Over Sint Jan verhalen
– een voorafje Door Jan Engelen © Herten, september 2004 Een verhaal Er was eens, of héél lang geleden, of weet je
nog dat en ik herinner me
nog ... Het
zijn kleine woordgebaren die de barrières van tijd en ruimte kunnen
nemen. Het verhaal dat op stapel staat heeft nu een plekje om voor anker
te gaan in de taal van de verbeelding, een zekere fixatie terwijl alles
nog open is. Alles. Want wie of wat was er! Wat was er heel lang geleden! En wat word ik geacht nog te weten! Wat
herinner je je nog? Maar dat is precies
het geheim. Het stellen van die vragen vertolkt nog voordat iemand ja of begin maar heeft gezegd, de bereidheid om het verhaal binnen te stappen.
Alles is nog open ene je bent er klaar voor. Alles kan nu volgen. leder die zich nog herinnert ooit een opstel geschreven te hebben,
weet, dat in de regel de eerste zin de moeilijkste is. Zoiets als het
"ei van Columbus". Is dat eerste schaap over de dam, dan is
het begin begonnen en gaat het vanzelf. Alles kan nog volgen. Tegelijk: alles moet nog volgen. Want: Waarom zouden wij moeten weten wat of wie er
eens was? en waarom
moet ik nog weten dat ... ? De naïveteit waarin ik zonder vragen
samen val met mezelf in volstrekte identiteit, heeft plaats gemaakt
voor de niet‑identiteit. Even vergeet ik – hoe bescheiden ook
- mijn eigen centrum en mijn eigen doen. Ik val opeens niet meer samen met
mijzelf. Vragen zijn over mij uitgezet en nemen me mee, het verhaal
in. Niet langer is de routine of de vanzelfsprekendheid is de
hemel waaronder ik mij op aarde beweeg in gaan en staan of zitten.
De stilte is geëxplodeerd. Er hangen wolken in de lucht. Een tekst gaat ingevuld
worden ... maar staat nog uit. Het antwoord, het verhaal, is er nog niet.
Het is uitgesteld. Het verhaal
moet nog verteld worden. De niet‑identiteit, het verschil is aan het werk. Pas aan het einde van het verhaal zullen
zij nog lang en gelukkig leven, wat dat
ook in dit verhaal moge betekenen. Zolang het verhaal duurt kan ik of ga
ik als lezer, verteller, toehoorder, alle rollen spelen en proberen.
Wordt het eng in het verhaal,
ik voel me eng. Wordt het spannend, mijn hart gaat kloppen. Zo wordt het verhaal de
ruimte, waarin wij ons bewegen, omgaan met elkaar, onszelf tegen komen,
en zoeken naar de rechte weg te midden van alles wat ons toevalt. De verhalen over
Jezus De
vertellingen die gebundeld zijn op de naam van Jezus, of het nu de brieven
zijn of de zogenoemde evangeliën en ook het
open boek van johannes (apocalyps of openbaringen) aan het slot ‑ heel die literatuur wekt de indruk,
niet getormenteerd te zijn door de problematiek van het begin: hoe te
beginnen. Toch moeten lezeressen en lezers op hun hoede zijn.
Men mag vooronderstellen dat de lezers of verzamelaars van deze (hoe
dan ook) collages of aaneengeregen fragmenten vertrouwd geweest
zijn met de problemen van het begin. Daar komt nog een extra moeilijkheid bij. Lezen is voor ieder
van ons een min of meer vertrouwde procedure.
Wie de verhalen van de leerlingen
van Jezus leest of er naar hoort, mag zich met laten leiden door
zijn of haar voor hem of haar vanzelfsprekende lees‑ en luisterroutine
en de daarmee samenhangende lees‑ervaring.
Ook close reading
kan bij de bijbelse verhalen met. Meer dan het geheugen en alles wat
je weet dient zorg om de tekst
de lezers te vervullen. Wat staat er precies? En hoe staat dat er?
En waarom dienen wie dit te weten? Let op de
kleintjes. Je mag de details niet missen. De kleine elementen
brengen de stukjes van het verhaal binnen het bereik van onze oren
en ogen, maken de toegang en creëren de ruimte waarin de vreugde van
een eerste en voortgaand verstaan verneembaar wordt. De details maken het verhaal. Zij roepen woorden en zinnen, eerder
gehoorde verhalen op. Zij vragen opnieuw aandacht en worden centrum
van de belangstelling welke lezers en lezeressen kunnen opleveren. Want:
wat is er te horen? Wat wil de tekst mededelen?
Waarom vraagt hij onze tijd voor
de tijding van het verhaal? Welke boodschap heeft hij aan degenen
die zich in aandacht voor hem al lezend buigt over en voor de tekst?
Waar hebben wij verhaal op? Het zijn deze woorden, deze verhalen. Wij
hebben geen andere. Voor-waarden Wij
moeten ervan uitgaan, dat de tekst zijn eigen voorwaarden meebrengt,
zijn eigen contexten en veronderstellingen. Zeker
bijbelteksten hebben, gegeven de voortdurende herhaling, (ieder jaar
weer, in vertellingen, schilderijen, muziek) het karakter van een palimpsest
of laten kenmerken van pentimento is de schilderkunst
zien. Bijbelverhalen leveren zich nooit onvoorwaardelijk kan over aan
wie lezen of horen wil. De tekst komt nooit alleen, kan ook met alleen
komen. Hij is niet los verkrijgbaar, geen curiosum zonder context. En
er is zeker meer. De verhalen welke de Schrift voor ons bewaart,
bereiken ons niet, tenzij via de lijn van een eeuwenoude, ja millenia-lange traditie. Er is veel gelezen en verteld, opnieuw
gelezen en weer opnieuw verteld, op schrift gesteld en bewaard van wat
en hoe men gelezen heeft. En in die lange geschiedenis zijn de problemen,
de historische situaties en de noden van de tijd niet gering geweest,
ook ingeslopen in het verstaan van de tekst. Daarnaast is er veel gebeurd
in pogingen om de tekst te rechtvaardiging. Veel is er gepeinsd en
gesleuteld om de tekst en wie hem leest een horizon te geven waarin
zij konden schuilen. Maar daar zijn ook de alibi’s aan te treffen,
om de verhalen in de ruige wol te verven, om een bepaald gebruik te
rechtvaardigen - een
bepaald gebruik in de praktijk
die het leven van elke dag heet te zijn. Tijd-loos Tijdloos
is de tijd
van het verhaal. Voor wie lezen wil is Jozef steeds
te midden van de broeders voordat hij als
een kapotte scherf de droge kuil (de put) in gaat ‑ al weten wij,
dat er andere tijden zullen aanbreken voor de aarde die hen draagt en
dat het nog heel lang duren zal, voordat de stad
van de vrede (Jerusalem) er zal zijn. Zoals Jezus zijn ook
de teksten, is ook de taal het slachtoffer. Want niet ten einde raad
wast Pilatus zijn handen terwijl hij hoorbaar prevelt over de onschuldige
voor zijn aangezicht. Het geweld maakt zich altijd sterk tegen de zwakken. Wie vandaag de verhalen wil horen dient alert te zijn. Meer dan
ooit mag en moet, wie de verhalen hoort, zich vasthouden aan de tekst,
de verhalen op hun woord nemen, vragenderwijs een toegang zoeken. Wij hebben immers geen andere woorden dan de woorden van deze verhalen
geschreven in het geheugen en op papier, vastgehouden en hernomen in
een lange traditie om ons te onderrichten, om ons wijs te maken aangaande
het spoor dat verhalenderwijs in onze wereld
is binnengekomen als een verhaal apart, steeds opnieuw weer, steeds
weer nieuw. Genegenheid op genegenheid (joh 1,16). Want zoals Hij gedaan heeft, zo doet Hij, zo zal Hij doen voor
wie naar Hem hoort (2, 5. 7-9; 9,31v). Hij heeft het woord. In principio erat verbum et verbum erat apud Deum: In den beginne was
het woord en het woord was bij God (Joh 1,1). Die
latijnse woorden kan ik dromen. Ik hoorde ze zo goed als iedere
dag. Rond 1950 was het niet uitzonderlijk voor kinderen om iedere ochtend
naar de kerk te gaan. Voor een redelijk grote groep kinderen was dat vanzelfsprekend. Ik
werd niet gedwongen. Het werd wel gewaardeerd, denk ik. Maar ik vond
het zelf fijn. Voór oktober 1963 heetten de latijnse
woorden vlak hierboven in de katholieke kerk het laatste evangelie. De priester had de zegen gegeven en ging nog
even naar (vanuit de kerk gezien) de linkerkant, de evangeliekant. Hij
las in het latijn het
laatste evangelie. Daarmee was de
mis uit. Veel mensen hadden een kerkboek. Hun ogen volgden de tekst
in de vertaling, zo welbekend: In
het begin was het woord en het woord was bij God. De kernzin uit
dat laatste evangelie kende iedereen uit het angelus.
Iedere middag luidde in katholieke streken het angelus.
Veel mensen baden het, minstens bij de "warme maaltijd". Uit
de vlaamse literatuur is bekend, dat boeren op het veld hun handen
vouwden. De engel des Heren heeft
aan Maria geboodschapt. - En zij heeft ontvangen van de heilige Geest,
zeiden de anderen die in de buurt waren. Midden in het angelus hoorde
de kernzin thuis. Dat waren de woorden die
de priester aan het altaar op zijn knieën kregen: En het woord is vlees geworden. En het heeft onder ons gewoond. Het
waren de woorden van het grote geheim. Welhaast niemand van de katholieke
kerkgangers vermoedde, dat deze woorden hun oorsprong dankten aan het
begin van het evangelie volgens Johannes, Sint Jan. En nog minder mensen
wisten dat Jo 1, 1‑18 (waar deze woorden deel van uit maakten)
een vrij omvangrijke bibliotheek op zijn naam heeft staan. Voor de kerkganger
was het veel onbevangener. Het
laatste evangelie. Het werd niet uit een boek, maar vanaf een kaart
gelezen die, soms fraai ingelijst of gekalligrafeerd, tegen de altaarrand
stond. Vanuit de kerk gezien stond dat zogenaamde Canonbord
links (het waren er drie), aan de
evangeliekant. De priester knielde bij de woorden: et
verbum caro factum est: en het woord is vlees geworden. De mannen
namen hun hoed of pet. ledereen knoopte zijn jas dicht. Het was afgelopen.
Men ging naar huis. We gaan het hier niet hebben over de problemen die wij hebben
en het effect dat de tekst daarop zou kunnen hebben. Ook zal de overvloed
aan commentaren niet geciteerd worden. Niet zal worden ingegaan worden
op traditionele exegetische of
historische kwesties. Ik wil niets achter de rug van de tekst om
doen, probeer niet een betere of meer onschuldige en makkelijkere tekst
te maken. Het gaat simpel over deze tekst. De tekst wil ons niet in
staat stellen, te stoeien met problemen of over kwesties die samenhangen
met het beeld dat wij over onszelf of over de kerk of het geloven hebben.
Het zal niet gaan over de geloofsleer (over wat dogmatiek of moraal)
heet. Het gaat simpelweg over
deze tekst, het evangelie van
Sint Jan, een kei van een tekst, een bouwsteen en bedding van taal,
kultuur en tijd, een vindplats van vragen en antwoorden of aanleiding
tot vragen weerom. We hebben een beroemde tekst voor
ons liggen. Kana of Nicodemus zijn nog steeds een begrip. Of
het lam Gods. Alleen johannes
heeft dat. Het verhaal moet geleefd
hebben, leven hebben. We willen proberen, ons een weg te laten aanreiken
door de tekst. Wellicht heeft hij iets te vertellen. Hij zal dat doen
op zijn eigen manier. |