer delen
met wie honger heeft, zwervers opnemen, naakten kleden. Niet dat we ertegen
zijn om mensen te helpen. Integendeel, maar de noodzakelijke hulp, de
vele hulp die nodig is, dat kan toch niet het enige zijn waar we het eigenlijk
voortdurend over hebben, in de kranten, op de tv. Er is zoveel nood in
de wereld. Wat kunnen wij doen?
Dus, terecht dat we toch een beetje met opgestoken kraag luisteren naar
Jesaja. Maar U begrijpt ook wel dat deze tekst een klein stukje is uit
een groter geheel. En als je een stukje tekst uit een groter geheel haalt
bestaat de kans dat je toehoorders, de mensen, op het verkeerde been worden
gezet.
Jesaja 58 begint met God die tegen Jesaja zegt dat hij met een stem als
een toeter moet rondbazuinen dat “het huis van Jacob”, het
volk, aan het werk zal moeten gaan. Je moet tot andere instellingen te
komen. Je mag je arbeiders niet afbeulen, je moet stoppen met naar elkaar
te wijzen en je neus op te halen. Als je vroom praat maar corrupt handelt,
dan laat je niet zien waar de hemel, waar God voor staat. En dan, het
wordt tegenwoordig gewoon wegvertaald, iets zo moois, zo intens diep gezegd:
“Weet je dan niet dat je elkaars vlees bent”. Je kunt je niet
aan elkaar onttrekken. Dan snij je in je eigen vlees. Daarom ook doet
het ons pijn om te zien hoe de wreedheid en de barbarij mensen naar het
leven staat.
Ja, zoals de media ons tot getuigen maken van een wrede wereld –
daar is geen ontkomen aan. Het enige wat je daaraan kunt doen is in je
eigen leven van elke dag gewoon een goed woord te hebben van de ander,
voor de mens naast je. Want goedheid is niet vanzelfsprekend. En probeer
te helpen dat je naaste de eerste dingen die nodig zijn krijgt. Want delen
is vermenigvuldigen. Als je de ander geeft haal je bij jezelf de duisternis
weg. Het volk dat in duister wandelt zal een groot licht zien.
Vorige week zijn we in onze kerken begonnen met de Bergrede, de grote
toespraak van Jezus op de berg voor zijn leerlingen. Een wonder van een
preek. Jezus’ woorden zoeken daar als het ware, hoe Hij Zijn leerlingen
kan fine-tunen kan afstemmen op het verhaal waar het Evangelie van Matteüs
vol van is. Vorige week hoorden we het achtvoudige Zalig ben je wanneer
je … Toen ging het over de mensen die wezenlijk arm en eenvoudig
zijn, die God vertrouwen, de treuren over de boosheid en de angst alom
in onze wereld, over de mensen die gevoelig zijn, die je aanvoelen en
met je meegaan.
Zalig de mensen die
hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, naar het geschieden van Gods
Goede Woord, naar Jezus zelf. Vandaag horen we de woorden over het licht
en de stad op de berg. Licht is nodig om te zien waar je gaat. En ja,
het is moeilijk je voeten toe te vertrouwen aan de grond wanneer je niets
kunt zien. Dan gaan de ogen als vanzelf naar de stad je je van verre kunt
zien, die Jezus ook voor zich ziet, de stad op de berg, Jerusalem. Het
gaat dan niet over het Jerusalem van nu dat zijn grenzen weigert te accepteren.
Het gaat over het Jerusalem waar Jezus vanaf het begin van zijn Evangelie
naar op weg is. Wij weten hoe het daar zal toegaan. Wij weten en gedenken
elk jaar, elke zondag en misschien zelfs dagelijks, hoe Hij ondanks alles,
vertrouwt op Zijn Vader en ons uitnodigt mee te gaan in dat vertrouwen,
“Onze Vader” .
In de eerste eeuwen van het christendom waren nogal wat mensen verwonderd
over hoe christenen met elkaar omgingen. Die mensen vingen elkaar op,
gaven om elkaar. En wie niets had kreeg, te eten, kleding, onderdak. Dat
was de dienst van de diaconie. Die mensen deden wat velen in en rond de
kerken nog steeds doen of proberen te doen. We bidden dat ook. Als je
bidt “Onze Vader”, dan weet je dat de mensen naast je en voor
je, achter je, op een of andere manier door de woorden van Jezus je broers
en zussen zijn. Een stad op de berg kan niet verborgen blijven.
Moge dat zo zijn.
Kerstdag
2016 Engelbewaarders Badhoevedorp
Jesaja 52,7-10; Johannes 1,1-18
Waarschijnlijk zijn
de meesten van jullie vannacht ook hier geweest. Kerstmis is niet alleen
meer de sfeer waarmee we ons omgeven, het groen, het rood, de lichtjes,
maar Kerstmis heeft ons ook een beetje bezit genomen, in dienst. Op de
eerste Kerstdag is dan de evangelielezing toch een soort overval. Niks
herdertjes, niks koning of schaapjes. Het evangelie van Johannes opent
met een tekst die op het eerste gehoor niets van Kerstmis heeft. Hebt
U het gehoord.
Johannes hamert met de woorden op ons trommelvlies door om te beginnen
een paar woorden te herhalen, als het niet oneerbiedig is: “er in
te rammen”: woord, woord, woord, God, God, God, geschieden, geschieden,
geschieden, leven, leven, licht, licht, duisternis, duisternis. En dan
begint het eeuwige verhaal: de duisternis neemt het niet aan. Hij komt
bij zijn eigen mensen en ze nemen hem niet aan. En dan komt de stem van
Johannes uit het dal omhoog: wel aannemen, wel aannemen.
Alsof we het maar moeten aannemen. Volgens Johannes kan dat. Hij zegt:
je bent een kind van God. De burgerlijke stand, het hele administratieve
systeem, alle functies en rollen die je hebt voor de mensen met wie je
om gaat – naast dat alles, zelfs vóór dit alles, ben
je een kind van God. Hoe ben je dat dan, kind van God? Dan begint het
verhaal weer opnieuw: woord, woord, woord, God, God, God, geschiedenis,
leven op “licht in de duisternis”.
Johannes zet om te
beginnen alles op één kaart. Het WOORD. “Het woord”
is uit de wereld van alles het eerste dat zich losmaakt, de eerste uitzondering,
afzondering. Woord! Voor ons is niet zo gewoon als spreken. Spreken spreekt
vanzelf. We merken zelfs niet dat spreken het gif dat onze wereld werkelijk
teistert bij wijze van spreken IS. Mensen praten zichzelf en de anderen
om ons heen gek en dan vallen de doden bijna zonder einde.
Maar als het woord het eerste is, dan zou een ander verhaal kunnen beginnen.
Want het eerste dat bij woord hoort is HOREN, luisteren, even
stil zijn, opademen, de woorden tot je laten doordringen, in je opnemen.
Volgens Johannes zijn wij KIND VAN GOD. Dat gaat uiteraard niet ten koste
van je vader en moeder, maar die hebben jou de verhalen verteld waar ze
zelf ook in geboren zijn. Verhalen op hoop van zegen. En dat verhaal van
het kind in de kerststal werd zo verteld, gevierd, dat je jezelf nog ziet
zitten in de grote kerk met al die grote mensen en die liederen. Onze
wereld is een wereld die ons om te beginnen in woorden, in taal, in stilte
en vertrouwen gegeven is, hen en ons. Door zoveel generaties heen.
Het kind van Kerstmis is het begin van een nieuw leven. Heden is U de
Heiland geboren, iemand die ons heelt, die ons op een nieuwe wijze bij
de tijd brengt. Het kind dat ons leren zal: Uw koninkrijk kome. Niet het
koninkrijk van haantje de voorste, niet het koninkrijk van de grootste
mond, maar het koninkrijk dat begint met stilte en verwondering. Het kind
dat de herders zien en de koningen komen aanbidden leert ons, op een andere
manier over onszelf denken. Wij zijn kinderen van God, broers en zussen
van elkaar. Wij krijgen een wereld om te delen en vrede op aarde. Door
het woord delen we ook elkaar, delen we wat we leven. Het woord is
licht in duisternis.
Als je niet kunt horen,
- luisteren moet je ook leren!, - is God onzin. Je kunt God niet bedenken.
Ik kan jou ook niet bedenken. Ik kan zelfs mezelf niet denken. In Nederland
wordt dat steeds actueler. Niemand luistert, iedereen heeft gelijk, en
geloof levert niets op, dus wat zou je investeren!
Er is maar één andere weg. Vandaag vertelt Johannes dat
het gaat over het woord, over iets dat je hoort. Dus niet over een impuls
op je trommelvlies dat door je zenuwsysteem op een of andere manier als
trilling vertaald wordt en … Nee, een woord, iets dat je hoort.
Ook als je nog niet weet wat horen is, je hoeft het niet eens te weten
wat horen is – maar een woord om te horen, om bij op te zien en
elkaar aan te kijken.
Zo staan we met Kerstmis stil bij en rond de kribbe. Ach, kind, arm kind,
een hele wereld nog voor je, een wereld die hard voor hem zal zijn. Ook
wij, als je niet oppast. Och God. Om bij op te zien en elkaar aan te zien.
Hij geeft ons Zijn Woord, een Woord om te delen.
Jan Engelen
Om te beginnen: God schept de hemel en de aarde,
de aarde: woest en leeg – duisternis over de vloed
en geest van God over de wateren. En God spreekt: Licht … Genesis
1,1vv
Johannes
1,1-18
1. Om te beginnen
is het Woord
en het Woord is bij God
en het Woord is God.
2. Dit is om te beginnen bij God.
3. Alles geschiedt door het Woord
en zonder dit geschiedt geen ding dat geschiedt.
4. Daar is leven in,
en het leven is het licht voor de mensen.
5. En het licht schijnt in de duisternis
en de duisternis neemt het niet aan.
6. En er geschiedt:
een mens van God gezonden
en zijn naam Johannes.
7. Hij komt tot getuigenis om te getuigen omtrent het licht
opdat allen zullen geloven door het/hem
8. Niet hij is het licht maar opdat hij zal getuigen omtrent het licht.
9. Het licht is het waarachtige licht.
Het verlicht iedere/heel de mens die naar de wereld komt.
10. Hij is in de wereld,
en de wereld is door Hem geworden, en de wereld kent Hem niet.
11. Hij komt tot het zijne, en de zijnen nemen Hem niet aan.
12. Maar allen, die
Hem aannemen,
hen geeft Hij macht om kinderen Gods te worden, hen, die in zijn naam
geloven;
13. die niet uit bloed, noch uit de wil van het vlees, noch uit de wil
een man, maar uit God geboren zijn.
14. En het woord geschiedt
(als) vlees en het slaat zijn tent op in ons
en wij aanschouwen zijn glorie, glorie van bij de Vader vandaan vol genegenheid
en waarheid.
15. Johannes getuigt
omtrent hem, en hij roept zeggend:
Deze is het van wie ik zeg: Die na mij komt geschiedt voor mij want hij
is eerder dan ik.
16. Uit zijn vol-zijn ontvangen wij allen genegenheid op genegenheid.
17. De Tora wordt door Mozes gegeven: genegenheid en waarheid geschieden
door Jezus Christus.
18. Niemand heeft God ooit gezien.
De eengeborene die in de schoot van de vader is, Hij legt uit.
Zondag
16 oktober 2016 29e zondag door het jaar Engelbewaarders Badhoevedorp
Exodus 17,8-13; Lucas 18,1-8
Het zou mij niet verbazen wanneer U naam Amalek niet kent. Eens in de
drie jaar kunt U deze naam in de kerk horen noemen en daar houd je geen
herinnering of kennis aan over. Bovendien: Amalek – Nooit van gehoord.
Wat moet je met een naam die je niks zegt? Maar voor bijbelse mensen roept
de naam Amalek direct twee verhalen op. Amalek is als het ware een roepnaam
voor alles wat laf is en gemeen. Amalek hoort bij het bijbelse grondverhaal
dat steeds weer vertellen wil over de bevrijding uit de slavernij en de
onwaarschijnlijk moeilijke tocht door het leven van 40 jaar woestijn,
een leven lang.
Stel je voor. De bevrijding uit de slavernij is nauwelijks begonnen, de
overtocht langs het water dat als een muur is blijven staan, is net voltooid,
de eerste honger is bedwongen dank zij het manna dat uit de hemel valt
en de eerste dorst is met water uit de rots gestild. Dan, terwijl het
bijbelse volk net aan de dood ontkomen is, komt daar het volk van Amalek!
De Amalekieten weten wel weg met die armoedzaaiers in de woestijn. Terug,
terug de woestijn in! De zee in! De slavernij in! Terug! Dat slaven vrij
worden, dat gekromde mensen geholpen worden om overeind te komen, dat
kleine mensen voor vol moeten worden aangezien: NOOIT!. Wie voor een dubbeltje
geboren is mag nooit een kwartje worden. Amalek is principieel tegen iedere
verbetering. Daarover gaat het eerste verhaal het verhaal dat we vandaag
lezen. Het tweede verhaal geeft als het ware een toelichting. We vinden
we aan het einde van veertig jaar bijna. Daar duikt Amalek weer op in
de woestijn. Ze vallen het volk in de woestijn aan. En hoe dan ze dat?!
Ze vallen het volk van achter aan, in de rug. En U begrijpt: achteraan
de karavaan lopen de oude en de zieke mensen, en de moeders met hun kinderen.
Amalek, dat zijn de bijbelse Nazies, de lafaards. Als gieren vallen ze
aan op wie bijna niet vooruit kan. Vandaag beweren ze: bevrijding bestaat
niet! Terug het water in, terug naar de slavernij. Wat dan gebeurt is
een pracht stuk toneel.
Terwijl het volk onder leiding van Jozua de strijd aangaat krijgt Mozes
van God de opdracht om de berg op te gaan. Iedereen beneden kan hem boven
op de uitgestoken rots zien. Mozes hij overziet wat zich beneden afspeelt.
Met de staf van God in de hand moet Mozes zijn handen uitstrekken over
het volk. Beneden. Die staf – dat begrijpt U wel - staat voor alles
wat Mozes tot Mozes maakt. Hij is de leraar, hij geeft leiding aan de
bevrijding waarvoor het volk zelf op weg moet.
Zolang Mozes zijn armen omhoog houdt heeft het volk de overhand. Maar
hoe lang houd je dat vol, je armen omhoog te houden? Het is een gevecht
op leven en dood. Het duurt en duurt, en Mozes met zijn handen omhoog
kan niet meer. Wat nu? De twee mannen die met hem omhoog geklommen zijn
dragen een rotsblok aan voor Mozes. Dan kan hij gaan zitten. (De bijbelse
leraar gaat altijd zitten. Ook Jezus. Als de leraar zit komen degenen
die leren willen om hem heen staan en zitten. De leraar is het midden
van de kring.) Mozes gaat zitten en de twee mannen pakken elk een arm
van Mozes. Zo houden zij de armen van Mozes omhoog. Ze ondersteunen de
vermoeide armen van Mozes. Tot de zon onder gaat. Zo verslaat Jozua Amalek.
Jozua heet in de griekse vertaling van de hebreeuwse bijbel Jèsoes,
Jezus. Jozua, Jezus verslaat in de schaduw van Mozes met opgeheven armen
Amalek. U mag zelfs denken aan Jezus’ houding aan het kruis. Zo
verslaat Josua onder leiding van Mozes Amalek. De toekomst gaat open.
De lange reis gaat verder, kan beginnen.
Leraar
Jezus leert zijn vrienden in gelijkenissen. Hij vertelt hen een verhaaltje
en daar kunnen ze zelf op reageren, over denken. Hij vertelt niet zo maar.
Hij verhaal van vandaag vertelt met het oog op altijd bidden en niet verzaken.
Eerst dat altijd van altijd bidden. Dat betekent hier niet voortdurend
of continu bidden, zonder ophouden. “Altijd” betekent hier
meer "op de tijden die er voor staan", de gestelde tijden. Welke
tijden staan daar dan voor? Vermoedelijk betekent dit in de bijbelse traditie
naar de tijden die teruggaan naar de liturgie in de Tempel, bij het openen
en het sluiten van de dag. Want elke dag begon en eindigde in de Tempel.
En als het licht op de zevenarmige kandelaar werd aangestoken, dan was
dit licht een herinnering aan het licht van de afgelopen dag om de nacht
door te komen, met het oog op de komende dag. Dat licht was een brandende
pit op olijfolie. De leraren zeiden: "De zoete olie uit de bittere
vrucht". De gezette tijden waren de hoogtijden in de Tempel. Jezus
in het verhaal van Lucas vindt dat je je aan vastigheid moet houden, aan
de gezette tijden. Waarom moet dat? Je moet niet opgeven, niet versagen.
De tekst komt heeft hier een bijbels ongebruikelijk woord: enkakein. En
is in, naar binnen toe. Dan komt een werkwoord waarin kakos te herkennen
is, slecht, niet goed. Je moet niet enkakein, niet versomberen, niet:
“het wordt nooit meer, maar altijd minder”. Je moet niet indutten,
niet afwezig zijn, niet "ik ben er niet" of “geef mijn
portie maar aan fikkie”.Je kunt je beter laten opladen en toerusten
door op de gezette tijden te doen wat goed is om te doen. Goed.
Dan volgt de vraag: Waarom moet je niet versagen? Daarvoor heeft Lucas
het verhaal over de rechter die geen rechter is. Het is een merkwaardige
rechter. Hij heeft lak aan God en aan de mensen. Het doet hem niks. Maar
deze flierefluiter heeft pech. Hij komt deze weduwe tegen. Weduwen en
wezen zijn in de bijbel mensen die er alleen voor staan, die niemand hebben
die het voor hen opneemt, zeg maar de kwetsbaren bij uitstek. Maar deze
kwetsbare weduwe heeft een geheim wapen. Zij weet niet van ophouden. Ze
blijft als een lastige bij gonzen rond zijn hoofd. Dat mens houdt niet
op! Haar niet aflaten krijgt hem op z'n knieën. Het is een zwaktebod,
dat wel. De rechter doet geen recht omwille van het recht, maar dat doet
er voor haar niet toe. Het resultaat is precies wat de weduwe beoogt,
dat haar recht geschiedt. Zij laat zich regelmatig horen en daarom geeft
de onrechtvaardige rechter haar gehoor. Gehoord worden: tot je recht komen.
Jezus zegt: als die onrechtvaardige vader dank zij die steeds terugkerende
stem gehoor geeft, hoeveel te meer dan God. Hij kan niet onbewogen blijven
wanneer zijn uitverkorenen dag en nacht tot hem roepen, misschien mag
je beter vertalen: hem roepen, hem noemen, hem een naam en een plaats
geven in hun leven. Hij zal hun spoedig recht verschaffen. Dan komt plotseling
een vreemde zin.
Hij zal hun spoedig recht verschaffen. Maar zal de mensenzoon bij zijn
komst geloof op aarde vinden? Dat combineer ik niet! Wat heeft dit te
maken met het voorafgaande? En waarom staat hier "de mensenzoon"?
Mens, in het hebreeuws adaam, kind van Adam, kind van de mens, kind van
de rekening. Alsof het risico bestaat dat naar dit kind niet omgekeken
wordt.
Onze kwetsbaarheid is die van de mensenzoon, is die van de weduwe. Wij
kunnen alleen de tijden in acht nemen. Dat zal God grootmoedig maken.
Dan zal de mensenzoon vertrouwen vinden op aarde. Door hier samen te bidden,
werken wij op onze wijze aan de weg van de Heer: "Uw rijk,moge dat
komen." En mogen we dat ook een beetje zien zoals we hier samengekomen
zijn om te bidden en te zingen, om Hem te gedenken die zich geeft aan
ons wanneer wij het heilige brood samen delen zoals Hij ons dat gevraagd
heeft en opgedragen.
Moge dat zo zijn.
Vreugdehof
zondag 2 oktober 2016 - 27e zondag door het jaar
Habakuk 1, 2-3; 2,2-4; Lucas 17,5-10
Woord van
welkom
Aan het evangelie van vandaag gaan een paar woorden vooraf die zeggen:
geef de kleinen geen ergernis. Je moet op de kleinen letten. Het zou best
kunnen zijn dat het kleine kostbaar is, omdat het zo vol groeikracht is.
We zeggen ook “klein maar dapper”, of “wie het kleine
niet eerst …”
Bij “het kleine” denk ik ook graag aan een paar woorden. Als
je een paar woorden hebt … “Onze Vader”, een paar woorden,
een hele wereld van vertrouwen. Zingen we: Het woord dat U ten leven riep
…”
Na “Aanbidt en dankt” …
Openingsgebed
Heer onze God,
Zie ons hier bijeengekomen om te horen naar uw woord, om te zingenen te
bidden en uw gave met elkaar te delen.
Wees Heer met ons in dit uur. Neem ons op in de Vrede van Uw Woord en
geef dat wij U mogen verstaan, hier vandaag, omwille van Uw lief kind,
Uw Zoon, onze ….
Lezing uit
de Profeet Habakuk
Hoe lang nog Heer moet ik schreeuwen en hoort U het niet.
Ik schreeuw het uit tegen U, - geweld! - maar U bevrijdt niet.
Waarom laat U mij onrecht voelen en pijn
en vechten geweld en twist met elkaar.
En de Heer antwoord mij. Hij zegt: Schrijf het visioen op en laat het
op tafelen duidelijk zien zodat hij die leest het goed kan lezen.
Dit visioen wacht op zijn vastgestelde tijd
het hunkert naar zijn vervulling en liegt niet.
Ook als het duurt en je moet erop wachten, -
het komt vast en zeker - en blijft niet uit.
Wie opgeblazen is, zijn ziel is niet recht,
maar de rechtvaardige zal door zijn vertrouwen leven.
We zingen nu “het
woord des Heren is volmaakt”
Tweede lezing
Lucas 17,5-10
De apostelen zeggen tegen de Heer: Geef ons vertrouwen!
De Heer antwoord: Als je het vertrouwen hebt van een mosterdzaadje
dan zul je tegen deze moerbeiboom zeggen: trek je wortels los en plant
je in de zee – en hij zou naar jullie luisteren.
Wie van jullie die een knecht heeft om te ploegen en te hoeden
zal als hij van de akker komt tegen hem zeggen:
kom mee en ga aanliggen om te eten.
Zal hij niet tegen hem zeggen: maak iets klaar zodat ik kan eten
en omgord je en bedien me zodat ik kan eten en drinken.
Daarna kun je ook zelf eten en drinken.
Hij is zijn knecht niet dankbaar omdat hij gedaan heeft wat hem opgedragen
was.
Zo moeten ook jullie wanneer je alles gedaan heb wat je is opgedragen,
zeggen: wij zijn gewoon maar knechten. We hebben gedaan wat we moesten
doen.
Overweging
Ik weet niet hoe het
U vergaat, maar ik erger me een beetje aan die Heer van het evangelie.
Ik vind niet at hij op een leuke manier met zijn knecht omgaat. Het lijkt
er bijna op dat die knecht die terug komt van het veld, nieteens even
mag uitrusten. Ik zie me al in de hitte van het middenoosten. Na een dag
in de zon met een doek om je hoofd tegen de stralen thuis meteen een schort
om en eten maken voor die Heer. Dat kan toch ook anders. Het is bijna
zo blafferig. Je hoeft je personeel toch niet af te blaffen.
Afblaffen staat niet in het verhaal. De Heer zegt alleen maar dat een
dienaar een dienaar is. En dat zegt hij tegen de apostelen die bij Jezus
komen en meer geloof vragen. “Heer, geef ons meer vertrouwen”.
En dan krijg je ook weer zo’n vreemd antwoord waar je geen touw
aan kunt vastknopen. Dat je met geloof een boom kunt verplaatsen. Zoals
andere evangelisten vertellen over een geloof dat bergen verzet. Je zou
met geloof je ziek-zijn te lijf willen gaan, maar je weet toch dat dat
niet gaat. Wat wil het evangelie nu eigenlijk?
Komt de eerste lezing ons misschien een beetje te hulp? Die begint ook
met zo’n merkwaardige toonzetting. Habakuk.
De eerste lezing begint boos, verwijtend. Waarom toch! en hoe lang nog!
Zet de tv maar aan en je stelt die vragen. Waarom toch! Hoe lang nog!
Bij deze woorden van Habakuk denk ik: het leven komt aan je lijf. Het
doet pijn. De Naam Jezus betekent dat God voor ons bevrijding wil zijn,
de heer bevrijdt – maar mag daarvan dan iets te merken zijn.
Wij weten allemaal wat er zal gaan gebeuren als Jezus naar Jerusalem gaat.
Hoe lang nog! Het zal niet lang meer duren. Voor mijn gevoel geeft de
profeet ons alle tijd en woorden om te zeggen wat ons pijn doet. Habakuk
is maar een kleine profeet. 49 Regeltjes. Maar er is alle ruimte uitgetrokken
voor de mens die zich realiseert wat er gebeurt. Waarom toch. En even
beslissend zegt de tekst: schrijf het op, zorg dat wie leest er niet omheen
kan. Het visioen mag en kan niet verloren gaan. Dromen van vrede is essentieel
om het te kunnen volhouden. Dromen van vrede. Of gewoon adem halen, tijd
nemen, wat komt proberen. Dat klinkt kwetsbaar en onzeker, maar is leven
niet altijd in vertrouwen proberen wat op je afkomt.
Tegenover ons wel en wee staat een geloof dat bergen verzet.
Daar willen de leerlingen meer van hebben. Geef ons meer geloof. Alsof
dat beetje dat je hebt niet voldoende zou zijn. Volgens Lucas hoef je
niet groot te gaan op je groot geloof. Het is allemaal veel onopvallender,
veel gewoner ook. Ogen die je aanzien. Wat is gewoner en alledaagser,
maar wat kan ook tegelijk meer ontroerend zijn.
En ik denk dag die gedachte Lucas terugbrengt bij zichzelf. Als je tegen
hem zegt: wat heb jij een fantastisch verhaal geschreven over Jezus, in
geuren en kleuren, van Kerstmis tot Pasen en Hemelvaart, alles en alles.
Lucas zal zeggen: ik heb gewoon gedaan wat ik kon doen, moest doen. Het
is mijn steentje. En ik denk dat dit ook de woorden van Jezus kunnen zijn,
en van God zelf. Jezus en zijn vader, zij willen er zijn voor ons. Dat
is alles. Je hoeft daar geen drama over te maken. Misschien kun je er
iets in zien, is het een voorbeeld voor je, een woord ter bemoediging.
Moge onze lieve Heer met ons zijn.
25
september 2016 – 26ste zondag door het jaar – Engelbewaarders
Badhoevedorp
Amos 6,1a.4-7; Lucas 16,19-33
Tekoa is een klein dorp, een kilometer of 4 van Bethlehem. Als je in Tekoa
bent zie je het Herodion boven de daken van het dorp uitsteken. Herodion,
het paleis op de berg, in de berg, waar Herodes zich veilig kon wanen.
Tekoa heeft naam gemaakt door de profeet Amos, als het niet al te oneerbiedig
klinkt zou ik zeggen: een klein rotprofeetje. Negen kleine hoofdstukjes.
Hij was eigenlijk een boer, een schapenfokker met een paar moerbeibomen,
een man van het land. Maar de bliksem sloeg bij hem in. En die kleine
Amos gaat te keer als een berg, tegen Jerusalem, tegen Samaria. Jerusalem
en Samaria. In twee stukken was het land uiteengevallen na David en Salomo.
De deuren van de paleizen moeten ver hebben opengestaan want alleen dan
maak je indruk, win je de sterrenslag van het groot vertoon van de groten
van de aarde. Onbekommerd voelen ze zich veilig, liggend op hun ivoren
bedden. De lammeren en de kalveren vreten ze op, de toekomst gaat naar
de Filistijnen, - overladen met wijn en olie - maar om Jozef bekommeren
ze zich niet.
Amos was maar een eenvoudig boertje, maar zijn ogen bedrogen hem niet.
Ik denk soms dat we bijbelteksten te braaf lezen, binnen een vroom randje,
eigenlijk onschuldig gemaakt. Bij Amos spat de woede eruit. Net zoals
bij Jezus. Woede, of radeloos diep verdriet – de ontzetting die
je overvalt als je ziet wat gaande is.
Het verhaal van Lucas zie ik altijd voor mij. Een poppenkastspeler, een
verteller verdwijnt in zijn zak met poppen en tovert daar twee figuren
uit. Een rijk man die blub blub blub blub. Purper, fijn linnen en elke
dag feest. Hoempapa, niet te kort, het houdt niet op. De toehoorders moeten
daarin ook het tempelgebeuren in gezien hebben. Elke dag een feest. En
er is een bedelaar. Hij heet niet eens man of mens, zoals die rijke man
of men. Die rijke is binnen en die arme ligt op de drempel. Hij telt niet
mee, ligt eruit. Alleen voor een paar honden bestaat hij. Die likken zijn
wonden. Maar deze twee figuren gaan dood en ze gaan ons helpen voor een
kijkje achter de schermen. Het verhaal doet dat bijna humoristisch. Luister
maar. De arme sterft en wordt door engelen gedragen in de schoot Abraham.
Bijna een tekenfilm met heel veel sterretjes: gedragen in de schoot van
Abraham. Precies 10 woorden in het Grieks. Ook de rijke stierf en werd
begraven. Dat is in het grieks één woord.
”Door engelen gedragen in de schoot van Abraham” en “begraven”.
Dat is dus klaar! Nee, nu begint het pas. In de diepte van het dodenrijk
ziet hij van verre Abraham en Lazarus in zijn schoot. (De schoot van Abraham,
wie zit daar? Isaak. De zoon van Abraham, de zoon van de vader. Als je
een beetje doordenkt dan is Lazarus in het verhaal iemand als Jezus, dé
zoon van de vader – en gaat dus dit verhaal over dood en verrijzenis.)
Eén druppel water zou hem de koning te rijk maken. Maar dat gaat
niet. Abraham kan niet alles. Dan zijn er nog vijf broers. Vijf, zoveel
als er boeken zijn van de Torah, de vijf boeken van Mozes. Met de rijke
erbij waren ze met zijn zessen. Hadden ze de bedelaar opgenomen dan zouden
er zeven zijn, alles rond. Waarschuw mijn broers asjeblieft. En dan geeft
Abraham volgens Jezus een antwoord dat wij nooit zouden verwachten. Als
je niet luistert naar Mozes en de Profeten, dan luister je ook niet als
iemand uit de doden opstaat. Midden in de roos en best een beetje huiswerk
voor ons. Je kunt leren luisteren. Daar is een weg. Dan moeten de boeken
open. Alleen daar leer je: “Onze Vader”. Jan Engelen
23e
zondag
Sloten Sint Pancratius
zondag 04 september 2016 23e zondag door het jaar
Wijsheid 9,13-18b; Lucas 14,25-33
Zeker in het verleden is ons in de kerk vaak te verstaan gegeven dat we
ons leven moesten beteren. Je best doen en je leven beteren. Bidt voor
ons zondaars. Iemand vertelde me dat haar broertje altijd uit volle overtuiging
bad: “Bidt voor ons ‘s zondags”. Christen zijn betekende:
wij doen ons best. We gaan ervoor. Alsof het evangelie op de eerste plaats
over ons gaat. Maar het Evangelie, het Goede Verhaal, dat is Jezus. Dat
is: hoe hij naar ons toe komt, hoe hij hart voor ons heeft en wij hem
ter harte gaan. Hij gaat, zoals we wel weten maar nog veel te weinig aanvoelen,
voor ons desnoods door het stof.
Ik bedoel dit. In onze kultuur gaan we vooral voor de winnaars. We
are the champions. Dat willen we weten. Alsof een winnaar niet betekent
dat veel anderen verliezers zijn, losers. Maar het evangelie
van vandaag lijkt vooral te willen zeggen dat je alleen maar winnaar kunt
zijn als je bereid bent te verliezen. Heel veel van wat je hebt en bent
zul je moeten verliezen om uiteindelijk toch een beetje terecht te komen,
gevonden te worden. Dat is het verhaal van je kruis opnemen, hoe vreemd
het ook klinkt: je leven voor lief nemen. Je leven, ook je moeiten en
je zorgen, voor lief nemen.
Vele menigten trekken op met Jezus. Hij kijkt hij om. We horen die moeilijke
woorden. We horen hoe hij kijkt. Hij draait zich om. Voor mij is dat een
regel uit het verhaal over Jezus die zijn kruis draagt. Jezus draait zich
om naar die vrouwen die hem beklagen. Huil niet over mij, maar huil over
jezelf en je kinderen. Waar Hij mee bezig is, zijn reis naar Jerusalem,
het zal alles vragen, ook van Hem. Het is blijkbaar niet eenvoudig je
los te maken. Wie kan dat, leerling zijn? Want leerling zijn is blijkbaar
ook je eigen kruis op je nemen? Je leven voor lief nemen, op de koop toe
nemen.
Het lijkt erop dat het gaat zoals bij het bouwen van een toren of bij
een koning die tegen een ander optrekt. Moet je die toren wel bouwen?
Moet je die oorlog voeren of moet je vrede aanbieden, vrede vragen? Het
is een zaak die om rekenen vraagt, om overleg. Alles is in het geding.
In het evangelie betekent leerling zijn alles inzetten. Een kwestie van
afzien. Waarom afzien?
Nu Jezus begint aan zijn weg naar Jerusalem, begint er iets dat voor de
verteller van het evangelie volstrekt nieuw is. Het gaat wellicht niet
zozeer over wat wij vroeger zo nadrukkelijk leerden over zelfverloochening,
afzien van ons eigen comfort.
In het evangelie van vandaag is aan de orde het opgeven van de standpunten.
Want het verhaal van Lucas is ondanks alle eeuwen volstrekt nieuwe dat
de Messias is. Dat Jezus de Messias is, en hoe het dat is – door
voor ons door het vuur te gaan, het hout van de schande te dragen –
dat kun je niet beredeneren. Het messiaanse programma is niet een plannetje
dat je op je vingers uit kunt tellen.
Tegelijk:
eigenlijk is het heel simpel: als iemand van je houdt ben je niets en
nergens meer. Dan is er geen houden meer aan. Dan begint een ander leven,
een heel ander verhaal, een goed verhaal, een evangelie. Geloof het of
niet, maar in het evangelie is het waar: voor niets gaat de zon op. Om
daarvan getuige te zijn, zijn wij hier vandaag bij elkaar gekomen.
& Moge God met ons zijn.
Jan Engelen
---
Sloten
– St. Pancratius zondag 28 augustus 2016 22e zondag door het jaar
Sirach 3,17-18.20.28.29; Lucas14,1-14
Bij de voorbereiding van de dienst van vandaag begon ik me direct al te
ergeren aan de eerste lezing. Dan moeten we weer bescheiden zijn, alsof
wij heel de dag rondlopen en alles claimen, inpikken voor onszelf. Maar,
hoe voor de hand liggend het ook lijkt op het eerste gehoor, misschien
gaat de lezing daar helemaal niet over. Ik herinner me als de dag van
gisteren dat ik 45 jaar geleden drie wereldberoemde geleerden opzocht
n Parijs. Het waren alle drie eenvoudige, vriendelijke, belangstellende
mensen. Hun warmte en nabijheid ontroert me vandaag nog. Daar is de eerste
lezing op uit. God zoals we Hem kennen van Jezus, is niet iemand die zich
hooghartig opdringt aan de mens, niet Iemand die je wil buigen en breken.
Als wij over God denken moeten we kijken naar het kind van Kerstmis, of
luisteren naar Jezus, onderweg naar Jerusalem, de mensen zeer nabij, bemoedigend,
vertrouwen gevend. Wie Hem wil zien, Jezus, onderweg naar Jerusalem, krijgt
veel te zien.
Jezus is in het huis van een van de leiders van de Farizeeën. Denk
dan niet meteen aan schijnheiligen of stiekemerds, dat beeld klopt echt
niet. De Farizeeën zijn de toegewijden, mensen als U en ik die het
goed bedoelen, die wat van hun leven willen maken. Het is Sabbat. Brood
eten op Sabbat, op de dag van de Heer. De Sabbat laat zien hoe weldoende
God koning is. De eerste taak van de bijbelse koning is: de mensen brood
geven. We horen dus niet een krantenbericht uit ongeveer het jaar nul,
maar we horen een verhaal over wat er toe doet op de dag van “uw
koninkrijk kome”. We horen: zij blijven hem observeren. En zie:
een mens, een waterzuchtige.
In de officiële lezing wordt dit stuk weggelaten. Maar dat mag niet.
Dit verhaal over Jezus op de dag des Heren, op de dag dat De Heer Koning
is, vertelt ons hoe Jezus koning is, en hoe zij, die hem nauwkeurig in
de gaten houden, languit over hem vallen – languit, totdat hij gevallen
is onder zijn kruis.
Een waterzuchtige, dat klinkt ons vreemd in de oren. Maar U weet wat er
mee bedoeld wordt want U kent het beeld van de tv. Die kindertjes met
hun opgezwollen buikjes, enkel ondervoed. Met bijna holle ogen kijken
ze ons aan door het tv-beeld. Het is Sabbat, de dag dat de Heer koning
is, en zij observeren hem – en er is deze stakker, opgezwollen.
Een en al honger – denk ook aan hongeren en dorsten naar de gerechtigheid,
naar het geschieden van het woord, “uw wil geschiede, zoals in de
hemel zo ook op aarde.”
Wat nu. Sabbat, genezen of niet! En niemand zegt wat. Alsof dat een vraag
is!
Zij rustten. Voor hen is het geen vraag nu het sabbat is. Zij zwijgen,
maar hij neemt hem erbij zegt de tekst, maakt hem vrij. Zo is Jezus koning
op de sabbat. Als je zoon of een rund in de put valt haal je hem eruit,
erbij. En zij zeggen niets. Zij zijn met iets anders bezig heeft Jezus
gezien.
Hij ziet hoe druk ze bezig zijn een goede plaats te vinden. Al U auto
rijdt maakt u dat vaker mee. Voordringen, de ander wegduwen. Alsof er
voor die ander geen plaats mag zijn. De wereld met al het geweld van vandaag.
Met moord en brand de vele verschoppelingen van deze wereld afduwen. Voor
hen mag er geen plaats zijn, vindt het geweld, terwijl hij als arme voor
je staat, waterzuchtig. Voor Jezus is hij kostbaar. Hij neemt hem erbij,
maakt hem vrij. Steeds opnieuw weer is dat ook het verhaal van de barmhartige
vader. Wij gaan Hem ter harte. Hem, onze Vader en zijn Zoon. Amen.
Jan Engelen
14
augustus 2016 Badhoevedorp,
HH. Engelbewaarders
Maria ten hemelopneming
Apoc 11, 19a; 12,1-6a. 10a. Lucas 1,39-56
Inleiding
naast de kruisiging is geen bijbelverhaal zo vaak geschilderd als de engel
Gabriel die Maria bezoekt. Ontelbare fresco’s uit de Renaissance
en vroegbarok. Er zijn afbeeldingen waarbij de vleugels van Gabriel als
een groot hemelscherm uitgespreid zijn over Maria. Ingetogen, met licht
gebogen hoofd en gevouwen handen, luistert zij. Soms zie je op die schilderijen
een open boek. Op een bidstoeltje uiteraard of zelfs een lessenaar, haar
bijbel open. Ben Hemelsoet, een van mijn leraren zei vaker: als Maria
haar bijbel niet gekend had zou ze geen woord van de engel begrepen hebben.
Je vraagt je af: werd Maria alleen al daardoor “in de hemel opgenomen”?
Dit gebeurt naar mijn stellige overtuiging ook met ons, wanneer de boeken
van alle verhalen, wanneer “het goede boek” open gaat. Laten
we bidden en zingen: Maria in de hemel opgenomen, beste mensen: weest
welkom. In de naam …
Meditatie
Mystieke roos, Toren van David, Ivoren toren, Gouden huis, Ark van het
verbond, Deur van de hemel, Morgenster. U moet die woorden nog kennen.
Als de rozenkrans gebeden was en het profiel van de kokosmat al diep in
je knieën zat werd de litanie van Maria gebeden. Daar kwamen al die
woorden vandaan. Gouden huis, Ark van het verbond, Deur van de hemel.
En wij herhaalden zonder ophouden “ontferm U over ons”.
Ik weet dat ik als klein jongetje – ik ben altijd een beetje verslaafd
geweest aan de kerk, ik kwam er graag – dat ik als klein jongetje
verbaasd was over deze woorden, onze woorden. Wij zeiden ze gewoon, hoorden
ze ook gewoon. Geloven is niet zoals mensen zo vaak denken, een kwestie
van overtuigingen of inzichten. Geloven is leven in een wereld van woorden,
van taal. Wij horen dat, wij spreken dat, wij voelen dat, zien het, zoals
hier in deze kerk. Zoals U in deze kerk het lieve gebaar van de wierook
kent die opstijgt - als onze gebeden. Taal, onze taal, woorden, onze woorden.
Een kwestie van ons.
Afgelopen week viel het mij op in een tv-serie. In de beroemde zestiger
jaren, vlak voor de zogenaamde revoluties van de zeventiger jaren, waren
de meesten mensen behoorlijk arm. Het eten was in de regel wel voldoende,
maar in vergelijking met nu simpel. De kleding, meisjesjurken die eindeloos
vermaakt werden. Mensen hadden niks, maar ze hadden wel elkaar. Er speelden
altijd kinderen op straat. Spelletjes deed je met elkaar. Dat soort spelletjes
doen de mensen nu met een loops telefoontje of een tablet. Daar hebben
we elkaar niet meer voor nodig. Het “ons” is ons ontvallen.
Dat hart van het geloven (credo, cor dare, je hart geven) is ons ontvallen
- terwijl wij in de kerk nu net leven van ons. Denk aan onze vader, broers
en zussen zijn we dan, wij samen. De kerken lopen niet leeg vanwege een
soort ongeloof, maar omdat we elkaar kwijt zijn. Onze woorden, onze taal,
onze vader, onze moeder. Als je niet oppast slipt alles weg.
15 augustus was een groot feest. Na al die liturgisch groene zondagen
is de kerk nu feestelijk wit. Meestal was de muziek uitbundig meerstemmige,
en in de kerken die dat hadden, - in mijn kerk was dat zo, - had je vier
misdienaars die tegelijk onder het gloria de wierooksvaten feestelijk
lieten zwaaien. Mensen brachten bloemen naar de kerk. Die werden gezegend.
Gekomen is de lieve Mei … de mei was Augustus geworden met een pracht
van bloemen overal. Rozen zijn nog steeds met lievelingsbloemen. Maria,
rozenkrans. Rozen en doornen. Maria heeft heel wat doornen gevoeld in
haar leven. Veel verdriet en zorgen van mensen waren haar ook zorg en
verdriet. De mensen herkenden dat, herkennen dat nog steeds Een kaarsje
aansteken als een teken van hier ben ik, een teken van hoop, een bescheid
vraag als “ontferm je ook over mij”.
Maria met ziel en lichaam in de hemel opgenomen. In 1950 werd dat tot
dogma verklaard. Niet katholieken in Nederland dachten daar het hunne
van, maar in feite was dit het gevolg van oude tradities zeker vanaf de
4e eeuw, die zeker wisten dat de moeder van Jezus in Gods verhaal met
de mensen een aparte, onvergankelijke plaats moest hebben. Dat kon niet
anders. Zo menselijk was God.
De eerste lezing tekent de kerk en tekent Maria als de vrouw met de zon
en de maan, met het licht en de tijden, een vrouw met haar kind, barensnood
en de vreugde om dit kind, haar kind, een nieuwe mens. Geen draak doet
daar uiteindelijk iets aan af. Uiteindelijk zal de onmenselijkheid niet
overwinnen.
Lucas tekent Maria in dat onooglijke dorpje Nazareth thuis, overvallen
door een engel met de blijde boodschap. Gedragen door Gods genegenheid
zou zij Zijn Zoon, het kwetsbare Kind van God, alle ruimte geven voor
zijn verhaal over God en de mensen, zijn droom, zijn koninkrijk.
Eigenlijk hoef je dan niks meer te vertellen in een preek. Dus het is
klaar? Ja. Maar ik wil er toch nog iets kleins aan toevoegen. De afgelopen
vijftig jaar is de geschiedenis van het Westen zich heel langzaam gaan
realiseren dat vrouwen eigenlijk ook mensen zijn. Dat zij iets te zeggen
hebben, dat ze iets kunnen. Emancipatie heet dat. De geschiedenis blijkt
steeds het verhaal van de onderdrukten die een weg naar vrijheid vinden,
krijgen, zoeken, nemen. Lucas is daarmee begonnen. De engel zegt: Wees
gegroet Maria, vol van genade, de Heer is met jou. En daar schrijft Lucas:
Zij ontroert bij dat woord en vraagt zich af wat de betekenis van die
groet mag zijn. Daarvoor heeft Lucas het alleen over mannen gehad. Maria
is de eerste vrouw. Het eerste wat zij doet is nadenken, aandachtig stil
staan bij. En zij zingt bij haar nicht Elisabeth haar Magnificat. Groot
is voor mij de Heer. Machtigen stoot hij van hun tronen, rijken stuurt
hij heen met lege handen, de armen richt hij op. Vrijheid en bevrijding.
Dat het leven uitzonderlijk is. Ik denk dat Maria dat onvoorstelbaar duidelijk
maakt.
Moge dat zo zijn.
Openingsgebed
Heer onze God,
in deze dienst van woord en communie gedenken wij met vreugde dat U Maria,
de Moeder van Jezus opgenomen hebt in uw droom van vrede, het hemelse
Jerusalem. Laat ons leren van haar onvoorwaardelijke trouw aan haar kind,
uw zoon en geef ons iets van haar vertrouwen op U onze vader. Wij wagen
het u dit te vragen omwille van uw lief kind, onze broeder, Jezus Christus
onze Heer, tot in alle eeuwigheid.
Gebed bij de gaven
Heer onze God,
wij zijn hier samengekomen als Uw gemeenschap hier in Badhoevedorp rond
uwe gave aan ons, Jezus Christus onze Heer. Zet ons op het spoor van uw
waarheid en leer ons te leven in het voetspoor van diezelfde Jezus, onze
Messias tot in eeuwigheid.
Slotgebed
Heer onze God,
U nodigt ons aan uw tafel om te delen wat Uw zoon ons geeft. Dankbaar
gedenken wij Maria, zijn moeder, voor altijd bij U. Wij vragen U bewaar
ons en neem ook ons op in het rijk van uw vrede. Dat vragen wij u ….
Sloten Sint Pancratius,
zondag 7 augustus 2016
19e zondag door het jaar
Wijsheid
18,6-9; Lucas 12,32-48
Inleiding
De eerste lezing van vandaag moet om te beginnen een beetje verwarrend
zijn. Zo van: waar gaat het eigenlijk over? Maar dat komt omdat wij ons
liever door ons zogenoemde verstand laten leiden dan door de herinnering.
Het scheppingsverhaal is voor ons het grote geheim van hoe onze geschiedenis
begonnen is. We zeggen ook: ik geloof in God de almachtige vader, schepper
van hemel en aarde. Onze verstand wil het begrijpen.
Maar Jezus heeft als kind van zijn tijd en zijn wereld ongetwijfeld God
elke dag gedankt voor de uittocht uit de slavernij en de bevrijding
uit de dood, de herinnering die ons levend houdt en die wij levend
moeten houden. Over die bevrijding gaat het in de eerste lezing, de herinnering
aan het paasfeest, het feest van de uittocht.
Het evangelie lijkt vandaag een makkie, maar daar ligt ook vertelstof,
gedachten die we met elkaar mogen delen.
Openen we onze dienst met het teken dat ons dierbaar is. In de naam …
overweging
Beste mensen,
Als je paus Franciscus hoort praten, als je ziet hoe hij spreekt, dan
merk je dat hij een mensenmens is, iemand die graag en goed naar mensen
kijk en luistert. Hij is letterlijk een tijdgenoot, iemand die een eind
met je oploopt, die leven met je deelt. De communie gaat ook over zoiets:
Zijn leven delen. Dat begint al wanneer je in Zijn naam gedoopt wordt.
Gaan delen in Zijn leven, Zijn droom, Zijn vertrouwen op God die Onze
Vader is. Vrees niet, kleine kudde, want je vader heeft welbehagen jou
het koninkrijk te geven. Typisch woord, typisch maar zo vertrouwd. We
horen het bij Lucas voor het eerst in de Kerstnacht. Eer aan God in de
hoge en vrede op aarde voor de mensen van zijn welbehagen, vrede voor
de mensen want hij houdt van hen. Dat zijn woorden over de Kerststal,
woorden voor ons om te bewaren, om je te herinneren.
Jezus is, en was zeker een tijdgenoot. Hij zag wat mensen zich zo druk
kunnen maken over, ... ja, over wat eigenlijk. Hij noemt dat “je
druk maken om beurzen die slijten”. Je druk maken voor wat door
de motten aangevreten wordt of waar grijpgrage vingers op uit zijn. Maak
je beurzen die niet verslijten, in schat in de hemel. Met andere woorden,
een schat bij de Vader, een schat in het verborgene. Daarom, waar komt
het volgens Jezus op aan: houd je lenden omgord, je lampen brandend. Maak
je klaar om op weg te gaan en geef je ogen de kans om te zien, leer kijken,
houdt je lampen brandend.
“Je lendenen omgord” – dat zijn woorden die direct verwijzen
naar de uittocht uit de slavernij, die nacht, dat uur van waken. En die
lampen, die steken we aan wanneer het duister wordt. En moet je horen
hoe Jezus dat zegt in het evangelie van vandaag: “Wanneer de Heer
zich losgemaakt heeft van de bruiloft en naar huis komt”, dan moet
je klaar staan om hem te ontvangen. Bijna vanzelf denk ik aan het verhaal
van de 5 wijze en de 5 dwaze bruidsmeisjes. De wijzen zijn voorbereid
en de dwazen weten van niks, missen de bruiloft. Maar vandaag leest het
evangelie dit bekende verhaal anders. Als de Heer terugkomt van zijn bruiloft
dan moet je klaar staan om hem te ontvangen. Niet omdat je de boot mist,
of misschien wel de boot missen, maar die boot is in het evangelie van
vandaag iets waar je je ogen bij uit moet wrijven want het is alsof je
droomt. Wat gebeurt er wanneer die Heer zich heeft losgemaakt van de bruiloft?
De Heer zal zich omgorden, hij zal de zijnen doen aanliggen en hen bedienen.
Dit is heel bijzonder om naar te horen: De Heer zal zich omgorden. Hij
zal de zijnen doen aanliggen. Hij zal hen bedienen. Een Heer die de zijnen
als zijn gasten ziet.
Ik denk vaker dat Lucas het evangelie van Johannes gekend heeft. Want
de heer die zich omgordt en hen bedient, die de voeten van zijn leerlingen
wast. Wij kennen het verhaal, we horen het elk jaar op Witte Donderdag.
Het evangelie neemt ons in vertrouwen. Jezus spreekt dat uit in het evangelie
van vandaag. We moeten klaar staan en onze ogen de kans geven. Het is
een oud verhaal, maar het is elke dag nieuw. We kunnen attent zijn, we
mogen leren hoe dat gaat, je ogen en oren gebruiken, aandacht moeten hebben
voor.
Die knecht uit het tweede verhaal denkt dat het duister vooral duister
moet blijven. Dan kan hij zijn gang gaan en mensen gebruiken naar zijn
willekeur. Slaan, ruzie maken, gelijk hebben. Je hoeft mij niets te vertellen.
Het zijn gewone woorden, het is de taal die onze tv-beelden terroriseert
met het meest weerzinwekkende geweld. Laat mij mijn gang maar gaan. Ik
zet de wereld wel naar mijn hand.
Het evangelie vertelt een ander verhaal. Ergens in ons leven speelt bij
ons een Heer mee. Een vreemde Heer. Een Heer die zich bukt voor zijn mensen.
Een Heer die laat zien dat er een ander leven mogelijk is dan ik, ikke,
enz. U kent het wel. Er bestaat een leven van aandacht. Zoals Paus Franciscus
blijft zeggen: een mens is een schepsel Gods, is heilig in Gods ogen,
is een uitzondering, een wonder. Verkoop wat je opvreet en maak barmhartigheid.
Ga niet op je strepen staan maar zet een paar stapjes terug en bekijk
het eens. Zíe hoe het leven gaat dat je meemaakt. Hoe kun je in
een situatie die moeilijk is een beetje hart inbrengen, een beetje doen
zoals Hij zou doen van wie het evangelie over loopt.
Het is in feite leren léven met de herinnering. Als je “onze
Vader” bidt, dan herinner je je zeker ook dat vader met broers en
zussen te maken heeft. En: “U wil geschiede” – dat is
het hartgeheim van het “onze vader”, uw welbehagen (ddar is
dat woord weer uit de kerstnacht!) dat er vrede zal zijn, zoals in de
hemel zo ook op aarde. Geen grote daden maar simpele dingen. Leer met
Hem een beetje om je heen te zien en leer te delen met wie je tegen komt.
Zoals ik dat vaak zie na de kerkdienst, dat mensen blijven staan en met
elkaar praten, leven delen. Barmhartigheid, betrokkenheid, deelzaamheid
moet je leren, of liever, mag je leren. Daar wil het evangelie van Lucas
vandaag (in onze herberg) plaats voor maken en wij die het horen, mogen
dat delen met elkaar.
Jan Engelen
Vreugdehof Amsterdam
Zondag 12 juni
2016
11e zondag door het jaar
2Samuel
12,7-10.13; Lucas 7,36-8
De eeuwen na koning
David hebben altijd vol verlangen uitgezien naar een koning als David,
de zoon van David. Vandaag hoorden we het laatste stukje uit
een heel uitgewerkt verhaal over David. Ik vertel het U kort. Het begint
onschuldig.
Koning David woont in Jerusalem, heeft een paleis en wandelt in de avondschemering
op het dak van zijn paleis. Zijn ogen gaan rond en hij schrikt.
Hij ziet een schoonheid zo zeldzaam dat zijn hart stilstaat of
harder begint te slaan. Hij moet haar hebben en dat gebeurt.
De vrouw laat de koning later weten dat zij in verwachting is. Haar man
was met het leger uitgetrokken, komt nu terug. David wil zijn gezicht
redden en probeert iets te regelen zodat die man van haar gaat
denken dat het zijn kind is, maar dat lukt niet. Daarom geeft hij de man,
Uria, een brief mee voor de legeraanvoerder. Daarin staat: zet hem vooraan
in de slag zodat hij zeker omkomt. En dat gebeurt.
Nu kan David die
vrouw opnemen in het paleis.
Maar – en hier begint de lezing van vandaag – dan komt Nathan
de profeet. Nathan vertelt een onschuldig verhaaltje, over een rijke man
met een grote kudde en een arme man met een schaap dat alles voor hem
is. Die rijke krijgt bezoek, hij pikt het schaap van de arme en zet dat
zijn gast voor. Daarop schiet David uit zijn sloffen. “Wat een goorlap!
Wat een gemene kerel!” En Nathan zegt: “Die kerel ben jij,
koning!” En David begrijpt het meteen. Hij, de koning van Israël,
maakt zich tot moordenaar van zijn trouwste onderdanen. Hij bekent schuld
en gaat onmiddellijk boeten voor het kwaad dat hij gedaan heeft. Het is
een geliefd verhaal. Ook in het op je nemen van het kwaad dat je doet
kan een mens groot zijn. Verantwoordelijkheid nemen, dragen.
Lucas komt met een
verhaal dat erop lijkt maar ook geheel anders is. Want Lucas brengt ons
naar de Messias. Hij neemt ons mee aan de hand van een vrouw die iedereen
kent. De gastheer betweter zegt: “Als hij een profeet is, dan moet
hij toch weten wat dit voor vrouw is! Daar laat je je toch niet mee in!”
Allemaal uitroeptekens. De brave burger wast zijn handen in onschuld en
nodigt de Messias aan tafel. Maar weet je wat je in huis haalt als je
Jezus uitnodigt om te komen eten?
Daar komt die vrouw, met haar breekbare albasten kruikje. Dat is zo’n
vaasje dat licht doorlaat, transparant is. Als je een beetje beter kijkt
zie je de vloeistof meebewegen met haar stappen. Ze gaat direct naar Jezus.
Ik hoef het niet te herhalen. Haar tranen, haar haren, haar handen die
zijn voeten zalven. En dan die veroordelende stem. Maar ook Jezus. Ook
hij heeft een verhaal, blijkbaar Zijn verhaal over schuld en dát
gaat over vergeven. Wie veel vergeven wordt…. Als iemand van je
houd, dan weet je dat je volledig geaccepteerd wordt. “Ga in vrede”,
zegt hij tegen haar. Als wij straks ook weggaan klinken die woorden na:
ga in vrede.
Dat is Jezus die ons, op weg naar Jerusalem, toespreekt, die het niet
laten kan en vol is van het koningschap van de hemelen, van de heel eigen
manier waarop God koning is. “Uw koninkrijk kome, moge het ervan
komen.” Ga in vrede. Moge dat zo zijn.
Jan Engelen
Gebed
Heer onze God, u kent ons, u komt onze zwakheid tegemoet. Help ons op
te stanne wanneer dit nodig is en leer ons te gaan in het voetspoor van
Uw lief kind, Uw Zoon, onze broeder onze Heer, tot in eeuwigheid.
Voorbeden
Bidden wij voor onze grote en kleine wereld.
Bidden we voor de volkeren en de mensen is al die situaties die onze wereld
vormen.
Maak ons gevoelig Heer voor het licht van Uw aanwezigheid,
voor de liefde die wij met U mogen beleven.
Laat ons bidden …
Bidden we voor Uw
Huis in onze wereld, de Kerk en de kerken. Maak ons gevoelig Heer voor
het licht van uw aanwezigheid en voor de openheid en zorg waarmee U ons
begeleid. En geef Uw kerk mensen die in de kerk uw woorden, uw vertrouwen
in ons, aan ons willen doorgeven, klinken laten. Laat ons bidden …
Bidden voor de mensen
met wie wij leven en met wie wij ons steeds weer verbonden voelen. Bidden
we voor de mensen die ouder zijn, die jonger zijn, voor groot en klein,
om levensmoed.
Bidden we voor de zieken. En geef uw vrede aan mensen die ons gedragen
hebben of die ons gevormd hebben en er niet meer en die wij met eerbied
gedenken.
Laat ons bidden …
Meer dan wij het kunnen
zeggen bent U onze God. U troost en bemoedigt ons met het licht van uw
betrokkenheid. Laat uw aandacht ons sterken van het leven van iedere dag.
Dat vragen wij U omwille van Uw lief kind, Uw Zoon, onze Broeder onze
Heer tot in eeuwigheid. Amen
Gebed bij de gaven
Heer onze God,
Uw gaven hier op deze altaartafel, uw zoon, het brood gebroken voor ons,
toons ons uw barmhartigheid en doe ons leven in Jezus Christus, onze Heer.
Amen
Slotgebed
Heer, wij mochten de heilige communie ontvangen. Wij danken U voor Uw
lief Kind, Jezus Christus, onze broeder onze Heer, tot in eeuwigheid.
Amen
|