Koning1. Het algemene spraakgebruikHeeft het zin om over koning, over koningen te spreken?
Is het woord koningen een gangbaar woord? Doet het er toe in ons dagelijks
spraakgebruik? Als we het over koningen hebben, hebben we het dan ergens
over?
Stel je voor, onze koningin zegt: “Ik ben de koningin, ik ben de baas.
Je doet wat ik zeg.” Wat zouden wij zeggen?
Dus koningen, 'om tegen op te zien' of 'om tegen af te geven' als ze 'uit de gratie' zijn. Waarom is het woord koning, waarom zijn mensen met allure belangrijk?
Als je tegen een groep kinderen zegt: "Een verhaal
– over koningen", zeggen ze dan:”Laat maar zitten. Hoeft niet!”? Men is van mening dat dit niet het geval is. “
Maar als een klein meisje een prinsesje wil zijn, Wat wil ze dan?
Ze zag iets in prinsesje zijn. Iets? alles. Een droom.
Waarom houden we ons best graag met het woord koning bezig? Omdat we er iets mee hebben. Als je een paar dagen bent weggeweest en je komt weer thuis, 's avonds. Je maakt je lampen aan, zet een muziekje op. Je kijkt tevreden rond. 'Zo, weer thuis!' De koning te rijk. Is niet ieder voor zijn gevoel, koning of zijn eigen vierkante meters? En als we trots op iemand zijn, dan zetten we hem of haar op een voetstuk. 'Geweldig!' Die kan niet meer stuk. Mensen tegen wie je opziet, mensen die alles voor je zijn. Koning of koning komt tegemoet aan wat op een of andere manier diep in ons zit, of, ons eigen is. Koningen en prinsesjes, of kampioenen, helden. Het zijn woorden die we gebruiken om het buitengewone aan te geven dat we in de ander zien, of dat we rond onszelf voelen. Als er geen koningen of prinsesjes en prinsen waren dan was alles hetzelfde, een grauwe massa van banale alledaagsheid. Maar als je peinst over koningen en koninginnen in al hun soorten en formaten dan merk je dat eigenlijk bijna iedereen een uitzondering is. Heilig, iets als een koning. |
||
|
david door chagall |
2. Bijbelverhalen over koningenZijn er verhalen over bekende bijbelfiguren? Saul, David en Salomo springen er uit. Je moet deze figuren ongeveer plaatsen rond 1000 voor Christus. Saul: opkomst en afgang van een koning. Hij begint veelbelovend. Steekt met kop en schouder uit boven de anderen maar blijkt niet te vinden wanneer hij officieel aangewezen wordt. Op een kinderlijke manier vind je de kernverhalen over hem gemakkelijk herverteld in Woord voor Woord, deel 1. Hij bevrijdt een stad maar daarna gaat het vrij snel verkeerd. David: zeer herkenbaar. Een mens, een koning. Salomo: een droom. Maar als dromen echt worden kosten ze. Na Salomo valt het koninkrijk van David uiteen in twee helften. Het grote Noordrijk (Ook Israël genoemd) met de hoofdstad Samaria. Het zal verdwijnen in de handen van de Assyriërs (hoofdstad Ninive - dan snap je waarom Jona niet naar Ninive wil.) Daarnaast is er het kleinere Zuidrijk, Jerusalem en omgeving, Judea, het joodse land. Het koninkrijk van David heeft niet eens een eeuw bestaan. Let wel: het gaat er bij dezer verhalen niet op de eerste plaats over dat het historische verhalen zijn. Sommigen kijken sceptisch. Dat wil niet zeggen dat ze niet historisch zijn, maar het historische (karakter) doet er feitelijk niet toe[1]. Wat er wel toe doet: begrijp goed dat de verhalen uit de bijbelse literatuur in feite vooral heimwee verhalen zijn, verhalen over een gemis, over wat er niet meer is en wat pijn doet. Hoezo? Ga terug naar module 1. De bijbelse literatuur wordt tot een eenheid gesmeed door de Tora, van week tot week bezig zijn met de verhalen vanouds, met alles wat het veelbelovende land als belofte draagt, aandraagt. Basisidee van de Tora is de bekende zin: wij waren slaven in Egypte en Hij heeft ons bevrijd. Deze intuïtie wordt de motor die in Babylon[2] wat nog over is bij elkaar brengt en houdt. Hoezo wat nog over is? Rond 580 voor de gewone jaartelling verovert Babylon Jerusalem. De verovering van Jerusalem: reken maar dat iedereen mensen te betreuren had. Er waren vele doden en van Jerusalem was niets meer over. Enkel overlevenden en hun herinnering. In Babylon, toen de klap een feit was en men weer bij zichzelf kwamen, toen kwamen de sterkten met 'vroeger', met verhalen[3]. Verhalen brachten en brengen de mensen bijeen. Zo ontstond de identiteit rond het boek van alle verhalen[4]. Identiteit op basis van herinnering, heimwee, geschiedenis, gedeelde ervaring. En alle verhalen die men had, alle fragmenten en woorden, werden aaneengesmeed, bijeen gebracht getoetst aan elkaar en tot de bron gemaakt die wij bijbel noemen. Vergeet ook niet: een eeuw geleden was er geen knopje voor licht, voor geluid of beeld. Mensen gingen ongeveer slapen wanneer het donker was, Je zat bij elkaar, deelde wat er te eten was. Had je licht nodig, dan werd er een lontje in een beetje vet aangestoken, een olielampje of een kaars. Veel licht was dat niet. Daar had je alle tijd voor elkaar, voor verhalen. Een gast bracht ook altijd nieuwe verhalen, iets anders. Verhalen die je mee namen, om in weg te dromen, om weer bij jezelf of je positieven te komen. Een verhaal is niet niks. Dan heb je wat te vertellen – je weet het ook uit de praktijk van het lesgeven: dan kijken ze naar je op. De verhalen over de grote koningen vertolken wat er was, wat er op een of andere manier is, wat iets oproept en ons, met al ons verschil, bij elkaar brengen. Niet waarden en normen maken ons een, maar verhalen. Adel verplicht, nodigt uit. |
|
|
|
||
![]() |
||
3. Recente herinneringNog kennen velen de letters INRI. Dat staat vaak boven op het kruis. INRI is de afkorting van "Iezus Nazarenus Rex Iudeorum", Jezus van Nazaret, koning van de Joden. Jezus zou een koning zijn. Dus iemand die zich verzet tegen de keizer, staatsgevaarlijk. De Romein Pilatus doet alsof dat zo is en veroordeelt Jezus, staatsgevaarlijk, ter dood. Wanneer ik het volgende zegt heb je kans dat je dit herkent. Onze vader die in de hemel zijt, uw naam worde geheiligd, uw rijk kome. 'Rijk' Velen kennen dat nog. Als er protestantse mensen in je buurt zijn hoor je hen zeggen: Uw koninkrijk kome. Rijk, koninkrijk. Je kent de uitdrukking (uit menig verhaal van het nieuwe testament) het koninkrijk der hemelen lijkt op een man die … Ook dat blijkt herkenbaar. Koninkrijk der hemelen gaat niet over een paar vierkante kilometers, maar over het koning zijn van God. Over zijn stijl. Over hoe Hij koning is. Hoe is hij dan koning? Als je het hebt over God is koning, dan moet je altijd terstond twee woordjes denken. Je moet dan automatisch zeggen: NIET, MAAR. Niet … maar … Als je strakjes thuis bent moet je dat maar vertellen. "Koning, niet, maar". Je huisgenoten krijgen meteen medelijden met je. "Wat jullie tegenwoordig leren!!" Wat "niet … maar …." Geef eens een voorbeeld van een slechte bijbelse koning. Bijna iedereen weet Herodes! Dat is interessant. Waarom Herodes? Wat is er dan verkeerd aan Herodes? Hij doodt de kinderen. De kindermoord in Bethlehem. Interessant dat bijna iedereen zich uit zijn kindertijd de ploert Herodes herinnert. Hij wil Jezus doden en laat daarom alle kinderen[5] in Bethlehem en omgeving ombrengen. Koning Herodes heeft een de bijbel een rolletje van slechts 3 regels. Maar op wie lijkt Herodes? Dat hebben ook velen wel. Of de koning van Egypte, op de pharao van Egypte. Die laat in Exodus 1 de jongetjes ombrengen. Koning Herodes lijkt bij Mattheüs (hoofdstuk 2) op de pharao. Hij maakt van Jerusalem zoiets als Egypte: heel de wereld op zijn kop. Vandaar de vlucht naar Egypte. God is koning, niet als de pharao, want die is koning door mensen slaaf te maken of slavendrijver. Die is koning ten koste van zijn mensen. Maar als – weet je nog, die kernzin uit de Tora! Wij waren slaven uit Egypte en hij[6] heeft ons bevrijd! – maar als hij die bevrijdt. Hier hoort nog een kanttekening bij. Want wat is bevrijden? "Maar als hij die bevrijdt".
Wat is bevrijden?
|
uit het mozaik van Madeba, Jordanië ichthus
|
|
|
Dan gaan we nu beginnen: Deuteronomium 17 vers 14.
na om te verwacht je de clou van het verhaal, de bedoeling,
OPDAT NIET Daar ligt de kern van de zaak. Aan het toegevoegde,
onverwacht toegevoegde eind van het verhaal hoor je waarom dit hele
theater opgezet is. OPDAT NIET. Eén ding moet kost wat kost worden
vermeden. Eén ding in ieder geval niet. OPDAT NIET! We zullen zo wel
zien wat in ieder geval niet. wanneer je wanneer je aankomt in het land dat G-d je geeft, en het in bezit neemt en daarin woont, en en als je dan vraagt: wij willen een koning aanstellen over ons … Eerst even een paar opmerkingen. Wanneer je aankomt … Tegen wie wordt
dat gezegd? Dat wordt gezegd tegen de mensen van veertig jaar
woestijn, een leven lang onderweg naar het beloofde – nee, beter,
veelbelovende land. Waarom
is veelbelovend beter? Dan is het geen kwestie van beloofd is
beloofd. Dan hangt het van jezelf
af. Dan moet je er zelf wat van maken om echt goed
te worden.
Drie dingen worden er over het land gezegd. Dat God je geeft, dus: dat je gegeven is, dat je aangeboden wordt. Dat neemt. Dus je pakt het aan. Je zegt:'Dank je wel', maakt het je eigen. En er in woont. Je neemt het in bezit en begint. Denk aan jezelf. Over enkele jaren wordt je een baan aangeboden. Je gaat er op in, neemt het aan. En je begint met doen waar je voor gekozen hebt. Je land is niet enkel iets voor aardrijkskunde, die paar vierkante meters. Je land is je plek, waar je thuis bent. My home is my castle. Wat je kunt, waar je sterk in bent, de koning te rijk. en als je dan vraagt: wij willen een koning aanstellen over ons … Waarom zou je, als je zelf een koning bent, een koning
willen aanstellen over je? …zoals alle volkeren rondom ons. Dat is toch wel wonderlijk. Je zou een koning vragen over je, omdat de anderen dat ook hebben. Je hebt een held nodig zoals de anderen ook. Zij een auto, ik ook. Je kunt dat van runderen leren: het gras is altijd lekkerder aan de andere kant van het prikkeldraad. Zoals twintig jaar geleden Ramses Shaffy zong in Amsterdam: het gras zal altijd groener zijn aan de andere kant van de heuvels. Wonderlijk, dat anderen blijkbaar altijd iets hebben dat je ook zou willen hebben. Een koning zoals alle volkeren rondom ons. en nu moet je goed opletten. We moeten gaan tekst
vergelijken. Deuteronomium 17,14-15. Willibrordvertaling: "… Ik wil een koning hebben, zoals de volken
in mijn omgeving'', 15
dan moet u iemand nemen die de HEER,
uw God uitkiest; een volksgenoot moet u als koning over u aanstellen,
geen vreemdeling of iemand die niet tot uw volk behoort." NBG-vertaling '51: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals alle volken
rondom mij hebben, 15 dan
zult gij over u de koning aanstellen, die de Heer, uw God, verkiezen zal; uit het midden van uw broeders zult gij
een koning over u aanstellen; geen buitenlander, die uw broeder niet is, zult
gij over u mogen aanstellen. Als je beide teksten zorgvuldig leest dan zie je dat de NBG twee keer een woord heeft dat bij de Willibrord is weggevallen. Dat is het woord broer, een uit je broers. Wat heeft de Willibrord daar dan? De WB geeft 'volksgenoot'. Wie gebruikte dat woord in de vorige eeuw? Sommigen weten dat wel. Duitsland. Nazi-Duitsland. Volksgenosse. Ras-, Blut- und Boden-theologie. De vertalers wisten het weer beter. Zij weten: de tekst bedoelt niet iemand wiens sperma en zaadcelletje bij de conceptie uit dezelfde bronnen kwamen. Ze bedoelen niet 'een echte broer'. Een echte broer is immers een kwestie van genen en biologie. Zeker in Nederland weten we dat precies. De vertalers waren heel geleerd. Volksgenoot in plaats van broer. Terwijl het hebreeuws het heeft over broers. Maakt dat dan wat uit? Dat zullen we nog zien. dan zul je aanstellen,
een !?!?! (uit het midden van) je broers. Het gaat niet over of tegen buitenlanders. Het gaat er om dat je niet moet denken dat het andere, het exotische, beter is. Als koning heb je iemand nodig tegenover je. Een gelijke, iemand die is als jij. Geen big Brother of Sister. Geen champion. Een broer. En wat moet die broer dan doen. Hij moet vier zaken
niet doen. Dat wordt even moeilijk als er hippofielen in de klas zitten.
Hippos is grieks voor paard. Als je niet beter weet dan denk
je dat de bijbel tegen een manege is. Hij zal niet veel paarden hebben. Waarom niet. Wat is er nou tegen paarden? Paarden waren in die goede oude tijd de oorlogsmachines bij uitstek. Het voetvolk liep te voet met zijn speren, zwaard en schild, maar de hotemetotems zaten hoog te paard. Met een handige smid en timmerman had je zo een strijdwagen met messen aan de wielen. Het paard: oorlogstuig voordat tanks en anders grote mensen speelgoed uitgevonden was. En hij zal niet zijn volk terugvoeren naar Egypte. Zijn volk weer slaaf maken. Denk aan de belasting. Om zich paarden aan te schaffen. Weer anti-oorlog. Hij mag zijn volk niet uitbuiten voor het nobele handwerk van de gebiedsuitbreiding. Begrijp dus het volgend – voor ons niet te voor de hand liggend: Hij zal niet vele vrouwen. Weer wil die koning, moet en zal hij haantje de voorste
willen zijn om zo mooi mogelijk kukeleku te kunnen roepen,
of boe, en een gouden kalf te zijn. We are the champions. niet te veel goud en zilver. maar Maar die koning moet iets heel anders doen. Wanneer hij op zijn koninklijke troon zit. Waarom zit die koning op zijn koninklijke troon? Hij zit niet op zijn koninklijke troon om aardappelen te schillen voor het avondeten. Hij zit op zijn koninklijke pauwentroon als koning, als koning in optima forma, koning op zijn best. Wat moet de koning doen wanneer hij op zijn koning best is? Dan moet hij zich een tora-rol laten overschrijven. Hij kan niet de uitgever laten bellen:"Jongens, hier is the king Doe me effe een bijbeltje. Want er werd nog niets gedrukt in die goede oude tijd. De tekst van de tora moest woord voor woord voor de koning hoogst persoonlijk, voor hem speciaal overgeschreven worden. Zo'n boekrol: een mooi rond gepolijst stuk hout met daaraan opgerold een vel perkament (schapenleer, meerdere vellen aan elkaar genaaid). De koning moest voor zich de Tora, de WET (om te
WETen) laten schrijven, zich de wet voor laten schrijven. om te Hij moest die wet laten overschrijven voor zich om die bij zicht te hebben. Waarom moest hij die bij zich hebben? Om daarin te lezen. De koning mag en kan dus geen analfabeet zijn. Hij moet zijn ogen de kost kunnen geven. Hij moet niet de plank voor zijn kop maar dat boek onder ogen kunnen zien. … al de dagen van zijn leven …Hij krijgt een taak voor alle dagen van zijn leven. Al zijn levensdagen moet hij gaan lezen. A hell of a job koning zijn. Full time lezer worden. Om godvrezend te zijn en zich te houden aan de woorden en inzettingen. Dat begrijpen we wel. De bijbel wil je op je knieën hebben. Vroom zijn. Alleen: godvrezend zijn betekent op de eerste plaats in leven laten, niet doden. Denk aan die vroedvrouwen in Egypte van Exodus 1. Je verwacht de clou van het verhaal, de bedoeling. Om te. Maar dat blijkt een vergissing. Dat hele theater, deze tekst, is niet opgezet om als hoogtepunt te kunnen zeggen:"Je moet godvrezend zijn". Er komt nog meer. OPDAT NIET!!
Opdat niet. Nu komt waar het allemaal om begonnen is. Opdat je je hart niet verheft boven je broers. De
Willibrordvertaling heeft nu ook je broers. Niet 'je volksgenoten'.
Je broers. Zie je wat een fout het is als je dat eerder weglaat omdat
je het beter weet. Je broers. Opdat je hart zich niet verheft boven je broers.
Als je je hart verheft boven je broers krijg je Cain en Abel. Dat
is bekend. Het verhaal over de koning wil in 's hemels naam voorkomen, dat de koning zijn hart gaat verheffen boven zijn broers. De koning moet religieus zijn, moet zich buigen voor het boek, om sociaal te kunnen zijn. Het boek legt hem uit: gedrag je als broer voor je broer naast of tegenover wie je staat. Je begrijpt nu ook wat er gebeurt wanneer "Jezus die verrezen is"zegt: ga heen en boodschap aan mijn broers. Hij heeft een boodschap aan zijn broers. Samen zullen ze, we, "Onze Vader" kunnen zeggen. Meer kun je niet aan elkaar gewaagd zijn. 17-11-2002 ©
2006 en
verder, college 2
[1] We hebben in de bijbelse literatuur eigenlijk geen kader voor historisch. Zoals in module 1 uitgelegd: bijbelse literatuur is of uit de Tora. Dan is het onderricht. Of uit de Profeten. Dan is het uitleg van het onderricht. Of uit de Geschriften. Dan is het een soort omspelen van Tora en Profeten, verwerking, herhaling, overweging, resonantie. [2] Babylon ligt tegenwoordig 100 km onder Bagdad. De president van Bagdad spiegelt zich graag aan Nebuchadnezar, de koning van Babylon die Jerusalem rond 580 voor veroverde. [3] Denk aan het fantastische prentenboek van Leo Leoni, Het muisje Frederik. Daarin wordt verteld wat de kracht en het vermogen van verhalen zijn. [4] Israël maar ook de kerk en de kerken wanneer zij zich luisterend willen of kunnen opstellen. Denk eventueel aan: in het huis van mijn vader is ruimte voor velen – Johannes 14,2. [5] Vondel noemt hen de eerstelingen van het zaad,
van het woord van God, dat om te beginnen in Bethlehem gezaaid
is, vlees geworden, kwetsbaar als een kind. De kindermoord in Bethlehem
wordt gevierd (herinnerd) op 28 december, het feest der Onnozele
kinderen. Onnozel betekent als oud nederlands woord: niet kunnend
spreken. [6] Iemand zei: wij waren slaven in Egypte en God heeft ons bevrijd. Maar dat is eigenlijk fout. Dan weet je wie ons bevrijd heeft. Maar dat weet je nog niet. Je weet nog niet wie hij is. God is om te beginnen meer een vraag dan een uitroepteken, ook al hebben die twee alles van elkaar. Een vraagteken is een uitroepteken met een bult. Haal je de bult er uit dan heb je weer een uitroepteken. (Kijk naar de vormen: ? en !) [7] De heer bevrijdt. Dat is de vertaling van de naam je-hosjoea. Wij hebben die naam in het grieks, latijn of nederlands vertaalt in (varianten op) Jezus. [8] Heb je even tijd voor me? [9] Genesis 1, 27. [10] Met de rits bedoel ik een reeks van woorden die de keerpunten van het verhaal aangeven. Zij bewaren als het ware de gang van dit korte verhaal. |
||