Exegetische
sporen B-jaar
Kerugma jrg 52/2008_9
& jaargang 55/2011_12
Eerste zondag
van de Advent
jesaja 63,
16b-17.19b; 64, 3b-8;
Psalm 80; 1 Korintiërs 1, 3-9; Marcus 13, 33-37
52/2009
- Er zijn van die momenten dat je zou willen dat God almachtig was. Had
Hij je maar tegengehouden! Alle ellende van de ballingschap zou er niet
zijn geweest.
De balling wil niets liever dan “naar huis”. Onze Vader is
in de eerste lezing tot motief gemaakt. Alles wat de tekst durft te zeggen,
te vragen, te smeken, is op de aanspraak Onze Vader gebaseerd. Die twee
woorden kunnen zoiets als een vrijgeleide zijn. Ze reiken onderweg stilte
en inkeer aan. Wij zijn het leem; jij de boetseerder. Zie op ons –
daarmee is in feite alles gezegd.
- Psalm 90 ondersteunt die bede: Lach ons toe en wij zijn gered. Herinner
je je nog de mooiste dagen van de zomer? In Ps.90,8 staat meer woordelijk:
Laat uw gezicht stralen, licht zijn. Je voelt bijna de warmte.
- Vrede is wel te verstaan gekoppeld aan tevreden. Als iemand tevreden
is citeert zij of hij, desnoods ongewild, ook Genesis 1:”Het is
goed!” – scheppingstaal! Blijkbaar is het niet vanzelfsprekend
dat het goed is.
Genade is een feitelijk zeer eenvoudig en elementair woord. In het leven
van iedere dag is genegenheid een betere weergave. Blij zijn als je de
ander ziet in alle variaties die dan mogelijk zijn. Het is een zien dat
het goede voor de geziene wil.
Moeten we woorden als genade en vrede niet weer opnieuw proberen te ijken,
te proeven, te verkennen en ter sprake te brengen?
- Het hangt in ons hoofd: Kun je dan nog niet één uur met
mij waken? De evangelielezing stuurt op die herinnering aan. Denk aan:
midden in de nacht, hanengekraai. Toch, ondanks onze voorkennis, Marcus
spoort ons drie maal aan: Weest waakzaam!
Alle zondagen van het jaar gedenken Pasen. Vandaag wordt die herinnering
ingezet als aanhef voor de verwachting die ons voor zal bereiden op weer
een nieuw begin dit jaar. Kerstmis. We tellen de zondagen af. In vele
kerken markeert een brandende kaars dit begin.
Kerugma Jrg 55/2011
- Als je in Jesaja 63,16 begint klinkt het als volgt: Want jij bent onze
vader, want Abraham kent ons niet en Israël weet niet van ons –
Jij bent onze vader, onze bevrijder altijd al is je naam. Hoe groot is
Israëls verlatenheid wanneer zelfs Abraham niet meer gekend wordt
als “onze vader”. Waarom liet je ons afdwalen van je wegen?
De tekst vraagt God zich weer te ontfermen over zijn volk. Doe het omwille
van onze vaderen.
Zonder zich vrij te pleiten is de rest een geloofsbelijdenis: Maar nu,
o God, jij bent onze vader, wij zijn de klei, jij onze pottenbakker. En
wij allemaal het werk van je handen. In alle innigheid.
- Wanneer Jacob in Genesis 49,24 Jozef zegent noemt hij God de herder,
de rots van Israël. (Zie eventueel ook Genesis 48,15 naast Psalm
80,3.) De liturgie geeft maar een paar regels uit deze indrukwekkende
psalm. De tekst verplicht bijna God tot Zijn grootste innigheid. Hij heeft
immers Israël als een stekje uitgegraven uit Egypte. Je hebt het
een plek gegeven. Zie om naar de wijnstok die je zelf geplant hebt. Breng
ons terug uit onze ballingschap naar “het lichten van uw aangezicht”
(Psalm 80,20 zie 80,2).
- Wanneer je als apostel schrijft naar een gemeenschap die je dierbaar
is, hoe schrijf je dan? Welke woorden gebruik je? Voor Paulus blijkt dat
geen probleem. Genade, en vrede. Genade heeft niets te maken met de kinderspelletjes
van 60 jaar geleden: “Meisjesgenade.” Als je daar om vroeg
was je werkelijk, in de ogen van leeftijdsgenoten tenminste, afgeschreven.
Als kind kon je geen idee hebben van het woord genegenheid en alles wat
dat voor een mens betekenen kan. En vrede? Op z’n kortst gezegd:
“Dat het goed is”. Dat waarvan je merkt dat je daarbij terecht
kunt. Omwille van Jezus Christus zegt Paulus ons genegenheid en vrede,
tevredenheid toe. Woord en kennis hebben daar alles mee te maken. Het
gaat niet over bevoogding maar precies over mondigheid. Over kunnen horen
en spreken en over inzicht, verstaan. Ook de doelstelling is, minstens
voorlopig, nog nader in te vullen, aangegeven: gemeenschap met de zoon,
Zijn zoon, Jezus Christus.
- Het juiste moment. Wanneer het beslissend wordt kan dat er toe doen.
Het juiste moment. Wanneer is het zo ver? De waakzaamheid die van ons
gevraagd wordt is die van een man aan wie een schat is toevertrouwd. Toen
de Heer wegging, heeft hij ons een deel van zijn vermogen toevertrouwd.
Dan kun je niet meer doen alsof het ritme van de dag beslissend is. Weest
waakzaam! Wat wacht ons dan?
Tweede zondag van de Advent
Jesaja 40, 1-5.9-11; Psalm
85;
2 Petrus 3, 8-14; Marcus 1, 1-8
Kerugma jrg 52/2009
- Een meisje van vijf gebruikte het woord troosten. In mijn onschuld vond
ik dat geen woord voor een klein meisje. “Wat is troosten?”
Maar zij was vertrouwd met de speelplaats. Een kind is gauw gevallen.
“Troosten is helpen huilen”. Vandaag gaat het Troostboek van
Jesaja open. Ook al durft het volk in de Ballingschap niet meer op God
te rekenen, Jesaja zegt toch, beter wetend, dat het volk toch niet alleen
is: Troost, troost je, volk van mij. Je en mij, groter kan de innigheid
en intimiteit niet zijn. Alles is voorbij. Een nieuwe weg breekt zich
baan. Stel je voor: wij zullen de laatsten niet zijn.
Zijn armen zijn die van de herder. Hij omarmt, hij draagt tegen zijn boezem.
Dan moet je wel vrienden zijn.
- Psalm 85 weet van het naderende einde van de Ballingschap. Vers 8 is
antifoon geworden. Laat ons zien o Heer uw genegenheid en geef ons uw
jesoea, uw bevrijding, uw Jezus. Als genegenheid en waarheid (daden van
genegenheid) elkaar uitleggen, als gerechtigheid en “het is goed”
elkaar kussen!
- Het mag dan wel lang duren, Petrus, maar God wil iedereen een kans geven.
Als de hel losbreekt weten wij van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Gods woord, gerechtigheid – dat zal daar wonen.
- Marcus is de enige die zijn evangelie met begin laat beginnen. En wat
voor begin. Begin van het goede verhaal van/over Jezus de Messias, de
zoon van God. Beloften stapelen zich op, woorden om te bewaren: het goede
verhaal – waar je van op kijkt, Jezus, de Messias, de Zoon van God.
Alles toezeggingen.
Het goede wordt een verhaal. Alles wordt anders als de messias komt. Is
hij niet de bevrijder, hij die ons opricht en ons recht zal laten staan.
Een bode mag tekstkritisch een correcte vertaling zijn, maar zolang je
in het nederlands geen onzin uitkraamt wanneer je zegt: “jij bent
een engel”, zolang moet je hier ook durven lezen wat er staat: zie,
ik stuur mijn engel voor jou uit die voor jou een weg zal bereiden. Wie
hier leest of luister moet opschrikken. “Voor mij?” Dit goede
verhaal over en van de Messias wil een persoonlijk bericht zijn. Het is
“voor jou” geadresseerd, een verhaal van mij en jou.
Zie ik zend mijn engel voor jou uit … jouw weg … Stem van
een die roept: in de woestijn de weg van de Heer. Het kan belangrijk zijn
oog te hebben, niet alleen voor de details maar ook voor de volgorde.
De tekst geeft blijkbaar te zien: Zie. Vervolgens ik. Het goede verhaal
noemt zichzelf ik. Dat gebeurt twee keer. Ik zend en mijn weg. Dat alles
om vervolgens jij of U ter sprake te brengen, voor jouw uit en jouw weg.
Alles wordt heel persoonlijk gemaakt met het oog op jouw weg. Daar komt
de stem even tot rust om vervolgens weer te beginnen met stem van een
die roept – in de woestijn. De roepende stem kan in een hebreeuwse
toonzetting ook de aanduiding zijn van het (steeds hardop) lezen van de
Tora, van het woord onderweg. Onderweg, want in de woestijn. Pas nu wordt
onze wereld genoemd, getypeerd als woestijn, in de woestijn. Als zou er
een alternatief zijn, als zou daar een weg naar toe gaan – mijn
weg. Een weg voor mij? Mijn weg?
Kerugma Jrg 55/2011
- Wanneer je het een keer gehoord hebt vergeet je het je leven lang niet
meer: consolamini, consolamini, popule meus. Elk woord is dan geëtst
op je gehoorbeen, elk woord gewogen. God wil zijn volk troosten. Niet
meer de verlatene, verstotene. Niet meer de eenzame radeloze: mijn volk!
Heb je het voortaan over Hem, dan heb je het over zijn mensen. Heb je
het over zijn mensen, dan heb je het over Hem. Zeg tot de steden van Jehoedah:
“Zie jullie God”.
- Stel je het bijbelse land voor. Dan weet je wat regen betekent. Puur
“groei en bloei”. Zo zal de terugkeer uit de ballingschap
zoiets onwaarschijnlijks betekenen als: trouw komt op uit de aarde, gerechtigheid
ziet toe uit de hemel. Genegenheid en waarheid ontmoeten elkaar. Genegenheid
is de binnenkant, het gevoel. Waarheid is de buitenkant. Het is dat wat
je kunt zien van die genegenheid, namelijk de daden die genegenheid vertolken.
- We gaan niet door met de brief aan de Korintiërs waar we vorige
week mee begonnen. De liturgie vind het gerechtvaardigd over te gaan tot
de tweede brief van Petrus. Vraag is derhalve: wat heeft deze tekst naar
het inzicht van de samenstellers van deze lezingenserie te melden?
De officiële lezing voegt om te beginnen het woord “vrienden”
toe. Bepaalt dat de toonzetting of anticipeert het dat wat komen gaat?
Beslissend blijkt dan om te beginnen, dat voor God “tijd”
iets anders is als voor ons. Dat is het ene dat ons niet mag ontgaan.
Voor de Heer is één dag als duizend jaar en duizend jaar
als een dag. Kunnen we ons daarbij iets voorstellen? Het antwoord op die
vraag doet er eigenlijk niet toe. Waar het om gaat is: God heeft geduld.
Hij wil dat niemand verloren gaat voor Zijn nieuwe hemel en nieuwe aarde.
- In de eerste woorden van Marcus: zoals geschreven staat begint het.
Zoals geschreven staat bij de profeet Jesaja. Wat Marcus te melden heeft
tekent zich af onder het teken: gelijk geschreven staat. Dan hoor je over
een engel die voor mij uit een weg voor mij zal bereiden. Voor mij? De
tekst spreekt onmiskenbaar ieder toe die hem (zoals het hoort, hardop)
leest. Het gaat over mijn weg. In de woestijn wordt de tora vertolkt,
de schrift hardop gelezen met het oog op de heer-lijke weg. Alles blijkt
er op gericht om in ieder geval de mensen van Judea en Jerusalem –
en zolang de lezing duurt worden wij geacht ook deze rollen te spelen
– zover te brengen, dat zij omkeren, en Jerusalem, en alles waar
Jerusalem voor staat, ter harte te nemen en zich daarnaartoe om te keren.
Johannes spoort ons daartoe aan, gekleed als Elia. His masters voice.
Derde zondag
van de Advent
Jesaja 61, 1-2a.10-11; Als
Psalm: Lucas 1, 46-50.53-54; 1 Tessalonicenzen 5, 16-24;
Johannes 1, 6-8.19-28
Kerugma jrg 52/2008
- Wonderlijke woorden laat Jesaja hier horen. Wonderlijk omdat ons woorden
worden toegefluisterd die in hoge mate kunnen ontroeren. De geest van
de heer rust op mij. Het zijn woorden van de profeet, over zichzelf, maar
de zeggingmacht van deze woorden strekt zich uit naar degene die leest,
naar degene die hoort. We worden allemaal in de ban van deze woorden meegenomen.
De geest – het toch bijeen, bij elkaar horen van hemel en aarde
– die rust, ook op mij. Gezalfde. Olie, zalfolie. Dan sta je er
gekleurd op. Om aan de armen het goede verhaal te vertellen. Om te genezen,
om vrijlating te melden en bevrijding. Heil en gerechtigheid: alles is
goed. Bruidegom en bruid, verbond, de tuin en het zaad dat de toekomst
garandeert.
- Magnificat. Groot maakt mijn ziel de Heer. Maria verbreekt volgens Lucas
de stilte om alle ruimte te maken en alle aandacht te vestigen op God
die er toe doet, die met de mens omgaat als ware ieder van ons zijn mens,
zijn enige, zijn mensenkind, onvergetelijk en onvergankelijk. Daar begint
het licht van Kerstmis gedurfd op te lichten, als voor het eerst.
- Bidden moet je altijd, zegt Paulus. Het brengt je op andere gedachten.
Onze woorden worden dan minder hebberig en meer verkennend, dankbaar wellicht.
Dat geeft de geest nieuwe kansen. Bidden haalt de kramp weg van de kleinheid
en de angst waarmee je de wereld tegemoet treedt. Onderzoek alles. Behoudt
wat goed is. (Je weet dan vanzelf wat je, na onderzoek, doet met wat niet
goed is.)
- Een mens. Een gezondene: iemand met een missie. Wat komt hij dan doen?
Hij komt om te getuigen? Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Om te
getuigen van het licht. Heeft het licht dan een getuigenis nodig? Opdat
allen door hem …, door het licht, door het getuigenis, door Johannes
– allen gaan hier op in elkaar, verwijzen naar elkaar, ondersteunen
elkaar. Al dat samenspannen opdat allen door hem tot vertrouwen zouden
komen. Tegen het einde van het evangelie blijkt dat, niet verborgen, de
agenda (“om te doen”) te zijn (Johannes 20,31).
Nadat we zo door Johannes zijn ingelicht (gesouffleerd) komt nu Johannes
met zijn getuigenis. Volgens Johannes is bij de Jordaan niets zo voor
de hand liggend als mensen van Jerusalem – cohaniem en levieten
zelfs, als ging het over de tempel (zie Johannes 2,13 vv.), als ware er
een offer (1,29.36) op handen, als gaat er voorgelezen worden uit de Tora,
uit Mozes en de Profeten (1,45; 2,17.22) – gezondenen zelfs, die
niets anders te doen hebben dan te vragen naar je identiteit. Als mensen
van Jerusalem helderheid van hem opeisen zegt hij: Ik ben de messias niet.
Dat is een van de eerste dingen die iedere gelovige weet, dankbaar weet:
“Ik ben de messias niet”. Dat werk is al voor ons gedragen
en gedaan. U herinnert zich de woorden van de vorige week: Stem van een
die roept ... En stem gaat ons voor op weg, tot kerstmis op onze deuren
klopt.
Kerugma Jrg 55/2011
- De geest van de Heer is op mij want de Heer zalft mij. Dan volgt het
programma: het goede verhaal voor de armen, om de gebrokenen van hart
op te binden. Vrijheid voor wie gevangen zijn en open ogen voor wie gebonden
zijn. Het adres van de gezalfde betreft degenen die (in donkere ruimten)
opgesloten zitten, geknakt, troebel. Het is jammer dat de lezing zoveel
woorden van genegenheid overslaat. Is het dan niet troostend wanneer wij
horen dat de treurenden van Sion in plaats van as een sierraad krijgen,
dat eer vreugdeolie komt in plaats van de rouw en een mantel van liederen
in plaats van een benauwde geest. Als terebinten van gerechtigheid wordt,
aanplanting van de Heer. Als wij te snel de woorden van dankbaarheid lezen
kunnen we nauwelijks weten waarom we dankbaar zijn.
- De Psalm van vandaag geeft het woord aan Maria zoals we haar tegenkomen
bij Lucas in het lied dat we kennen onder de latijnse naam Magnificat.
Groot maakt zij de Heer, haar wezen is pure vreugde over God die haar
bevrijdt. Het aloude lied van Israël ziet zij als haar autobiografie.
En door haar is het een tekst die nog steeds geschreven wordt.
- Halverwege de advent krijgt Paulus weer het woord, alsof wij zijn mensen
van Tessalonica zijn. Het is het einde van de brief. Verheugt je te allen
tijde. Paulus blijkt er alle reden toe te zien. We moeten bidden en danken
WANT! Blust de geest niet uit, kleineert de profetische gaven niet. Onderzoekt
alles en behoudt wat goed is.
Hebben wij dan nog iets te verwachten?
- Na de eerste woorden over het woord, het licht en het leven, wil de
tekst concreet worden: er komt een gezondene. Om te getuigen van het licht.
Ik stond er bij en ik keek er naar, zegt het bekende kinderlied over de
twee beren. Dat is het getuigenis: ik stond er bij en ik keek er naar.
Ik heb het zelf gezien. Het licht! En terwijl dat alles klinkt komt het
getuigenis. Op naam gesteld. Van Johannes. Een getuigenis niet zomaar,
niet impulsief of willekeurig gegeven. Maar toen joden uit Jerusalem priesters
en levieten naar hem toe stuurden om, hem te vragen: jij, wie ben je?
Het komende is op nogal wat manieren behoorlijk precies geregisseerd.
“Priesters en levieten” die de dienst maken en bij dragen
tot het heilige gebeuren van de dag in de Tempel in Jerusalem. “Priesters
en levieten” ook, die voorgaan bij het lezen uit de Schriften overeenkomstig
de leeswijze van de Synagoge. Alsof het gebeuren bij de Jordaan alles
te maken heeft met Tempel en Tora – de Schriften - worden priesters
en levieten door Joden die thuis zijn in Jerusalem heel exact naar Johannes
gestuurd met een precieze vraag.
De Tempel en de Schriften zijn aan de orde wanneer het gaat over de identiteit
van de mens die komt om te getuigen. Namen komen voorbij, mogelijkheden.
Elia, de vader van de profeten (die Mozes op handen draagt), dé
Profeet, Jesaja, die alles weet van ballingschap en bevrijding voor Israël
en Jerusalem. Wie is hij die met water doopt in afwachting van.
Het zou een zegen zijn wanneer de kerken er zich op zouden beraden, dat
de Tempel en de Schriften er toe doen wanneer het om en over de Messias
gaat. Johannes gaat ons daarin in ieder voor.
Vierde zondag van de Advent
2 Samuel 7, 1-5.8b-11.16;
Psalm 89; Romeinen 16, 25-27; Lucas 1, 26-38
Kerugma jrg 52/2008
- Koning David, koning in Jerusalem, de koning te rijk, wint onze sympathie
door zijn kinderlijke charme. “Nou woon ik zelf in een prachthuis
en de Ark van God staat nog steeds onder een tentdoek.” David vindt
dat niet eerlijk. Grootgunstig wil hij voor God een huis bouwen, een huis
God waardig. Nathan, de huisprofeet, kan er alleen maar mee instemmen.
Totdat een droom hem wakker maakt. Niet David bouwt voor God een huis,
maar God zal voor David een huis bouwen – zoals hij dat altijd gedaan
heeft, zo zal hij doen.
- Er blijkt etymologisch verband te zijn tussen denken en danken. Denken
is niet alleen het calculerende waar de ster van de reclamewereld of de
sterren van de wis en zekerkunde ons mee willen verlichten. Meer dan over
(te) hebben gaat denken over er zijn, op aarde onder de hemel bijvoorbeeld.
De psalm geeft voor-woorden. God heeft met David een verbond gesloten.
Hij belooft onder ede. Hij is zoiets als een vader kan en hoort te zijn,
iemand op wie je rekenen kunt, die je laat staan, zelf staan.
- Zo vlak voor kerstmis wil de liturgie ons brengen naar de wortels van
ons bestaan, naar God van voor onze dagen en na onze dagen, de eeuwige
die ons laat zijn. Dat is een geheim. Gezegd en verzwegen, eeuwenlang
volgens Paulus, maar nu, wederom volgens Paulus, zichtbaar gemaakt. Ons
wordt te zien gegeven. Licht daagt.
- Lucas weet voor zijn evangelie geen beter begin dan Jerusalem. In geuren
en kleuren worden wij door zijn verhaal meegenomen naar het heiligdom
dat alle verhalen draagt. Zacharias die optreedt met alle gewicht die
een oude priesterlijke heer kan hebben, heeft woorden gehoord die hem
zeer verbazen maar – in feite weet hij niet wat hij er mee aan moet.
Zes maanden later is er zichtbaar veel gebeurd. Zijn vrouw Elisabeth is
onherkenbaar, zichtbaar veranderd. Daarna wordt de aandacht verplaatst
naar Nazareth of all places, een dorp van niets. Drie optrekjes die boerderijtjes
moeten voorstellen rond een kleine put. Naar een meisje, een kind nog,
Maria, nauwelijks een rechtspersoon, met nauwelijks een recht van spreken.
Als de woorden haar overvallen koestert zij ze niet in het verborgene.
Zij vraagt wat die groet kan betekenen. Lucas voert als eerste kroongetuige
een meisje op waar alles nog mee moet gebeuren. Zij hoort. Zij is de de
moeder van de gelovigen. Zij luistert en blijft luisteren.
De woorden maken haar ontvankelijk: mij geschiede naar uw woord.
Kerugma Jrg 55/2011
- De edelmoedigheid van David is goed in te voelen. Hij woont in een paleis
en de ark van zijn Heer verblijft in een povere tent. Hij wil God een
huis geven. Zelfs Nathan wil hier geen tegenstem bij zijn. Doe wat in
je hart is want God is met je. Daarop volgt de nacht en wordt Nathan wordt
op het spoor gezet. Davids leven wordt leerstof, wordt een boek dat voorlopig
nog niet uit is. God heeft hem tot hier gebracht en zal hem hier houden.
Niet David zal God een huis geven, maar God zal David een huis geven.
- Uit psalm 89 geeft de liturgie de verzen 2-5, 27. 29. Waarom vers 28
overslaan? Ook maak ik hem tot eerst geborene, tot allerhoogste van de
koningen der aarde. Volgens de Psalm zijn dat woorden van tijd en eeuwigheid.
- Het slot uit de brief aan zijn mensen in Rome. Paulus eindigt met een
volzin waarbinnen hij nog de wording van het geheim aanduidt. De verkondiging
aan de volkeren. Paulus is daarmee begonnen aan de hand van de profetische
geschriften. Zo wil hij de volkeren (niet-Israël, in feite heel de
wereld) brengen tot het horen dat geloven eigenlijk is. Voor die taak
is hij gegaan. Hij dankt God: Aan die bij machte is jullie te bevestigen
in mijn evangelie en in het kerugma van/over Jezus Christus, aan de ene
wijze God is door Jezus Christus alle gewicht (toegekend, heerlijkheid)
voor (tot in) alle tijden. Wanneer Paulus het evangelie brengt, het goede
verhaal vertelt, is het de Messias die de inhoud als ook de verteller
van het verhaal is. De rollen zijn hier dicht aaneen geweven, de boeken
één verhaal.
- Nadat Lucas zijn verhaal begonnen is in de tempeldienst in Jerusalem,
bij Zacharias die moeite heeft met wat hem aangereikt wordt, verplaatst
hij de plek van waaruit hij vertelt. Zijn verhaal kiest nu Nazareth of
all places! Bijbels gesproken een plaats die geen naam heeft. Naar een
meisje dat geroepen wordt. Verheug je, de Heer is met je. Boaz van Bethlehem
spreekt zo zijn mensen op het veld aan (Ruth 2,4). Wonderlijke, heel persoonlijke
zaken gaan dan gebeuren. Maria krijgt te horen over haar zoon. Zij zal
hem de Heer bevrijdt, Jezus noemen. Groot zal hij zijn, zoon van de Allerhoogste.
Geheim van de Geest. Geheim van het begin: dat het begonnen is.
Kerstmis
– nachtmis
Jesaja 9, 1-3.5-6; Psalm
96; Titus 2, 11-14;
Lucas 2, 1-14
Kerugma jrg 52/2008
- Ieder die in de kerstnacht ter kerke is gegaan weet van de duisternis.
Het volk dat in het duister wandelt. Zo lief als deze woorden klinken,
zo en nog schrijnender is om te beginnen de tekst van Jesaja. Zij die
wonen in het land van duisternis en dood. Als de duisternis niet duister
is, dan zal het licht ook nauwelijks licht zijn. Pas als de Ballingschap
voorbij is, het juk, de stang en de stok gebroken zijn, pas dan zal blijken
hoe alles anders is: een kind, een zoon. En de woorden stapelen zich op:
een raadsman, een held, een vader. Een kind waar je je bij thuis voelt.
- De velden zwaaien met hun gewassen en woudreuzen buigen hun kruin. Alles
en iedereen staat te juichen. De bevrijder is geboren, de Messias die
ons opneemt en meeneemt in de wijze waarop hij Heer is.
- Paulus schrijft aan Titus over Gods genegenheid bevrijding is voor alle
mensen – in het hebreeuws: die Jehosjoea is, Jezus is voor alle
mensen. Niet – zoals de vertalingen heden ten dage willen - op aarde.
Het gaat niet over aardrijkskunde, maar voor alle mensen. Het is in ieder
geval menselijker, persoonlijker. Tegelijk wordt de bedoeling aangegeven.
Om ons te leren. Kerstmis wil niet in ieder geval tegemoet komen aan ons
gevoel. Het feest wil ons iets leren. Leer af te zien van respectloosheid,
leer af te zien van een economie die alleen je eigen belang dient. Er
zijn toch heel andere zaken die minder ophef maken maar meer aandacht
verdienen. Er zijn betere handvaten. Denk aan bezonnenheid, rechtvaardigheid
en hoogachting. Deze woorden overwegend kom je bij het visioen, het tafereel
dat Kerstmis ons aanreikt – een nieuw begin.
- Heel de wereld in rep en roer omdat de keizer klinkende munt wil zien.
Een volkstelling om helder zicht te krijgen op wat de staat kan vangen.
Ieder op reis, ook Jozef. Het wereldgebeuren krijgt profiel in een man
en een vrouw. Zij hoogzwanger. De tijd staat te breken. En er zal voor
hen geen plaats zijn. Voor hen niet in Bethlehem, voor hem niet in Jerusalem.
Het volk dat gaat in duisternis – de kerstgroep gaat hen voor, het
evangelie wil hier klinken, opnieuw beginnen. Over bezonnenheid, rechtvaardigheid
en hoogachting.
Kerugma Jrg 55/2011
- In het duister gaan. Een heel volk waarvoor de eerste dag geen betekenis
heeft. En dan: Licht! Onwaarschijnlijk licht! Groot licht! Die op de akker
van de schaduw van de dood zitten, licht is gaan schijnen over hen. Tegenstellingen
spatten uiteen of bereiken het accoord van oogst, van te verdelen rijkdom.
Weg is de last, weg de stok van de onderdrukker. Want! Een kind is gegeven
aan ons. Namen proberen te benoemen waar geen namen voor zijn. Kan dat
een mogelijkheid bieden om het geheim van deze nacht op het spoor te komen?
- Een nieuw lied: alles is nieuw. Zijn bevrijding, in het hebreeuws jesjoeatho.
De volkeren worden betrokken bij Gods aanwezigheid en de betekenis die
dat voor de wereld en de mensen heeft.
- In een paar woorden alles zeggen. Paulus is uitgesproken voordat je
iets gehoord hebt. Alleen langzaam herlezen maakt het mogelijk, in die
paar woorden binnen te komen. Om te beginnen gaat het over God die genegenheid
is. Zijn genegenheid is bevrijding voor alle mensen. Die bevrijding komt
ons tegemoet als een leerproces. Daarbij gaat het over leren, niet meer
“van God los” te zijn, af te zien van wat de wereld najaagt.
Oude woorden die weer als nieuw zijn: bedachtzaam, rechtvaardig, toegewijd
zijn in de tijd met het uitzicht op. En dat alles onderstreept Paulus
nog een keer van een samenvatting van zijn vertrouwen.
- Het geheim van deze nacht, trefzeker en met verve door Lucas op het
doek gezet. Heel de wereld als decor voor het kleine gebeuren dat blijkbaar
niet aarden mag of kan in Bethlehem, zoals het ook niet aarden zal in
Jerusalem, maar toch. Daar zal blijken dat je in het evangelie ondanks
alles niet buiten de waard kunt rekenen. Om te beginnen zijn er de engelen
die woorden aanreiken voor wat wij nog altijd proberen te verstaan. Over
eer aan God. Over instaan voor de vrede. Over een kind dat geboren wordt,
altijd kwetsbaar en klein, altijd met open handen voor wie zich geroepen
voelt.
Kerstmis – dagmis
Jesaja 52, 7-10; Psalm 98; Hebreeën
1, 1-6; Johannes 1, 1-18
Kerugma jrg 52/2008
- Neem je de woorden van Jesaja ter harte, dan moet je je oprichten. Je
moet omhoog kijken (Omhoog de harten!), de bergen in die dit verhaal veronderstelt.
Kijk omhoog, de bergen op, en zie. Hoe prachtig op de bergen de voeten
van de vreugdebode. De Septuaginta (de griekse vertaling van de hebreeuwse
bijbel) vertaalt hier: de evangelist van wat je kunt horen (het verhaal)
over vrede, over bevrijding (Jesjoea: Jezus). Wat is dan dat goede verhaal
over vrede en over bevrijding? Dat is tegen Sion zeggen: je God is koning.
Wat er ook gebeurt! Uw rijk kome begint met dit verhaal.
Het kind dat met Kerstmis geboren wordt zal ons voorgaan, voorgaan naar
Jerusalem om daar zichtbaar te laten worden hoe God koning is.
- Psalm 98 neemt ons mee in wat allen verwondert. Zijn hand, zijn macht,
zijn weldaden, zijn gerechtigheid, zijn goedheid en zijn trouw ten gunste
van Israël. (Levinas schrijft dat de naam Israël in de Talmoed
de aanduiding is van een bepaalde kwaliteit van mens zijn. In die kwaliteit
zal niet de economie maar de achting voor de ander normatief zijn.) De
vreugde van Kerstmis is daarin exclusief dat zij inclusief is. Niemand
wordt buitengesloten.
- Voor de brief aan de Hebreeën is het einde der tijden aangebroken.
Niet dat het morgen of overmorgen afgelopen is, maar het begint nu definitief
te worden. Wat eerder nog contouren waren wordt nu meer vastomlijnd. Na
alle uitleg (pro-feten: spreken namens, zij die stem geven aan het woord
of die het woord vertolken door daden zie veelzeggend zijn) is er nu het
woord, de erfgenaam, de zoon, voor wie, omwille van wie, met het oog op
wie alles er is. Hij maakt zichtbaar wat er in Gods ogen toe doet. Dat
is wat het woord majesteit beoogt: wat de doorslag geeft, wat er toe doet.
- Nu na de voorbereiding het evangelie in de Kerstnacht opnieuw wil beginnen,
nu de stem weer volop klinken gaat, opent de kerk in de dagmis zoals steeds
het evangelie van Johannes – Jochannan: God is genegenheid, God
heeft ons lief, houdt van ons.
Om te beginnen is er het woord. Waar de wetenschap zoekt naar een desnoods
geluidsloze oerknal waarmee alles min of meer begonnen is, als er tenminste
zoiets als een begin is – is het bijbelse verhaal al lang begonnen
met het woord waar het zich voor buigt. Met om te beginnen gaat het Boek
van Alle Verhalen open. Om te beginnen God schept de hemel en de aarde
wil Genesis 1,1 vertellen. Om te beginnen is er het woord zegt Johannes.
De stilte is voorbij. Er is een woord. Iemand ziet je staan. Iemand zegt
al dan niet uitgesproken: mijn woord heb je, van mijn woord kun je op
aan. Als uit een hoorn van overvloed rollen de woorden de wereld in. Woord.
God. Het gebeurt. Leven. Licht. Mensen. Zelfs de dissonant van niet aannemen,
niet willen of niet kunnen, zal plaats maken voor aannemen en vertrouwen.
Gods woord van voor alle tijden wordt een geschiedenis, kwetsbaar als
een mens. Hij heeft in ons midden gewoond, zegt de vertaling. Johannes
zegt – wonderlijk voor een tijd waarin mensen in huizen woonden
– hij heeft zijn tent in ons midden opgeslagen. Broos en vergankelijk,
voorlopig binnen zijn als in een tent maar ook meegaan, niet vergankelijk
maar “meegankelijk”, meegaand als een boek, als een volk onderweg
door de woestijn van wat voorlopig voorlopig is. Maar in ons midden, als
ons midden. Zoals in het verhaal, in de woestijn (Zie eventueel Numeri
2,2.)
Kerugma Jrg 55/2011
- Het goede verhaal wordt ingevuld. Vrede. Bevrijding. Dat God regeert
betekent voor Sion vrede en bevrijding. Het laatste woord leest in het
hebreeuws: Jesoeah. Oog in oog, als volk dus, in oogcontact, zullen zij
de Heer zien terugkeren naar Sion. De Heer troost zijn volk als verlosser
van Jerusalem.
- Zijn bevrijding. (Zie de tweede bijdrage hierboven, bij Psalm 96.) Bevrijding
is het kenmerk van Gods gerechtigheid. Het zou te denken kunnen geven.
Als de daden van God de agenda vullen voor zijn mensen, dan moet het er
toe doen. Als “alles hetzelfde” moet blijven is bevrijding
– toch steeds een woord dat iets heeft van een ‘tegenwoordig
deelwoord’, – overbodig . De kerk heeft dan in de liturgie
van vandaag geen psalm meer.
- De lezing uit de brief aan de Hebreeën heeft altijd iets van een
plechtig moment binnen de innigheid die eigen is aan Kerstmis. Eertijds,
op vele wijzen, in de laatste van deze dagen. Over de Zoon die ons tot
erfgenaam maakt. Zestig jaar geleden leerden we die woorden. Door de doop
werden wij kinderen van God en erfgenamen van de hemel. Het kind dat ik
was had het met die woorden nooit moeilijk. Het leek mij heel goed en
bijzonder. Het was een vreugde daar bij te horen. Intussen is het spreken
over deze woorden zeldzaam geworden. Alsof met Kerstmis de wereld niet
ook voor ons open gaat.
- Altijd weer ontroerend die simpele tonen: begin, woord, God, het worden,
het leven en het licht. En dan pas de ruimte, de duisternis, de afwijzing.
Tegen die achtergrond komt Johannes om te getuigen van het licht dat ieder
mens verlicht, getuige van het woord dat ons gegeven wordt. Opdat het
ons gegeven moge zijn, Hem te aanvaarden die voor ons Woord, Leven en
Licht te zijn. Jezus volgens Johannes, de exegeet van God (Johannes 1,18).
Heilige Familie, Jezus, Maria, Jozef
Jezus Sirach 3, 2-6.12-14;
Psalm 128; Kolossenzen 3, 12-21; Lucas 2, 22-40
Kerugma jrg 52/2009
- Ook al zijn er lezingen voor het B-jaar, het blijkt kerkelijk gangbaar
geworden te zijn dat vandaag de lezingen van het A-jaar gelezen worden.
We missen dus het prachtige verhaal over Abraham die tegen alle verwachting
in meegenomen wordt, naar buiten, om te horen over de sterren aan de hemel
uitgezaaid als beeld voor zijn zoon. De gebruikelijk geworden lezing wil
ons iets anders laten zien.
- De vader, de moeder en het
kind.
Jezus Sirach ziet hen beurtelings aan. De woorden die je hoort kunnen
volstrekt verkeerd gelezen worden. Je zou kunnen horen dat de vader zich
als een potentaat moet aanstellen en dat de moeder rechten heeft over
haar zonen. Maar is dat de manier waarop God iemand aanstelt? Gaat dát
niet veel meer over iemand die zich garant stelt? Over iemand die als
een goede herder wil zijn, betrouwbaar? Gaat het niet over iemand die
het als een recht ervaart te zorgen voor haar kind, een voorrecht. Misschien
eer je je vader door hem te vragen. Alleen door te vragen maak je de ander
immers tot iemand die het te vertellen heeft. Leren de verhalen ook niet
dat je vader zoiets als je broer wordt, iemand die jou aanziet?
- Waar het nauw luistert kan het verdriet intens, maar ook de vreugde
nauwelijks te beschrijven zijn. Psalm 128 zet de zorgen van elke dag in
zijn eigen licht. De vrucht van je werk. Tevreden zijn. Voorspoed. Wijnstokken,
Olijventakken. Het refrein kent het woord Godvrezend. Een woord dat aandacht
verdient. Uit heb begin van Exodus weten (van de vroedvrouwen) dat God
vrezen betekent: leven laten.
- Daar schuift de tweede lezing bij aan. Woorden om te wegen. Gezien ons
feodaal verleden verdient het woord onderdanig aandacht. Je maakt je ook
tot een ondergeschikte wanneer iemand je bedankt. “Niets te danken.”
zeg je dan, of: “Tot je dienst.” En: “Graag gedaan.”
Niet harde taal, maar harte-taal.
- Het tafereel is bekend. Menige oude kerk laat het zien: Maria en Jozef
met het kind naar de tempel voor de reiniging. De tortelduif vertolkt
een zeldzaam soort vrede. Maar Lucas vertelt niet enkel onze herinnering.
Op de eerste plaats horen we drie keer achter elkaar; overeenkomstig de
Tora van Mozes, de Tora van de de Heer. (Vergeet even niet: rein en onrein
gaat over horen bij de gemeenschaap, en komen waar de gemeenschap is,
of privé zijn, afgezonderd, voorbehouden. Het heiligen van de eerstgeborene
heeft ook te maken met de bevrijding uit het slavenhuis. Zie daartoe eventueel
Ex. 12,2.12 en15. Kijk naar de context. Simeon komt helemaal omringt door
(drie keer) de heilige Geest – de Hemel en de Aarde toch één
– troost.
(Laat nu Heer uw dienaar gaan in vrede kennen we uit het kerkelijke avondgebed
(Nunc dimittis). Het gevoel is dan veelal: Simeon ziet nu dat het goed
komt. Hij is tevreden. Hij wil nu wel heengaan om te rusten. Maar het
zou kunnen zijn dat wat vertaald wordt met laten gaan gelezen moet worden
als vrijmaken. De vrijmaking van de eerstgeborene.
Anna, Channah, genegenheid spelt haar naam. Phanuel is een vergrieksing
van het Hebreeuwse Pniël. Dat herinnert aan het gevecht in de nacht
met de engel, Genesis 32,24vv. Daar gaat het wezenlijk over het wederzien
met de broeder, verzoening tussen Jacob en Esau, ofwel Israël en
de volkeren.)
Alles in deze lezing richt ons op wat komen gaat, verzoening, vrede. Uiteindelijk
is dat waar samen leven op uit is – als het een beetje lukt blijkt
dat.
Kerugma Jrg 55/2011
Er werd vroeger wel op gewezen: na de liturgische kleur wit van de vreugde
is de tweede kerstdag altijd rood. Het rood van de martelaren. Dat roept
in herinnering wat Vondel zegt over de Onnozele Kinderen, de slachtoffers
van Herodes, de “eerstelingen van het zaad”. Vondel probeert
in een Rei in de Gijsbrecht aldus Rachel (geboren in Bethlehem, moeder
van Israël) iets te zeggen nu zij het weigert zich te laten troosten.
Bedruckte Rachel, schort dit
waeren:
Uw kinders sterven martelaeren,
En eerstelingen van het zaed,
Dat uit uw bloed begint te groeien,
En heerlijck tot Gods eer zal bloeien,
En door geen wreedheid en vergaet.
Blijkbaar is Kerstmis niet alleen
de vreugde om de geboorte van het kind. Blijkbaar markeert Kerstmis ook
de wreedheid waarmee mensen hun eigen gelijk doordrijven en elkaar naar
het leven staan.
- Stefanus is een diaken, een dienaar. Hij is een van de zeven mensen
die de apostelen zullen helpen bij het “dienen van de tafels”.
Hij is een man vol genade en kracht. Zijn wijsheid en geest is niet te
weerstaan wanneer bepaalde lieden proberen hem te provoceren. Lucas geeft
in Handelingen 7 een illustratief beeld van hoe zo iemand preekt in die
bijbelse dagen. De lezing begint bij de woede die zijn woorden opwekken.
Terwijl zij beginnen te schreeuwen en hem buiten de stad slepen om hem
te stenigen ziet Stefanus de hemel open. Hij ziet de heerlijkheid van
God en Jezus aan Gods rechterzijde. Hij ziet dat en zegt het ook. En terwijl
zij hem stenigen zegt Stefanus: Heer, reken hun deze zonde niet toe. (Op
die plek komt Paulus in het verhaal binnen.)
- In uw handen beveel ik mijn geest. Jij hebt mij bevrijd, Heer, God van
waarheid. De waarheid is hier dat wat (mij) bewaart. In zijn vergaan weet
Stefanus dat God hem bewaart. En in vers 17: hosjiënie, wees mij
Jehosjoea, bevrijder.
- Het is het hoofdstuk waarin Jezus de leerlingen uitzendt. In het gedeelte
dat wij lezen wordt het woord overleveren drie keer gebruikt. Overleveren
aan het gerecht en overleveren ten dode. Je hoort eigenlijk het evangelie
in het kort. Maar je hoort ook een getuigenis voor hen en voor de volkeren.
En het is de geest van de vader die in hen spreekt. En dat is de geest
die we ook in Jezus woorden horen.
Heilige Maria, moeder van God / Nieuwjaar
Numeri 6, 22-27; Psalm 67; Galaten
4, 4-7; Lucas 2, 16-21
Kerugma jrg 52/2009
- Circumcisio Domini heette het feest in het Romeinse missaal, maar “besnijdenis”
is voor wie het niet kent iets merkwaardigs. Het pasgeboren jongetje wordt
opgenomen in het verbond. Het kind krijgt zijn naam. Nu begint alles pas
echt. De evangelielezing zal daar vandaag ook mee eindigen.
1 Januari is Nieuwjaarsdag geworden omdat het de achtste dag van kerstmis
is. De week feest die kerstmis is maakt plaats voor de meer gewone tijd.
In de liturgische roosters die wij nu gebruiken is 1 januari het feest
van Maria, de moeder van God. In de kunstgeschiedenis is dit op onpeilbare
manier uitgebeeld, van Madonna met kind tot de jonge vrouw die in haar
schoot het lichaam van haar veel grotere maar dode zoon draagt (Pietà).
Beelden die de wereld verkennen en te denken geven.
- Opzienbarend begint de eerste lezing met de tekst van de Priesterzegen
uit het boek Numeri. God zegt aan Mozes hoe hij mijn naam over de kinderen
van Israël moet uitspreken. Zegenen is Gods naam in verband brengen
met iets concreets. Hoe verbindt je dan Gods naam met het volk?
Voordat de tekst begint met de “zegenbede” is er de inleiding.
God spreekt tot Mozes zeggend, spreekt tot Aaron en zijn zonen zeggend,
zo moet je de kinderen van Israël zegenen zeggend. Die herhaling
is wegvertaald, maar geeft de woorden die veelzeggend zijn, die alles
zeggen wat gezegd zou kunnen worden. In het hebreeuws zijn het drie, vijf
en zeven woorden. Beperken we ons tot de vijf in het midden. Daar staat
(al te woordelijk weergegeven): Doe lichten - de Heer - zijn aangezicht
- over je - en zij je genegen. De aanhef gaat over oplichten, over licht
doen schijnen. God geeft licht. Hoe doet Hij dat? Zijn Aangezicht over
jou. Die woorden worden verpakt in de Heer … zij je genegen. Het
beeld dat zich opdringt is de moeder die zich buigt over haar kind, de
warmte van haar gezicht over het kind, een en al licht.
- Psalm 67 verkent de reikwijdte van die zegen. Barmhartigheid is dat
wat bestaat tussen de moeder en het kind dat nog niet geboren is: het
leven van het kind is afhankelijk van het welzijn van de moeder, het leven
van de moeder is afhankelijk van het welzijn van het kind. Een volop volwassen
relatie tussen een mens en een mens die er nog niet is.
Van slaaf naar zoon. Van volkomen afhankelijke naar zo goed als gelijke.
Wat is het verschil? Volgens Paulus in de brief aan de Galaten is dit
het verschil: Vader kunnen zeggen. Doen alsof je thuis bent, kind aan
huis bent in de wereld van dit woord.
- De herders maken het woord bekend dat ze in de velden gehoord hebben.
En allen die het horen verwonderen zich. Wie zijn die allen? Het verhaal
wil daar ook ons bij betrekken. En onze verwondering komt in het verhaal
van Lucas terecht bij Maria die al deze woorden hoort die in haar hart
bijeen zijn gebracht. De herders keren terug. Wat zij gehoord hebben en
wat ze zagen is synchroon. Dat alles komt bijeen in de achtste dag waarin
Jezus het kind wordt van deze woorden en Jezus gaat heten.
Kerugma Jrg 55/2011-12
- Wat heeft de samenstellers van de teksten voor de liturgie van deze
dag doen besluiten, de eerste lezing te nemen uit Numeri 6, de tekst die
bekend staat onder de naam: “de priesterzegen”? In ieder geval:
daardoor komen we in de tijd en tijding van voor onze tijden en horen
we in de eerste lezing van het nieuwe kalenderjaar God tegen Mozes spreken.
Hij krijgt een bericht voor Aäron en zijn zonen, voor Jan Zonder
Land en allen die komen in zijn spoor – want Priesters en Levieten
hebben geen land. Hun land is de gemeenschap van de kinderen van Israël.
Hun armoede is hun rijkdom. Mozes moet hen zeggen: Als je de kinderen
van Israël zegent … Dat zij de kinderen van Israël zegenen
hoort blijkbaar tot de orde van de dag. …zeg dan …Wat zij
moeten zeggen terwijl zij zegenen, daar krijgen zij woorden voor.
Zegenen, Gods naam verbinden aan iets concreets, aan mensen, zaken, gebeurtenissen.
- Na het inleidende vers bevat de psalm 7 verzen, 49 woorden. Scheppingsverhaal,
menorah ook. Iedere arm heeft zeven woorden. Het woord dat bij ons gangbaar
vertaald blijkt met wees ons barmhartig maakt onzichtbaar dat de tekst
hier spreek over wees ons genegen – met de werkwoordstam die we
ook tegen komen in de naam Jochannan/Johannes. We komen dat woord ook
tegen in de priesterzegen. Zie hierboven. Dat hij zijn aangezicht –
is dat niet ook het licht van dag één – over ons doet
lichten.
In de joodse traditie begint het dagelijkse ochtendgebed, het sjemoneh
esreh, in de eerste bede met de woorden, dat Hij de mens begunstigt met
kennis. Het volgende vers licht dit toe: om te doen kennen op aarde uw
wegen. Ben Hemelsoet zei in een college: “Wanneer Maria niet thuis
was geweest in de Schriften, zij zou geen woord begrepen hebben van wat
de engel tegen haar zei.” De afbeelding is bekend: Maria zit met
het boek op haar schoot. Jezus staat als kind naast haar en wijst iets
aan in het open boek.
- In het voorafgaand spreekt Paulus over slaaf zijn van de grondbeginselen
van de wereld. Kun je zo ook als slaaf onderwerpen zijn aan de Tora? Is
de Tora dan een soort voogd? Of moet de betekenis van het woord slaaf
minder gezien worden in termen van Heer/slaaf, maar meer gezien worden
in termen van afhankelijkheid, zoals in de eerste regels van dit hoofdstuk?Hoe
dat ook zij: Paulus brengt dit alles naar voren om ons er aan te herinneren
dat we kinderen Gods zijn dank zij de Zoon van God. De geest van Zijn
Zoon roept in ons Abba, Vader.
- Het verhaal van de engelen is de herders voorgegaan wanneer zij zich
haasten naar Bethlehem om daar “Maria en Jozef en het pasgeboren
kind in de kribbe” te zien. Alles wat zij van horen zeggen weten
vertellen zij, en allen verwonderen zich, alsof bij de allen ook Maria,
Jozef en het pasgeboren kind horen, en natuurlijk ook wij die getuigen
worden: door het verhaal in de greep genomen. Maria bewaart die woorden,
wikt en weegt ze in haar hart. Het “pasgeboren kind” krijgt
zijn naam wanneer het besneden wordt.
Openbaring van de Heer
4 januari 2009
Jesaja 60, 1-6; Psalm 72;
Efeziërs 3, 2-3a.5-6; Matteüs 2, 1-12
Kerugma jrg 52/2009
- Sta op, licht (van “lichten”), want je licht is opgekomen.
Alsof, wanneer het licht over je schijnt, je op kunt staan en licht kunt
geven. De glorie van de Heer, Zijn uiteindelijke en doorslaggevende betekenis,
zijn Gewicht is over jouw gerezen. Je voelt bijna het klassieke gebaar
van de zaaier die zijn arm kwistig uitstrekt over het land. Er zal toekomst
zijn. Tijd van groei en bloei. Van overal zullen ze naar je toe komen.
Sla je ogen op en zie om je heen. Nu de Heer zich laat zien wordt Jerusalem
het middelpunt, brandpunt.
- Het feest van God die zich laat zien, de openbaring van de Heer. Want
wat gebeurt er wanneer hij de arme die steun vraagt de hand reikt en de
ongelukkige bevrijd?
- Efese was een wereldstad. Alle schepen op de Middellandse Zee legden
daar aan voor water en voedsel. Daar, midden in de wereld van de volkeren
beschrijft Paulus dat er voor God geen verschil is tussen Israël
en de volkeren. Ook de volkeren zijn in de zoon mede-erfgenaam geworden.
Zij/wij delen mee in de beloften vanouds.
- De teksten over die eerste dagen van het evangelie zijn zo schaars dat
degenen die de lezingen voor die eerste weken hebben voorgesteld zich
in allerlei bochten hebben moeten wringen om onze tijd op een lijn te
krijgen met de evangelische tijd.
Drie evangelies horen bij het feest van de verschijning van de Heer. De
doop in de Jordaan vieren we de volgende week. De bruiloft in Kana is
even achter de coulissen verdwenen. De eerste lezing is vanouds die over
de wijzen die uit het Oosten komen.
Uit het Oosten moet je horen vanuit Jeruzalem. Dan hoor je de Jordaan,
de rivier waar alles definitief gaat worden tussen woestijn en veelbelovend
land mee.
De wijzen wekken op het eerste gehoor de indruk dat zij van meer weten.
Waar is de koning van de Joden die geboren is? Wij weten dat daarin meeklinkt
wat straks in Jerusalem op het kruis geschreven zal worden: Jezus van
Nazareth, koning van de Joden. Ze leggen hun vraag neer in Jeruzalem.
De eerste die dan reageert is Herodes. Hij schrikt en heel Jerusalem met
hem. Zodra in Jerusalem gesproken wordt over de koning zijn de kaarten
geschud en is heel Jerusalem van de partij. Tot en met de laatste steen
zal niemand zeggen dat hij er niet bij betrokken was.
Goud voor de koning. Wierook hoort bij de kerk, bij de Tempel. Mirre “met
het oog op mijn begrafenis”(Matteüs 26,12). Het evangelie begint
als een lijdensverhaal.
Kerugma Jrg 55/2012
- Sta op, schijn, want gekomen is je licht. Terwijl heel de wereld nog
in duisternis verkeert, door het duister bedekt wordt, licht het fel op
over Jerusalem. Alles wat God kan en vermag, vrijheid en bevrijding worden
zichtbaar In Jerusalem. En op trekken de volkeren. Ze heten je zonen en
je dochters.
- Over de koning in het boek “De koning”, (van Kader Abdolah,
2010) is veel te zeggen, maar men zal hem nooit kunnen betichten van wijsheid.
Hij is ook niet primair schuldig, maar rechtvaardigheid is bij hem ver
te zoeken. De koning in de psalm bevrijd de arme die steun vraagt, de
ongelukkige die geen hulp heeft. Hij ontfermt zich over …
- Het zijn nieuwe tijden, schrijft Paulus aan zijn mensen van Efese. Nooit
is het in de vroegere geslachten van de kinderen der mensen bekend gemaakt
zoals het nu door de Geest is geopenbaard aan zijn heilige apostelen en
profeten. Waarom zoveel nadruk? Het laat Paulus beslist niet koud dat
de volkeren in Jezus Messias medeleden en deelgenoten geworden zijn. Wij
mogen dat weten.
- Matteüs noemt eerst Bethlehem en daarna pas Jerusalem. Dat is een
eerste leesaanwijzing. Jerusalem mag en zal weten van haar afkomst. De
wijzen uit het Oosten vragen naar de koning der Joden. Blijkbaar gaat
dat over een koning die niet de hunne is. Maar zij zijn gekomen dank zij
die ster. Daarop gaan de boeken open. Bethlehem moet het zijn, want uit
Bethlehem komt de leidsman die herder zal zijn voor mijn volk Israël.
Het verhaal oogt onschuldig. Ook Herodes is van plan de pasgeboren koning
te gaan aanbidden. Al zal nog blijken dat hij daar een eigen koninklijke
interpretatie aan geeft.
Goud voor de koning, wierook voor de tempel, mirre …? Matteüs
gebruikt dit woord nog een keer. Dan begint in het 26ste hoofdstuk het
lijdensverhaal op gang te komen.
Doop van de Heer
Jesaja 42, 1-4.6-7; Psalm
29;
Handelingen 10, 34-38; Marcus 1, 7-11
Kerugma jrg 52/2009
- Het feest van de doop van de Heer is de afsluiting van de kersttijd.
Jesaja zet de toon met de dienaar die mijn dienaar is, mijn uitverkorene
die mijn vreugde is. Waartoe al die woorden? Wat zou dat dan? Mijn geest
heb ik gegeven op hem. Het jaar is nog maart net begonnen en er klinken
al Pinkstertonen: de geest op hem. Als God het Torenvolk van Babel niet
meer wil zien, verstaan zij elkaar niet meer. Als God zijn geest op iemand
neerlegt dan is duidelijk hoezeer hemel en aarde op elkaar aangewezen
zijn, dat de woorden waar en betrouwbaar zijn en dat het recht straalt
over de volkeren: alle verhoudingen zijn goed. Jesaja ’s hart is
vol. Zijn mond loopt over.
- De zee is in de bijbelse literatuur nooit wat zij in de regel langs
de Noordzee betekent. De zee is het beeld van wat onmogelijk en verbijsterend
is, het gevaar waarin geen plaats voor je is. Maar van over die wis en
zekere dood heen schalt de stem van de Heer. Allen die het horen maakt
hij tot kinderen van God, kinderen van de vrede.
Petrus houdt in de Handelingen van Lukas een rede over wat hem duidelijk
begint te worden. De God van Israël is niet eenkennig. Ieder die
Hem vreest, dat wil zeggen, ieder die het goede doet, is voor Hem een
vreugde. Het verhaal over Jezus is een lopend vuur geworden dat allen
bijeen brengt rond Jezus die door Johannes gedoopt wordt, gezalfd met
Gods geest om rond te gaan en wel te doen en te genezen.
- In het Boek Ruth trekt iemand (Ruth 4,7vv.) zijn sandaal uit als teken
van een bekrachtiging van een huwelijk. Johannes zegt dat hij die waardigheid
niet heeft. Na hem komt iemand die sterker is dan hij. Hij heeft dan geen
bevoegdheid meer. Hij doet niet meer dan dopen met water om alle ogen
te richten op Jerusalem en de vergeving van de zonden nu alles gaat beginnen.
- Het geschiedt. Jezus uit Nazareth in Galilea. Hij begeeft zich naar
waar tot nu een plaats was voor mensen die in Jeruzalem thuis zijn. Het
staat er typisch in het grieks van Marcus. Jezus gaat uit N. in G., om
gedoopt te worden naar de Jordaan toe door Johannes. Alsof Jezus gedoopt
wordt met het oog op de Jordaan. Hij staat daar: “Schipper mag ik
over varen?” Als hij omhoog komt uit het water splijten de hemelen.
(Even denk je aan het water dat wijkt voor de staf van Mozes!) Vanuit
daar bij de Jordaan kun je verhaalsgewijs zo de hemel in kijken om de
geest te zien die als een duif neerdaalt op Hem – om Hem tot een
plaats te maken waar je kunt zijn.
Voel je, een beetje in de war gebracht door zoveel hemels toneelwerk,
de vraag opkomen, wat dit in ’s hemels naam betekent, dan klinkt
terstond een stem. Die spreekt over Jij – mijn zoon, welbemind.
In jouw heb ik mijn vreugde.
Marcus maakt wie hem lezen of horen tot getuige van ongehoorde dingen.
Met rode oortjes kijken we op. Wat staat hier op het spel?
Aswoensdag
Joël 2, 12-18; Psalm
51; 2 Korintiërs 5, 20 - 6, 2; Matteüs 6, 1-6.16-18
Kerugma jrg 52/2009
Omkeren luidt het refrein. Omkeren. Wij moeten ons omkeren, bijvoorbeeld
naar Jeruzalem om de verwachting op het spoor te komen die daar gekoesterd
wordt.
Verzoening doen is een poëtisch woord, zeker wanneer je de Griekse
afkomst daarbij in het oog houdt. Poiein, doen. Een woord om te doen.
Verzoenen is blijkbaar niet een woord waar je passief bij bent: het is
weer goed gemaakt voor jou, je bent weer verzoend (geworden). Verzoenen
is ook dat je jezelf weer de ruimte geeft of leert hoe dat gaat. Weer
naar buiten durven gaan, je ogen opslaan. Weten van en geven om een betere
wereld.
De rest van de lezingen op Aswoensdag bestemd voor de drie tekenen waaruit
blijkt dat je weet, dat een betere wereld mogelijk is, wenselijk. Daar
zul je drie dingen niet doen, dus drie dingen anders gaan doen, werkelijk
doen. Het eerste en het derde wordt voorgelezen in het evangelie. De tweede,
de spil van de bergrede, bidden we straks, voordat we ter communie zullen
gaan, wanneer we Hem achterna gaan zeggen: “Onze Vader”.
Daden van betrokkenheid zijn er niet voor de goede sier. Ze zijn er voor
de armen. Daar zie je het aangezicht van de vader die in de hemel is.
Ook afzien van je rijkdom en daarvan geven aan wie het nodig heeft, daar
zie je het aangezicht van je vader die in de hemel is. Aalmoezen en vasten
zijn de paranimfen van het gebed waarin wij Jezus nazeggen: Onze Vader.
Broederschap, zusterschap, de nabijheid als waren wij kinderen van een
vader.
Op Grote Verzoendag staan drie werken centraal: Tsedaka, gerechtigheid,
Tefilla, gebed en Tsjoewa, omkeer. In het doen van deze drie wordt Gods
verborgenheid gekend. Dat is het loon van de rechtvaardige: hij openbaart
in zijn werken Gods verborgenheid.
Kerugma Jrg 55/2012
- De tekenen van rouw en bekering kennen we. Maar de profeet vraagt geen
tekenen. Hij vraagt gedrag. Hij vraagt eigenlijk een onmogelijk gedrag.
Maar dat onmogelijke gedrag is mogelijk omdat God in zijn genegenheid,
barmhartigheid, geduld en liefde eigenlijk onmogelijk is, het onmogelijke
– dat wat wij zelf niet meer kunnen, doet. Hij haalt ons uit onze
schulp, onze routine, onze zelfgenoegzaamheid, ja, misschien zelfs uit
onze gemakzucht. Het kàn anders. Het zou nu anders kunnen.
- De Psalmist doet een beroep op God als de rechter. Zijn vraag baseert
zich op Gods genegenheid en zijn “grote betrokkenheid”. Omwille
van die genegenheid en betrokkenheid moet God het vele dat verkeerd gedaan
is uitwissen, wegschrapen. Anders dan Adam en Cain weet de Psalmist zich
verantwoordelijk. Wat kwaad is in uw ogen heb ik gedaan. Hij staat voor
Gods aangezicht. Werp mij niet weg van voor uw aangezicht en neem uw heilige
geest niet weg van mij. Alsof een nieuwe schepping mogelijk is wanneer
God naar deze wereld omziet – wanneer Hij naar ons kijkt.
- “Het heeft geen doel. Het gaat nergens over. Het gaat elke kant
op behalve de goede”. Paulus steekt hier afwerend zijn hand tegen
op. Laat je met God verzoenen! Dank zij de Messias kunnen wij Gods eigen
heiligheid worden. Laat zijn genegenheid niet tevergeefs zijn. Vandaag
begint een nieuw verhaal.
- Kun je uit Matteüs 6,1-18 het hart wegsnijden? Blijkbaar wel. Het
programma van Jezus – dat wat in Zijn leven zal geschieden –
wordt daarmee verborgen. De tekst die “daden van betrokkenheid”
(aalmoezen) en ‘afzien van wat voor het grijpen ligt” (vasten)
souffleert wordt daardoor misschien beroofd van zijn kiemkracht. Immers:
hoe zal het gaan als God onze Vader is. Hoe zal het zijn als wij broers
en zussen van elkaar zijn. Hoe zal de aarde onze plaats zijn wanneer wij
weten dat Hij in de Hemel is? Hoe zal dat wonderlijke koningschap hier
gestalte kunnen krijgen?
Eerste zondag van de Veertig Dagen
Genesis 9, 8-15; Psalm 25;
1 Petrus 3, 18-22; Marcus 1, 12-15
Kerugma jrg 52/2009
- Noach uit de Ark heeft een hele wereld achter zich. Ook God lijkt te
schrikken van dit definitieve. Met Noach en alles wat met hem is sluit
hij een verbond. Allen zijn voortaan niet alleen maar kinderen van Adam
maar ook kinderen van Noach, overlevenden. Dit is het Noachitische verbond
dat alle levenden omvat. De regenboog wordt het teken van “nooit
meer”.
- Fundamentele woorden klinken in en rond psalm 25: goed en betrouwbaar,
betrokkenheid (barmhartigheid), ontfering. Voor wie probeert te leven
als in het verond is er een uitnodiging, een weg, een project.
- Petrus legt uit dat het water van de zondvloed een voorafbeelding is
voor het water van de doop waardoor wij aan de overkant gekomen zijn en
delen in de verrijzenis van Christus.
- De geest drijft Jezus naar de woestijn. We kennen dat verhaal. Toch
is Marcus er heel kort over. Je houdt je hart vast voor “woestijn”,
“satan”, “wilde dieren” – maar er blijkt
eigenlijk niets aan de hand. Engelen bewijzen hem hun diensten. Tussen
de Jordaan en Galilea is de woestijn niet bedreigend.
De overlevering van Johannes zet de toon, markeert bij Marcus het begin
van de verkondiging: De tijd is gevuld geworden. De manier van het koningschap
van God is op handen,
Kerugma Jrg 55/2012
- Dat wij volgens de bijbelse traditie kinderen van Adam zijn weten de
meeste mensen wel, zelfs als ze dat niet geloven. Dat wij volgens diezelfde
traditie ook kinderen van Noach zijn is minder geweten. Betekent dat dan
iets? Het zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat wij weten, werkelijk weten,
als getuigen weten, dat er zoiets als een mondiale catastrofe bestaat,
dat wij weten dat we ontkomen zijn aan wat geen mens overleeft. Overlevende
zijn is heel iets anders dan zo maar, voor de vuist weg uit je dak gaan.
Wellicht weet je dan dat er een samenhang bestaat en dat wonderen mogelijk
zijn. Genegenheid en aangeboden verantwoordelijkheid.
- I did it my way let me do it your way. Laat mij zien hoe jij het doet
en leer dat mij. Als de eigenschappen van God op de eerste plaats een
opdracht zijn voor de mens (God is rechtvaardig: het is mijn taak om rechtvaardig
te zijn – niet jouw taak. Daar ben jij verantwoordelijk voor. Ik
ben verantwoordelijk voor wat mijn opdracht is! God is geduldig: het is
mijn taak geduldig te zijn), dan wordt in het begin van de 40 dagen een
nieuw perspectief geboden. Herschepping, denk aan het Heilige Geest van
Aswoensdag, blijkt vrijheid en bevrijding te zijn. Het verleden màg
dan het verleden zijn. Een nieuwe tijd dient zich aan.
- Gedood naar het vlees, ten leven gewekt door de Geest. Het geweld waarmee
wij elkaar naar het leven staan kan Hem niet klein krijgen. Hij gaat rond.
Wie in de kerker zitten, wie niet los kan komen, spreekt hij aan. We hebben
Noach-allure. We kunnen ons laten interrumperen en meegaan met de woorden.
Het doopwater als een ark, maakt overleven mogelijk, dank zij de opstanding
van Messias Jezus.
- De leeuw van Venetië, San Marco, vindt in de tekst van vandaag
zijn voor-beeld, zijn tekst: de wilde dieren belagen Hem in de woestijn.
(Dat wilde dier kan bekend zijn uit de geschiedenis van Jacob, wanneer
hij radeloos het verscheurde gewaad van zijn zoon vasthoudt. Genesis 37,33!).
Meer dan een incident wordt hier in beeld gebracht, ook al wordt de dreiging
draagbaar gemaakt door de engelen die Hem dienen.
De dreiging wordt opnieuw verklankt door de naam van Johannes. Hij is
nu al, terwijl alles nog beginnen moet, vastgezet. Maar het verhaal van
Johannes wordt daarmee acuut. De maat van de tijd is vol. Gods koningschap
staat voor de deur. Omkeren en vertrouwen, dat is de aanhef tot een verhaal
dat alles in zich heeft om goed te zijn.
Tweede zondag van de Veertig Dagen
Genesis 22, 1-2.9a.10-13.15-18;
Psalm 116; Romeinen 8, 31b-34; Marcus 9, 2-10
Kerugma jrg 52/2009
- Abraham, de vader van de gelovigen maakt in de eerste lezing zijn opwachting.
(Het is zonde dat nota bene dit verhaal zo respectloos gekortwiekt is.)
Zoals zijn geschiedenis zijn verhaal werd in Genesis 12: jij ja, ga, uit,
uit, uit naar, zo klinken dezelfde korte woorden: jij ja, ga, maar nu:
… en neem je zoon, je enige, van wie je houdt, Isaak. Abraham moet
zich in dit verhaal los gaan maken van het kind waar hij heel zijn leven
naar toe heeft geleefd en die hij nooit meer zal loslaten. Hij moet zijn
zoon gaan optillen in het verbond, in dat wat hem bindt – hem, zijn
zoon, hem, ook Abraham. En Abraham gaat. Allen God zelf, een engel bij
wijze van spreken, zal hem kunnen tegenhouden. En dat alles om af te leren
en te leren. Afleren: mijn zoon. Leren: mijn zoon. Alles wordt anders.
Nooit is beweerd dat leven in het verbond zoiets is als leven in een bloeiende
tuin of met een verzekering die overloopt van rendement. Mens zijn op
aarde, onder de hemel, is een hachelijk avontuur. Maar steeds opnieuw
zal de mens terugkomen naar het geheim van de stilte om de woorden te
proeven: ik mag weer leven onder Gods oog.
- Alleen voor wie het leven niets bijzonders is, altijd hetzelfde, gebeurt
er uiteindelijk niets. Maar in het verhaal van Isaak (en Noach) wordt
ons te verstaan gegeven, dat leven niet vanzelfsprekend is. “Ik
mag weer leven onder Gods oog in het land van de levenden”. De woorden
van de psalm brengen het proces in beeld: gebogen, je oprichten, en gaan
en staan – uiteindelijk zelfs op het grote plein voor het huis van
de Heer.
- Het fragment uit de brief aan de Romeinen confronteert je met een volstrekt
zekere Paulus. Wat kan ons overkomen! Alles heeft Hij ons gegeven, zelfs
zijn zoon. Zal Hij ons dan ook niet al het andere geven? Vrijspraak, een
nieuw begin.
- Petrus, Jacobus en Johannes worden de kroongetuigen van zijn opgang
naar de hoogte in alle eenzaamheid. Alles tekent zich voor hun ogen af:
Jezus met de profeet Elia en de leraar Mozes. Volstrekt overrompelend
weet Petrus niet anders dan iets uit te brengen over drie tenten. Dan
is er die sprekende wolk die zijn schaduw over hen uitspreid met de woorden:
mijn zoon, de welbeminde, luister naar hem. Wat er ook gebeurd is, ons
zal te horen gegeven worden, woorden die voortdurend weer als nieuw willen
zijn.
Daarmee is uiteindelijk nog niets duidelijk geworden. Want “opstaan
uit de doden” – wat mag dat betekenen. Die vraag leggen de
drie kroongetuigen voor ons neer.
Kerugma Jrg 55/2012
- Wanneer je bekomen bent van je schrik om de verminking die het leesrooster
overlaat van Genesis 22 zou je er toe over kunnen gaan, toch maar het
hele verhaal te lezen, door te lezen en voor te lezen. Geef het de ruimte.
Laat de onvoorstelbare trouw van Abraham horen. Laar horen hoezeer hij
van zijn kind, zijn Enige houdt en hoe hij dat kind, zijn leven, toch
af wil staan omdat het hem niet toebehoort. Laat horen hoe de engelen
hun adem ingehouden hebben over dit onwaarschijnlijke dat een mens voor
God en voor zijn kind door het vuur wil gaan. Blijkbaar hebben vele generaties
mee moeten maken hoe hen alles ontnomen werd en zijn zij toch opnieuw
begonnen en verder gegaan, zeker van Gods zegen. (Zie eventueel http://www.bijbelse-katechese.nl/02_genesis/vaderen)
- Het lijkt wel vooraan op de tong te liggen: Ani anithi meod, Ik, uitdrukkelijk
genoemd, heb zeer te lijden (v. 10). De tekst neemt dat ook niet terug.
Het lijkt bijna een rustpunt. Toch, wat hier tot rust komt is: Ik ben
blijven vertrouwen, ik heb mijn vertrouwen bewaard. Asjeblieft, of toe
nou! De uitdrukking in vers 16 is bijna een overlopen van vertrouwen,
bijna eenheid. Ik ben je dienstknecht. Twee keer zegt de tekst dat, versterkt
door de zoon van je dienstmaagd. Alsof dienen en tot uw dienst hem aangeboren
is. Dat deze woorden in messiaans perspectief gelezen mogen worden lijkt
uit deze woorden te spreken. Het verder verloop van de tekst ondersteunt
dit vermoeden.
- Volgens Paulus is God extreem partijdig. Hij kiest zo partij voor ons
dat hij zijn lief kind niet spaart. (God als Abraham in Genesis 22!).
Zelfs de klacht van zijn kind kan hem zijn welwillendheid jegens ons niet
afnemen. Misschien zal zelfs de Messias Jezus Hem, God veroordelen? Die
twijfel zaait Paulus in ons hart om tegen de achtergrond van dit bange
vermoeden stelt Paulus: gestorven, meer nog opgewekt, om gezeten aan Gods
rechterhand onze zaak te bepleiten. Als God zo vóór ons
is, wie zal dan tegen ons zijn?
- De aanhef van het verhaal geeft na zes dagen. Wie dat weten wil begrijpt
dat we worden uitgenodigd tot een van de geheimen van de zevende dag.
Het wordt de dag van een hele klim. Met de drie leerlingen worden wij
meegenomen om op zekere hoogte ingewijd te worden in kath’idian,
in dat waar hij eigen is, in het zijne. In het licht van dag één
(hier dus de 8ste, de dag over de sabbat heen) ontwaren wij zijn gewaad
– de vader is immers begonnen te spreken: licht moet er zijn –
ontwaren we Elia en Mozes. Ook de volgorde van die namen, de laatste die
het eerste is, brengt ons terug naar het begin. Petrus begrijpt dat hij
nu wel moet aangeven, hoe goed het is. Taal van iemand die verbluft is,
fluistert Marcus. De stem zet hem in de geuren en kleuren van Genesis
22. Degene naar wie de vader van de gelovigen iedere dag naar uitgekeken
heeft , de beminde zoon.
Als zij later naar beneden gaan, zo horen we, vragen zij zich af wat dat
betekent: opstaan uit de doden.
Derde zondag van de Veertig Dagen
Exodus 20, 1-17; Psalm 19;
1 Korintiërs 1, 22-25; Johannes 2, 13-25
Kerugma jrg 52/2009
- De Tien Woorden. Niet in ‘gebiedende wijs”, maar vooral
“als toekomstmuziek”. In de woestijn krijgt het volk te horen:
als je met deze God in zee gaat dan zal eens de tijd aanbreken dat je
niet meer je heil overal en nergens zoekt, dat je niet meer leeft van
de moord en doodslag, van roof en roddel. Tien klinkende klokken die vrijheid
en bevrijding vertolken als uitnodiging voor wie oren heeft.
- Woorden uit Psalm 19 maken ons gewillig, leggen de woorden in onze mond,
woorden van de Heer. Een licht voor het oog. Smakelijk als honingzeem.
- Maakt Paulus het zichzelf niet een beetje erg gemakkelijk? Misschien
schrijft hij het vanuit een grote bezetenheid. Het is waar: mensen zoeken
vaak het uitstekende, het bijzondere. Paulus zegt: wat dat betreft is
het christendom gebaseerd op een heel ander verhaal, namelijk dat van
de Messias die aan het kruis gehangen is. Iemand die van God en mens verlaten
is. Dat is toch aanstootgevend, dat is toch geen begin van wijsheid. Paulus
ziet dat anders. God ontfermt zich over deze uitgestotene en daarmee begint
een heel nieuw verhaal voor allen die geroepen zijn.
- Johannes 2. Het evangelie van Johannes is net begonnen en we moeten
al naar Jerusalem om getuige te worden van wat daar gebeurt. In wat hen
of ons heilig is maakt hij ruimte voor wat hem heilig is. Het huis van
de vader is ondanks de neringdoenden geen winkel. Wat Jezus doet geeft
die hem volgen de eerste rol: zij herinneren zich. De herinnering maakt
de schriften open en het geheim van de tempel zichtbaar. En nu al schrijft
Johannes wat er na zijn verrijzenis zal gebeuren: de leerlingen herinneren
zich zijn woorden en ze gaan vertrouwen in de Schriften en in het woord
dat Jezus spreekt.
Johannes wijst er op dat de herinnering het kenmerk van de leerling is.
Die opent de schriften.
Kerugma Jrg 55/2012
- Exodus 20 geeft het Magna Charta van de vrijheid en bevrijding. Niet
de tien geboden maar de 10 woorden, tien klinkende klokken die het perspectief
laten horen dat oplicht wanneer je zoals het eerste woord zegt, met deze
God die slaven bevrijdt in zee gaat. Na het alles samenvattende eerste
woord over de “Ik” van dit verhaal en wie Hij is, al die fragmenten
toekomstmuziek – geen catalogus van aanklachten maar oefenmateriaal
voor een toekomst die geheel anders is, leerstof over aangeboden samenhang
met respect voor de uniciteit,de armoede en de rijkdom van ieder. En over
de heilige sabbat, de heilige tijd die ons bijeen kan brengen om steeds
opnieuw weer te leren wat het wonder van “wij samen” (met
dank aan Bisschop Zwartkruis die dat indertijd vaststelde en verkondigde:
“De Kerk, Wij Samen”).
- Nadat de schepping bezongen is gaat de psalm nu over tot het onderricht,
de traditie, de Tora. Gods woord, de Tora, herstelt de ziel. De ziel:
ik op z’n “ikkigst”, ik in de kern van mij bestaan.
Het oog, de hand, de voet, elk vindt zijns wils. Maar waar kan de mens
zelf terecht? Hier biedt het woord van God zich aan. Betrouwbaar, vrijspraak,
voorspraak, vreugde. Daarom spreekt vers 10 in de hebreeuwse tekst over
de vreze des Heren. Dat heeft niets te maken met angst. Denk aan het duitse
Furcht in Ehrfurcht. Het gaat over ontzag, diep gevoeld respect. Volgens
psalm 111,10 is deze eerbied het begin van de wijsheid.
- De moeilijkheid van de tekst is dat Joden en Heidenen bij elkaar opgeteld
(kun je appels en peren met elkaar optellen?) samen de wereld vormen.
Zij vormen: wij en zij. En daartussenin (ook in de grafiek van de tekst)
staan wij, Paulus en de zijnen met het verhaal waar zij/wij van over lopen,
de verkondiging: de gekruisigde Messias is Gods vermogen en wijsheid.
God lijkt niet wijs, maar is wijzer dan de mensen. Aan het kruis blijkt
zijn zwakte sterk. Als internationale havenstad is Korinte wel wat gewend.
Maar dit! Met geweld geeft Paulus hier eerste woorden aan zijn verhaal
voor zijn mensen.
- Nog steeds is het Johannes-evangelie bezig te beginnen. Paasfeest van
de Joden betekent voor Jezus: op naar Jerusalem. Alsof die stad Hem eigen
is. Voor onze ogen speelt zich een tumult af dat zichtbaar maakt wat er
aan de hand is, wanneer de tempel het huis van mijn vader wordt. Dat is
geen winkel van vroomheid, hoe goed bedoeld en hoe praktisch ook, voor
pelgrims en voor handelaars.
Voor de leerlingen gaan in dit geweld de boeken open. Waar zij het van
zullen moeten hebben begint hier: Zij herinneren zich. De instanties keren
zich tot hem: welk teken? Wat zullen wij gaan zien? Wat laat jij ons zien!
Nu al de vraag naar Johannes 20. Zij menen dat weg te kunnen wuiven. Het
precieze getal brengt veertig jaar in herinnering, de tijd in de woestijn,
maar ook het verhaal over de dagen van de werken van het begin. Daarmee
liggen de boeken open. Wanneer Hij verrezenis uit de doden herinneren
zijn leerlingen zich dat Hij dit gezegd heeft. Van nu af aan lopen de
Schrift en de woorden die hij spreekt in de herinnering der leerlingen
synchroon.
Vierde zondag van de Veertig Dagen
2 Kronieken 36, 14-16.19-23;
Psalm 137; Efeziërs 2, 4-10; Johannes 3, 14-21
Kerugma jrg 52/2009
- Een lezing uit het tweede boek van de Kronieken wekt verwondering. In
de Joodse bijbel hoort dit boek bij het derde deel van de bijbel, de Geschriften.
Daarin reageert het volk op de Tora en op de uitleg door de Profeten.
Het gedeelte dat wij vandaag horen vat heel die wonderlijke geschiedenis
van Israël rond de Babylonische Ballingschap samen een geeft een
evaluatie.
- Psalm 137 overweegt de Ballingschap, het verdriet over de ontheemding,
het heimwee naar de dagen vanouds in Jerusalem.
- De knipseldienst rond Paulus brengt ons vandaag naar een fragment uit
de brief aan de mensen van Efese. Paulus wekt de indruk terdege te weten
dat de naam Jezus bevrijding betekent. Onze bevrijding danken we aan Gods
genegenheid. In de messias ontvangen wij gratie, de mogelijkheid van een
totaal opnieuw beginnen. In de 40-dagen tijd willen we ons dat wel voorhouden.
En Paulus gaat uit van het geheim: God is rijk aan erbarmen – het
gaat Hem aan – en rijk aan liefde. Daarom heeft hij ons in de verrezen
Messias het leven gegeven. En ook als je dit niet begrijpt: zeker is volgens
Paulus, dat God meer om ons geeft dan wij ons kunnen voorstellen. Is dat
niet wat altijd ook gebeurt wanneer mensen om elkaar geven. Daar kun je
leren wat liefde en betrokkenheid, erbarmen – iets dat je aan je
lijf komt – betekent.
- De tekst die wij kennen als Johannes 3 is gedateerd. Zie Johannes 2,23.
Het is Pasen in Jerusalem. Zie 3,2: in de nacht. Het is Paasnacht in Jerusalem
en Johannes presenteert het gesprek tussen Jezus en Nicodemus. Het kan
die nacht alleen maar gaan over slavernij en bevrijding, over hoe lang
de weg, hoe uitzichtloos maar ook, hoe toch … Het is weer een van
de dieptepunten in dat verhaal. “Waarom heb je ons uit Egypte gevoerd?
Om te sterven in de woestijn?” Vurige slangen gaan tekeer in Numeri
21,4-9. Dan komt het volk tot inkeer en God gebiedt Mozes de koperen slang
op te richten in de woestijn. Wie opziet wordt genezen. Zo zal het ook
geschieden met de Mensenzoon. Om naar op te zien. Volgens Johannes is
dat opzien, dat vertrouwen zoiets als een nieuw licht.
Kerugma Jrg 55/2012
- De verwoesting van de Tempel in Jerusalem, beter van Het Huis van de
Heer in Jerusalem in de oertijd, ver voor het begin van de christelijke
jaartelling, is een litteken dat nog steeds pijn doet. Troostend hebben
de leraren gezegd: God had geen andere mogelijkheid meer dan het afbreken
van zijn Huis. Pas in de rouwtijd van de Ballingschap komt het volk weer
bij zinnen en de toezegging van Cyrus maakt mogelijk wat geen mens meer
durfde te dromen, dat God zijn Huis zal herbouwen. En wij, christelijke
lezers, zouden er over kunnen peinzen: zijn huis, zijn zoon. Waar Hij
uit gebouwd is, waar wij uit gebouwd zijn. (Huis en zoon zijn in het hebreeuws
afgeleid van het werkwoord bnh dat bouwen betekent).
- Droefheid of een stekende pijn. Liederen kunnen niet meer. Maar ook
als zingen niet meer mogelijk is, er blijft een echo. Een stem fluistert
de oertijding, het eerste en laatste liefdeswoord, samenvatting van alles:
jij, Jerusalem!
In alle verlorenheid toch horen dat in de aanspraak het laatste woord
nog niet gezegd is.
- Het hoeft geen kwade opzet tot uitvoer gebracht te zijn. Zonde kan ook
aangeven, hoezeer je buiten staat, hoe niet verbonden, niet betrokken.
Buitenstaander in het leven dat aan je voorbij gaat. Daar wordt je geroepen.
Daar bereikt je een stem van de overkant. Iemand nodigt je uit, ik te
proberen, ik te zeggen, als eerste woord, eerste belijdenis. Zo worden
wij met de Messias ten leven gewekt: delen wij zijn verlatenheid en zijn
opstaan. Goedheid jegens ons in de Messias, Gods gave. Scheppen: noemen,
een plaats geven.
- Omdat Marcus kort van stof is lezen we dit jaar ook grote delen uit
Johannes. Vandaag zitten we, tijdens de paasnacht (Johannes 2,23) in Jerusalem.
Met Nicodemus peilen we Pasen. De hooggeheven Messias als de koperen slang
in de woestijn. Om naar òp te zien en daarmee ogen en oren een
richting te geven. Zin, richting, waar het naar toe gaat, waar het uiteindelijk
over gaat. Wat oplicht. Over God die liefde is. In zijn lief kind geeft
Hij zichzelf. Opdat de wereld zal kunnen leven. Wie dienovereenkomstig
probeert te doen, wie daden van genegenheid doet, kiest voor het licht
waar de schepping mee begint. Zijn daden blijken in God gedaan te zijn.
Vijfde zondag van de Veertig Dagen
Jeremia 31, 31-34; Psalm
51; Hebreeën 5, 7-9; Johannes 12, 20-33
Kerugma jrg 52/2009
- Er staat n het hebreeuws niet “Er komt een tijd”. Er staat:
“Zie de dagen komen – woord van de heer … Niet het sprookjesachtige
van eens, ooit, maar meer een soort inbraak, inval. Je hoeft maar op te
zien dan zie je: de dagen komen. En niets en niemand kan dat tegenhouden:
woord van de Heer. Niet alleen met Israël, maar “met het huis
van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond”. Dat
huis van Israël bestaat in de dagen van Jeremia al bijna geen 200
jaar meer. Alleen Juda, zeg Jerusalem en omgeving, is nog over. Toch,
als hadden de ramp die geschiedenis heet zich niet voltrokken, een verbond,
nieuw. In hun binnenste, in hun hart geschreven. En waarom dat allemaal?
Dan hoeft niemand meer een ander voor te houden. Dan weet ieder zelf.
Alles is nieuw.
- Psalm 51, de psalm van de grote inkeer. “Verdelg mij niet van
voor uw aangezicht en neem uw heilige geest niet van mij weg”. De
geest is, leven voor zijn aangezicht. Als God naar deze aarde ziet.
- De Messias heeft zich niet onttrokken. De Hebreeënbrief zegt dat
Christus “onder luid geroep en geween gebeden en smekingen heeft
opgedragen aan God die hem uit de dood kon redden.” Door zijn ja-woord
is hij oorzaak geworden van heil naar Gods maat.
- Het is de enige keer dat niet Joden expliciet voorkomen in het evangelie
van Sint Jan. En dan zijn het nog eigenlijk een beetje wereldvreemde “Grieken”
ook. Ze trekken op om te aanbidden tijdens het feest. Niet zoals je zou
verwachten “optrekken naar Jerusalem”, maar “om te aanbidden
tijden het feest”. En nog wonderlijker: ze klampen Filippus aan.
“Heer, wij willen Jezus zien.” We hebben bij Sint Jan net
Lazarus uit het graf gehad en de intocht in Jerusalem. “Wij willen
Jezus zien”. Andreas wordt er bij gehaald en gebroederlijk leggen
ze Jezus de door het feest mogelijk gemaakte vraag voor. Jezus zet daarop
in met als grondtoon: “Het uur is gekomen. Amen Amen – het
is waar en betrouwbaar, ik zeg jullie”.
Dan komt het verhaal over de graankorrel en de aarde, de dood en het leven.
Dat is desgevraagd het antwoord van Jezus op de vraag aan Filippus: “Heer,
wij willen Jezus zien”.
Kerugma Jrg 55/2012
- In Deuteronomium 5,3 wekken de woorden nog steeds verwondering: Niet
met onze vaderen heeft God een verbond gesloten maar met ons zoals wij
hier heden allen in leven zijn. Iets dergelijks zegt Jeremia. Er komt
een nieuw verbond. Onze harten zullen de tafelen zijn waarop Gods zijn
woord uitschrijft. Uitschrijven, beschrijven, omschrijven – identificeren
door een eigen handschrift. Groot en klein kent men dan. Dit moet een
wonderlijke verkondiging zijn. Kinderen hoeven niet eens meer apart.
Het engelse for-giving suggereert dat er een gave is die aan ieder geven
of vragen vooraf gaat.
- Zie de tekst bij Aswoensdag. Maar de verzen 14 en 15 voegen zich daar
aan toe. De vreugde over uw bevrijding. Het hebreeuwse woord voor bevrijding
maakt de naam Jezus leesbaar. Dit inzicht leidt tot leren en inkeer, ommekeer.
- Onder luid geroep en geween bidden en smeken tot God die Hem uit de
dood kan redden. De Hebreeënbrief ontwijkt de uiterste kwetsbaarheid
van de Messias niet.
In de school van het lijden leren luisteren. Kun je van het lijden iets
leren? Het is confronterend en onontkoombaar. Daarmee de mogelijkheid
van een nieuw begin. En om Zijn lijden heeft God naar Hem gehoord. Nieuwe
verhoudingen zijn mogelijk geworden. Om bij stil te staan.
- We komen in de buurt van Pasen. Het verhalende deel van Johannes loopt
naar zijn einde. Grieken, typische Grieken, namelijk mensen die voor het
feest optrekken naar Jerusalem, klampen Filippus aan, de man die zo snel
al gevonden is en vinden laat (Johannes 1,44-46). Bij Filippus leggen
ze hun presentie als vraag neer: Wij zouden Jezus graag spreken. Met Andreas
gaat hij naar Jezus. Daarmee is de tijd vervult, blijkt het uur aangebroken.
We horen het verhaal van de graankorrel.
(In vers 36 verbergt hij zich. Welke oogst tekent zich af in de hoofdstukken
die komen gaan?)
Palmzondag
Jesaja 50, 4-7; Psalm 22;
Filippenzen 2, 6-11; Marcus 14, 1 - 15, 47
Kerugma jrg 52/2009
- in de tekst van Jesaja is een wonderlijk mens. De gave van het woord
heeft voor hem een speciale betekenis: mensen die geen moed meer hebben
moed geven. Elke dag begint voor hem het woord van God opnieuw. God spreekt.
Hij luistert met overgave. Het heeft hem wel alles gekost, maar wat zou
het, lijkt hij te zeggen. Het woord van de Heer geeft hem bemoedigingstaal.
- In Psalm 22 identificeert de gemeenschap zich vandaag met de lijdende
messias. Als het leed ten diepste gedragen is komt de verrassing: ik zal
over U vertellen te midden van mijn broeders.
- Vernederd en vermoord. Vandaag en de dagen die komen gaan, zijn niet
om uit te leggen. Ze dienen er toe, om ons stil te laten staan. Paulus
zegt: gehoorzaam geworden tot de dood. Over deze ontkende mens ontfermt
God zich en hij verheft hem, geeft hem een naam boven alle namen. (Zoon
van Abraham – zie Gen 12,2 – geeft Matteüs als aanhef.)
Krijgt hij die naam omdat hij zich niet beroepen heeft op weten, maar
op horen, op zich laten zeggen?
Met Marcus tellen we de laatste dagen. Twee dagen voor het Paasfeest.
Op de eerste dag van het ongezuurde brood. Leerlingen worden uitgestuurd
om de paasmaaltijd voor te bereiden. Zo begint de laatste avond. Je houdt
je hart vast. Telkens opnieuw weer maakt het verhaal ons tot getuigen
van waar geen woorden voor zijn.
Kerugma Jrg 55/2012
- Ehe Sprache Ansprache war. Waren wij niet toegesproken, wij zouden nooit
zijn gaan spraken. En de woorden die wie spreekt ons aanreikt zijn woorden
die hij of zij ook weer van horen zeggen heeft. Toch dicteren de woorden
niet ons spreken maar door al dat verleden materiaal in te zetten bereiken
wij het heden, spreken wij hier en nu. Staan wij, vrij. Is het geheim
van de Messias dat hij iedere morgen luistert, dat Hij daarom ook geslagen
wordt maar dat Hij er daarom niet onderdoor gaat? Zoals Hij gesproken
heeft, zo zal hij spreken.
- Als iedereen je uitlacht! Als je niets en niemand meer hebt! Als je
aan de heidenen bent overgeleverd! Na de honden, de meute van de kwaadwilligen,
geeft de tekst een vergelijking met de leeuw die handen en voeten bedreigen.
Als de leeuw zijn territorium markeert dan kunnen degenen die zich daarbinnen
bevinden geen kant meer uit.
- Je niet beroemen op. Enkel er zijn. Zoals wij. Aan ons gelijk.
En tot het uiterste gegaan, zoals de weg hem te gaan gaf, zoals wij met
hem doen. Overgeleverd, opgeheven. Daarom heeft God Hem hoog verheven.
Een voortdurend stille plek in ons bestaan, een onontkoombare stem, een
onvoorwaardelijk getuigenis .
- Kies je voor het passieverhaal van Matteüs of voor dat van Marcus.
Maar wat je ook kiest, misschien loont het de moeite het verhaal te lezen
in de tijd van het verhaal, in de voordurend tegenwoordige tijd. Je komt
dan dichter bij het verhaal, wordt tijdgenoot.
Witte Donderdag
Exodus 12, 1-8.11-14; Psalm
116; 1 Korintiërs 11, 23-26; Johannes 13, 1-15
Kerugma jrg 52/2009
- Deze maand is het begin van de maanden, de eerste maand van het jaar.
Exodus 12 vertelt het verhaal over de plechtigheid volledig. Het lam apart
gezet. Huiselijk. Als je met te weinig bent, nodig je naaste buren uit.
Het bloed gesmeerd aan de deurpost. Leven op leven en dood. Overleven.
- De psalm identificeert degenen die hem bidden of zingen met Jezus die
de beker van de zegening opheft en aanreikt.
- Paulus vertelt het verhaal dat hij gehoord heeft, over die laatste avond.
Nee: ovr die avond waarin hij werd overgeleverd. Het brood en de beker.
- Johannes maakt het aanschouwelijk. Jezus legt zijn bovenkleren af en
omgord zich met een linnen doek. Daarmee begint het verhaal van de voetwassing.
Op het einde van het verhaal trekt hij zijn bovenkleren weer aan. zien
wij het lichaam van Jezus die de voeten van de leerling wast. De leerling
begrijpt dat hem in deze eenvoud van gebaren het lichaam van Christus
aangeboden wordt, gemeenschap met de Heer die dienaar wil zijn, voor ons,
ons voor.
Kerugma Jrg 55/2012
- Het paaslam dat de plaats van de eerstgeborene inneemt. De stille plechtigheid
en de grote haast. Niet meer het samen schuilen van vervolgden maar met
geheven hoofd de volgende dag, de nieuwe tijd afwachten – als alles
anders is, dank zij het bloed van het lam.
- De beker van de bevrijding nemen en de naam van de Heer aanroepen. Dat
is het antwoord van de psalm op de vraag: “Hoe kan ik de Heer betalen
voor al zijn weldaden?” Heel Gods volk is daarbij betrokken. (De
psalm spreekt daarna over de dood van degenen die Hem toegewijd zijn.)
- Beslissend icoon. Daarom ook onontkoombaar brandpunt van aandacht en
pogingen tot begrip, pogingen om mee in het reine te komen. Niet zozeer
hoe Hij zich offert als wel, hoe hij zichzelf tot voedsel maakt, tot spijs
en drank om van te leven. Nieuwe gave, nieuwe verkondiging, nieuw verbond.
- Het laatste scenische verhaal voor de woorden van Jezus die van nu af
aan tot die eerste dag van de week (Johannes 20) de tekst domineren. Het
laatste verhaal dat op zijn wijze het voorafgaande in beeld brengt en
anticipeert op wat komen gaat. Wij zien het lichaam van Jezus. Hij wast
de voeten van de leerlingen, hun gaan en staan. Aan Petrus horen we, hoe
moeilijk voor hem al die genegenheid is, hoe hij bijna niet uit zijn woorden
komt. Zo moeten ook jullie elkaar de voeten wassen haalt hem uit zijn
verwarring.
Goede Vrijdag
Jesaja 52, 13 - 53, 12; Psalm
31; Hebreeën 4, 14-16; 5, 7-9; Johannes 18, 1 - 19, 42
Kerugma jrg 52/2009
De alleenstaande loot die alles over zich heen moet en zal laten gaan,
de wortel in de dorre grond. Het kan niet hopelozer, veracht en verstoten,
door het lijden gerijpt. Jesaja zegt; door zijn inzicht zal mijn dienaar
als een rechtvaardige velen rechtvaardigen en hun ongerechtigheid zal
hij dragen. Hij draagt de zonden van velen en bemiddelt voor de overtreders.
Bij u zoek ik mijn toevlucht. Woorden voor wie ten einde raad is. Gebroken
als huisraad. Maar toch. Op u blijf ik vertrouwen.
De Hebreeënbrief geeft te lezen: Hij voelt met ons mee. Door wat
hij meemaakte heeft hij leren horen, leren luisteren.
Johannes eindigt zijn verhaal in de nieuwe grafkamer. Daarmee is een bijzondere
ruimte aangegeven. Nieuw. Zo nieuw. Het is voorbereidingsdag. Wat wordt
er voorbereid? Wat is er na deze treurige afloop nog voor te bereiden?
Toch wordt de tijd stil gezet.
Kerugma Jrg 55/2012
- Wat is van de knecht van de Heer te verwachten? Hij zal voorspoedig
handelen. Daarna klinken de werkwoorden in de passieve vorm: Hij zal verhoogd
en verheven worden en zeer verheerlijkt. Waarom die haast? Waarom zo vlug?
Waarom wil Jesaja ons bij voorbaat al troosten? Blijkbaar is dat nodig.
Het dal van de bitterheid is diep, als alles wat de mensenzoon te wachten
staat! Een lam dat naar de slacht geleid wordt.
- Een Psalm “van David op de vlucht voor Saul”. Verzen uit
de psalm brengen ons vandaag bij de lijdende en stervende Messias, weggegooid
als een opgegeven vat waarin niets meer bewaard kan worden. Useless! Maar
de psalmist laat niet verstek gaan. Hij blijft vertrouwen. Laat lichten
uw aangezicht over uw dienstknecht!
- In de school van het lijden leren luisteren. Kun je van het lijden iets
leren? Het is confronterend en onontkoombaar. Daarmee de mogelijkheid
van een nieuw begin. En om Zijn lijden heeft God naar Hem gehoord. Nieuwe
verhoudingen zijn mogelijk geworden. Om bij stil te staan.
- De lichten onderweg brengen je naar de plaats waar het zich afspeelt,
waar hij gevangen wordt als je getuige wilt zijn van wat zich daar afspeelt.
We komen dan eerst bij de valse hogepriesters die Zichzelf aangesteld
hebben en onder een hoedje spelen, bij toerbeurt. We zien het vuur waaraan
Petrus zich warmt. We horen: waarom zo in het geniep. Dagelijks kon je
me vinden in de tempel? Pilatus maakt dit Joodse verhaal tot een wereldgeschiedenis.
Het slachtoffer heeft het woord. Hij geeft ons zijn geest.
Paaswake
Genesis 1, 1 - 2, 2; Psalm
104; Exodus 14, 15 - 15, 1; Romeinen 6, 3-11; Marcus 16, 1-8
Kerugma jrg 52/2009
- God schept. Traditioneel wordt deze tekst altijd vertaald in de verleden
tijd. Lees hem, zeker met Pasen, in de tegenwoordige tijd. Want wie zegt
dat Gods scheppen verleden tijd is? Te midden van het velen een opmerking.
Alle dagen worden geteld met het rangtelwoord. De tweede, derde enz. dag.
De eerste dag is een uitzondering. Dag één. Geen rangtelwoord
maar uitzonderlijk hoofdtelwoord. Dag één. De dag waarop
God de stilte verbreekt. De dag van het licht.
- Uw mantel is zuiver licht. De psalmist maakt zich tot getuige van het
wonder dat de schepping is. De wereld als poëzie.
- Het onmogelijke gebeurt. Mozes strekt zijn staf uit over de zee en het
volk trekt door de zee, maakt een weg over de zee alsof het water geen
vast en zekere dood meer betekent.
- Door het doopsel delen wij in de dood en verrijzenis van de Heer. Zo
weegt Paulus het leven van wie leerling van Jezus geworden is.
- Na de sabbat. Maria Magdalena, Maria de moeder van Jacobus en Salome
komen naar het graf. Voor hen ligt deze dag in het verlengde van was Pasen
voorafging. Er is iets dat hun goede bedoelingen zal tegenhouden. “Wie
zal ons de steen van de ingang van het graf wegrollen?” Dat is een
ingehouden vraag. Blijkbaar gebogen in de haast van hun verstandhouding
zien zij op. Het graf is open. Er is iemand. De steen is in het voorbijgaan
nog opmerkenswaardig groot. Maar in plaats van de dode zien ze een jongeman
in een wit gelaat. Alle licht trekt hij naar zich toe om een paar woorden
te zeggen die het aangezicht van de wereld definitief bepaald hebben.
Kerugma Jrg 55/2012
- Een paar woorden zijn voldoende om over de hemel en de aarde te spreken,
Gods droom en visioen: hemel en aarde als een perfect accoord. De aarde
alleen is woest en leeg, zonder kop of staart, een lichaam zonder verweer.
Maar de geest van God tekent het nieuwe begin, het eerste woord, het eerste
licht. Niets blijkt vanzelfsprekend.
- Zegen mijn ziel de Heer … Zegenen, Gods naam verbinden met iets
concreets. Heer, - mijn God, - groot bent U, zeer. Luister en heerlijkheid
is uw gewaad. Met die woorden trekt de tekst het doek weg dat voor de
wereld hangt om haar als nieuw te laten zien. De oerzee, de wateren, de
bronnen, de valleien, de beken, de vogels, de grond gevoed en te eten
voor ieder. (Levinas wijst er in een van zijn Talmoedlessen op, dat het
de eerste taak van de koning is, zijn volk te eten te geven.)
- Zijn doop in de Jordaan verwelkomt Hem in het land van alle verhalen.
Zijn doop in de Jordaan wordt ook al spoedig gezien als aanduiding van
alles wat Hij doet, en van wat Hem te wachten staat. En wij worden gedoopt
in zijn dood. Die doop maakt ons één met Hem. Daardoor sterven
wij met Hem en verrijzen wij met Hem. Alles is dus extreem gerelativeerd,
buitenproportioneel in verhouding met elkaar gebracht. Simpel gezegd:
Paulus wijst er op dat het wel eens zo zou kunnen zijn – en volgens
hem zo is – dat eigenlijk alles anders is. De dood en verrijzenis
van Jezus corrigeert de verbetenheid waarmee wij het leven en “onze”
werkelijkheid te lijf gaan. Waar vroeger de (angst voor, of het heulen
met de) dood het leven uitmaakte, nu is er een andere ruimte vrij gekomen,
namelijk, om één met de Messias (als door Hem gezonden,
zie Johannes 20,21) te leven voor God, voor Hij die zich naar ons toe
wendt – ongehoorde taal die bij voorkeur thuis hoort in de Paasnacht.
- Als je het Halleluja van Händel gewend bent, dan kun je de uitzinnige
vreugde vermoeden die ons bij het begin van dit verhaal, te wachten staat.
Ontzetting echter staat ons te wachten wanneer het uit is. Alsof we volstrekt
niet kunnen begrijpen wat hier gebeurt en ook niet weten wat we daar mee
aan moeten. De leesaanwijzing die we krijgen is: ga naar Galilea, daar
zullen jullie hem zien. Zo worden we teruggestuurd naar Markus 1. Dat
is het Paasverhaal: het evangelie is begonnen.
Pasen
Handelingen 10, 34a.37-43;
Psalm 118; Kolossenzen 3, 1-4; Johannes 20, 1-9
Kerugma jrg 52/2009
- Petrus neemt het woord. Jezus is een verhaal geworden. Hoe gaat hij
met de mensen om? Hoe gaan zij met hem om? Hoe gaat God met hem om? De
leerlingen worden de getuigen van dit verhaal. Het evangelie is: het slachtoffer
heeft het woord. Vergeving van de zonden: opgenomen worden in het verbond.
- Psalm 118: De hand van de Heer heeft mij opgericht. Ik zal niet sterven.
Alom het werk van de Heer verhalen. Een stem die niet zwijgen kan.
- Ons leven is met Christus verborgen, geborgen in God.
- Maria Magdalena gaat ’s morgens vroeg, terwijl het nog donker
is naar het graf. Ze ziet dat de steen is weggerold. Gaan wordt nu, een
beetje minder parlementair gezegd, hollen. Ze komt bij Petrus en bij de
beminde leerling. Daarmee is ook ruimte gemaakt voor wie het verhaal hoort.
Want wie kan zeggen dat Hij niet van je houdt.
Het wordt een run. Daarbij scoren drie woorden hoge ogen. Graf (beter:
gedenkteken), doeken, en zweetdoek. Deze drie woorden maken het mogelijk
in te zoomen op de afwezige, Hij die er niet meer is. Ze begrijpen nog
niet wat er geschreven staat, dat hij uit de doden is opgestaan.
Kerugma Jrg 55/2012
- Petrus preekt over wat er in het joodse land gebeurd is, over Jezus
van de Jordaan tot Jerusalem, een en al weldaad totdat ze hem grepen en
vast sloegen aan het kruis. Maar God heeft hem teruggegeven aan zijn leerlingen,
om hem te verkondigen als de rechter die bevrijdt.
- De dood heeft niet alleen “niet het laatste woord”. Hij
heeft uiteindelijk zelfs niets te zeggen. Als de hand van God in het spel
is wordt het een ander verhaal en is er veel te vertellen – de verhalen
van vroeger die in het heden van de vertelling volstrekt actueel worden.
Hoe kun je denken dat Hij er zich bij neerlegt wanneer je een uit de Rots
geslagen kei als “niet geschikt” gewoon – weggooit.
- De verrijzenis van de Heer is strikt genomen geen particuliere aangelegenheid.
Sinds Exodus 3 hadden we dat kunnen weten. Wie ben ik? vraagt Mozes. God
antwoordt – wat nu komt heet een antwoord: “Ik ben met U”.
Van nu af aan is Mozes niet meer los verkrijgbaar en God ook niet. Wat
dat ook betekenen moge. Zo is de verrijzenis van de Heer volgens Paulus
een gebeuren waar wij allen op betrokken zijn, in meegenomen zijn. We
zijn nu niet meer enkel verplicht tot de aarde, tot links en rechts. Maar
het horizontale krijgt een nieuw perspectief vanuit de hemel, vanuit waar
God is, vanuit Gods “met ons” zijn. Adel die verplicht. Daar
kijk je van op.
- Maria Magdalena is de eerste, deze ochtend. Terwijl het nog donker is
komt ze bij het graf. De steen is weggerold. Vreest ze roof of schending?
Ze loopt snel naar Simon Petrus en de leerling die Jezus lief had. Ze
hebben de Heer uit het gedenkteken weggenomen en we weten niet waar ze
hem hebben neergezet. Dan komt er een samen lopen op gang waadoor het
woord gedenkteken als maar herhaald wordt. Graf, graf, graf – en
dat wordt doeken, doeken, doeken, tot en met zweetdoek op het gelaat.
Voldoende om terug te denken aan het verhaal over Lazarus. “Je wilt
toch niet zeggen dat …!” Ze hadden nog niet begrepen wat er
geschreven stond. Ze hadden nog geen mond gevonden die het hun vertelde.
Die zal Maria dadelijk ontmoeten. Hoe ontmoet je Jezus die verrezen is?
Tweede
paasdag
Hand. 2, 14 + 22 –
32; Ps. 16; Mt. 28, 8 - 15
Kerugma Jrg 55/2012
- De zoon van David, de verrezen Messias. Petrus zegt: daarvan zijn wij
getuigen.
- Een michtam van David. Niemand weet wat dat betekent. Een suggestie
in “de mondelinge traditie” is: het woord is een samentrekking
van mich/nederig, bescheiden en tam/gaaf, waar niets op aan te merken
is. De Nieuwe Statenvertaling geeft als suggestie: “een gouden kleinood
van David”. De tekst van de psalm legt uit waarom dat een aardige
vondst is.
- Het evangelie begint met de vrouwen die, in opdracht van de engel van
de Heer, zich snel op weg begeven, uit het graf, om aan de leerlingen
te vertellen. Twee keer wordt dat woord leerlingen genoemd. Dat komen
ze Jezus tegen die ze vrijwel onmiddellijk herkennen. Ze aanbidden hem.
Hij zegt: boodschapt mijn broers. Het zijn de eerste woorden van iemand
die uit de doden verrijst. Leerlingen worden broers (en zussen zouden
wij in onze cultuur zeggen). Dan kun samen bijvoorbeeld het Onze Vader
bidden. Daarna zien we de leiders van het volk tevergeefs proberen het
verhaal hun wending te geven. Maar de muur die ze trachten op te bouwen
heeft het verhaal niet binnen kunnen houden.
Tweede zondag van Pasen – Beloken Pasen
Handelingen 4, 32-35; Psalm
118; 1 Johannes 5, 1-6; Johannes 20, 19-31
Kerugma jrg 52/2009
- Een paradijs. De eerste gemeenschap rond Jezus die verrezen is heeft
alles van een paradijs. Alles is voor iedereen. Er is niemand meer die
nood lijdt onder hen en de rijke genade van Jezus rust op hen allen. Niemand
hoeft te vragen. Ieder krijgt wat hij nodig heeft. Het is een geheim dat
veel sociaal engagement van de kerken plaatselijk en wereldwijd op gang
heeft gebracht. Delen met elkaar.
- Herinneringen veranderen niet. Ze houden je drijvend in de dagen dat
het nodig is. Israël blijft zich verwonderen over het geheim van
de bevrijding. In wezen is dat wat wij doen rond brood en wijn en de woorden
die ons gegeven zijn.
Johannes op Patmos en dat wonderlijke visioen: een stem als een trompet.
Ik keer me om. Zie. Zeven luchters. Iemand als de mensenzoon. Hij legt
zijn hand op mij. Uiterste verwondering. Uiterste intimiteit.
- Jezus doorbreekt de geslotenheid van de leerlingen die samen zijn. Hij
gaat in het midden staan. Het midden is bij Johannes een spaarzaam woord.
Daar komen wij steeds Jezus tegen. Het midden centreert de concentratie.
Hij zegt. Jezus die verrezen is doorbreekt de geslotenheid van de leerlingen
om iets te zeggen. Wat zegt hij dan. Vrede op jullie. Dat betekent: Het
is jullie opdracht om te zorgen dat er, waar jullie zijn en voor zover
het van jullie afhangt, vrede is; dan zullen ook jullie zelf in vrede,
tevreden zijn. Vrede: dat het goed is. Scheppingstaal!
Kerugma Jrg 55/2012
- De gemeenschap rond “Jezus die verrezen is”, is één
van hart en één van ziel. Ze hebben alles gemeenschappelijk.
Niemand lijdt gebrek. Dit verhaal uit de Acta/Handelingen is met alles
wat in het maatschappelijke leven bereikt is, nog steeds een agenda, dat
wat gedaan dient te worden.
- Alle goede dingen in drieën. Israël, huis van Aaron, allen
die ontzag hebben voor de Heer. Als golven die zich over elkaar heen vouwen.
Wat is er toch aan de hand? Iemand van wie het vast stond dat hij afgeschreven
was heeft iemand gevonden die het voor Hem op neemt. In de tenten der
vromen wordt voortaan een ander lied gezongen. Wat een dag!
- Genetisch zitten de relaties tussen hemel en aarde (God en mensen) opmerkelijk
in elkaar. Als je Jezus beaamt als bevrijder (verlosser) ben je een kind
van God. In principe zijn daarmee alle verhoudingen gesaneerd of te reconstrueren
dan wel opnieuw te bezien. De kracht waarmee de mens vroeger zichzelf
bestreed om in het goede spoor, het spoor van het goede te komen, vindt
in de verhoudingen die Johannes beschrijft geen plaats. Wie uit God geboren
wordt (misschien is worden hier meer adequaat dan zijn), wie van omhoog
(uit de verhalen, uit het Goede Boek, vanuit opzien naar) geboren wordt
(zie Johannes 3,7, hetzelfde woord als 3,3.31). Uit de verhalen en het
horen bijvoorbeeld geboren worden. Het zou kunnen betekenen: van iets
anders weten dan de wereld die van horen en opzien naar niets weet.
- Die eerste dag van de week, de dag van het licht, beschrijft Johannes
uitgebreid. Zo komen we bij het verbijsterend lege graf, bij de herkenning
van de man van de tuin. Namen worden genoemd. Afstand bewaard. Maria Magdalena
vertelt het de leerlingen. Ook wat Hij gezegd heeft. Zo wordt het avond
en begint het verhaal dat we vandaag lezen, opnieuw lezen, weliswaar,
maar nu echt.
Drie aanduidingen van tijd vormen het decor voor de drie strepen die de
ruimte beschrijven: waar de leerlingen zijn staat tussen de gesloten deuren
en Jezus in het midden. Waarom staat hij – als de boom des levens
– in het midden? Om iets te zeggen. Wat zegt hij? Vrede op jullie!
Vers 20 herhaalt die pregnante tekst. Daar komt het blijkbaar op aan.
Draag de vrede dan ben je ook in vrede, gedragen door Gods woord. Het
draagt jou en jij draagt het. En zonden dienen vergeven te worden. Daartoe
blaast hij over hen. Hij nodigt hen uit de heilige geest te nemen en daarmee
hemel en aarde bijeen te brengen.
Na Mijn Heer en mijn God heeft Thomas geen woorden meer. Ook zonder het
te zien kun je het goed zien. Vertrouwen benoemt dit gebeuren.
Derde zondag van Pasen
Handelingen 3, 13-15.17-19;
Psalm 4; 1 Johannes 2, 1-5a; Lucas 24, 35-48
Kerugma jrg 52/2009
- Voordat de eerste lezing begint is iemand die “verlamd was van
de moederschoot af” en die bij de ingang van de Tempel lag te bedelen,
door Petrus die hem scherp aanziet genezen. Iedereen is verwonderd. Daarop
begint de toespraak uit de eerste lezing bij het begin. De God van Abraham,
de God van Isaak, de God van Jacob, onze God. God wordt genoemd bij al
die namen. Waarom? Waarom niet meteen “gewoon” God? Omdat
God altijd persoonlijk is, gebonden is aan namen. En ook omdat Abraham,
Isaak en Jacob ieder een eigen ervaring van God hebben gehad. Pas na de
nadruk op die eigenheid en verscheidenheid krijg je het verzamelwoord:
de God van onze vaderen. En Petrus voegt er het messiaanse paasfeest aan
toe: De God van onze vaderen heeft zijn kind verheerlijkt. Niet zoals
de vertaling wil: zijn dienaar, maar zijn kind. Zoals hij het opneemt
voor zijn kind, zo zal hij het ook opnemen voor ons. Daarom is het mogelijk
om te keren en opnieuw te beginnen.
- Psalm 4 sluit daar op aan. Laat dat dan gebeuren, laat uw licht over
ons opgaan. De woorden zijn zo herkenbaar.
- Door de Messias Jezus is de verhouding van de mens met God eindeloos
verbreed. Hij is op onze plaats gaan staan en neemt, schuldeloos, onze
schuld op zich, zodat de mens opnieuw beginnen kan. Iedereen, heel de
wereld. Een immens visioen van vrede is leven met wat ons geboden is.
- Terwijl de leerlingen van Emmaüs hun verhaal vertellen staat Jezus
in hun midden. Je hoort de woorden die dan steeds klinken: vrede op jullie.
De vrede rust op jullie, is jullie opdracht, en, moge jullie in vrede
zijn. Maar het is zo breekbaar. Waarom twijfelen jullie. Zijn handen en
voeten vertellen het hele verhaal over wat er gebeurt is in Jerusalem.
Dat hij met hen eet is het ultieme bewijs dat hij een mens is die leeft.
Dan komt de bedoeling van deze laatste ontmoeting. Tora, Profeten en Psalmen
spreken over het lijden en sterven van de messias en over zijn verrijzen
op de derde dag. Lucas begint en eindigt zijn evangelie in Jerusalem,
de stad van het boek, van het volk, van de messias.
Als je Lucas gelooft zullen we aan het einde, opnieuw moeten beginnen
met het Boek van alle verhalen om te begrijpen wat gebeurd is, wat gebeurt.
Daar vind je de woorden in hoor en wederhoor.
Kerugma Jrg 55/2012
- Petrus heft een lange weg gemaakt van “Ik ken die mens niet”
naar “de God van Abraham, Isaak en Jacob, de God van onze vaderen”
die zich over de verlatene ontfermt. Hij weet uit eigen ervaring dat er
omkeer bestaat, dat vergeving mogelijk is. Een mens kan daarvan leven.
- Als een kind huilt ga je toch even kijken. Daarvoor hoef je niet eens
moeder of vader te zijn. Zoals hij zich ontfermt heeft over zijn volk
toen het uitgeknepen werd in de slavernij, zo heeft hij zich ontfermt
over Zijn Mensenkind in Jerusalem met Wie “ze” gedaan hadden
wat ze maar wilden.
- Het is een drama dat we af precies menen te weten wat zonde betekent
en dat we het woord eigenlijk niet meer kennen. Het woord heeft namelijk
wel iets te zeggen. Zonde is dat wat het verbond verbreekt, ontkent, afzegt,
op het spel zet, of niet dan wel nauwelijks serieus neemt. Het verbond
is: God in ons midden. Zoals in de woestijn de tent en de ark. Of zoals
in het evangelie van Johannes Jezus. Daarom is het de voorspreker, hij
die namens ons, voor ons spreekt – in het grieks pro-fètès.
Hij spreekt namens … God, het verbond, de armen. Hem kennen is naar
hem horen, gehoor geven aan wat hij ons aan biedt. En wat wil hij uiteindelijk
anders in de aanbieding hebben dan “God houdt van je, mens.”
- Het zijn maar een paar verhalen waarmee elk van de evangelisten probeert
te vertellen waar wij geen woorden voor hebben. We naderen nu het einde
van Lukas. Terwijl de Emmaüsgangers hun verhaal vertellen staat hij
zelf in hun midden en weten zij, de leerlingen, blijkbaar niet meer waar
ze het zoeken moeten. Maar Jezus laat zijn handen en voeten zien. Ze moeten
hem voelen. Vlees en beenderen, kwetsbaar en sterk. En als dan de angst
overwonnen wordt vraagt hij iets te eten. Het schijnt dat vis hoorde bij
het avondmaal. Ichthus: Jèsoes Chrèstos, THeou Uios Sootèr
– Jezus Christus, van God de zoon, bevrijder. Hij plaatst alles
binnen het kader van de uitleg, zoals geschreven staat. Prediking, ommekeer,
vergeving: het aloude verbond zo goed als nieuw. Daartoe zullen zij met
kracht bekleed worden.
Vierde
zondag van Pasen
Handelingen 4, 8-12; Psalm
118; 1 Johannes 3, 1-2; Johannes 10, 11-18
Kerugma jrg 52/2009
- De lezingen van vandaag zijn nogal divers. Petrus en Johannes staan
om te beginnen voor het sanhedrin. Sadduceeën zijn zeer verontwaardigd
dat zij in Jezus’ naam de opstanding uit de doden verkondigden.
De genezing van de verlamde (door welke kracht hebben jullie dit gedaan)
zit hen hoog. Petrus geeft tekst en uitleg. De verworpen steen is de hoeksteen
geworden. De Heer redt – zo kan men de naam Jezus vertalen.
- Psalm 118 is de psalm waaruit Petrus citeert. Erbarmen: betrokkenheid,
betrokken zijn. Genadig: genegen. Gods aanwezig zijn, betrokken zijn,
is het grote geheim waar de psalm vol van is. Het maakt de mens tot een
gezegende, iemand die verbonden is met de naam van God.
- De uitdrukking was vroeger zo vertrouwd: kind van God zijn. De mens
als kind van God. Johannes zegt: zo worden we genoemd, we zijn het ook.
- Ho poimèn ho kalos. Wij vertalen: de goede herder. Zo is er ook
in Johannes 2,10 vertaald: de goede wijn. Misschien is echte wijn, echt
herder, beter. Nu zie je pas wat wijn kan zijn, nu pas wordt volstrekt
duidelijk wat een herder eigenlijk is.
Het grondwoord voor deze echte herder wordt kennen, een zijn met, begaan
zijn met. Zijn eenheid met de vader betekent dat er ook anderen zullen
zijn die komen om te luisteren naar de stem. Zijn leven geven voor. In
het grieks staat het woord hyper. Alsof hij zijn leven geeft over de schapen
heen. Zoals de hemel zich uitstrekt over het land waar we thuis zijn.
Geen kosmologie maar een ontroerend soort hemelse geografie.
Kerugma Jrg 55/2012
- Petrus voor de Hoge Raad. Maar ook Petrus vervuld van de Geest van de
Heilige. Jezus is degene die geneest. Er is geen andere naam onder de
hemel aan de mensen gegeven die hen zal redden.
- De Heer heeft geantwoord. Het antwoord is de bevrijding. Is daarmee
duidelijk wat de vraag was en wie de vraag stelde? Blijkbaar is het de
afgewezen steen. Daarbij moet je denken aan Israël, maar moet je,
bijvoorbeeld volgens Paulus, ook denken aan de Messias. Wat is het antwoord
dat er voor hem toe doet? En wat heeft hij gevraagd? De psalm brengt een
correctie aan in de aldus geformuleerde vraag. Zij kijkt te veel naar
het verleden. Gezegend wordt hij die komt in de naam van of namens de
Heer. Hij, de komende, wordt vanuit het heiligdom, de Tempel, Jerusalem,
De Schriften gezegend als het licht. Hij maakt het zien mogelijk.
- In een tijd waarin “een kind maken” tot de bon ton hoort
van de geïnformeerden, is in ieder geval duidelijk dat het primaatschap
van de productie blijkbaar meer zegt dan bijvoorbeeld de ontroering van
de genegenheid. God mag dan ook geen schepper zijn. Een schepper is toch
ook een producent! Dat religieus gesproken genegenheid of liefde de motor
is waar alles om draait, is in de taal van de vrolijke wetenschap die
overal vooruitgang ziet uiteraard onzin. Toch! Johannes kiest daar voor.
Mensen zijn voor hem als God, kinderen van God.
- De echte herder komt niet tersluiks of in het geniep binnen. Wie dat
doet is een rover. Als het moeilijk wordt hoor en zie je ze niet meer.
Veelvraat wolf kan dan de kudden uiteenjagen. De rest kun je je voorstellen.
Maar de echte herder wordt direct herkend. Wederzijdse herkenning. Ook
andere schapen uit andere schaapstallen zullen die stem herkennen. Zo
wordt verscheidenheid gerespecteerd en eenheid mogelijk.
Vijfde zondag van Pasen
Handelingen 9, 26-31; Psalm
22; 1 Johannes 3, 18-24; Johannes 15, 1-8
Kerugma jrg 52/2009
- Paulus lijkt een wereld op zijn kop. De passionele vervolger van Jezus
en de zijnen wordt door een simpele vraag in de rede gevallen: waarom?
Waarom vervolg je mij? Het antwoord op die vraag wordt wel dezelfde Paulus,
maar geheel anders. De gemeenschap van Jerusalem blijven bang. Hoe kan
hij een leerling geworden zijn. Jozef – moge de Heer er aan toe
voegen, zie Genesis 30,24 – die in Handelingen 4,36 de naam Barnabas
gekregen heeft, zoon der vertroosting, ontfermt zich over Paulus. Bijbels
troosten betekent niet alleen laten. Barnabas vertelt het verhaal van
Paulus in het kort. Zo wordt Paulus lid van de gemeenschap. Maar Jerusalem
is zijn plaats niet. Paulus vertrekt – naar later zal blijken, om
apostel van de volkeren te worden. Ván de volkeren of vóór
de volkeren. Hij zal vanuit de joodse traditie het goede recht van en
een plaats voor de volkeren bepleiten in het verbond.
- God prijzen en danken betekent dat de armen zullen eten en er zal verzadiging
zijn. Die God zoeken prijzen hem. Interessant en het geeft te denken.
Niet wie God heeft. Zoeken is het woord. Het brengt de doden tot leven.
Waarheid heeft bij ons met spreken of zeggen te maken. De waarheid zeggen.
Bijbelse taal verbind vaak de woorden genegenheid en waarheid. Genegenheid
is de binnenkant, het gevoel; waarheid is de buitenkant, het doen, een
daad van genegenheid. De daden laten zien wat de woorden betekenen. Het
resultaat is wat je vaak ziet in de klein geworden gemeenschappen: mensen
die echt om elkaar geven, die op elkaar in alle vrijheid en respect, betrokken
zijn.
- Egoo eimi, ik ben. Voor alles moet je hier de stem van het brandende
braambos herkennen. Ik ben er ook nog. God die zich over zijn kind in
het slavenhuis ontfermen zal. Pas daarna lees je door: de waar-ige wijnstok.
Het is hier zo vreemd geschreven omdat je denken kunt aan de betekenis
van waarheid die hierboven omschreven wordt. Dan zie je ook beter waar
het die waar-ige wijnstok om gaat. Zes keer noemt de tekst tussen regel
2 en 9 het woord vrucht. Het gaat deze stok voor alles om de vrucht. Regel
2 (de eerste drie keer voor het woord vrucht) geeft als het ware het beleid.
In regel 3 tot 9 wordt het woord vrucht uitgespreid tot een ruimte voor
de leerlingen. Het basiswoord wordt: blijven in mij.
Kerugma Jrg 55/2012
- Petrus en Paulus zeggen wij in één adem. Maar die verbinding
was geenszins vanzelfsprekend. Wanneer hij na het gebeuren “onderweg
naar Damascus” weer in Jerusalem komt zijn de mensen bang van hem.
Barnabas ontfermt zich over Paulus. Hij vertelt diens verhaal en zo wordt
Paulus een actief lid van de gemeenschap. Wanneer het dan toch gaat vonken
rond Paulus brengen ze hem naar Caesarea om naar Tarsus te gaan. Intussen
is de kerkgemeenschap gaan groeien in Judea, Samaria, Galilea
- De wanhoop van het eerste en grootste deel van de psalm vindt een wonderlijke
omslag in vers 23. Opeens zijn er broers (en zussen). Opeens is er in
de gemeenschap een stem die zich richt tot allen die opzien naar de allerhoogste,
die zich richt tot het zaad van Jacob en tot allen die ontzag voor Hem
hebben – zaad van Israël genaamd. In de mondelinge traditie
is Israël geen genealogische notitie, maar een aanduiding van een
bepaalde kwaliteit van mens zijn. Want de Heer veracht de arme niet, wendt
zijn aangezicht niet van hem en wanneer hij schreeuwt antwoordt Hij. Daarom
zal zijn ziel voor Zijn Aanschijn blijven leven. Wie in het verbond leeft,
leeft, ook wanneer hij gestorven is.
- Het gaat niet over de ferme taal en de beslistheid van onze keuzes.
De praktijk geeft doorslag en betekenis. Door onze daden laten we zien
wiens kant wij kiezen, blijkbaar. Dan is ook zicht geboden op je adres.
Waar weet je je thuis?
Als je bij Hem thuis bent dan ben je iemand als Abraham, dan weet je van
gastvrijheid, dan weet je ook dat er ruimte is voor jou – niet jij
op je beste momenten, maar jij zoals je in je daden bent. God begrijpt
er meer van dan jij. Vertrouwen in de zoon en houden van elkaar lijken
parallellen. Ja, natuurlijk, dat is een van de consequenties wanneer je
bijvoorbeeld “Onze Vader” zegt.
- Hoe veelbelovend het goede land was, bleek uit de druiventrossen van
de verspieders. Vandaag brengt Jezus ons naar de wijnstok zelf en naar
de wijngaardenier die de wijnstok beheert. Verbondenheid met die stok
betekent vast en zeker voeding. De wijngaardenier ziet daar op toe. Geen
vrucht, geen voeding. Wel vrucht, verdergaande zuivering. Maar de wijnstok
zelf is de vitale kern en het hele gebeuren zelf.
Zesde zondag van Pasen
Handelingen 10, 25-26.34-35.44-48;
Psalm 98;
1 Johannes 4, 7-10; Johannes 15, 9-17
Kerugma jrg 52/2009
- Je moet weten dat er een groot verschil is tussen “het eigen volk”
en “de anderen”. Die afstand is genuanceerd en wellicht niet
te overbruggen. De Jood Petrus gaat naar Cornelius, gaat zelfs bij hem
binnen. Er moet iets gebeurd zijn.
In een droom is het Petrus duidelijk geworden dat de scheiding tussen
Israël en de volkeren opgeheven is. Hoewel Cornelius een Romein is,
Petrus heeft begrepen dat er bij God geen aanzien des persoons is. Wie
God vereert en gerechtigheid doet is hem welgevallig, overeenkomstig het
woord dat hij heeft doen brengen aan de kinderen van Israël om vrede
te verkondigen door Jezus Christus. Het is vreemd dat deze laatste woorden
uit de lezing weggevallen zijn.
De geest brengt hemel en aarde, en ook de mensen bijeen.
- Een nieuw lied. Wanneer je in staat bent stil te staan bij wat gebeurd
is en bij wat gebeurt, dan weet je dat ondanks de tredmolen van het vertrouwde,
alledaagse, het leven je niet enkel overvalt. Het komt je ook tegemoet
en is goed voor je in het goede dat je ervaart. Psalm 98 zoekt daar woorden
voor.
- Dat de liefde de bron van ons bestaan is overstijgt het niveau van de
mededeling zeer. Het is namelijk niet te vatten. Hoogstens aanduidenderwijs
kun je er over denken, het geheim fouilleren. Gods zoon maakt het geheim
van zijn liefde zichtbaar in grenzenloosheid. In die liefde zijn wij er
ook voor elkaar.
- Hij geeft zijn leven voor zijn vrienden. Wij verstaan te gemakkelijk
zijn sterven. Nee, zijn leven geeft hij. Het is jammer dat wij de geboden
veel te snel verstaan als de tien geboden en nauwelijks als dat wat hij
ons geboden heeft, aangeboden. Wat hij tot ons richt, zijn woord, om ons
op te richten en toe te rusten voor – voor hem, voor elkaar. Om
op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend zijn, die eeuwigheidswaarde
hebben, die onttrokken zijn aan alles wat meetbaar is.
Kerugma Jrg 55/2012
- Hoe herkenbaar, vertrouwd en nabij de “volkeren” ook zijn,
voor Israël is de scheidslijn tussen Israël en de volkeren definitief.
In het grieks is dat bekend. Kath’holon ton kosmon, heel de wereld
(naast Israël) – daarvan is de term katholiek afgeleid. Daarom
is het inzicht van Petrus tegenover Cornelius grensoverschrijdend, grensslechtend.
Dat Jezus de Messias is zal een verhaal zijn van hoop en vertrouwen voor
“heel de wereld”.
- Wat Pasen betekent is vooralsnog niet te overzien. Het particuliere
verhaal van Israël is de geschiedenis geworden die overal ter wereld
plaats vindt: een verhaal over hoe krachtig zijn arm is wanneer Hij bevrijdt,
hoe Hij zich laat kennen aan zijn weldaden, hoe Zijn gerechtigheid (het
geschieden van het woord) een vindplaats wordt van en voor de volkeren.
Het wordt een lied van vreugde en blijdschap dat geen volk uitsluit.
- De banaliteit van het alledaagse leven raakt van streek en gaat overstag
wanneer liefde de dienst gaat uitmaken. Liefde die je overkomt, die je
aantreft in jezelf en die je meeneemt. Tot naar en in de hemel toe. Johannes
zet in op: Iedereen die liefheeft is een kind van God en kent God.
- Zoals, - een magisch woord. Door een vergelijking wordt iets waar wij
geen woorden voor hebben taal en toegankelijk. In de regel slaat het bij
Johannes terug op het werkwoord. Liefhebben zoals. Vader en Zoon zijn
werkelijke minnaars, gelijkelijk. Zij nodigen ons uit in hun liefde een
plaats te zoeken. Die plaats is te vinden waar wij elkaar beminnen, waar
wij vrienden zijn. Als de kerk het kyriakè oikia, het heer-lijke
huis is, dan staat in die liefde op tafel wat de Heer aan ons geeft. Woorden
om te proberen.
Hemelvaart van de Heer
Handelingen 1, 1-11; Psalm
47; Efesiërs 1, 17-23; Marcus 16, 15-20
Kerugma jrg 52/2009
- Alles wat er verteld zou kunnen worden over die 40 dagen tussen Pasen
en Hemelvaart kun je volgens Lucas in de Handelingen kort zeggen. Het
blijft bij alles wat betrekking heeft op het koning zijn van God. Pasen
is daarvan immers het getuigenis. Niet slavernij of dood hebben het woord.
Jezus die verrezen is spreekt over Gods koningschap. De tafel lijkt de
uitgelezen plaats om dat te gedenken. Daar laat Hij op zekere wijze zien
hoe Hij levend in hun midden is. Hij in hun midden: in Jerusalem. Daar
moeten zij blijven, niet totdat, maar meer opdat, of om te. In Jerusalem
moeten zij wachten tot zij gedoopt zullen worden met de geest (van Pinksteren).
De leerlingen vragen het herstel van Israëls koningschap. Niets wijst
er op dat zij het verkeerd begrepen zouden hebben. Wij kennen de dag en
het uur niet. Kracht zullen zij ontvangen om getuigen te zijn in Jerusalem,
Judea, Samaria en heel het land (dat God aan Abraham zal laten zien. Misschien
is land hier beter dan het zo geografisch klinkende heel de aarde).
Met het oog op heel het land is alles gezegd. Na deze woorden wordt hij
opgenomen. Het lijkt daarbij niet te gaan over een variant op “het
verschijnsel lift” zoals wij dat kennen. Wordt hij opgenomen zegt
het grieks. Passief. Om aan te geven wat God doet. God neemt hem op. Twee
mannen staan daarbij als getuigen. Alleen Lucas weet wie dat zouden kunnen
zijn (Lucas 24,4 zie 9,30 – wanneer het gaat over Jezus exodus in
Jerusalem).
- In de bevrijding blijkt Gods koningschap. Alles wat een mens bang en
klein kan maken ten spijt: Hij is sterker dan de sterken en machtiger
dan de machtigen. Daar is de psalm vol van.
- Niet alleen letterlijk in de gevangenis maar ook als vrij man noemt
Paulus zich de gevangene in de Heer. Als een gevangene smeekt hij zijn
mensen in Efese te leven als geroepen. De tekst geeft aan wat dat volgens
hem betekent.
- Het toegevoegde slot aan het Marcus-evangelie is wellicht geschreven
vanuit Rome. Heel de wereld wordt in het perspectief van de schepping
geplaatst. De geschiedenis laat zien hoezeer onwaarschijnlijke zaken gebeurd
zijn, ook ten goede. Het evangelie wordt nog steeds gedaan. Geloven blijft
een raadselachtig woord. Het is in ieder geval niet academisch weten of
afgedwongen instemming. Het komt meer in de buurt van vertrouwen, instemmen,
vermoeden, in zee durven gaan met en meegenomen worden – zonder
dat je verstand op nul of oneindig wordt gesteld.
Kerugma Jrg 55/2012
- Nadat het evangelie een feit is begint Lukas aan zijn tweede boek. Over
hoe het gegaan is na de opdracht van Jezus aan de gezondenen. Hij begint
met het verhaal over de hemelvaart. Wat er gebeurde tussen Pasen en Hemelvaart
weet Lukas kort samen te vatten. Veertig dagen spreekt hij met hen over
het koninkrijk Gods, het koning zijn van God. Het verhaal over een ander
koningschap dan dat wat in “deze wereld” alsmaar gaande is.
Over een koning die zich buigt en opricht. Over een nog altijd niet begrepen
verhaal: Heer, wanneer ga je het koningschap (van en voor Israël)
herstellen? Ofwel: wanneer laat je zien dat God de baas is? De dienst
uitmaakt? Denk aan het iteratief: “Hoe kan er een God bestaan als
er zoveel leed is?”
- De leerlingen weten natuurlijk niet wat er gaat gebeuren wanneer Hij
die laatste keer met zijn leerlingen (zijn broers, zijn inclusieve broeder-
en zusterschare) Jerusalem verlaat om de heuvel op te gaan. Maar wanneer
het zich voor hun ogen voltrekt heeft Psalm 47 daar wel woorden voor:
alle volkeren worden uitgenodigd mee te vieren wanneer God onder luid
gejuich ten troon stijgt. Als God koning is zullen de volkeren een volk
zijn, en zal er voor ieder brood zijn.
- Paulus als gevangenis. Meer dan iedere cel zou kunnen heeft God hem
gevangen. En de stugge gedrevene Paulus schrijft dan over bescheidenheid,
zachtheid, geduld, minzaamheid – woorden van mededogen en betrokkenheid.
Leven vanuit de goedheid. Opgevaren naar de Hoge heeft hij gevangenen
meegevoerd. De Hemelvaart van de Messias legt alles waar God voor staat
voor ons open, voor Paulus als eerste en voor allen tot wie hij zich richt.
- Dood en verrijzenis: onmogelijke dingen gebeuren. Tot en met: het evangelie
verkondigen all over the World. Wat dat betekent? Waaraan wordt het herkenbaar.
Probeer eens: nieuwe talen spreken. Welke taal zou dat kunnen zijn? Wat
en hoe moet je verkondigen om in die nieuwe taal thuis te raken, daarin
te kunnen leven?
Zevende zondag van Pasen
Handelingen 1, 15-17.20a.20c-26;
Psalm 103;
1 Johannes 4, 11-16; Johannes 17, 11b-19
Kerugma jrg 52/2009
- De leerlingen doen zoals geschreven is, maken praktijk aan de hand van
het boek. Er zal iemand anders moeten komen ter vervanging van Judas.
Het moet iemand zijn die Jezus heeft meegemaakt van zijn doop tot aan
de opneming. Iemand die het zelf heeft meegemaakt.
- Zegen mijn ziel de Heer, alles dat in mij is zijn heilige naam/ Zegen
mijn ziel de Heer, en vergeet niet alles wat hij wel gedaan heeft. Count
your blesings zegt het engels zo precies. Het wel en wee van Israël
wordt genoemd, van in de put tot de bevrijdende uittocht dank zij Mozes
aan wie Hij zijn wegen bekend maakte. Nog steeds is het Pasen: alles is
goed gekomen.
- Ontstellend praktisch: als je God wilt zien moet je van elkaar houden.
Dan wordt Zijn liefde volmaakt. Alsof wij Zijn werk, Gods liefde, tot
voltooiing kunnen en moeten brengen. Volgens Johannes gooit de mens hoge
Messiaanse ogen.
- De tekst is nogal geconcentreerd. Het loont de moeite hem over te schrijven
en te proberen de woorden te ontdekken in hun samenhang (structuur). In
uw naam. Degenen die de Vader aan Jezus heeft gegeven, heeft hij bewaard
in uw naam. Nu vraagt hij de Vader hen te bewaren in uw naam. De naam
is niet een plaatje op het revers waar staat hoe je heet of het schildje
aan je deur. De Naam is “wat Hij doet”, waar Hij naam mee
maakt – zijn Woord .
Het klinkt bijna alsof het Onze Vader het geheim van de tekst is. Jezus
maakt daar van: Heilige Vader. In de woordje heilig neemt hij als het
ware een voorsprong, een voorschot op wat komen gaat. (Je zou daarbij
kunnen denken aan: Gij zult heilig zijn zoals ik heilig ben – Leviticus
11,44)
De naam, het Woord, die heilige geschiedenis, is waarheid. Waarheid is
bij Johannes niet een “denkding”, iets dat je moet denken.
Het is naar bijbels tegoed, een daad of daden van genegenheid. Waarheid
doet genegenheid blijken. Zo is de zoon de waarheid van de Vader.
De kloof tussen de wereld waarin Jezus leeft en Jezus zelf wordt veroorzaakt
door het woord, de waarheid. De waarheid heiligt, zet apart, maakt anders.
Denk aan: in, niet van de wereld.
Kerugma Jrg 55/2012
- Nadat het evangelie een feit is begint Lukas aan zijn tweede boek. Over
hoe het gegaan is na de opdracht van Jezus aan de gezondenen. Hij begint
met het verhaal over de hemelvaart. Wat er gebeurde tussen Pasen en Hemelvaart
weet Lukas kort samen te vatten. Veertig dagen spreekt hij met hen over
het koninkrijk Gods, het koning zijn van God. Het verhaal over een ander
koningschap dan dat wat in “deze wereld” alsmaar gaande is.
Over een koning die zich buigt en opricht. Over een nog altijd niet begrepen
verhaal: Heer, wanneer ga je het koningschap (van en voor Israël)
herstellen? Ofwel: wanneer laat je zien dat God de baas is? De dienst
uitmaakt? Denk aan het iteratief: “Hoe kan er een God bestaan als
er zoveel leed is?”
- De leerlingen weten natuurlijk niet wat er gaat gebeuren wanneer Hij
die laatste keer met zijn leerlingen (zijn broers, zijn inclusieve broeder-
en zusterschare) Jerusalem verlaat om de heuvel op te gaan. Maar wanneer
het zich voor hun ogen voltrekt heeft Psalm 47 daar wel woorden voor:
alle volkeren worden uitgenodigd mee te vieren wanneer God onder luid
gejuich ten troon stijgt. Als God koning is zullen de volkeren een volk
zijn, en zal er voor ieder brood zijn.
- Paulus als gevangenis. Meer dan iedere cel zou kunnen heeft God hem
gevangen. En de stugge gedrevene Paulus schrijft dan over bescheidenheid,
zachtheid, geduld, minzaamheid – woorden van mededogen en betrokkenheid.
Leven vanuit de goedheid. Opgevaren naar de Hoge heeft hij gevangenen
meegevoerd. De Hemelvaart van de Messias legt alles waar God voor staat
voor ons open, voor Paulus als eerste en voor allen tot wie hij zich richt.
- Dood en verrijzenis: onmogelijke dingen gebeuren. Tot en met: het evangelie
verkondigen all over the World. Wat dat betekent? Waaraan wordt het herkenbaar.
Probeer eens: nieuwe talen spreken. Welke taal zou dat kunnen zijn? Wat
en hoe moet je verkondigen om in die nieuwe taal thuis te raken, daarin
te kunnen leven?
Pinksteren
Handelingen 2, 1-11; Psalm
104; 1 Korintiërs 12, 3b-7.12-13; Johannes 20, 19-23
Kerugma jrg 52/2009
- Bijbels gesproken gaat het altijd over hemel en aarde. Wanneer er uit
de hemel een hevig gedruis komt, zijn we, weer bijbels gesproken, in Exodus
19, bij het sluiten van het verbond en het geven van de Tora. De ogen
gaan onmiddellijk op zoek naar de aarde. Die ruimte is hier beperkt tot
het huis waar zijn gezeten zijn.
De geest die vanaf Genesis 1,2 hemel en aarde met elkaar verbindt, daalt
op hen neer. Wat hier gebeurt zie je zo aanstonds. Wat in Genesis 2-3
gebeurt maar aan het gezicht onttrokken (wij staan buiten het paradijs,
de toegang is gesloten) zie je concreet worden in Genesis 4. Nu zie je
het druisen van de wind, de Geest in het concrete gebeuren dat iedereen
Petrus hoort spreken in zijn eigen taal. Wie iedereen? Lucas zegt dat
zo typerend: nu woonden er in Jerusalem Joden, vrome mensen uit alle volkeren
ter wereld. Pinksteren maakt Jerusalem tot een anti-Babel. Heel de wereld
is daar bij Lucas getuige van.
- Psalm 104. De geest: God die naar deze aarde ziet. Als God naar deze
aarde ziet dan is de aloude schepping weer zo goed als nieuw.
- Het vertrouwen dat wij geloven noemen is een gave, misschien nog preciezer:
wordt ons voortdurend gegeven. Het is als de liefde. Liefde vind je niet
uit. Je bent er bij als die voor jou uitgevonden wordt waar je bij staat.
Dat vertrouwen is de geest in ons, onze éénheid. Vanwege
die eenheid zijn er de verschillen. Al die verschillen dragen het hunne
bij aan de eenheid van de geloofsgemeenschap.
- Even, dank zij de lezing uit Johannes, is het de eerste dag van die
week, díe eerste dag van de week. Alle vreugde ten spijt: de onzekerheid
is groot in de prille en bange gemeenschap van de leerlingen. Dan is Hij
er, in en als hun midden. Wat nu gebeuren gaat wil onderstreept worden.
Daarom moet je vragen: waarom gaat Hij nu, na alles wat gebeurd is, een
evangelie lang, maar ook op deze eerste dag van de week – waarom,
waartoe gaat Hij daar staan als hun midden! Pas na die vraag wordt het
antwoord exceptioneel.
Hij gaat daar staan om iets te zeggen. Wat kan er nu dan nog gezegd worden?
Het enige waar het Boek van Genesis 1 op uit is, het goede. Is het woord
van Hem in het midden de uitleg van wat het goede is? Gaat het om de vrede,
de vrede van tevredenheid?
Kerugma Jrg 55/2012
- Hemel en aarde horen sinds Genesis 1,1 bijeen, vormen als paar het onpeilbare
en het breekbare steeds hier en nu. De aarde zal in het verhaal dat vandaag
als voor het eerst dient te klinken gelezen worden als dezelfde plaats
waar zij allen bijeen zijn. Er is geen houden meer aan. Een hevige storm
doet het huis gisten, vuur steekt allen aan. Alles wat nodig is bij het
sluiten van het verbond op de Sinaï bepaalt de scene die uitloopt
op één tekst, over Jezus. Eén tekst voor allen, voor
heel de wereld. (Zie de opmerking bij de eerste lezing van de 6e zondag
van Pasen, hierboven).
- De tekst spreekt zeldzaam voor zich. De wereld is vol van jouw schepsels.
Neem jij hun geest weg dan komen ze om; zend jij je Geest dan komen ze
tot leven. Als hij zijn vreugde vind in zijn schepsels, dan wil deze psalm
en deze Pinksterdag daar getuige van zijn, woorden voor hebben.
- De zelfzucht, het centripetale dat nauwelijks van de of het andere weten
wil. De Geest zoekt de verbinding, is dat wat of Degene Die verenigt.
Zo maakt hij zacht wat hard is, warm wat koud is. Afstanden blijken overbrugd.
Zie wat Paulus herkent als het werk, als de vrucht van de Geest.
- Leven met de Geest betekent dat wij niet opgaan in het heden, of dat
het heden geen afsluiting is, eerder ontsluiting, begin, verder gaan,
missie – met alles wat daar als (ongekende, nog niet gekende) mogelijkheden
bij hoort. De geest zal ons de komende dingen aankondigen. Maakt wat nog
niet is voelbaar, tintelend. Zoals het licht van de vroege ochtend het
geheim van de komende dag bevat, verraadt.
Heilige Drie-eenheid
Deuteronomium 4, 32-34.39-40;
Psalm 33; Romeinen 8, 14-17; Matteüs 28, 16-20
Kerugma jrg 52/2009
- Vraag aan de eerdere dagen die waren voor jouw aangezicht … De
hebreeuwse tekst maakt het zeer persoonlijk; voor jouw aangezicht, zover
jíj terug kunt kijken. En op dat woord aangezicht staat in de hebreeuwse
tekst nog een leesteken dat je verplicht om te rusten, om spanning op
te voeren en te voelen. Want je mag vragen stellen tot aan het scheppen
van God toe. En je mag heel de ruimte verkennen, van het ene einde van
de hemel tot het andere einde. En waar gaat het dan om?
Je bent geneigd de stem uit het vuur als het belangrijkste element uit
de tekst te beschouwen. Toch is dat waarschijnlijk ten onrechte. Regel
32 en 33 lanceren drie keer het woord horen. Niet je ogen, maar je oren
zou je moeten geloven. Niet het diepzinnige nadenken maar het horen wat
ons te verstaan gegeven wordt, plaatst ons in het hart van de tijd en
de ruimte van dit verhaal.
- De bevrijding uit de slavernij maar duidelijk wat het betekent wanneer
God zijn woord geeft en wat dit woord (concreet, in daden) betekent. Psalm
33 reikt de woorden aan om de ruimte van dat woord te verkennen.
- De geest van Vrijheid en Bevrijding. De geest die ons “Vader”
doet zeggen. Dát is de gave. Niet de gave van ééns
gegeven blijft gegeven, mijn bezit, dat wat ik heb, maar als dat wat ik
krijg alsof het voortdurend gegeven wordt. Alsof wij staan en delen in
de beweging als het werkwoord als heden. Dat wil Paulus aan zijn mensen
in Rome duidelijk maken.
- Het verrijzenisverhaal van Matteüs verdraagt wat geloven tot geloven
maakt. Sommigen echter twijfelden. De leerlingen gaan bij Matteüs
terug naar waar alles begonnen is, naar Galilea, naar de berg van alle
verhalen waar hij hun bijeenroept. Zijn macht is het, dat hij alle volkeren
roept, leerling te worden en te delen in de geheimen van hemel en aarde.
Het Evangelie begint echt wanneer Jezus in de Jordaan gedoopt wordt. In
die doop gaan de volkeren als leerling mee, het veelbelovende land in
van Gods vrijheid en bevrijding.
Kerugma Jrg 55/2012
- De mens, ook de bijbelse mens, is vertrouwd of zou vertrouwd kunnen
zijn met de vergankelijkheid van het leven. Zo spontaan als wij vandaag
rondlopen – dat deden we 60 jaar geleden niet en doen we over 60
jaar ook niet. Het peinzen over het begin (niet vanzelfsprekend, het had
ook niet kunnen zijn) is een poging, het incidentele karakter van het
leven “voor lief” te nemen. Maar, zo zegt Deuteronomium vandaag:
nog nooit is gehoord dat een volk God hoorde spreken vanuit het vuur (de
“andere kant” van de zekere vergankelijkheid. Een vuur dat
sinds Ex 3,14 branden blijft zolang het leed dat wereld heet blijft duren.
Aan je vrijheid en bevrijding, aan je vrij zijn kun je genegenheid bespeuren.
Blijkbaar “is er iemand die om je geeft”, en “blijkbaar
is het mogelijk, dat verlangen naar vrijheid en bevrijding”aan te
reiken aan wie vermoed of voelt, weet, dat zoiets mogelijk is: mens zijn
op aarde, onder de hemel.
- Wie weet van bevrijding uit de doodsvallei, uit de mensontkennende uitbuiting
en slavernij – die kan zijn woorden niet meer op. Het woord van
de Heer en alles wat Hij doet is betrouwbaar. Door de geknechten op te
richten laat hij zien hoe Hij rechtvaardig is. Hoe Hij bevrijdt uit de
dood. Hoe Hij schild en helper is, schulp en schutse.
- “Ik hoorde een jongetje in de synagoge met zijn vader praten.
Hij zei: Abba.” Meer is er niet over te zeggen. Dat woord, pappa
zouden wij misschien zeggen, is je intens vertrouwd van jongs af aan.
Heel je leven klinkt in dat woord mee, met alle warmte die een mens toe
te wensen is. Dat woord zegt alles. De Geest staat daarvoor in, verbindt
(tegenwoordige tijd) hemel en aarde.
- De elf. Jezus is dus de twaalfde. Hij maakt het getal van de zonen van
Jacob, of meer gericht op de toekomst, de kinderen van Israël vol.
Die laatste momenten samen voordat alles begint worden getypeerd met aanbidden
en twijfelen. Deze nabijheid die tegelijk afstand is maakt een choreografie
mogelijk waarin Jezus alsnog naderbij kan komen om ons in zijn allemacht
op te nemen: ga heen, maak alle volkeren tot mijn leerlingen. Is dat dan
zo’n eenvoudig uit te dragen leerplan? Is Gods liefde voor mens
en wereld zo’n eenvoudig gegeven?
Sacramentsdag
Exodus 24, 3-8; Psalm 116;
Hebreeën 9, 11-15; Marcus 14, 12-16.22-26
Kerugma jrg 52/2009
- Mozes vertelt het volk al de woorden en het volk antwoordt met één
stem: al de woorden die de Heer heeft gesproken, we zullen het doen. Iets
dergelijks keert ook aan het einde van de pericoop terug maar in gewijzigde,
op een of andere wijze toegespitste vorm. Daar heet het: we zullen het
doen en we zullen horen. Het is alsof het volk zozeer bereid is om te
doen dat ze eerste zeggen te doen en dan te horen. In de vertalingen is
dat gladgestreken en verwijderd. Dat leven in het verbond betekent “proberen
bij de tijd te zijn, leven in een voortdurend heden van gehoor geven op
wat zich aanbiedt”, lijkt vertalers te moeilijk.
- De offers worden al eeuwen lang niet meer gebracht. Het voorlezen van
de teksten tijdens de synagogale diensten geldt als het brengen van deze
offers.
Psalm 116 vertelt over de mens die weet dat God naar hem hoort, dat je
altijd bij hem terecht kunt. Daarom wil hij de beker van de bevrijdingen
heffen en de naam van de Heer aanroepen. Beker van de bevrijding, beker
van jesjoeooth. Je leest in ieder geval ook beker van Jezus, om de naam
van de Heer aan te roepen.
- Zoals de hogepriester op Grote Verzoendag (een keer per jaar) de tempel
binnen ging om het verzoendeksel van de Ark met zijn bloed te besprenkelen
(Leviticus 16), zo is Christus eens voor altijd de heiligdom dat niet
van deze schepping is, binnengegaan en door zijn eigen bloed verlossing
tot stand gebracht. Door zijn bloed worden wij gereinigd en kunnen wij
God die leeft heiligen.
- Het is de eerste dag van de ongegiste broden. Het Paaslam is geslacht.
De leerlingen vragen Jezus: Waar wilt u dat we heengaan, zodat we kunnen
voorbereiden dat U het paasmaal eet? De voorbereiding van Pasen –
het enige paasfeest in het evangelie van Marcus – is gekoppeld aan
het slachten van het paaslam. Ga naar de stad en je zult een man treffen
die een kruik water draagt. Volg hem, waar hij ook heengaat. Zo kom je
in de, de tekst zegt zelfs mijn kataluma – we vertalen bovenzaal
en zien niet hoezeer kataluma rijmt op hierosoluma, Jerusalem. Die zaal
neemt de allure van Jerusalem aan. Wat daar gebeuren gaat duidt Jezus
volgens Marcus aan het brood dat hij breekt en de beker die Hij hen aanreikt.
Kerugma Jrg 55/2012
- Er staat in de tekst: en we zullen het doen en we zullen horen. Dat
heeft niets te maken met de vertalingen die de bereidheid van het volk
liefst camoufleren met woorden als “ter harte nemen”. Ex.
24,7 is bij de lezers van Het Goede Boek beroemd omdat ze al willen doen
nog voordat zij gehoord hebben en weten waar het over gaat. En de redenering
is voor de hand liggend: je gaat toch geen verplichting aan wanneer je
niet weet waar het over gaat en waartoe je je verplicht.
Dat is een logische redenering, maar zij ontkent de realiteit van minnaars
en beminden. Liefde, vertrouwen, geloof (van geLOVEn) begint niet in mij
is is daarom altijd buitensporig en grensoverschrijdend, eigenlijk onmogelijk.
Maar zo uitzonderlijk kan het gaan in het leven van iedere dag. Verbond,
verbondenheid – wie zo daar buiten kunnen?
- God danken: Eucharistein. De beker heffen, de Naam aanroepen. En dat
alles omdat je weet: in de ogen van de Heer is het leven van wie hem eren
kostbaar. De laatste regels maken dit proces tot een persoonlijk getuigenis
of een uitnodiging daartoe. Hier kun je woorden vinden.
- Woorden ontleend aan het Heiligdom in Jerusalem. De Hogepriester, de
Tent (van de ontmoeting en verzoening), het bloed van het offer. Ze horen
niet tot de geschapen wereld. Als ze niet geschapen zijn dan zouden ze
openbarend kunnen zijn. Dat gaat over het zuiveren van je ziel, over God
eren door bevrijding te accepteren. Woorden die vertolken wat een leven
lang meegaat, die elke dag nieuw maken: schepping.
- Het is jammer dat de verzen 17-21 weggeknipt zijn wanneer wij in de
viering van vandaag Marcus 14 lezen van regel 12 tot 26 lezen. Alsof die
weggelaten regels alleen maar over Judas gaan, alsof Judas alleen optreedt
en niet als één van de twaalf. De gasten aan tafel kunnen
daar niet zitten met een gevoel als “wij zitten goed”. Uitnodiging,
uitverkiezing, betekent meer verantwoordelijkheid dragen. (De Olijfberg
draagt die naam omdat daar olijfpersen zijn gemaakt. De zoete olie uit
de bittere vrucht die het licht draagt in het Heiligdom.)
Tweede zondag door het jaar
1 Samuel 3, 3b-10.19; Psalm
40; 1 Korintiërs 6, 13c-15a.17-20; Johannes 1, 35-42
Kerugma jrg 52/2009
- Nog is de lamp van God niet gedoofd. Nog even en het licht is verdwenen.
Samuël is een jongetje dat door zijn moeder aan God gegeven is. Hij
is in dienst van Eli, de priester bij de Ark, in huize improvisatie waar
kwaadaardige lieden kunst en vliegwerk van maken met het oog op schaamteloos
gewin, het heiligdom in Silo. Het kind Samuël weet nog van niks.
Een stem in de nacht roept hem. Hij denkt dat het Eli is. Het tafereel
herhaalt zich tot drie maal toe. Dan begrijpt Eli het. Zeg: “Spreek
Heer, uw dienaar luistert.”. Alles wat er dan te horen wordt gegeven
vertelt de perikoop van vandaag niet. Alleen: de jongen luistert en doet
zoals hem gezegd is. En de jongen groeit op. De Heer is met hem. Geen
van zijn woorden is tevergeefs. Een andere wind begint te waaien in Silo.
Wij gaan op onze tenen staan om te zien wat daar gaat gebeuren.
- In de Psalm echoot het verhaal van zojuist na. Het keervers reikt aan:
Ja, ik kom. Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde. Wie is degene
die zo spreekt, die er helemaal klaar voor is? Hij legt in mijn mond een
nieuw gezang. Wie is degene wiens lied als nieuw is?
- Bijbelse zeelui zijn zeer vroom. Denk aan de matrozen op de boot die
Jona meegenomen heeft. Maar havensteden hebben nooit de roep gehad dat
er alleen vrome mensen woonden. Daar gaat een andere roep van uit. Toch,
wanneer het in bijbelse literatuur over ontucht gaat moet je opletten.
Denk niet meteenaanwat bij ons gangbaar is. Het zou best wel eens zou
kunnen gaan over dienst aan afgoden. Je heil bij andere goden zoeken,
bij goden die God niet zijn. Het lichaam is er niet voor de afgodendienst.
Je lichaam is woonplaats van de Allerhoogste, teken van wat heilig is.
- Johannes staat met twee van zijn leerlingen in het verhaal. Jezus gaat
voorbij. Johannes kijkt naar hem. Hij overbrugt de afstand tot wie en
wat hij ziet met de overbekende woorden. Zie het lam van God. Nauwelijks
van kerstmis bekomen brengt de liturgie ons al naar Pasen. Het paaslam
wordt aangewezen, apart gezet. Dat is de uitzonderlijke kwalificatie die
Johannes aan Jezus meegeeft. Pasen is op handen. Daar is het lam. Vrijheid
daagt.
Het is niet tegen dovemansoren gezegd. Die twee gaan ons nu voor. Zij
volgen Jezus. Dat wordt het grondwoord voor wie leerling wil zijn: volgen,
gaan in het spoor. Jezus draait zich om. Wat zoeken jullie? Dat is de
vraag die door blijft klinken tot in de hof van Olijven waar Jezus vraagt:
Wie zoeken jullie.
Zij volgen, zij gaan mee om te zien waar hij verblijft en zij blijven
die dag bij Hem. Het is het tiende uur. Twee leerlingen en het tiende
uur. Blijkbaar moeten we tot 12 leren tellen, de broederschap vermoeden.
Namen worden genoemd. Andreas is niet los verkrijgbaar. Hij hoort bij
Simon Petrus, zijn broer. En we horen waar die broederschap toe leidt:
We hebben de messias gevonden!
Zoals Johannes aan het begin van de tekst opziet, zo ziet nu Jezus op.
Hij ziet hem en zegt: Simon, zoon van Johannes. Andere teksten schrijven;
zoon van Jona. Maar in ieder geval: Steenrots is zijn naam.
Kerugma Jrg 55/2012
- Samuel, een kind nog. Gods lamp is nog niet gedoofd en de jongen ligt
te slapen in de buurt van de Ark. Dan is er die stem, die gebiedende stem.
Eli de hogepriester weet van niets; hij heeft het niet gedaan. Maar weer
wordt het kind in zijn slaap gewekt. Uiteindelijk begrijp Eli dat het
de Heer moet zijn. En hij souffleert het kind te doen waar hij zelf nog
niet toe gekomen is: Spreek Heer, uw dienaar luistert. Wat Samuel dan
te horen krijgt slaat de het leesrooster over. Wat er met Eli zal gebeuren,
wij krijgen het niet te horen. Hoe lastig de boodschap voor Samuel is,
zijn schroom, we horen het niet. Wij horen alleen dat het kind opgroeit
en dat geen van zijn woorden onvervuld blijft.
- Voor het nieuwe lied heeft de psalm eigen componenten. Het gaat niet
over geschenken en offers. Het gaat over het openen van de oren voor uw
stem. Uit het balsemen van de farao’s is het ritueel bekend van
het “openen van de mond”. Hier gaat het over het openen van
de oren, zoals dat hoort bij het zalven van een kind dat gedoopt wordt.
Bij de tijd zijn heeft iets van “de oren spitsen”. Geen wonder
dan ook dat de psalm verderop spreekt over: uw tora – uw onderricht,
wat volgens u het weten waard is, uw WET van WETen - in mijn hart gegrift.
Dat is behoorlijk motiverend. Een drijfveer. … ondraaglijke lichtheid
van ons bestaan.
- Om de tekst goed te verstaan verdient het wellicht aanbeveling te beginnen
in 6,12. Het accent komt dan meer op het lichaam te liggen, het geminachte
lichaam en het gewaardeerde lichaam. Het lichaam is de tempel van de Heilige
Geest. Eindeloos kostbaar is een mens.
- Na de volgende dag van Johannes 1,29 gaat het in vers 35 over weer de
volgende dag. De eerste keer wees Johannes het lam Gods aan. Nu staat
hij er weer, met twee van zijn leerlingen. Hij ziet Jezus rondwandelen
en zegt weer: het Lam Gods. De tekst leest dan heel precies dat zijn leerlingen
hem dat horen zeggen. Dat motiveert hun volgen.
“Wat zoeken jullie”. Dit is de eerste keer dat Johannes zoeken
gebruikt. De laatste keer klinkt:”Wie zoeken jullie?” Het
is de grondtoon van het evangelie: (zoeken) van wat naar wie.
Derde zondag door het jaar
Jona 3, 1-5.10; Psalm 25; 1 Korintiërs
7, 29-31[ ; arcus 1, 14-20
Kerugma jrg 52/2009
- Iemand zei dat hij New York geen mooie stad vond. Je moet voortdurend
omhoog kijken. Je verdrinkt er in. Je voelt je zo klein. Zo moet Jona
zich ook gevoeld hebben met Ninive voor ogen. Bovendien: Ninive is de
hoofdstad van de Assyriërs. Zij waren degenen die het Noordrijk veroverd
en verwoest hebben. Niets is er meer van over.
Ninive is een stad van drie dagreizen groot. Wat het ook betekenen moge,
Jona gaat er één dag in. Hij blijft minimaal in de buitenwijken.
Zijn hele preek is in het hebreeuws vijf woorden lang. Meer woorden zou
te veel zijn. Ze luisteren immers toch niet! Maar die vijf woorden zijn
voldoende om heel Ninive om te laten keren. Ze roepen een vasten uit en
groot en klein doet het boetekleed aan.
Wat God in Jerusalem nooit gelukt is lukt zonder een probleem in Ninive.
Iedereen keert zich om. Iedereen, tot en met God toe. Hij voert de dreiging
niet uit. Jona zal zich daarover uitgebreid gaan beklagen. Hij wist het
wel. (Er zijn er die zeggen dat Jona niet naar Ninive wilde omdat hij
geen slecht getuigenis wilde afleggen over zijn eigen volk. Wat in Ninive
geen probleem is wil in Jerusalem maar niet gedaan worden. Omkeer –
een vreemd woord.)
- De Psalm staat stil bij de wegen van God. De tekst bemiddelt tussen
de gelovige en God. Die pendelbeweging moet ons binnenbrengen in waar
de woorden naar talen: de goedheid en betrouwbaarheid van Gods weg.
- Het is de vraag of drie regels uit een tekst op zich een tekst kunnen
zijn. Maar zo wordt het vandaag te verstaan gegeven. Eeuwigheid kent geen
tijd. Onze tijd is ook niet eeuwig. En het komt er op aan niet te verdrinken
in de onmiddellijkheid. Je gaat niet op in de relaties waarbinnen je leeft.
Je blijft als insider ook buitenstaander, iemand aan wie de wereld voorbij
gaat. Maar op deze wijze een gefragmentariseerd stukje tekst aanreiken
doet de tekst en de horende gemeenschap geen recht.
- Dreiging hangt in het evangelie. Nadat Johannes gevangen genomen is.
Hij gaat naar Galilea en waar Hij is klinkt het verhaal van het goede
van God. De tijd is volgemaakt. Gods koningschap op handen. Je moet of
kunt je omkeren om het evangelie met vertrouwen tegemoet te gaan. Gods
koningschap. Niet een koning als de Farao die over de ruggen van de armen
zijn haan victorie moet laten krijgen, niet te kost van de mensen die
arm en klein gehouden worden, maar een koning die garant staat voor vrijheid,
voor zelf je woorden spreken, voor zelf gaan en staan, zelf kiezen en
verantwoordelijkheid dragen op hoop van zegen.
Onder het moto van Gods koningschap wordt Simon gevonden en Andreas, zijn
broer. In broederschap begint het evangelie, niet als hertaling van Kain
en Abel maar geheel anders. Vissers. Zij zullen vissers blijven maar hun
oogst zal anders gaan ogen. En terstond. De netten vallen. Zij volgen
hem dien hen gezien heeft. Jacobus en Johannes. Weer twee broers. Zij
verlaten als Abraham hun vader, als Noach de boot. Zij volgen hem.
Kerugma Jrg 55/2012
We zijn al halverwege het verhaal van Jona (Duif) als de lezing van vandaag
begint. Uit de diepte van de zee aan land gespuugd vertrekt Jona, deze
keer wel naar Ninivé, in de ogen van die tijd een gigastad. Drie
dagreizen groot. Het veronderstelde midden van de stad kan Jona dus niet
bereiken. De vrede die deze stad bedreigt geeft hij het minimale support
van 5 hebreeuwse woorden. Nog – veertig – dagen – en
Ninivé – wordt verwoest. Het probleem waar Gods profeten
in Israël steeds mee geconfronteerd worden (dat niemand luistert),
doet zich nu niet voor. Deze vijf woorden zijn voldoende om de ellende
waar deze stad groots in was te beëindigen. In Zak en As verschijnt
de stad. En zo snel als zij terugkomen van hun daden, zo snel komt God
terug van zijn plannen. Is het wonderlijk dat Jona daar moeite mee heeft?
Hij zag de bui al hangen. (Er zijn leraren die zeggen dat Jona geroepen
werd tijdens de viering van Grote Verzoendag, terwijl hij in de tempel
was.)
- Verzen uit het eerste deel van psalm 25. Uw wegen Heer, laat ze mij
kennen, uw paden, leer ze mij. Leid mij in uw waarheid en leer mij, want
U bent mijn God, mijn bevrijder, op U heb ik al mijn dagen vertrouwd.
De waarheid van de tekst zijn de daden van genegenheid. David overweegt
zijn levensloop. Hoe verder? Daarom kijkt hij terug, in de hoop en zekerheid
dat hij van zijn leven kan leren. Want! Want God is goed en oprecht. Daarom
leidt Hij zondaars op de weg.
- Kunnen drie regels uit een tekst op zich een tekst zijn? Zo wordt het
vandaag te verstaan gegeven. Paulus vindt het belangrijk dat je los blijft
staan tegenover jezelf in je fundamentele relaties en ervaringen. Ga niet
op in de relaties en de emotie waarin je leeft. Blijft als insider ook
buitenstaander. De wereld waarin je leeft gaat voorbij. Misschien wil
hij zeggen: er is meer dan dat van elke dag dat er toe doet. En elke dag
gaat voorbij. Maar is dat een reden om hem niet serieus te nemen?
- Nadat Johannes is overgeleverd geworden. De overlevering van Johannes
brengt Jezus letterlijk op gang. Hij gaat naar Galilea, daar begint de
verkondiging dat God koning is. Dat de tijd vervuld is, het koningschap
nabij. Met dat goede verhaal vist hij vissers op om hen tot mensenvissers
te maken. Zij volgen hem.
Vierde zondag door het jaar
Deuteronomium 18, 15-20;
Psalm 95; 1 Korintiërs 7, 32-35; Marcus 1, 21-28
Kerugma jrg 52/2009
- In de inleiding tot zijn boek Jezus van Nazareth (Lannoo, Tielt, 2007)
begint dan nog Kardinaal Joseph Ratzinger in 2003/2004 in zijn “vooruitblik”
op p. 25 met: de eerste lezing van vandaag, Deuteronomium 18,15. Als vertaling
mag je de hebreeuwse woorden als volgt weergeven: Een profeet uit je midden,
uit je broers, als ik, zal de Heer doen opstaan voor jou. Naar hem zul
je luisteren. “Zullen” – van moeten en zullen, of meer
toekomstmuziek. Maar hoe dat ook zij: een profeet. Iemand die in de griekse
vertaling de betekenis van “iemand die vol is van” aflegt
om voortaan iemand te worden die NAMENS
spreekt. Namens wie of wat? Daar zijn veel mogelijkheden. Probeer maar.
Namens de tekst – die zelf niet uit zijn woorden kan komen tenzij
wanneer er iemand is die vertolken wil. Voorlezen. Maar ook namens het
eigenlijke onderwerp van al die bijbelse taal, God zelf, of namens de
armen die hij bij wijze van spreken steeds voor ogen heeft, met het oog
op wie Hij ons al deze woorden geeft. Een profeet. Niet ver te zoeken.
Geen buitenstaander, geen exoot, niet iemand die zo anders is dat hij
als vanzelf al hoge ogen gooit, maar éen uit je midden, uit eigen
kring. Een gelijke, iemand in wie je je herkennen kunt, die tijd en leven
met je deelt. God zal hem doen opstaan voor jou, voor mij, voor ons. Uiteindelijk
is dat de reden ook waarom de kerkgemeenschap hier en nu bijeen komt,
omdat God hem voor ons heeft doen opstaan. Ook in het hebreeuws gebruik
je daar dezelfde woorden voor.
- Psalm 95 onderstreept een en ander. Naar hem luisteren. Nee, nog intiemet
bijna, naar zijn stem luisteren – niet halstarrig, zoals het volk
indertijd, protesterend in de woestijn. Luisteren om verder te kunnen
gaan.
- Het lijkt er toch een beetje op dat Paulus in zijn brief aan de Korintiërs
nog niet gehoord heeft van het sacrament van het huwelijk. Meer precies
gezegd: God is geen concurrent in menselijke verhoudingen. God onverdeeld
toegedaan zijn hoeft niet te gaan ten koste van de goede verhoudingen
waarin mensen het geheim van God herkenbaar mogen maken – ondanks
het fragment dat ons vandaag eventueel te lezen gegeven wordt. (Of idealiseert
hij het leven van de vaderen met Mozes en de Profeten nu hij in Korinthe
overvallen wordt door de grauwheid van de stad waar handel het grootste
goed is?)
- De eerste lezing wilde ons
voorbereiden op de lezing uit het evangelie.
Wanneer in de synagoge iemand word opgeroepen om voor te lezen uit de
Tora bijvoorbeeld, dan wordt er altijd gezegd “rabbi A de zoon van
rabbi B”. De leden van de gemeenschap worden aangesproken als leraar.
Zoals Spoel de Wever zegt in de midzomernachtsdroom ook zegt tegen zijn
medespelers: Masters! Het is Sjabbes en Jezus gaat terstond (met grote
haast lijkt het wel, alsof “het brandt!”) naar de synagoge
om er te leren. Met open handen en ogen zit iedereen te kijken en te luisteren.
Want hij leert als iemand die iets te zeggen heeft. (Luister naar zijn
stem – Psalm 95) De verbazing wordt verbroken door een luid geschreeuw:
Wat heb je met ons te maken! Wil je ons kapot maken. Jij bent toch Gods
heiligheid! – of woorden van gelijke strekking. In ieder geval emotioneel
en in ieder geval … waar. Als zo, met dit gezag gesproken wordt,
dan ben je toch nergens meer! Maar Jezus heeft nog niets gezegd over de
Heilige van God. Al die woorden die ieder gesprek (contact, zelfs onlichamelijk
lichaamscontact) onmogelijk maken heeft Hij nog niet gebruikt. Beter weten
kan de gemeenschap onmogelijk maken.
Jezus ging de synagoge in. Zijn faam komt er uit. Het wordt een lopend
vuurtje door Galilea.
Kerugma Jrg 55/2012
- Mozes geeft het volk de acta en de agenda. Het volk heeft gevraagd,
niet meer de stem van God te hoeven horen, niet meer dat grote vuur te
zien. Wie kan dat verdragen? Daarom heeft God uit hun midden een profeet
geroepen, iemand die namens (pro) Hem spreken (fèmi) zal. Gods
woord zal in zijn mond zijn. Hij zal uitleggende voorgaan. Na Mozes zal
God een andere profeet doen opstaan naar wie je luisteren moet. Een andere
profeet. Een uit je broers. En die profeet zal weten dat hij namens God
spreekt, of hij zal zwijgen en niet spreken.
- God de rots van de bevrijding. Hem danken en prijzen is een leerprogramma,
meer een leerproces dan een leerplan. Niet zoals bij die rots van Massa
en Meriba, Toen weigerden onze vaderen te horen en te leren, terwijl zij
getuigen waren van de wondere werken van God. God de herder. Volgens Jezus
in het evangelie volgens Johannes kennen de schapen de stem van hun herder.
Zij zijn er mee vertrouwd.
- Paulus heeft in zijn brief aan de Korintiërs duidelijk nog niet
gehoord van het sacrament van het huwelijk. God hoeft geen concurrent
te zijn van de mensen moet wie je leeft. God onverdeeld toegedaan zijn
gaat niet ten koste van de goede verhoudingen waarin mensen het geheim
van God herkenbaar mogen maken – ondanks het fragment dat ons vandaag
eventueel te lezen gegeven wordt.
- Het meer van Galilea. Vissers. Kfar Nachoem, het dorp waarvan de naam
troost spelt. Sabbat. Synagoge. Leren. En terstond is er in de synagoge
een man met een onreine geest: “Wat is er tussen ons en jou, Jezus
van Nazareth. Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wie je bent.
De heilige van God. Dat is werkelijk heftig. Een totale inzet. Maar hoe
komt hij er op? Er is nog niets gebeurd. Vanwaar deze gemeenschap onmogelijk
makende kennis?
Terwijl Markus drie keer het woord leren geeft komt hij met ik weet. De
onreine geest maakt door zijn weten de gemeenschap, bijvoorbeeld tussen
hemel en aarde, afstand en nabijheid, onmogelijk. Als hem het zwijgen
wordt opgelegd gaan de mensen spreken. Allen luchten hun hart: Wat is
dát nou, een nieuw leren die iets te zeggen heeft!
Jezus gaat de synagoge binnen (v.21). En het verhaal over hem gaat uit
naar alle kanten (v. 28).
Vijfde zondag door het jaar
Job 7, 1-4.6-7; Psalm 147;
1 Korintiërs 9, 16-19.22-23; Marcus 1, 29-39
Kerugma jrg 52/2009
- Het lijkt wel oorlog voor een mens, op aarde. Ongeveer zo sterk staat
het er. Afzien, een gevecht. Als de dagen van een huurling (een loonslaaf)
zijn dagen. Job lijkt regelmatig een boek waar je meer aandacht voor zou
willen hebben. De stralende dagen van de amusementsmedia blijken dan kommer
en kwel, uitzichtloos. Alles is te verwachten, behalve dat het ooit anders
wordt. Snakken naar een beetje schaduw, uitzien naar de dag dat er weer
iets is waar je mee betalen kunt. Het spoel van de wever schiet door de
kettingdraden van de inslag. Dat schijnt heel snel te gaan. Zo flitst
het leven voorbij.
- Wanneer je je hoofd weer op kunt tillen is er al veel gebeurd. De Psalmist
ziet hoe God Jerusalem weer bouwt, haar kinderen als oogst verzamelt uit
de verstrooiing. Wie van richting niet meer weten wijst hij een weg, vernederden
tilt hij op.
- Paulus komt er voor uit. Hij kan niet anders dan het evangelie verkondigen.
Zoals God Israël zoekt en gevonden heeft, vindt of vinden zal, zo
zal hij door de Messias ook heel de wereld winnen. Die zekerheid drijft
hem. Alles doet hij om zelf ook deel te krijgen aan het Goede Verhaal.
- Uit de synagoge, nog steeds op sjabbath, de dag dat de Heer Heer is,
brengt Marcus ons met Jacobus en Johannes naar het huis van Simon. En
gelijk spreken ze hem aan over haar. Alsof het in de lijn van de verwachting
ligt, naar haar toegaande wekt hij haar op terwijl hij haar hand pakt.
Het vuur (van de koorts) verlaat haar en zij dient. Opstaan en dienen
(tot je dienst) is nu, terwijl bij Marcus eigenlijk alles nog beginnen
moet. De ene zieke wordt nu allen die het slecht hebben en alle bezetenen.
Zij komen bijeen voor de deur. Zij, de hele stad, maken zich wanneer men
het Griekse woord over neemt, tot synagoge, een huis waar mensen samenkomen.
Van schoonmoeder via allen die tot heel de stad. Duivelen werpt hij uit
en hun wordt het spreken verboden zoals daarnet de mens met de onreine
geest. Blijkbaar beschikken zij over een kennis die gemeenschap verhinderd.
Want op die gemeenschap, dat verzame¬len van mensen door middel van
zijn verkondiging blijkt hij uit (1,8).
Hij - nog steeds niet met name genoemd, zegt hen: Laten wij elders heengaan,
naar de naburige dorpen, opdat ik ook daar zal verkondigen. Want daartoe
ben ik uitgegaan. De dienst van de genezing wil duidelijk in dienst van
het woord staan. Het opzien barende van de genezingen dient blijkbaar
gericht te worden op de verkondi¬ging. De inhoud daarvan is voorlopig
in eerste instantie bekend: omkeren omwille van de nabijheid van Gods
koningschap. En hij gaat, verkondigend in hun synagogen naar heel Galilea,
en de boze geesten uitwerpend. Galilea blijkt gevuld met synago¬gen
en ligt letterlijk in het spoor van de synagogen. Daar werpt hij de demonen
uit. Hij aan het woord. Galilea is de zangbalk, echoput, resonantie-ruimte
en klankkast. Wat valt daar dan te horen?Het wordt een olievlek in Galilea.
Kerugma Jrg 55/2012
- De hemel speelt hoog spel over de rug van Job. Al zijn glans en luister
wordt hem ontnomen om zichtbaar te maken dat een mens van God en mens
verlaten nog steeds een mens is. De dagen branden. Hij snakt naar schaduw.
De dagloner verlangt naar het schijntje dat hij krijgt. De maanden en
nachten zijn vol vruchteloos getob. Hij kan niet bij zijn heden zijn.
’s Avonds wacht hij op de morgen, ’s ochtends verlangt hij
naar de avond. Zijn leven is enkel onrust, onraad. Het leven is maar een
ademtocht. Geluk zal er voor hem niet meer zijn, nooit meer.
- Veel van de psalmen moeten beklonken zijn rond de terugkeer van de ballingen
uit Babylon, wanneer de Heer Jerusalem weer opbouwt en Israël verzamelt
uit de verstrooiing. Het nieuwe Jerusalem is dan de oogst van al dat verdriet,
van al die verlorenheid. Als je genezen bent, weet je dan van je geneesheer?
Is leven meer dan leven, overleven en overleveren? Aan het einde van de
geciteerde regels gaat het over “de vernederden” en de “zondaars”.
Als die twee tegenover elkaar staan maakt dat ook en meer aangepaste wijze
van denken over “wat zonde zou kunnen zijn” mogelijk.
- Paulus is geen prediker om den brode. Hij kan niet anders dan het evangelie
verkondigen. Het gaat hem niet om loon. Heel zijn doen en laten wordt
gemotiveerd door het evangelie dat hij verkondigen wil. Hij doet alles
voor het Evangelie om zelf ook deel te krijgen aan het Goede Verhaal.
- En terstond, of en gelijk. In vliegende vaart gaat het verder. Ze gaan
naar het huis van Simon. Thuis bij Simon en Andreas met Jacobus en Johannes
worden we naar de schoonmoe¬der van Petrus gebracht. Weer zien we,
zoals in het voorafgaande verhaal, de anderen tegenover die ene. De leerlingen
overbruggen de afstand. Gelijk vertellen ze hem over haar, effenen zij
voor Hem de weg. Hij neemt haar bij de hand en richt haar op. Het vuur
verlaat haar en zij dient hen. Is dat het begin van de gemeenschap, de
dienst
Zesde zondag door het jaar
Leviticus 13,1-2.45-46; Psalm
32,1; Korintiërs 10, 31-11,1; Marcus 1, 40-45
Kerugma jrg 52/2009
Voor de melaatse in Leviticus moet je niet naar het medisch woordenboek
maar naar hoe met dit woord wordt omgegaan in de bijbelse literatuur.
Daar wordt niet veel goeds over gezegd. Daar wordt zelfs korte metten
mee gemaakt. De melaatse kan niet zijn waar andere mensen komen. Hij wordt
buiten de gemeenschap gezet, zal moeten leven alsof hij er niet meer bij
hoort, als iemand die niet meer leeft. De gemeenschap zal er wel zorg
voor dragen dat je genoeg krijgt om in leven te blijven, maar als je je
verplaatst moet je een belletje meenemen om iedereen te waarschuwen.
Waarom al dit bittere? Heel eenvoudig. Wat een mens is als levende, het
lichaam, is bij hem of haar een bron van dood geworden. Zijn leven betekent
ontbinding van de gemeenschap. Niemand blijft er over. Daarom is hij onrein,
dat wil zeggen: iemand die buiten de gemeenschap leeft. (Genezing van
een melaatse is dan ook letterlijk verzoening, opnieuw opgenomen worden
in de gemeenschap van de levenden.
Buitenstaander zijn. Dat gevoel dat je hebt, alsof je er niet bij hoort.
Wie dat gevoel kent weet, hoe alles anders is, wanneer je weer mee mag
doen, ook van jezelf, weer mee mag doen. Die in de nood bevrijd. Die een
plaats is voor vluchtelingen. Die een kleed van voorspoed en vreugde om
je heen hangt. Beelden uit de Psalm.
Ter ere van God en omwille van de gemeenschap. Beide woorden lijken voor
Paulus uit de tekst van vandaag synoniem. God en zijn volk zijn bijbels
gesproken ook geheel aan elkaar vast geklonken. Dat kan in onze dagen
te denken geven. Je kunt God niet eren wanneer je gemeenschap na gemeenschap
laat verdwijnen. Dat is een steen waar velen zich aan stoten.
De lezing in het missaal begint met … een melaatse bij Jezus …
Marcus zelf geeft: … een melaatse bij hem. De perikoop van vandaag
wil hem een naam geven: iemand die zich ontfermt over hem voor wie er
niemand is. Iemand die zich ontfermt over, die zich zelfs identificeert
met. Op het einde van de lezing staat in het Missaal, dat Jezus niet meer
openlijk in de stad kon komen … Marcus geeft: zodat hij niet meer
openlijk naar de stad kon gaan. Wie “hij”. Waar de een is
is de ander en omgekeerd. De buitenstaander die genezen is heeft alle
trekken van de Messias. Er niet meer bij horen. Dan is er nog alleen de
woestijn in het verhaal. De woestijn wordt een vindplaats: ze beginnen
naar hem toe te komen van alle kanten.
Het getuigenis: Jezus zegt de melaatse dat hij moet doet zoals geschreven
is. Werkelijk bijbels.
Het spreekverbod dient wellicht daar toe, dat het risico vermeden wordt
dat ieder in Jezus zijn eigen Messias ziet. Hij is dat pas wanneer het
evangelie ten einde toe is uitverteld.
Kerugma Jrg 55/2012
- Alles wat een mens nodig heeft om te kunnen leven, zijn lijf en leden
worden bedreigt door een gezwel, een uitslag of een vlek, die dodelijk
is voor hem, maar ook voor het leven van de gemeenschap. In het bijbelse
Israël staan de priesters in dienst van het leven. De dreiging van
de dood dienen zij te bezweren. De ziekte maakt de insider tot outsider.
Zijn verdere bestaan is teken van de dreiging die bezworen moet worden.
Onrein: buiten de gemeenschap zal hij zijn.
- Wat ben je er gelukkig aan toe wanneer je opstandige hoogmoed je vergeven
is. Volgens de leraren gaat het in deze eerste regel over de ontkenning
van Gods koningschap, van zijn bevrijdend bezig zijn. “Gedane zaken”
nemen volgens nederlands taalgebruik geen keer. Opnieuw beginnen bestaat
niet. Leren van je ervaring zou daarom onmogelijk zijn. Eens gestolen
altijd en dief. De Psalm heeft hierover geheel andere, minder schuldgevoelige
opvattingen. Voor wie op God vertrouwt is veel mogelijk. Veel, –eigenlijk
alles.
- Zaken als secularisatie bestaan voor Paulus niet. Alles wat je doet
is een zaak van navolging. En wat je doet voor de gemeenschap doe je voor
God. Levinas noemt “werk” liturgie, dat wil zeggen: dienst
aan de gemeenschap. Liturgie is dat wat het volk vólk “laat
zijn”, wat “het volk” mogelijk maakt. Als het goed is
dan heet dat ook: God te midden van het volk, Imm-anoe-eel. Dat kan in
onze dagen te denken geven: Kun je gemeenschap na gemeenschap sluiten
en denken God te dienen?
- We horen geen woord dat lijkt op een geloofs-uitspraak zoals we die
eerder hoorden in de synagoge van Kfar Nachoem. Daar sprak iemand met
een onreine geest. Hier vraagt iemand om gereinigd te worden. Hij valt
op zijn knieën. Gebaar en taal brengen Jezus van zijn stuk. We horen
hoe het lichaam van Jezus onderwerp van het werkwoord aanraken wordt.
Hij vertolkt de gevraagde gemeenschap. We zien de woorden gebeuren.
Degene die om reiniging vraagt moet zich voegen naar de woorden van de
Tora. Dat is een getuigenis. Hij wordt gelijk uitgeworpen. Straks zal
blijken dat Jezus ook niet meer binnen mag zijn.
Mensen die reeds bij voorbaat buitenstaanders zijn ontmoeten elkaar. Daar
wordt, ontstaat een plaats. Daar komen allen, overal vandaan, naar hem
toe. Het evangelie over/van Jezus, over/van God, zijn nabij-zijn, wordt
een verhaal voor mensen die overal vandaag komen, buiten de stad. Maar
uitgegaan begint hij het veelvuldig te verkon¬digen, en het woord
geheel en al bekend te maken, zodat hij/Hij niet meer in staat is openlijk
de stad binnen te komen, maar buiten op eenzame plaatsen is hij/Hij. En
zij beginnen naar hem/Hem te komen van alle kanten alsof hij een aanloopplaats
is, een huize samenkomst.
Zevende
zondag door het jaar
Jesaja 43,18-19.21-22.24b-25;
Psalm 41; 2 Korintiërs 1, 18-22; Marcus 2, 1-12
Kerugma jrg 52/2009
- Zo vaak lijkt het leven een herhaling van zetten. Jesaja is het daar
helemaal niet mee eens. Het nieuwe is er al, zie je het niet? Met verwondering
nadert hij de ballingen in Babylon. Een weg zal komen door de steppe.
En als rivieren gaan lopen door de woestijn dan zal de aarde bloeien als
nooit tevoren. Ook als de oude Jacob zich niet om God bekommerde, God
blijft Israël trouw.
- Wie zegt dat: Gelukkig wie zorg heeft voor zwakkenen armen, komt hij
in nood dan helpt hem de Heer. Wie zover is dat hij op het punt van ommekeer
staat lijkt zich dat te realiseren. Hij wil opnieuw gaan beginnen en weet
dat hij zich daarvoor tot God mag richten: Genees mij heer – al
heb ik misdaan tegen U. Wie zich opnieuw tot God kan richten weet dat
dit bestaat: genegenheid die je opneemt, zich over je ontfermt.
- De zevende zondag is de eerste van een reeks waarin gelezen wordt uit
de 2e brief aan de Korintiërs. Alleen, pas in juni komt het vervolg
daarop. De tekst van vandaag is meer op drift dan eerste in een lectio
continua. Wat kunnen die paar regels ons zeggen. Paulus zegt, dat zijn
woord over Jezus een ja-woord is, want Gods zoon, Jezus Messias is door
en door ja. Ja tegen God en ja tegen de mensen. Door Hem kunnen we ook
zeggen dat dit betrouwbaar is, ja en amen. Hart gaat over richting. Wie
het hart heeft weet welke kant hij op wil. De Geest (hemel en aarde toch
één) is een handgeld voor het hart. Gave, toegift, bemoediging.
- Er is al een reserve, een verleden. “Enige dagen later”.
In Kapernaüm, de Troostdorp. Hij is terug. Hij? Wie? De lezing noemt
de naam al in de eerste regel. Marcus zal de naam pas noemen als Jezus
hun vertrouwen (geloof) ziet. In Kapernaüm staat een huis, maar de
toeloop is zo groot dat er geen plaats meer is. Ze komen derhalve met
die lamme waar geen plaats meer is. Hoezo, geen plaats meer. De ogen kunnen
altijd omhoog. Daar wordt een dak open gemaakt en de lamme daalt naar
beneden af. Waar nog geen woorden waren blijken de zonden vergeven en
beginnen de tegenstemmen met godslastering. Alsof Alleen God kan zonden
vergeven. Maar dat wil niet perse zeggen dat wie zo spreekt, weet wat
hij zegt. Wie zo spreekt hoeft zelfs eigenlijk niets te zeggen –
hij heeft immers nergens een boodschap aan. Wat dat betreft is Jezus volstrekt
alternatief. Hij ziet vertrouwen en doet wat een mensenkind blijkbaar
kan doen: opstaan en naar buiten gaan en verwondering wekken. Opstaan
en naar buiten gaan, uit-gaan, uittrekken, als iets volstrekt nieuws.
Kerugma Jrg 55/2012
- Je moet het wel geloven, dat er iets nieuws bestaat, dat het mogelijk
is. Blijkbaar veronderstelt de tekst dat wij daar eigenlijk niet aan willen.
Voor ons lijkt leven een soort herhalingsdwang. Zoals de ouden zongen
piepen de jongen, of, wie een keer liegt is altijd een leugenaar. Dergelijke
uitspraken bevestigen deze manier van zien naar het heden of anticiperend
benoemen van wat op af komt. Toch is de heer in het verhaal voorstander
van een alternatief. En hij is dat niet naïef. Wat er gebeurd is
noemt hij. Maar hij denkt er niet meer aan. Niet de zonde doet er blijkbaar
toe maar het nieuw dat komen gaat.
- Gelukkig wie met verstand, wijs, handelt voor iemand die ziek is, die
zorgt voor de zieke. De tekst is sober maar maakt geen geheim van de bedoeling.
Voor zo iemand zal God er zijn. Daarmee wordt geen polis afgegeven tegen
onheil, ziekte en dood, maar aldus wordt in alle ellende een plaats geboden,
een wonderlijke vorm van zekerheid, vertrouwen. Dat zijn geen targets
om op aan te sturen. Het geeft woorden voor wat een mens ervaren kan,
zeer persoonlijk, bezongen door David.
- Het woord van Paulus over Jezus is niet ja en nee, want Gods zoon, Jezus
Messias is niet ja en nee, maar door en door ja. Ja tegen God en ja tegen
de mensen. Door Hem kunnen we ook ja en amen zeggen. Want door de Messias
wordt alles bevestigd, krijgen we de geest als een handgeld voor het hart.
Wij mogen weten van richting en zin. Dat is ons gegeven, bemoedigend.
- Een tegoed wordt aangesproken. Kfar Nachoem wederom. We zijn afgelopen
weken daar al geweest. Het huis waar hij is wordt belaagd. Daar is geen
doorkomen meer aan, tenzij wanneer men de ruimte verticaal benaderd. Via
het dak landt de verlamde voor Jezus. We horen van hem geen woord. Het
vertrouwen van de dragers geeft de doorslag. Zonden worden vergeven –
volgens enkele schriftgeleerden kan dat niet. Maar wat niet kan, kan best
gebeuren. Waarvan acte, in nuchter enkelvoud. Hij neemt zijn ligplaats
op en gaat naar buiten. Exodus begint weer. Zoiets hebben we nog nooit
gezien.
11e zondag
door het jaar
Ezechiël 17,22-24;
Psalm 92; 2 Korintiërs 5,6-10; Marcus 4,26-34
Kerugma Jrg 55/2012
- En prompt zitten we na al die dagen in de voorafgaande weken in de 11e
zondag door het jaar.
Ezechiël brengt ons terug naar de ordening van de gewone tijd, wanneer
er niets meer te feesten is. Meteen brengt de tekst ons terug naar iemand
die met de geheimen van de tuin vertrouwd is. Een topje, een twijgje uit
de top is voldoende om een gigaboom op aarde neer te zetten. Denk daarbij
eens over dat miezerige slavenvolkje in de doodsvallei Egypte. Een twijgje,
een takje. Je kunt het zo afbreken en een plekje geven in de grond. Moet
je kijken.
En kijk eens naar waar we – ondanks het vele leed van dom en treurig
gedrag van zovelen in de eeuwenoude kerk, [kerkgeschiedenis is niet alleen
een geschiedenis van enkel heil!] – terecht gekomen zijn in onze
wereld. Hoe hebben wij, ondanks! alles!, geleerd het leven van een mens
te waarderen! Huub Oosterhuis zei veertig jaar geleden: een mens is niet
niks, een mens is niet alles: een lepel water voor de dorst. Je hoeft
alleen maar te weten wat dorst is om een sprankje van die poëzie
te begrijpen. Als een dorre boom tot bloei gebracht wordt, ongehoord,
onverwacht, ongelooflijk.
- Alsof de zanger van deze tekst ligt te wachten tot het licht en ochtend
wordt. Vromen schieten op als palmbomen, gedijen als Libanonceders. Op
de kaart van Israël is dan de Jordaanvallei tot aan het uiterste
oorden aan het woord, letterlijk geplant bij het huis van de Heer, bij
Judea, bij Jerusalem, bij de Tempel. Ook oud blijf je dan sappig en fris,
draag je vruchten, laat je zien hoe God rechtvaardig is.
- Leven met een kenmerk. Leven met goede moed. De ambitie is volgens Paulus:
proberen zo te leven dat God daar plezier in kan hebben. Dat het Gode
welgevallig moge zijn.
- Jezus op zee, het strand bezaaid met mensen die als zonnebloemen naar
Hem toe willen groeien. We horen over het groeien in tempo met oog voor
detail gelet op de oogst die komen gaat. Dat beeld van groeien en bloeien
(vgl Genesis 1,28) kleurt Jezus verder in met dat aanvankelijk zo kleine
maar later onmetelijke van een boom die tot aan de vogelen des hemels
reikt. Een schaduwplek voor al zijn vogels.
Twaalfde zondag door het jaar
Job 38, 1.8-11; Psalm 107;
2 Korintiërs 5, 14-17; Marcus 4, 35-41
Kerugma jrg 52/2009
- Job is de man die God om antwoord vraagt. Zijn vrienden zijn het daar
niet mee eens. “Weet wie je bent, ken je plaats”, het zal
een straf zijn. Maar Job blijft zijn vragen stellen en komt zo als het
ware dichter bij God om zich in Gods antwoord, bij Zijn majesteit geborgen
te voelen. God antwoord Job uit de wervelwind. De tekst is zeer poëtisch.
De zee beukt haar poorten, wil uitbreken uit haar moederschoot. De zee
is beeld van de alles overstromende vloed, het geweld dat alles meeneemt,
de dood. God stelt paal en perk aan de trotse golven.
- De psalm houdt het motief van de zee vast, van haar golven en de dreigende
nood, maar ook van God die bevrijdt. Dankbaarheid is het antwoord.
- Als één is gestorven voor allen, dan zijn in die éne
ook allen gestorven. Zij leven niet meer voor zichzelf, zijn verrezen,
een nieuwe schepping. Paulus, geobsedeerd door zijn begrip van Jezus als
Messias, legt zijn visie voor aan zijn mensen te Korinthe. Leven is meer
dan enkel opkomen voor zichzelf.
- Het bestaat niet dat Hij zich niet bekommert om hen. Ze hebben hem meegenomen
in de boot. Hij wil naar de overkant en zij nemen hem mee. Jezus aan boord
blijkt geen levensverzekering. Golven beuken de boot. Hij ligt op een
kussen te slapen. De vraag die nu gesteld moet worden is: “Hoe kan
dat?”, of: “Waarom is dat?”. Misschien meer toegespitst
(zie Jona 1): “Wie ben je?”. Bekommert het jou niet dat wij
vergaan? Hij staat op. (Het heeft ook iets van: “Die nedergedaald
is ter helle, de derde dag verrezen uit de doden”.) Hij staat op,
bestraft de wind.
Bestraffen: herinneren aan de broederschap.
En het wordt een grote stilte. De stilte die wellicht nodig is om dé
vraag te stellen die het evangelie draagt: “Wie is deze?”
Geboorte
Johannes de Doper
Jes. 49, 1 – 6; Psalm
139; Hand. 13, 22 – 26; Lucas 1, 57 - 66 + 80
Kerugma Jrg 55/2012
- Kerken heetten vroeger naar Sint Jan de Doper of naar Maria. Dat kan
ook eigenlijk niet anders.(Daar komen ook al die Jannen en Marietjes vandaan
– nog even en dan is die bron opgedroogd dank zij de rechtlijnigheid
van degenen die vergeten dat in het hebreeuws bewaken ook bewaren betekent!,
de mogelijkheid open houden!) De kerk op zijn best biedt het onvoorstelbare
aan dat met Jezus onmiskenbaar begint!
Wat voegt binnen de mogelijkheden van de liturgie, Jesaja daar aan toe?
Grappig. We worden toegesproken als eilanden, geïsoleerde eenheden,
bijna als zonder verband. En als mensen van verre. Jesaja geeft dus geen
thuiswedstrijd. Voor hem is de wereld groter en mogen wij meedoen.
Van moederschoot af aan kun je een uitzondering zijn. Je bent niet alleen
resultaat van welk verleden dan ook. Biedt dat mogelijkheden?
- De psalm lijkt wonderwel te passen bij Matteüs 11, de gekerkerde
vraag van Johannes. Jij bent rechtvaardig, red en bevrijd me, luister
en kom mij te hulp. Maar dan wisselt de stemming. Jij bent altijd mijn
rots en mijn burcht geweest. En de psalmist keert terug tot zijn vroegste
jeugd, tot God die vanaf de moederschoot mijn hoop is. Woorden die ons
nodigen mee te gaan met die wervende Jochannan (God is genegenheid).
- Petrus prijst ons vertrouwen. Jullie houden van Hem zonder Hem ooit
gezien te hebben. Hoe dankbaar zal onze vreugde zijn wanneer wij bereiken
waar ons vertrouwen naar uit ziet: onze bevrijding. Het zijn wonderlijke
woorden waar we toch stil van worden. Waar doelt Petrus op? Wat heeft
Hij aan Jezus meegemaakt dat hem zo heeft leren denken, bijna meer nog:
zingen.
- De lezing brengt ons bij Lukas 1. We horen namen die voor wie wil veel
goeds spellen. Uit de woordenschat van het verhaal komt dan Zecharja te
voorschijn, God gedenkt. Blijken zal dat Zacharias over een en ander toch
enigermate terughoudend denk. Het zal je ook maar gebeuren dat je, samen
met je lief zo oud, te horen krijgt waar je heel je leven over gedroomd
moet hebben. Één kind. Als hij dat onmogelijke woord hoort
verstomt hij. De mensen buiten begrijpen waar wij nooit op zouden komen:
hij heeft iets gezien, een visioen. Zie droom zal ondanks Zacharias waar
worden. Want de Heer(Jo) is genegenheid (Channan/Johannes)
Dertiende zondag door het jaar
Wijsheid 1, 13-15; 2, 23-24;
Psalm 30; 2 Korintiërs 8, 7.9.13.15; Marcus 5, 21-43
Kerugma jrg 52/2009
- Niet God heeft de dood gemaakt. Dat is een zin waar je bij stil moet
staan. Dat is voldoende om te horen: Hij heeft alles geschapen om te leven.
Gerechtigheid is onsterfelijk. God heeft de mens geschapen voor de onsterfelijkheid.
Voor de dichter van het boek Wijsheid zijn leven en dood niet op de eerste
plaats woorden die in de biologie tot hun recht komen. Er wordt blijkbaar
iets anders ter sprake gebracht.
- Psalm 30 maakt duidelijk dat leven overleven is, want Gij hebt mijn
ziel bevrijd uit het dodenrijk, mij losgemaakt van die ten grave dalen.
De psalm herneemt de eerste lezing, op weg naar de tekst uit Marcus.
- Uit het 8ste hoofdstuk van de brief aan de Korintiërs zijn enkele
verzen tot een doorlopende tekst gemaakt. Het gaat over de collecte voor
de armen in Jerusalem. De kerken in Macedonië hebben uit hun diepe
armoede de rijkdom van hun mildheid laten zien (vers2). Paulus vraagt
de Korintiërs de armoede van Christus te gedenken terwijl hij rijk
was, opdat jullie rijk zouden worden door zijn armoede.
- Aan de overzijde. Weer opnieuw de vraag: “Wie is Jezus?”
Jaïrus, overste van de Synagoge, komt naar hem toe: Mijn dochtertje
ligt op sterven. Het meisje blijkt aan het einde van het verhaal 12 jaar
te zijn. In de bijbelse traditie is zij dan al zelfstandig, volwassen.
(In zijn verhaal staat het verhaal over de vrouw die al 12 jaar aan bloedvloeiing
lijdt. Zij doorbreekt de kring van mensen om Jezus heen met haar wanhoop:
Als ik zijn kleren kan aanraken blijkt haar droom te zijn waar zij zich
aan vastklampt. Jezus maakt haar tot onderwerp van zijn verhaal. Wie heeft
mij aangeraakt? Zij komt met haar verhaal en Jezus bevestigt haar in haar
vertrouwen.) Wanneer bericht wordt dat de dochter van Jaïrus gestorven
is zegt Jezus: Blijf vertrouwen.
De rouwenden stuurt hij weg. Het meisje neemt hij bij de hand. Zij staat
op. Niemand mag het weten. (Petrus, Jacobus en Johannes zijn er bij. Zij
zijn er ook wanneer hij van gedaante verandert en met Mozes en Elia spreekt.
Zij zijn er ook bij in de tuint van Gethsemane.)
Kerugma Jrg 55/2012
- Er zijn zaken die zich hoe dan ook onttrekken aan je begrip. Dat is
bijvoorbeeld de liefde, de warmte die je overkomt, maar ook de dood. Volgens
wijsheid mag je niet zeggen: “De dood hoort er bij”. God heeft
dat niet gewild, zegt de tekst. Wat deze uitspraak betekent, daar is uiteraard
over te twisten of na te denken, maar duidelijk is: het sterven wordt
niet gebagatelliseerd. Niet is erger dan afscheid moeten nemen van iemand
die je lief is. Het is een pijn die blijft.
Gerechtigheid is onsterfelijk – zegt de tekst. Wat is gerechtigheid?
Een van de antwoorden is: Het geschieden van het woord. “En Hij
heeft het gezegd en Hij doet het nog ook”. Ben Hemelsoet beschreef
zo het woord wonder. Alsof leven een wonder is!
- Een paaspsalm, anders kun je het niet lezen. Niet mijn vijanden triomferen,
maar Ú haalt mijn armzaligheid uit het graf, bevrijdt mij uit het
dodenrijk. Om die woorden te verstaan moet je natuurlijk wel wat hebben
meegemaakt. Als God je rouwklacht in vreugde verandert.
- Een zeldzaam praktische Paulus. Het is niet zijn bedoeling dat we ons
in verlegenheid brengen, maar hij voelt de behoefte meer “een zeker
evenwicht” tot stand te laten komen. Je kunt veel hebben zonder
dat het te veel is en je kunt weinig hebben zonder te kort te komen. Maar
– de liefde van de Messias gedenkend – kunnen we misschien
iets doen, meer doen.
- Arme Jaïrus. Zijn vreugde, zijn kind, mijn dochtertje. Dan komt
er eerst die vrouw die heel haar vermogen had uitgegeven om baat te vinden
terwijl haar ziekte alleen maar erger wordt. Als ik alleen maar zijn gewaad
kan aanraken. Aanraken is je identificeren met, op persoonlijke wijze
je binden aan. Dat is dus nauwelijks iets van “alleen maar”.
Het is totaal. (Wanneer in precessie de Tora-rol naar de lezenaar gebracht
wordt staan de mensen gereed. Ze raken het kleed over de rol aan, identificatie,
toewijding.) De vrouw geneest en Jezus wil dat weten, maakt haar tot onderwerp
van haar verhaal. Bevend en bang gaat zij daar op in. En het kleine meisje
richt hij op. Uitdrukkelijk beveelt Hij dat dat een geheim moet worden.
Alsof het nog niet zo ver is. Alsof er ng geen woorden voor kunnen zijn.
Meisje sta op.
Veertiende zondag door het jaar
Ezechiël 2, 2-5; Psalm
123; 2 Korintiërs 12, 7-10; Marcus 6, 1-6
Kerugma jrg 52/2009
- Je kunt de tekst breedsprakig noemen, maar het kan ook zijn dat de structuur
je dwingend tot getuige maakt van wat naar voren wordt gebracht. De tekst
begint in vers 1. Mensenzoon ga op je voeten staan en ik zal tot je spreken.
In omgekeerde volgorde komen die twee items (voeten, spreken) terug. Daartussenin
komt de geest in mij. Dat lijkt te betekenen: de profeet hoort het spreken
tot mij. Hij hoort niet alleen de woorden, maar hoort hoe hij daarin aangesproken
wordt, tot mij, Alsof hij afgezonderd wordt van de anderen.
In het hebreeuws kun je de persoonsvorm aangeven in de vorm van het werkwoord
(zoals in het latijn of Italiaans). Als de persoonsvorm er bij staat betekent
dat het benadrukken van het onderwerp. Derhalve: IK stuur JOUW. Hij zal
naar Israël moeten. En of zij luisterren of niet: zij zullen weten
dat er een profeet in hun midden is, een gezondene, iemand namens de God
van het verhaal gezonden.
- Psalm 123. Mijn ogen gaan omhoog naar U de in de hemelen troont. Dat
omhoog gaan wil verder gevuld worden. Zoals …, zoals …, zo
onze ogen naar de Heer onze God totdat hij ons genegen is. Het woord genegen
zijn brengt de vraag naar voren en het motief.
- De doorn in het vlees van Paulus. Wat het ook moge zijn, daardoor kan
Paulus niet verwaand worden. Kracht wordt in zwakheid volkomen. Paulus
zal nooit roemen op zichzelf. Hij zal roemen op de Messias.
- Meisje, ik zeg je, sta op. Dat was het vorige verhaal van Marcus. Vandaar
(met dood en opstanding, het geheim van het evangelie, in het geheugen)
gaat hij weg en komt hij in zijn vaderstad. De tekst geeft niet (zoals
de vertaling pretendeert) de naam van Jezus. Jezus gaat op in het verhaal.
Zoekplaatje: wie is hij? Wie is hij die op sjabbes naar de synagoge gaat
en begint te leren. We horen hoe de gemeenschap over hem spreekt. Vanwaar
dit alles bij hem, wat voor wijsheid en al die krachten door zijn handen!
Het uitzonderlijke wordt duidelijk verwoord om afgewezen te worden. Niet
wat zij zien is normerend voor hun verstaan, maar het verleden dat hem
toegedicht wordt. Voor hem is bij hen geen plaats. Zo gaat dat bij een
profeet.
Kerugma Jrg 55/2012
- Ezechiël heeft natuurlijk ook volstrekt niet en nooit begrepen
wat hem overkomen is, vroeger, lang geleden, ooit eens. Begrijpen is zo
berekenend. Dan weet je wat je verwachten kunt. Maar het kan zijn dat
er ook zaken zijn die buiten de berekening vallen. De geest van de Heer
kwam over mij. Hij heeft het niet van zichzelf. En dan moet hij naar Israël
gaan. En Israël zal weten dat er een profeet is, dat het woord van
al zo hoge een mond gevonden heeft. Je gelooft je oren niet.
- Het oog omhoog overbrugt de afstand tot de meester, de Heer die in de
Hemel woont. Het moet toch mogelijk zijn te ontkomen aan de hoon en de
arrogantie. Het bekommer je om ons, je dienaren.
- Reden tot verwaandheid heeft Paulus niet . Daartoe dient die doorn in
het vlees. Wat mag dat zijn? Doet dat er toe? Het is in ieder geval een
doorn in zijn fysieke bestaan, in wat een mens nodig heeft en is om te
kunnen bestaan. Precies in zijn kwetsbaarheid blijkt zijn kracht een kracht
te zijn. Zoals Abraham (ik ben enkel stof en as!) God in Genesis verplicht
zich over zijn nood te ontfermen. Zwakheid kan je wapen zijn.
- Ze kijken hun ogen uit maar ze accepteren niet wat ze zien en horen.
Het feitelijke dat nu gebeurt moet het afleggen voor oude kennis: “Dat
is toch de jongen van de timmerman!”, dat kan toch niets nieuws
zijn. Stel je voor dat het anders is, dat je moet veranderen. De gevolgen
zijn dramatisch: als ze niets nieuw willen, kan er ook niets anders. Dan
gebeurt er niets – als dat bestaat, als niets kan “gebeuren”.
Jezus is verbijsterd over dat ongeloof. Maar hun ongeloof maakt andere
wegen vrij.
Vijftiende zondag door het jaar
Amos 7, 12-15; Psalm 85;
Efesiërs 1, 3-14;
Marcus 6, 7-13
Kerugma jrg 52/2009
- In de regels die aan de eerste lezing van vandaag voorafgaan heeft de
priester Amasja koning Jeroboam het bericht gestuurd dat Amos niet meer
te tolereren is in het land. Wat Amos allemaal verkondigt! De koning zal
sterven door het zwaard en Israël zal in ballingschap van zijn land
verdreven worden. Het is ondermijning van de staatkundige zekerheid waarin
Jeroboam zijn gang gaat. Koning Jeroboam blijkt niet onder de indruk van
Amos. Maar de ijverige Amasja pakt nu uit tegen Amos: Ziener, ga jíj,
en vlucht, jíj naar het land Juda en ga daar je brood eten. Hier
is alles van de koning. Maar Amos zegt dat hij geen officiële profeet
is. Hij hoort niet bij een profetengroep. Hoeder van vee is hij en iemand
die zich met vijgenbomen bezig houdt. (Voor vruchten vraagt die boom specifiek
onderhoud.) Hij is dus geen profeet van zijn vak. God heeft mij van mijn
werk gehaald en mij de opdracht gegeven.
- Een woord van verzoening is een interpretatie van Psalm 85,9. Er staat:
Ik wil horen hoe God spreek, de Heer, want – dan is er een pauzeteken
om de kracht van het komende te voelen – Hij zal spreken vrede tot
zijn volk, en zijn hem toegewijden en niet zal hij hun laten terugkeren
tot dwaasheid. Als genegenheid en waarheid elkaar ontmoeten!
- De aanhef van de brief aan de Efesiërs. Paulus legt zijn “papieren”
op tafel: Hij zegent God de Vader van onze Heer Jezus Christus die ons
in de hemelen in Christus heeft gezegend met elke geestelijke zegen. In
de Messias zijn wij gezegend, uitverkoren tot heiligheid en gaafheid.
(De tekst vraagt zoveel aandacht dat het bijkans niet mogelijk lijkt haar
met enkele woorden tot zijn recht te laten, naast de eerste en derde lezing.)
- Wanneer we de laatste lezingen uit Marcus in ons geheugen terughalen
dan weten we van de dochter van Jaïrus, van toespeling op dood en
verrijzenis en van de afwijzing door de mensen van zijn stad. Als alles
dicht lijkt te slibben stuur hij zijn leerlingen, twee aan twee. Het getuigenis
van twee is betrouwbaar. Waarheen zij gestuurd worden en wat de boodschap
is, geen woord. Wel: macht over de onreine geesten en minimale materiële
steun. (Wanneer de geest hemel en aarde onlosmakelijk met elkaar verbindt
dan is een onreine geest wellicht zoiets als: “Onzin die eenheid
van hemel en aarde!” )
Een stok en sandalen kunnen wijzen op Pesach/Pasen, zoals het genezen
kan wijzen op het dienstwerk van Mozes. Preken, de boze geest verdrijven
en zalven lijken ruimte te maken voor ”het woord van God, de geest
van God, voor de mens(en) van God” (Dirk Monshouwer, Markus en de
drie jaar Torah, Kok, Kampen 1989, p. 112v.) Zij preken dat zij zich zullen
omkeren. Dat vertelt Marcus over hun preek. Zijn we weer terug bij het
begin (Marcus 1,4)?
Kerugma Jrg 55/2012
- Amos, moerbeiboomkweker. God mag weten wat dat betekent. Maar het woord
van de Heer heeft hem in dienst genomen en nu is er geen ontkomen meer
aan. De hoge heren worden zo aangesproken en te kijk gezet dat er maar
een mogelijkheid is: vertel wat je wilt, maar niet meer hier, in het hart
van de gemeenschap. Maar Amos schuif je niet zo maar aan de kant. Hij
is als menig artist, geen uitzondering. Hij is iemand die met zijn kwaliteit
probeert te doen wat hij kan om er iets van te maken, om een beetje “wij”
mogelijk te maken. Daarom: trek als mijn profeet naar mijn volk Israël.
Het bijbels Israël is geen baas in eigen huis.
- Het missaal geeft voor vandaag de tweede helft van Psalm 85. Als je
die eerste regels leest zie je hoe geliefd de tekst is. Ostende nobis
misericordiam tuam: toon ons heer uw betrokkenheid en schenk ons uw bevrijding
(uw jeschoea). De regels hierna lezen en horen wij vandaag. Als zijn glorie,
meer letterlijk zijn “gewicht, zijn doorslaggevende betekenis”,
hoe gebeurt dat dan? Genegenheid en waarheid, daden van genegenheid ontmoeten
elkaar, binnen- en buitenwereld, wat wij vermoeden, hopen, verwachten,
én wat wij zien zijn synchroon. De verhalen die we kennen en wat
wij dagelijks meemaken stemmen met elkaar overeen. Dat moet toekomstmuziek
zijn.
- De eerste twee regels van blijken alleen maar kort en bescheiden te
zijn om zich dan als een stortvloed te ontladen in de overvolle regels
van de tekst die wij vandaag kunnen aanhoren. Het lijkt wel alsof alles
daarin gezegd wil worden. Al van voor de grondlegging van de wereld. Als
een volmaakt offer, of beter, een volmaakte opheffing – denk aan
Isaak in Genesis 22 -, over de Vader en zijn kinderen, uitverkorenen in
de uitverkorene, over de bevrijding, de verlossing uit alles waarin een
mens gekerkerd kan zijn. Over het evangelie van de vrijheid, het woord
dat bewaart.
- Twee aan twee, als betrouwbare getuigen van Gods koningschap met enkel
de stok en de sandalen die je overeind en gaande houden, overgeleverd
aan wat komen gaat wanneer je uit bent op de nieuwe gemeenschap. Naar
de woorden van de letterlijke tekst kerenzij niet terug. We horen alleen
wat er gebeurt. Gastvrijheid lijkt daarbij cruciaal. Het verjaagt duivels
en geneest zieken.
Zestiende zondag door het jaar
Jeremia 23, 1-6; Psalm 23;
Efesiërs 2, 13-18; Marcus 6, 30-34
Kerugma jrg 52/2009
- De kudde en de herder, een geliefd thema in de bijbelse literatuur.
En het moge duidelijk zijn, wanneer de herders geen herders zijn dan betekent
dat armoede voor de kudde. Wee de herders door wie de schapen van mijn
kudde omkomen en verloren gaan. Een tekst die er niet om liegt. Hij brengt
wat overgebleven is van de verloren schapen weer bijeen. Juda wordt bevrijd,
Israël leeft veilig. En de naam zal zijn: de Heer onze gerechtigheid.
Gerechtigheid: het geschieden van het woord. Bijvoorbeeld: de uittocht
uit het slavenhuis.
- Psalm 23. Niet: “De herder is mijn Heer, ik heb alles wat ik wil”,
maar De herder is mijn heer, het ontbreekt mij aan niets. De ik van deze
tekst weet van ontbreken, maar weet ook van hoe verder.
- Dat het woord niet alleen voor Israël is, maar ook voor de volkeren,
dat is de ontdekking van Paulus. De volkeren als volkeren – zij
die veraf waren zijn dichterbij gekomen. En hij heeft vrede verkondigd
aan die veraf waren, en vrede aan die dichtbij waren. In één
Geest hebben wij toegang tot de vader. Het lijkt alsof Genesis 1 terug
gelezen wordt. Hemel en aarde, de mens (veraf en dichtbij) en God horen
bijeen.
- (Het verhaal over de dans van Salome en de dood van Johannes dank zij
de “generositeit” van de jarige Herodes kan volgens het lezingenrooster
overgeslagen worden. De definiërende inlas tussen de eerste oriëntatie
van Marcus en hoe het verhaal verder kan, staat in de liturgie blijkbaar
tussen haakjes. Wij blijven na de vorige zondag volgens het leesrooster
bij de leerlingen die twee aan twee zijn uitgestuurd.) De tekst van Marcus
in het grieks zegt niet dat de leerlingen zich bij Jezus voegen. Zij komen
samen (sunagontai > sunagoo vgl synagoge) bij Jezus en zij maken zich
tot engelen (wanneer je het griekse taaleigen probeert te bewaren. Je
mag ook vertalen boodschapten, berichtten, spraken voluit over) met betrekking
tot alles wat ze gedaan en geleerd hebben. Interessant is het woord alles,
bijna altijd relatief, bijna altijd op een of andere wijze persoonlijk.
Doen en leren zijn de woorden die aandacht vragen, alsof zij bij elkaar
horen en elkaar uitleggen. Dus na alles wat ze gedaan hebben komt nu het
leren. Daarna moet je tot rust komen. Dat doe je op een eenzame plaats.
(Het woord woestijn verschijnt vanzelf op de achtergrond!) Maar die eenzame
plaats om alleen te zijn blijken zij te delen met velen. En Marcus geeft
het motief van Jezus leren: als een herder van schapen voelt hij compassie.
Hij leert hen, let in de griekse tekst op het woord polla/ veel. Veel
is in de bijbelse literatuur vaak een democratisch alIes – zoals
het bloed dat voor velen vergoten wordt er zal zijn voor ieder die vraagt
“ook voor mij? Velen, democratisch allen.
Kerugma Jrg 55/2012
- Ware het niet zo treurig en zo desastreus, het zou dolkomisch zijn.
“Dat stomme volk dat niet weet hoe het hoort!” (Zie Johannes
7,49!) De baasjes weten hoezeer de dwaasjes aan hun overgeleverd zijn.
Maar in het orkest dat de bijbelse literatuur is blazen zij een meer dan
dramatisch hoofdtoon: Wee de herders door wie de schapen van mijn kudden
omkomen en verloren lopen.
- De herder is de Heer. Daarmee wordt ook kritiek gegeven op iedere heerschappij
die zich anders manifesteert. Gods heerschappij is die van de nabijheid
en zorgzaamheid, “al ga ik door het dal van de dood”.
- Jullie die eertijds ver weg waren, zijn door het bloed van de Messias
dichterbij gekomen, gebracht. Alles is nu goed, vrede. De scheidsmuur
is neergehaald. Twee werelden zijn één geworden. Is het
naïef, denken dat wat gebeurd is ook weer kan gebeuren. Verzoening.
- Zoeken naar de stilte blijken zij, de velen – de uittocht te herkennen.
Velen, democratisch allen, voor allen die willen of zouden durven willen.
Als hij vertrekt naar de woestijn, naar de overkant zorgen zij dat ze
er al zijn. Jezus was uit op rust, maar hij blijkt niet teleurgesteld.
Hij voelt zich ook niet opgejaagd. Hij voelt medelijden. Waarom voelt
hij medelijden?
Zeventiende zondag door het jaar
2 Koningen 4, 42-44; Psalm
145; Efeziërs 4, 1-6; Johannes 6, 1-15
Kerugma jrg 52/2009
- Er komt iemand met gestebroodjes en wat koren in zijn tas. Hij brengt
het offer van de eerstelingen naar de man Gods Elisa. Dat is voor Elisa
voldoende om er een woestijnverhaal van te maken. Twintig gerstebroodjes
zijn voldoende om honderd man te voeden en over te houden.
- Een gebed uit Psalm 145. Alle werken zullen u danken, allen die u toegewijd
zijn zullen u zegenen. Gods koningschap is een koningschap voor alle tijden.
Wat is dat dan voor koningschap. Hij helpt allen overeind die vallen en
doet allen recht staan die gebogen zijn. Daarom wachten de ogen van allen
op U, want U geeft hen hun voedsel wanneer de tijd daar is.
- Paulus spreekt als gevangene. Heeft dat iets te zeggen? In de synagoge
wordt je geroepen om een gedeelte uit de Tora of de Profeten voor te lezen.
Geroepen worden kan ook betekenen gelezen worden. Want roepen is in het
hebreeuws het woord voor (steeds hardop) lezen. Stem van één
die de Tora roept, stem van een die Tora vertolkt. Geroepen zijn betekent
dan dat je blijkbaar deel uitmaakt van het bestand van de Tora: jouw naam
geschreven in het Boek dat het leven ter sprake brengt. Hemel en aarde
zijn één wanneer wij hen in woord en daad het perspectief
van elkaar laten zijn, hen in elkaars perspectief zien. Al het andere
vloeit daaruit voort. Woorden om te wegen.
- Verlichte geesten hebben tussen de regels door ontdekt dat er een kind
is dat uiteraard vrijgevig is en zo de volwassenen de les leest. Beschaamd
gaan ze vanzelf delen met elkaar wat ieder voor zichzelf had meegenomen
voor “je weet het nooit”. Op die, jou passende manier hoef
je Jezus niet koning te maken. Het is een verhaal van de overzijde. Die
mag je niet interpreteren met een landkaart van Galilea en omgeving in
de hand. De overzijde is evengoed ook het land van “die derwaarts
gaan en keren niet”. Het is aan onze greep onttrokken. Je hoort
Jezus de berg op gaan. Hij gaat zitten. Het onderricht begint. Pas nu
schrijft Johannes: Pasen, het feest van de Joden! Filippus getoetst (toetsen:
tot klinken brengen – denk aan de toets) blijkt zuinig te kijken.
Het is niet genoeg. Andreas die broer van Simon: zijn we terug bij het
begin (1,40)? Het onderricht blijkt het brood in zijn handen en de dankzegging
of zegenbede. Dat brood blijkt eindeloos verdeelbaar, tot in onze dagen
toe.
Ze willen met hem aan de haal gaan, hem tot hun broodkoning maken. Maar
hij onttrekt zich, omhoog, het gebergte in.
Kerugma Jrg 55/2012
- Humor. Gewoon humor. Daar komt zo’n gast met in zijn tas twintig
gerstebroden. Je moet dan niet aan onze broden bij onze bakkers denken,
maar aan die dunnetjes waar wat graan, groenten en een flardje vlees wordt
toegevoegd. Twintig kleine, op een vuurplaat gedroogde pannenkoekjes voor
honderd man. Maar Elisa denkt daar anders over. Verder leven hoeft niet
het resultaat van rekenwerk te zijn. Het kan ook anders gaan. (Wie weet
niet van uitzonderingen die achteraf gezien alles bepalen?)
- Wat God doet (de werken) geven de vromen woorden om God te loven, te
roepen en zijn macht te verkondigen. Daarom zien de ogen van allen hoopvol
uit “naar U”. Daarom geeft Hij voedsel, opent Hij zijn handen
en komt hij tegemoet aan hun verlangen. Rechtvaardig is Hij, heilig en
nabij – voor ieder die oprecht tot hem bidt.
Het is en psalm waarvan de regels beginnen met de letters van het alfabet.
De joodse leraren wisten: als je niet meer weet wat je bidden moet, zeg
dan het a, b, c. God maakt van je letters de gebeden.
- Eén God en Vader. Eén Heer, één geloof,
één doop. Die eenheid betekent blijkbaar dat niemand meer
als slaaf, als ondergeschikte hoeft te leven, dat de schapen niet als
slaven de herder(s) moeten dragen, maar dat mensen in vlees en bloed elkaars
gelijken zijn. Elders spreekt Paulus over het ene lichaam, die eenheid
in verscheidenheid. Wat smeedt die eenheid? Paulus heeft mooie lijnen
om dat tafereel te schilderen: bescheidenheid, zachtheid, geduld, elkaar
dragen in liefde.
- Een verhaal aan de overkant. Een déjeuner sur l’herbe want
er is daar veel gras. Wat, welk lichaam krijgen wij hier te zien? Iemand
die zegt: geeft de mensen te eten. Hij dankt. Hij weet de vijf broden
te delen. Zo ook de vissen. Er is overvloed en er blijft over voor allen
– want de twaalf staan voor de leerlingen, voor de broers, uiteindelijk
voor heel het volk. Daarin herkent de menigte uitleg van het onderricht
van Mozes. Stellig een profeet! Maar dat zijn geen woorden om je meester
te maken van hem.
Achttiende zondag door het jaar
Exodus 16, 2-4.12-15; Psalm
78; Efesiërs 4, 17.20-24; Johannes 6, 24-35
Kerugma jrg 52/2009
- De bevrijding smaakt blijkbaar niet naar meer. Net een maand weg uit
het slavenhuis Egypte wordt Mozes overladen met de meest grove verwijten:
je hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons van honger te
laten omkomen. De Heer zegt tegen Mozes dat hij voor u brood uit de hemel
zal laten regenen. Dan zullen zij weten dat de Heer hen heeft uitgeleid
uit het slavenhuis. Mozes en Aaron vertolken dit voor het volk. De volgende
ochtend ligt iets als dauw rond de legerplaats. Man-hoe: wat is dat? Naast
alles wat hier naar voren gebracht mag worden is ook duidelijk: in de
woestijn leef je van vragen.
- Het gedeelte uit Psalm 78 reflecteert het verhaal uit Exodus. Brood
uit de hemelen, het brood der engelen.
- De wijsheid van de volkeren is volgens Paulus niet wijs. Wijsheid is
volgens Paulus inzien, hoe de oude mens “van hoe je vroeger leefde”
het af moet leggen tegen de nieuwe mens. Graaien, doelgericht achter wat
je hartje begeert aanjagen blijkt niet meer te voldoen. Bekleed je met
de nieuwe mens. Doe het woord (gerechtigheid) en wees iemand (heilig)
die weet dat het anders kan, mag en moet – wellicht.
- Als de mensen Jezus zoeken - in het Johannes evangelie gebeurt dat nogal
eens – blijkt vaak dat zij alleen maar hun eigen Jezus zoeken, een
Jezus die antwoord is op al je vragen. In de tekst zegt Jezus: Naast het
voedsel dat vergaat is er ook een voedsel dat blijft, dat leidt tot volop,
naar de maat van God leven. De mensen blijken van goede wil. Welke werken
moeten wij voor God verrichten? Jezus zegt volgens Johannes dat het om
één werk gaat, namelijk vertrouwen in degene die God zendt.
Maar wat is dan het teken dat zijn hem moeten gaan vertrouwen?
Het teken is in Exodus 3 of Lucas 2 dat wat zal geschieden, wat zij zullen
zien. De vaderen hebben in de woestijn manna gegeten. Jezus zegt: niet
wat Mozes geeft is het brood uit de hemel, maar wat de vader geeft. Mijn
vader geeft staat in Exodus 16,4 (eerste lezing) als Ik zal doen regenen.
In het grieks huoo. Als je niet op past lees je bijna huios, zoon. De
zoon als het levende brood. Bevrijding uit de slavernij als levend brood.
Ik ben – de stem uit het braambos. Volgens Jezus is dat exclusief
inclusief want de vader en de zoon zijn één.
Kerugma Jrg 55/2012
- Mocht je de tekst van vandaag gaan filmen dan kost de voorbereiding
een boel werk. Midden in de woestijn. Afgeleefd en afgepeigerd. En dat
zou dan over vrijheid en bevrijding gaan! Had ons maar gewoon thuis gelaten!
En: Je hebt ons naar de woestijn gebracht om ons van de honger te laten
omkomen. Het is een beeld van ontluistering waar de honden geen brood
van lusten.
Toch! Brood zal het regenen. Vlees zul je eten. Hoe arm moet je zijn om
daar in te geloven? Of gaat het bij dat alles niet om “mij”,
met “mijn voorstellingsvermogen”. Want in al dat “ikkige”
zit ook mijn volstrekte beperking. Er zijn andere zaken mogelijk –
zegt de tekst.
- De psalm lijkt in tegenspraak met wat in de kerk “van hogerhand
praktijk” geworden lijkt. Meer dan bij de verhalen worden we bij
de stenen gehouden die onvergankelijk en eeuwig heten te zijn. De psalm
ziet dat anders. Het brood uit de hemelen is iedere dag nieuw. (Je mag
het, gelijk bekent ook niet alvast gereed leggen voor morgen, “dan
heb je alvast wat”. Het is niet houdbaar!) En het is genoeg om mee
op weg te gaan.
- Kort samengevat: je bent een ander mens geworden. Denk je dan dat je
gewoon door kunt gaan. Zou je niet opnieuw moeten gaan beginnen. Proberen.
Onderzoeken. Je denken vernieuwen. Misschien is het de moeite waard terdege
te onderzoeken wat dat zou kunnen betekenen. Alleen: hoe doe je dat?
- In Kfar Nachoem, het dorp van de troost, het dorp van “niet-alleen”.
Daar vinden de mensen Jezus. Hij zegt: jullie zoeken me niet omwille van
de tekenen. Tekenen: dat wat zál geschieden. Denk aan: Gij zult
een teken zien, een kind in doeken gewikkeld. Zij willen niet verder.
Zij/wij willen enkel het onmiddellijke. Het gaat er om, vertrouwen te
hebben in degene die God gezonden heeft, in wat Hij geeft. En dan wordt
het een vraag. Wat mag het zijn, wie mag degene zijn, die God ons geeft?
Negentiende zondag door het jaar
1 Koningen 19, 4-8; Psalm
34; Efesiërs 4, 30 - 5, 2; Johannes 6, 41-51
Kerugma jrg 52/2009
- De moeilijkheid van deze lezing is: wanneer je de tekst in je bijbel
leest komt de naam Elia niet in de tekst voor. Daarvoor en daarna wordt
gul over Elia vertelt, alleen hier niet. Het zou wel eens kunnen dat deze
tekst over Elia niet over Elia gaat, maar bijvoorbeeld over de Grote Verteller
zelf of de engel van het verhaal die in het verhaal zelf (vers 19) de
engel van de heer heet. De Bijbel wantrouwt de vanzelfsprekende fiducie
in alles wat zich aandient als macht of kracht. Een doornstuik markeert
Elia’s ligplaats. Meer initiatief heeft Elia niet. Hij komt niet
verder dan: Laat mij sterven.
Een op steen gebakken brood en een kruik water maakt duidelijk dat er
meer aan de hand zal zijn. Nog een tweede keer wordt Elia op gelijke wijze
in de rede gevallen. Dat is voldoende om 40 dagen en nachten naar de berg
van God te gaan.
- Iedere dag, de goede en de kwade dagen. Ik zal God zegenen. Een loflied
zal altijd in mijn mond zijn. De tekst zegt woordelijk: Ik heb de Heer
gezocht en hij antwoordde mij en uit al mijn angsten heeft hij mij bevrijd.
Deze arme riep tot de Heer en hij hoorde Psalm 34 geeft in de eerste regels
een compleet scenario.
- Het zegel van God heeft ons gewaarmerkt voor de dag van de bevrijding.
Daarom moeten sommige zaken, kortom alle boosaardigheid, verdwijnen. Goedheid
en vergeving, daarin gaat God ons voor.
- Je moet je altijd afvragen of de vertaling Joden niet te gemakkelijk
is voor de Judeërs, de mensen van Judea, in ieder geval bij Johannes
de zijnen. “Ze” moet je altijd lezen vanuit zoiets als “in
ieder geval ook wij, de zijnen”. Ze/we morren. Het is het geluid
dat de hoorders van het verhaal herkennen als geluiden uit de woestijn.
Hij is toch de zoon van Jozef en Maria! Zij – en wij, want ons spreken
over “Jezus van Nazareth” lijkt dezelfde modaliteit te hebben
– willen hem liever terugbrengen naar de maat van het hun vertrouwde
verleden want daar kun je in ieder geval over beschikken. Maar Jezus trekt
een grens: Niemand kan tot mij komen wanneer de Vader die Mij zendt hem
niet trekt, en ik zal hem doen opstaan op de jongste dag. En: Wie naar
het onderricht van de Vader luistert komt tot mij. Op een of andere manier
is vertrouwen in Jezus niet een kwestie van “goede bedoelingen”
maar van “onderricht door de Vader”, van “bijbels geloven”
of leven met wat ons te horen gegeven wordt. Altijd je overgeven aan wat
aan je voorafgaat, het spoor volgen, navolgen, leerling zijn van. Zijn
Brood eten.
Kerugma Jrg 55/2012
- Elia ten einde raad. Gevlucht tot diep in de woestijn, gevlucht ook
tot in het hart van het verbond. Mij hij zelf wil nog maar een ding: laat
me dood gaan. Het is te veel. Nee, dat zegt hij niet eens. Hij zegt: ik
ben niet beter dan mijn vaderen.
Nauwelijks ontwaakt maakt een engel hem wakker. Er is op gloeiende stenen
gebakken brood en een kruik water, en de reis is nog ver. De tocht van
al die jaren komt terug in zijn reis van 40 dagen. Zo bereikt hij de Horeb,
het hart van het verbond. Alsof er nog iets te horen valt.
- De regels van de psalm beginnen met de letters van het hebreeuwse alfabet.
Wij zingen en horen de eerste acht regels. We komen hem in de liturgie
vaker tegen wanneer in de eerste lezing de hoofdfiguur te eten krijgt
(Benoît Standaert, Leven met de psalmen, Lannoo Tielt 2006, p. 123v.).
Hij kan dan proeven hoe goed de Heer wel is. Wel heeft goed hier een eigen
betekenis. Voor Elia betekent dat hij terug zal moeten naar de oorsprong
van het verbond, geknecht, bevrijd. Die roepen in nood”. In de Schrift
krijgen de armen het woord. Alsof er een andere macht is dan de wereld
en haar wetten.
- Niet Gods geest bedroeven. Hoe zouden we dat kunnen doen. Wat bedoelt
Paulus? Je bedroeft de Geest met alles wat enkel terug wil zien: wrok,
gramschap, toorn, getier en vloeken. Alles wat boosaardig is. Het kan
anders: goed zijn voor elkaar, hartelijk, vergevend. Zo ben je als het
programma van Gen 1,27 spelt: geschapen naar Gods beeld, op Hem gelijkend.
- Ze nemen het niet. Hij zou het brood des levens zijn, brood dat leven
geef, leven is. En Jezus legt uit: er wordt geen beroep gedaan op jou
en je vaardigheden, jouw kwaliteiten. Er wordt beroep gedaan op de vader
van hemel en aarde. Wie uit God is heeft de Vader gezien. Ik ben, God
is, brood dat leven geeft, dat leven is. Wie van dit brood eet leeft in
eeuwigheid. Dat wil zoiets zeggen als: het kan je gegeven zijn. God kan
het je geven.
Maria tenhemelopneming
Apocalyps 11, 19a; 12, 1-6a.10ab;
Psalm 45; 1 Korintiërs 15, 20-26; Lucas 1, 39-56
Kerugma jrg 52/2009
Maria Hemelvaart was vroeger een “verplichte zondag”. De tijd
van het feest is veelbelovend. Eigenlijk is het nu hoog in de zomer. Het
feest staat stil bij de verwachting en de vervulling. Welk perspectief
reiken de lezingen ons aan?
- De Apocalyps: het Open Boek, het Troostboek van Johannes. Hij ziet de
Tempel in de hemel open gaan. De intimiteit van Gods huis wordt zichtbaar.
Een groot teken wordt zichtbaar aan de hemel. Geen adelaar met zijn machtsvertoon,
maar een vrouw, gekleed met de zon, de maan onder haar voeten en twaalf
sterren rond haar hoofd. Vrouwe Israël, de nieuwe Eva, Maria. Er
wordt een ander teken gezien. Een grote vuurrode draak. Een derde van
de sterren – en je kon er veel zien aan de hemel in de oude tijden
– een derde wordt weggeslagen. Je houdt je hart vast. Maar angst
maakt plaats voor ontroering. Het kind wordt geboren. Het word ijlings
naar de hemel gebracht. De vrouw vlucht naar de woestijn en de stem klinkt:
“Nu is gekomen …”
- De koningin wordt bezongen. Het gaat over de vrouw, over Israël,
over mensen in hun kwetsbaarheid en heerlijkheid. In haar wordt tegen
ieder gezegd: jouw schoonheid wekt de liefde van de koning.
- Als eerste ontkomen aan de dood. Met die woorden spreekt Paulus over
Jezus die verrezen is. Volgens hem is de dood niet door God geschapen.
Wij sterven in Adam. Maar zoals wij sterven in Adam, als kinderen van
Adam. Maar zo zullen wij ook opstaan als de Messias. Hij is koning tot
hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. En de laatste vijand
is de dood.
- Lucas heet de patroon van de schilders te zijn. Hij schildert zijn evangelie
met zulke eigen toetsen en penseelvoering dat niet alleen de voorstelling,
het verhaal, maar ook de streken en kleuren interessant gaan worden. Het
tafereel van vandaag is aandoenlijk. Maria, net zwanger, heeft gehoord
dat haar nicht Elisabeth al in de zesde maand is. Mij geschiede naar uw
woord blijkt in de praktijk als eerste te betekenen dat zijn naar Elisabeth
toe gaat. Dan zullen woorden vallen en die woorden zullen ons gaan doen
vermoeden wat er gaande is, wat op het spel staat. Want woorden kunnen
ons bij de tijd brengen.
Visitatio heet dit tafereel. Bij de visitatie wordt wat nog niet zichtbaar
is duidelijk. Maria groet Elisabeth. Haar sjalom doet het kind van Elisabeth
opspringen in haar schoot. Zij zal dat dadelijk ook zeggen. Maar tussen
de woorden over dat springende kind staan de veelbetekenende woorden:
Jij bent de gezegende onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van je
schoot. Elisabeth draagt de woorden aan die zeggen: de moeder van mijn
Heer. Wie is de vrouw die zo bezongen wordt!
Wanneer zij zo toegesproken wordt geeft Lucas Maria haar eerste lange
tekst. Overbekend zijn die woorden geworden. Maria zingt het lied van
Israël, over God die bevrijd, die omziet naar de klein gemaakten,
die betrokkenheid betoont aan Abraham en allen die in zijn kind, zijn
kinderen zijn.
Kerugma Jrg 55/2012
- Als “de tempel”, als “het heilig huis van God”
open gaat… Wat zou dat? Dan gaan de ogen open. Wat zie je dan? Een
groot teken aan de hemel? Als hemel is waar God God is, waar Zijn Welbehagen
uiteraard geschiedt, wat is er dan bij God te zien? Een vrouw, met zon
en maan, en sterren als de stammen waar het volk uit gebouwd is. Ondanks
de verschrikkingen: een vrouw, een kind. Een kind en alles zal anders
worden.
Het kind is niet het verlengde van het verleden. Een kind is something
quite different. Een nieuwe wereld dient zich aan. Je kunt hoogstens proberen
of verwachten nog iets voor je betekent.
- Maria tenhemelopneming. Als de bruid van de koning wordt zij met de
woorden uit de psalm binnengehaald. Alles is goud wat er blinkt vanwege
de liefde van de koning. De bruid en haar gezelschap begeleidsters worden
treden binnen in de koninklijke woning. Niet alleen de koning is verheven,
maar evenzeer en bovenal zijn lief, de bruid, het volk, de kerk.
- Omdat het zo gegaan is, Adam, gaat het zo, sterven wij allen. Omdat
het zo gegaan is, met de Messias die opstaat uit de doden, zullen allen
uit de doden opstaan. Voortaan kan de mens niet meer verloren gaan. De
macht, de ontferming van de vader, eindigt niet.
- Maria gaat naar die stad in Judea. Iedereen weet dat er maar een stad
is in Jerusalem. Toch wordt die naam niet genoemd. Lukas bewaart die naam.
Zoals Maria het kind bewaart dat haar is toevertrouwd nu zij “het
woord” laat geschieden. Elisabeth groet haar: Jij bent de gezegende
onder de vrouwen. Johannes in haar schoot springt – wanneer dat
niet te bruut is gezegd – zijn verhaal in.
Twintigste zondag door het jaar
Spreuken 9, 1-6; Psalm 34;
Efesiërs 5, 15-20; Johannes 6, 51-58
Kerugma jrg 52/2009
- In een tekst is meer te lezen dan je schrijven kunt. Iets dergelijks
schreef schrijver Adriaan van Dis in het Hollands Journaal van NRC, enige
tijd geleden. De wijsheid heeft haar huis gebouwd. Deze tekst wijst volgens
Rabbi Jeremia ben Ilaj (LevR. XI,1) naar de schepping van de wereld. Er
staat immers geschreven: In wijsheid heeft de Heer de aarde gegrondvest
– de eerste woorden van de lezing van vandaag. De zeven zuilen zijn
dan de zeven dagen. De dieren wijzen op de offers. Het mengen van de wijn
naar de wateren die op een plaats samenvloeien. De tafel (sjulchan, oorspronkelijk
het kleed op de vloer voor de gasten) is het gras en de dienaren die als
geroepen komen zijn Adam en Eva. Een andere leraar zegt: haar huis is
de tempel. Weer een ander: de Tora. Zie Spreuken 8,22. Je komt dan bijna
vanzelf bij de eerste woorden van Johannes. Het woord, de wijsheid, de
Tora, de Tempel, en je moet zeker ook zeggen de messias. Al die woorden
lopen in elkaar over, roepen elkaar op, spelen elkaar het balletje toe.
Want Bijbelse wijsheid is niet beperkt of bekrompen maar ruim als het
veel belovende, alles belovende land, uitnodiging voor velen.
- Iedere dag, de goede en de kwade dagen. Ik zal God zegenen. Een loflied
zal altijd in mijn mond zijn. De tekst zegt woordelijk: Ik heb de Heer
gezocht en hij antwoordde mij en uit al mijn angsten heeft hij mij bevrijd.
Deze arme riep tot de Heer en hij hoorde Psalm 34 geeft een verantwoording
en een compleet scenario.
- Het fragment uit de brief aan de christenen van Efese, die grote overvolle
havenstad, sluit toevallig goed aan bij de Psalm. Probeer te begrijpen
wat God wil. Zo zoek je zelf de weg die jouw weg zal zijn.
- De synagoge van Johannes 6,59, de eerste regel na de lezing van vandaag,
is de enige synagoge die Johannes in zijn evangelie noemt. Wat doet Jezus
in die synagoge? Hij gaat op in het werkwoord leren. Alles wat hier ter
sprake wordt gebracht is leren. Jezus leeft van de Vader (4,32), doet
als hij de Vader ziet doen (5,19). Zo geeft Hij te eten en te drinken,
is hij vlees en bloed, brood en wijn.
Ik ben. Ieder die een beetje thuis is in de Schriften weet dat dit de
stem van de struik is die brandt in de woestijn. Ik ben. Dan valt er stilte.
Tenslotte komt het hoge woord het levende brood. De Joden, in het Johannes-evangelie
is niet een etnisch bepaalde groep maar een schriftuurlijk bepaalde groep:
zij die het weten kunnen, de mensen die weten waar het over gaat, het
volk Gods – daar horen wij ook bij. Zij die het weten kunnen vechter
erover: Hoe kan dat? Troost voor de lezer is, dat ruzie ook duidelijk
maakt dat ze het niet met elkaar eens zijn.
Enige jaren geleden werd graag gezegd: niet een feit maar een proces.
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik in hem. Zoals
ik door de Vader die leeft gezonden ben en leef door de Vader, zo zal
ook hij die mij eet leven door mij. Het is door en door een proces, volop
tegenwoordige tijd. Zo is dit het brood, het leven dat ons geboden wordt,
dat ons in staat en stand houdt. Deze permanente presentie komt naar ons
toe als ons heden, bewaart onze dagen ook als zij voorbij zijn.
Kerugma Jrg 55/2012
- Wijsheid is een koninklijk paleis. Alles is er, klaar gemaakt voor de
gasten. Wie zijn die gasten? De tekst maakt daar geen geheim van.
- Vreest de Heer. Meer dan over angst voor straf gaat deze vrees over
ontzag, eerbied. Zij die dat daarmee leven heten (wanneer je de hebreeuwse
woorden letterlijk weergeeft): zijn heiligen.
- Een pleidooi. Beleef de vreugde en het gezonde verstand en bewaar het
evenwicht. De geest moge je bezielen. De zinsnede suggereert dat hemel
en aarde aantoonbaar bij elkaar kunnen horen.
- Johannes wordt getormenteerd door het verdriet dat de zijnen (die van
Jerusalem) Hem, Jezus, niet aanvaarden. Het is alsof ze het brood dat
voor hen in de woestijn uit de hemel regent niet willen eten. Alsof je
je in de woestijn niet kunt identificeren met wat God geeft. Mijn vlees
eten, mijn bloed drinken – leven van Hem, in eeuwigheid, naar Gods
maat leven.
Eenentwintigste
zondag door het jaar
Jozua 24, 1-2a.15-17.18b;
Psalm 34; Efeziërs 5, 21-32; Johannes 6, 60-69
Kerugma jrg 52/2009
- Het laatste hoofdstuk voor Jozua. Het is hem ernst. Hij verzamelt alle
stammen van Israël en allen die op een of andere wijze leiding geven
aan het volk voor de Heer. De laatste beslissing. Hij vertelt in het kort
heel het verhaal van Israël en eindigt met een keuze. Hij heeft zijn
keuze gemaakt. Maar ik en mijn huis, wij dienen de Heer. Het volk beaamt
die keuze. Ze beroepen zich op het verhaal van hun bevrijding. Ook wij
willen de Heer dienen. Hij is onze God.
- Psalm 34, een lied van David, vandaag ook als lied van Jozua opgevoerd,
als lied ook voor ieder die in vertrouwen op God probeert te gaan. De
heer zal over zijn beenderen waken opdat hij er geen van breekt. Daarmee
is het ook het lied van het lam.
- Het fragment uit de brief aan de Efesiërs is vaak honend geciteerd.
Wij houden niet van onderdanig zijn, van je ondergeschikt maken. Paulus
gebruikt de omgang van geliefden als beeld voor wat zich afspeelt tussen
God en de mensen. Christus en zijn kerk zijn ten diepste één.
Het is de vraag of wij daar woorden voor hebben.
- In de synagoge van Kapernaüm heeft het woord geklonken. Ik ben.
Brood om van te leven, levend brood voor onderweg. Zijn bestaan is volstrekt
deelbaar. Wie hiervan eet zal volop leven. Voor de mensen van Judea is
dit een reden om zich te distantiëren. Hoe kan hij ons zijn vlees
te eten geven? Hij kunnen wij leven van hem? Daarmee komt de vraag bij
de leerlingen. Het zijn harde woorden. Wie kan dat aanhoren! En de afstand
lijkt alleen maar groter te worden. En als Jezus zich richt tot de 12
komt Petrus niet verder dan “Naar wie zouden wij anders gaan!”
Intussen vinden we in de weerbarstige taal van de tekst minstens een parel.
De woorden die ik spreek zijn geest en waarheid. Als het gaat over de
geest, dan gaat het niet over wat hij gezegd heeft, maar over de woorden
die hij spreekt. Voortdurend heden. Zolang je met de tekst bezig bent
ben je in de ban van die woorden, van de geest – overbrug je de
afstand tussen hemel en aarde, maak je hen tot één.
Kerugma Jrg 55/2012
- Een grote verzameling. Eigenlijk wordt heel het kader en ieder die gekwalificeerd
is opgeroepen. Wat mag daar de bedoeling van zijn? Jozua treedt op als
Richter. Maakt wat hij zegt dan iets uit? Betekent het wat? We horen hem
het credo zeggen dat ieder onderschrijft: wij waren slaven in Egypte en
Hij! Hij heeft ons bevrijd!
- De eerste en laatste regels van Psalm 34. Toen David zich als een waanzinnige
gedroeg heeft de Filistijnse koning Abimelech hem weggejaagd. Weer bij
zinnen prijst David de Heer. Zijn gebed legt uit waarom.
- … zoals Christus het hoofd is van de Kerk. Hoe is Hij dat? Paulus
laat zien hoe gehuwden hoog genormeerd zijn en welke ruimte zij krijgen.
De tekst wil in zekere zin, en binnen het bestek van de tijd, praktisch
zijn, maar het bijbelse huwelijk gaat altijd over het heilig omgaan met
verschillen, over wat verbond werkelijk is, elke dag nieuw en steeds weer
om aan te beginnen, om tot zijn recht te laten komen.
- In de synagoge van Kapernaum is de afstand zichtbaar geworden tussen
Jezus en de menigten om hem heen. Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven!
Ook bij Zijn leerlingen ligt de ambitie niet hoog: Wie kan hem aanhoren?
Zijn woorden, heel persoonlijk. De woorden die ik jullie zeg of gezegd
heb, zijn geest en leven. Maar er zijn er onder jullie die daar geen vertrouwen
in hebben. Wie heeft dat vertrouwen dan wel? Ook het blijven van Petrus
klinkt niet geïnspireerd. Naar wie zouden wij gaan? Schoorvoetend
maar tegelijk beslist belijdt hij zijn vertrouwen. Is dat om duidelijk
te maken dat de vader geeft?
Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Deuteronomium 4, 1-2.6-8;
Psalm 15; Jakobus 1, 17-18.21b-22.27; Marcus 7, 1-8.14-15.21-23
Kerugma jrg 52/2009
Onverwacht reiken de drie lezingen een verhaal aan. Over het woord, over
wat God (ge)biedt.
- De tekst uit Deuteronomium kent het begin niet dat er in het lectionarium
voor staat. Hij valt meteen met de deur in huis: En nu, Israël hoor
…Daarmee zijn we bij de kern van de zaak. Voortdurend wordt de gelovige
voorgehouden dat hij moet horen. Op je qui vive zijn betekent: horen.
Horen naar wat God ons (ge)biedt, naar hoe de verhoudingen tussen de mens
en God en tussen de mensen onderling nauwlettend horen. Dat horen is van
wezenlijk belang nu je het land in bezit gaat nemen dat Hij geeft. Het
leven van een mens is bijbels gesproken geen natuurproduct. Het is gediend
bij wikken en wegen wat ons in wezen gegeven is.
- Wie mag te gast zijn in uw tent? Wie trekt met God mee? Terzijde zij
opgemerkt dat God niet een “onbeweeglijke stilstand in den hoge
is”. Hij is in tenten thuis, onderweg, voortdurend. (Zelfs de verbondsark
in de tempel heeft twee draagbaren. Hij kan zo opgetild worden om verder
te gaan.) Wie trekt mee. Wie hoort bij Gods wonen? Psalm 15 geeft daar
woorden voor.
- Jacobus, traditioneel de broeder van de Heer genoemd. We horen in hem
een praktisch mens, met praktische adviezen voor de concrete gemeenschap.
Toch, let op de kleintjes. Waarom zijn wij in zekere zin eerstelingen
van de schepping? Omdat hij ons het leven geschonken heeft. Tot zover
niets nieuws. Alleen: dit leven geeft hij door het woord van zijn waarheid,
zijn daden die genegenheid spellen. Leven is eigenlijk om zo te zeggen
wat boven de natuur uit gaat, wat niet natuurlijk is (maar gebaseerd op
onderzoek, kiezen en beslissen). Buitengewoon praktisch blijkt dit.
- Na de dood van Sint Jan de Doper in het 6e hoofdstuk lijken bij Marcus
de kaarten geschut. In snelle schreden zal de afstand tussen Jezus en
de leiders van het volk zich uittekenen. Waarom? Vandaag komen de Farizeeën
en sommigen van de geleerde schrijvers met de problemen die zij
hebben. Over de reinheid. Over de leerlingen die zo maar wat doen of niet
doen, in ieder geval niet doen wat men volgens hen dient te doen. Ze eten
met onreine handen. Dat te zien (b)lijkt hun pijn te doen. (Het lectionarium
laat een essentieel deel over qorban en de relatie met je vader
en moeder over. Nota bene: de eerste sociale reltie waarin je leeft! Blijkbaar
kun je als kerk zoiets weglaten uit een Bijbeltekst!) Jezus heeft het
over een andere pijn, over wat je ziet gebeuren, over waar mensen toe
in staat zijn, wat uit een mens komt.
Kerugma Jrg 55/2012
- Niets aan toevoegen, en niets aan afdoen. Duidelijk mag wezen dat dit
het is en dat dit alles is. In dit fragment horen we daarover in feite
alleen maar dat we moeten horen. Het gaat over horen naar wat ik u geef.
Het gaat over een persoonlijke verhouding.
- Wie mag als gast verblijven in de tent van God, in Zijn Hemel, Zijn
Tempel. In: waar Hij verblijft. De tekst geeft aan hoe sociaal een religieus
mens is.
- Vijf weken lang lezen we fragmenten uit de Brief van Jacobus. Vandaag
een complete levensbeschouwing. God die ons het leven schenkt. Al het
goede toont ons zijn hand. Zachtmoedig, tot leren en proeven bereid, het
woord aannemen. Hoorders en doeners van het woord zijn.
- De vrede en het grote vertrouwen aan het einde van hoofdstuk 6 komt
tot zoiets als een afronding. In hoofdstuk 7 zien we zoiets als opnieuw
beginnen. En het begin is nu anders, meer “op scherp” gesteld,
toegespitst.
De Farizeeën verzamelen zich (maken zich tot synagoge) bij Hem en
ook enkele schriftgeleerden uit Jerusalem. Meestal is Marcus vrij kort
van stof maar nu worden de zaken breed uitgemeten. Alsof er iets op het
spel staat. Zij zien iets en wat zij zien bevalt hen niet. Ze vragen.
Ze vragen: Waarom? Wat zij zien accordeert volgens hen niet met de traditie
van 'de vaderen'. Maar daartegen brengt Jezus nu Jesaja 29:13 in, een
te-goed, ook 'uit de traditie'. Om daaraan vast te knopen “wat
een mens verontreinigt”.
Misschien helpt het ons om nog eens precies vast te stellen, waarover
het gaat bij rein of onrein. Het nederlands taalgevoel kent als het ware
natuurlijk, aan deze woorden een bijbels gezien verkeerde betekenis toe.
Wie onrein is doet niet mee aan wat de gemeenschap doet, komt niet waar
de gemeenschap als gemeenschap komt, hoort er eigenlijk niet bij.
Drieëntwintigste zondag door het jaar
Jesaja 35, 4-7a; Psalm 146;
Jakobus 2, 1-5
Marcus 7, 31-37; Kerugma jrg 52/2009
- Jesaja richt zich tot allen die de moed verloren hebben. Wat zijn dat
dan voor mensen die de moed verloren hebben? Die mensen worden genoemd
de blinden, de doven, de lammen en de stommen. Zien, horen, gaan en spreken.
Zegt die volgorde iets? Maar voordat je de vraag stelt gaat de tekst verder:
beken in de steppe, rivieren in de woestijn. De dorre vlakte een vijver,
en de dorstige grond één waterbron. Waar eigenlijk niets
meer is en eigenlijk niets meer kan zal hij een nieuw begin maken, redding.
De heer redt, in het hebreeuws: Jehoesjoea. Dat woord staat in de hebreeuwse
tekst.
- De bijbelse mens weet dat het niet vanzelf is of gaat. De Heer geeft.
Hij neemt het op voor de mens. Hij geeft brood aan wie honger heeft. Hij
is koning als behoeder van de vreemdeling, als degene die weduwe en wees
staande houdt. Psalm 146 geeft die woorden die te denken geven.
- Volgens Jacobus kun je niet leven in vertrouwen op Jezus de messias
wanneer je er op uit bent om in een goed blaadje te komen bij de mensen
van aanzien ten koste van de arme. God kiest partij voor de armen, voor
hen die niets hebben om zich op te beroepen.
- Helemaal uit het noorden (Tyrus en Sidon - waar de honden onder de tafel
van de kruimels eten - ) begeeft hij zich naar de Zee van Galilea om midden
in het gebied van de Tien Steden tot staan te komen. Ze brengen. Publiekelijk
wordt er iemand aangevoerd. Een dove, iemand die moeilijk praat omdat
zijn oren de woorden maar moeilijk of zelfs niet vinden. Ze smeken. Ze
zijn zeer begaan met hem. Jezus neemt hem terzijde. In het zijne. Heel
concreet vertelt het verhaal wat Jezus doet, hoe hij zich met de mens
identificeert, zelfs zo concreet dat hij zich met een zucht van hem losmaakt
om de ogen naar de hemel te slaan. Ga open. Ga open hemel, ga open oren
en mond.
Hij mag er niet over spreken en hij kan niet zwijgen. Moet een geheim
niet bekend zijn alvorens een geheim te kunnen wezen? (Intussen noemt
de griekse tekst in dit verhaal nergens de naam Jezus. Wie is Hij? Hij
is degene die de doven doet horen en de stommen laat spreken. Spreken
is het laatste werkwoord. Vrijspraak.)
Kerugma Jrg 55/2012
- Wij zijn ook verantwoordelijk voor wie kwaad gedaan wordt en voor degenen
die kwaad doen. Daar is het rechtssysteem op gebouwd. Daaruit blijkt tegelijkertijd
ook, dat het kwaad iemand aangedaan verder gaat dan de persoonlijke verhouding.
Het treft heel de gemeenschap. God neemt het voor heel de gemeenschap
op. (Het is daarom ook altijd voor ons richtingaanwijzend en inspirerend.)
- Recht voor de verdrukte ballingen: brood voor wie honger heeft, vrijheid
voor de gevangenen. De tekst geeft de woorden vrij die de rechtelozen
(de vreemdeling, de weduwe en de wees) beschermen. Door daden van bevrijding
is hij Koning, de God van Sion.
- Hoe ga je met de arme om? Je mag, ondanks het voorbeeld, de arme niet
alleen economisch duiden.
- Waarom het voorafgaande verhaal overgeslagen? Het zou zo troostend kunnen
zijn om te horen dat wij (niet-Israël) mee mogen eten van wat van
de tafel valt! Maar goed.
Jezus gaat naar Galilea en het gebied van de Tien steden, zeg het voorland
voor wie naar Jerusalem wil. Alsof hij al te wachten staat, zo vrijwel
spontaan brengt men een doofstomme jongen. Hebben die twee, deze jongen
en Jezus iets met elkaar? Ze hebben in elk geval een terzijde, een terloops.
En het gaat beslist zeer lichamelijk. Daarna horen we deze doofstomme
jongen spreken, maar het is, misschien ondeugend gezegd, alsof hij nog
moeite met horen heeft. Het zal je maar gebeuren dat je na een leven van
niets horen en niets zeggen opeens horen en spreken kunt, mee kunt praten.
Vierentwintigste zondag door het jaar
Jesaja 50, 5-9a; Psalm 116;
Jakobus 2, 14-18; Marcus 8, 27-35
Kerugma jrg 52/2009
Hoevelen zijn niet te beschrijven met de woorden van Jesaja? Het gaat
over de dienaar van de Heer, over de van God en mens verlatene. De actualiteit
heeft ons de afgelopen jaren genoeg van die beelden laten zien: geslagen,
verminkt, misvormd en geminacht. De treurigheid en woede die je voelt
bij die beelden vertolken ook de radeloosheid van God. Maar God is nabij.
Die mij vrij zal spreken is nabij. Laat ons samen voor de rechter gaan
staan. Wie zal mij schuldig verklaren.
In Psalm 116 vormen door de omlijsting de verzen 14-18 een geheel. Ze
zijn een klankbord, de akoestische ruimte waarin de voorgaande regels
resoneren. Het eerste accoord is dat van een minnaar die mint omdat hij
zich gehoord weet. Hij weet dat God hem ziet staan en hem genegen is.
Daarom heft hij de beker van de bevrijding (Jesjoeooth, denk aan Jehosjoea)
en beroep ik mij op de naam van de Heer.
Jacobus komt met een eeuwenoude en volstrekt nieuwe toets voor wie zichzelf
als gelovige presenteert. Wat doe je? Welke daden kun je laten zien? Zogenaamde
vroomheid of religiositeit die ten koste van mensen gaat is daarmee af
te schrijven.
Caesarea Philippi, weer ver weg van Jerusalem. Wat nog ver weg
is zal dichterbij komen. Jezus zal ter sprake brengen hoe het zal gaan,
wat er zal gaan gebeuren en wat dat betekent. De inzet is duidelijk. Wie
zeggen de mensen dat ik ben? Drie verwijzingen worden gegeven. De doper,
Elia, een van de profeten. Daarmee is de toon gezet van Tora en Profeten,
van leven in het land dat de beloften draagt. Maar dan, meer dichtbij:
Wie zeggen jullie? Petrus komt daarop met het hoge woord: Jij bent de
Messias. Maar deze woorden worden terstond tot stilte gebracht: Hij verbied
nadrukkelijk … Want waarover spreek je dan. Jezus geeft de woorden
die uitleggen wat Petrus heeft gezegd, de woorden ook die het geheim,
zijn geheim, koesteren. Over lijden en sterven en verworpen worden. Petrus
wijst dat ook af en moet tot de orde geroepen worden. Daarna wordt de
kring weer groter gemaakt. Het volk komt bij hem en hij spreekt over mijn
volgeling zijn. Over je leven verliezen om het te redden. Blijkbaar redt
het niet wanneer je er vooral op uit bent jezelf te redden.
Kerugma Jrg 55/2012
- Volgens Jesaja is Gods vragen geen fonetisch materiaal. Het treft je
in heel je bestaan. Jij bent in het geding, het gaat over jou met je huid
en je haren, gewoon, zoals je jezelf in de spiegel kunt zien. Maar als
we dan nader toehoren blijkt, dat de geportretteerde een nabij iemand
is die zichtbaar lijdt en leidt. Die daagt je uit om mee te gaan en voor
de rechter te verschijnen. Wij kunnen ons niet onttrekken aan het portret
van iemand die lijdt.
- Wat is dat, wanneer je weet dat iemand naar je hoort. Wat overkomt je
wanneer je begrijpt dat er plaats voor je is? De strikken van de dood
kunnen je dan niet meer houden. De eenvoud heeft hij lief, beschermt Hij.
Hij neemt het voor hem op, brengt hen terug uit de Ballingschap
- GeLOVEn, wat is dat? Niet met instrumenten uit de wereld van de audiologie
kom je daar achter. Het heeft meer met handstand te maken. Het is Jacobus
wel verweten dat hij zo nuchter en praktisch is.
- Caesarea-Philippi, bijna helemaal op de rand van de kaart van
Israël. Nog even en je bent het land uit. Dus in feite kun je nog
alleen terug. Dan moet en zal het naar Jerusalem gaan. Wie zeggen de mensen
dat ik ben? En: Wie zeggen Julie dat ik ben? Is dat het, waar het evangelie
over gaat? We horen: Johannes, Elia, de profeten. We horen ook: De Messias!
Alsof we nu, terwijl alles nog gebeuren moet, al kunnen weten wat dat
betekent. Dat merk je dan hier aan de reactie van Petrus. Geen sprake
van “verworpen worden”, geen sprake van “ter dood brengen”
en “op de derde dag verrijzen”. Ook Petrus zal dat kruis,
zijn/Zijn kruis op zich moeten nemen.
Vijfentwintigste
zondag door het jaar
Wijsheid 2, 12.17-20; Psalm
54; Jakobus 3, 16 - 4, 3; Marcus 9, 30-37
Kerugma jrg 52/2009
- De eerste lezing presenteert zich gecompliceerd. Hij bestaat uit een
citaat uit de mond van iemand die het niet ziet zitten. (Ik vermijd de
term “ongelovige” in de vertaling. Die term suggereert een
duidelijkheid die er niet is.) Een tegenstander beschrijft de toegewijde.
Je moet dus als het ware het negatief lezen. De toegewijde meent te moeten
leven volgens de Tora. We zullen hem pakken. We gaan hem beproeven om
te zien hoe zachtmoedig hij is, hoe verdraagzaam. Als wij hem veroordelen
tot een schandelijke dood zullen we zien dat God er niet is om hem te
beschermen.
- Psalm 54 neemt die draad op. God is degene die niet laat varen het werk
van zijn handen. Een bede om hulp. Help mij opdat ik in staat zal zijn
U te prijzen.
- Jacobus, de man met een scherp oog. Hoe gaat het er aan toe in de grote
mensenwereld. Naijver, onrust, minderwaardige praktijken. Daartegenover
is de wijsheid die van God komt puur, vredelievend, vriendelijk, voor
rede vatbaar. Gerechtigheid is een vrucht van de vrede en slechts voor
wie de vrede nastreven.
- Jezus verblijft in Galilea maar niemand hoeft dat te weten, want hij
is bezig met het onderricht aan zijn leerlingen. Wij krijgen, als waren
wij zijn leerlingen, te horen waar dat onderricht over gaat. De mensenzoon.
Het mensenkind. Het kind van Adaam, de mens. Hij wordt overgeleverd en
gedood, en hij zal na drie dagen opgewekt worden. Maar het lijkt er op
dat van dat onderricht weinig terecht komt. De leerlingen durven hem niets
te vragen. Maar ze zijn blijkbaar wel druk bezig geweest. Thuis, in Kapernaüm,
vraagt hij waar ze onderweg over getwist hebben. Jezus laat dan zien hoe
de Vader die in de hemel is kijkt. Hij ontfermt zich over zijn kind.
Kerugma Jrg 55/2012
- Wie aandacht wil schenken aan de eerste lezing doet wellicht wijs, zich
bezig te houden met en groter deel van dit tweede hoofdstuk. We komen
dan nuchtere mensen tegen die bij de dag leven en genieten wat er te genieten
valt, maar al snel draait het om of bij. Niet af te wijzen duidelijk wordt
de tekst. De arme tiranniseren, de weduwe niet ontzien en je niet storen
aan de grijze haren van de grijsaard. Wreedheid en minachting is ouder
dan de tijd van de massamedia. Het gaat blijkbaar enkel om kracht. Wat
zwak is dient tot niets. En zo vergrijpt men zich ook aan de gelovige.
Al dat inspreken op je geweten … En hun God zal het wel voor hen
opnemen.
- O God, in uw naam, wees mijn hosjea, mijn bevrijding. Het is het gebed
van David op de vlucht voor Saul. God is mijn helper, de supporter van
mijn ik.
- Gerechtigheid is een vrucht van de vrede en alleen wie de vrede nastreeft
zal haar oogsten. Gerechtigheid, het geschieden van het woord, het plaats
vinden, het gebeuren. Herkennen ook. Vrede, het wel-zijn en dat beleven.
Zien en zeggen dat het goed is, scheppingstaal.
- Weg van de berg. Welke berg? Er is intussen heel wat gebeurt bij Markus
wanneer we in het verhaal van vandaag komen. Dat blijkt ook uit hetgeen
nu aan de orde komt. We zijn bij Jezus die zijn leerlingen onderricht.
Wat leert Hij hen dan? Over wat er in Jerusalem zal gaan gebeuren, overgeleverd
worden, doden, opstaan. Uitdrukkelijk noteert Marcus dat de leerlingen
er niets van begrijpen. Maar ze durven ook niets te vragen. Hebben ze
dan iets anders te doen? Na dit onderricht blijkt voor hen aan de orde:
wie is de grootste. Daarop zet hij een kind in hun midden. Hij omarmt
het. Hij identificeert zich met “een kind in het midden” gezet.
Een verhaal dat na al die jaren nog steeds niets aan actualiteit inboet.
Zesentwintigste zondag door het jaar
Numeri 11, 25-29; Psalm 19;
Jakobus 5, 1-6;
Marcus 9, 38-43.45.47-48
Kerugma jrg 52/2009
- Mozes heeft zich bij God beklaagd. Waarom hebt u de last van heel het
volk op mijn schouders gelegd? Daarop heef God Mozes geboden, de oudsten
van het volk bijeen te brengen in de verbondstent. Hij heeft op hen de
geest gelegd. Zij zullen Mozes helpen de last van het volk te dragen.
Zolang de geest van de Heer op hun rust profeteren zij. Later hebben ze
dat niet meer gedaan. Maar twee mannen zijn in het kamp achter gebleven.
(Het getal 72 zou betekenen, dat er uit iedere stam 2 genomen werden.
Nu zijn er twee te veel. Die twee zijn achtergebleven. Er zijn verhalen
die vertellen dat zij zichzelf niet waardig achten. Daarom viel hun de
eer te beurt, dat zij bleven profeteren, ook toen de 70 dat niet meer
deden. Jozua wil dat Mozes hen verbied te profeteren. Daarop zegt Mozes:
ik zou willen dat allen profeten waren. Mozes wil zijn gezag delen. (Zie
Joel 3,1)
- Profeten spreken namens de Tora. Zij vertolken het onderricht, brengen
het bij de dag. Psalm 19 mediteert over het Onderricht, over het Woord
van de Heer.
- Als je veel hebt kun je ook veel verliezen. Dat is een simpele waarheid.
En je kunt wel met hart en ziel vergaren, maar ten koste van hoevelen
gaat dat? Jacobus is niet enkel lief en zacht. Wat hij om zich heen zag
kunnen we nog steeds zien.
- De officiële lezing houdt vandaag op bij vers 48. Dat is jammer.
Het volgende verhaal – zie volgende zondag – begint in hoofdstuk
10. Daar begint waar het in het evangelie van Marcus om begonnen is: de
reis naar Judea (10,1) en Jerusalem (10,32). We horen hier dus voorlaatste
woorden, woorden voordat het zover is. Het lijkt er op dat het gaat over
wie meegaat en wat dat meegaan is. Het is niet gewoon, dat Johannes in
het evangelie van Marcus het woord neemt. Iemand die niet van ons is drijft
duivelen uit in uw naam. Voor Jezus zijn blijkt een brede betekenis te
hebben. Wie een teken doet in Jezus naam zal niet zo snel kwaadspreken
over hem. Tegenover de kleine gelovigen staan de snelle kwaadsprekers,
degenen die de kleine gelovigen ergeren, die ergernis geven en achter
de goden aanlopen. Jezus in het evangelie heeft niet veel goeds voor hen
over. Al blijkt hij het toch niet opgegeven te hebben met hen.
(De eigenlijk laatste regels van de tekst wijzen op vuur, zout en vrede.
Vuur en zout horen bijeen. Als de bedouinen een vuur aansteken strooien
ze eerst zout op de grond. Het vuur wordt dan warmer en zal meer licht
geven (vgl Matteüs 5,13-16). Het latijnse sal (zout) herinnert aan
sjalom (vrede). Zout dat niet meer zout wordt kalk. Dat woord is in Ezechiël.
13,10 aan vrede gekoppeld. Als de weg naar Jerusjalaiem wordt aangesproken
spreekt Jezus volgens Marcus over vrede onder elkaar.
Kerugma Jrg 55/2012
- In een wolk daalt God neer, onttrokken aan wat zichtbaar en hanteerbaar
is. En de Heer legt een deel van de geest die op Mozes rust op de zeventig
oudsten. Het worden profeten, al hebben ze dat later niet meer gedaan.
Iets van een heimwee wordt voelbaar. Zoiets als: vroeger bestonden nog
wonderen! Maar dan zijn er die twee die in het kamp gebleven zijn. Zij
hebben niets meegemaakt van wat er buiten het kamp gebeurd is. Zij profeteren
– vertolken de Tora. Jozua wil hen dat beletten. Maar Mozes zou
wel willen dat heel het volk van de Heer profeteerde.
- De Tora, het Woord van de Heer, brengt de mens naar het leven. Uittocht,
vrijspraak, veelbelovend land. Niet weten, niet willen weten (niet “horen”)
heet hoogmoed. Is dat een ander woord voor ons Nederlandse dom?
- Best een spannende tekst die we tenslotte uit Jacobus horen. Je krijgt
het vermoeden dat de woorden nog steeds hout snijden. Het zijn woorden
die in ieder geval aandacht verdienen.
- De aanhankelijkheid van de leerlingen aan het doen en laten van Jezus
is niet te ontkennen. Wanneer zij een ander zien doen wat Jezus doet willen
zij deze uitsluiten. Maar Jezus ziet dat volstrekt anders. Wie niet tegen
ons is, is voor ons. (Wonderlijk dat wij dit in het officieel oecumenisch
overleg toch steeds niet toepassen en meer waarden hechten aan onze spoken
op het behang. Maar dit tussen haakjes.) Dit soort mensen heet zelfs “de
kleinen”. Dat zijn zij die geloven. Daar moet je als leerling van
Jezus blijkbaar voorzichtig mee omgaan – alsof ergernis op de loer
ligt. Alleen een molensteen is dan goed genoeg. Het Rijk der Hemelen wekt
niet de indruk een Disneyland te zijn.
Zevenentwintigste
zondag door het jaar
Genesis 2, 18-24; Psalm 128;
Hebreeën 2, 9-11; Marcus 10, 2-16
Kerugma jrg 52/2009
(De eerste regel van Marcus 10 zou niet mogen worden overgeslagen. Als
de naam Judea valt gaat het vermoeden in de richting van Jerusalem en
wat daar zal geschieden, dat “God-vergeten” Jerusalem dat
God (als onderwerp en lijden voorwerp) niet kan vergeten. Hoe de vraag:
“Staat het een man vrij zijn vrouw te verstoten?” ook gesteld
wordt, het antwoord in ieder geval ook: “God zal zijn bruid nooit
verstoten. Dat kan hij niet”. Daarom ook zal Jezus naar Jerusalem
gaan.)
De eerste hoofdstukken van Genesis zijn volstrekt programmatisch. In grote
lijnen wordt alles in ogenschouw genomen met alles van het goede dat daarover
door God wordt uitgesproken. Tot zeven maal toe: en God ziet hoe goed
het is. (Meer hoe dan dat, meer betrokken dan neutraal constaterend.)
Daarom moet in de lezing van vandaag opvallen: niet goed. Het is de enige
keer in de Schriften dat iets niet goed wordt genoemd. Wat is niet goed?
Doen alsof je alleen bent. Doen alsof je alleen bent is vanuit het “verbond”
gezien onmogelijk, onbestaanbaar.
- De Psalm begint in de derde persoon: gelukkig zijn zij er aan toe die
...) om daarna plaats te maken voor de tweede persoon: jij. Gelukkig zul
je zijn en goed gaat het met je wanneer je de vruchten van je werk kunt
eten. Daarna, in het weerklinken van die woorden, richt de blik zich naar
de omgeving, het binnenste van je huis en rondom je tafel. Zo wordt je
gezegend wanneer je je in eerbied en genegenheid verbonden en gescheiden
voelt met het geheim van je leven. Daarmee wordt ook beschreven wat degene
die opgaat naar Jerusalem bezielt, wat hij of zij nu reeds, onderweg,
geniet.
- Heiligen, apart stellen, onderscheiden, onderkennen, om tot zijn recht
te laten komen. Een geconcentreerde tekst in de brief aan de Hebreeën.
De tekst mediteert over Jezus die korte tijd onder de engelen was geplaatst.
Meer letterlijk klinken de woorden: door het leed dat de dood is. Door
het lijden dat de dood is wordt hij gekroond met heerlijkheid (uiteindelijke
betekenis) en achting. God, de bevrijder van de Bevrijder die bevrijdt,
vader van broers.
- In die tijd klinkt zo neutraal. Er was eens, ooit. In het Marcusverhaal
is Jezus definitief de richting van Judea, Jerusalem ingeslagen –
zijn bruid met wie Hij zich in lijden, dood en opstanding verenigen zal.
Om HEM op de proef te stellen komen de farizeeën naar hem toe. Het
gaat niet over zijn mening, standpunt of inzicht. Het gaat hen om Hem.
Wat zal hij gaande de weg laten zien? Bij Hem zal niets te merken zijn
van hardheid van gemoed. De leerlingen ondervragen hem daarover. Het zou
ontrouw zijn.
Zijn trouw wordt geportretteerd door de kinderen die men naar hem brengt
om hen aan te raken als aanbod van genegenheid en vertrouwen. De leerlingen
proberen dat te verhinderen en ontlokken zo het protest van Jezus. Wie
niet wordt als deze kinderen …
Kerugma Jrg 55/2012
- De enige keer dat de Schrift zegt dat iets niet goed is. Dat een mens
alleen is, - dat is niet goed. Als je dan al iemand tegenkomt, kom je
alleen maar jezelf tegen en dan zijn er geen grenzen meer en geen alternatief.
Vervolgens: tegen de achtergrond van het gemis (geen hulp hem tegenover)
wordt de ander zichtbaar. Daarmee ver-ander-t alles. Aldus ontstaat ook
perspectief, en woord en wederwoord..
- Als je eten kunt wat uit je hand komt, je vrouw een vruchtrijke wijnstok,
je kinderen als olijftakken rond je tafel, dan zie je hoe goed Jerusalem
is, dan zie je dat er vrede is voor Jerusalem, niets te vrezen, toekomst.
Dan zegent de Heer je uit Sion. Een warm welkom voor de ballingen uit
Babylon.
- Zes zondagen lezen we fragmenten uit de Brief aan de Hebreeën op
weg naar “Jezus als de Hogepriester”. Geen gemakkelijke kost.
Vandaag de aanloop. Over degene die de kinderen van God leidt. Hij kan
niet dan door het lijden tot voleinding gebracht worden. En omdat hij
de dood heeft verduurd heeft God hem met luister een eer gekroond.
- Voor het evangelie van vandaag moet je wel de plaats weten. Sinds het
einde van Mc 9 is Jezus blik op Jerusalem gericht. Die reis begint in
10,1. Wat is er dan aan de orde, wanneer het over “Jerusalem!”
gaat? Dat heeft alles te maken met een scheidingsbrief die niet kan en
een huwelijk dat blijft, blijvend is. Daarbij is te bedenken, dat het
niet gaat over ons en onze burgerlijke of religieuze stand, maar over
Jezus en Jerusalem. Tussen die twee bestaat een band die onverbrekelijk
is. Niets kan daar tussen komen. In dat verhaal kan Jerusalem nooit echtbreuk
plegen! Is dat een hard verhaal? Vraag het de kinderen! Kinderen die vragen
lijken de enigen die kunnen vragen wat het betekent wanneer het gaat over
de manier waarop God koning is.
Achtentwintigste
zondag door het jaar
Wijsheid 7, 7-11; Psalm 90;
Hebreeën 4, 12-13; Marcus 10, 17-30
Kerugma jrg 52/2009
- Wat is inzicht? De tekst verlangt meer naar inzicht dan naar macht of
rijkdom. Zelfs meer dan gezondheid en schoonheid of licht. Dat alles verbleekt
immers. De glans van het inzicht zou nooit verbleken. Al het andere volgt
in haar spoor. Maar wat is inzicht? Blijkbaar is het niet vanzelf of vanzelfsprekend,
moet een mens er om bidden. Blijkbaar is het een gave waar je verlangen
naar moet uitgaan. Een vraag die voor je uitgaat.
- Je dagen naar waarheid schatten om tot een hart van wijsheid te komen.
De psalm vraagt dat te mogen leren uit een andere praktijk, in een leven
waarin God de dagen van leed zal vergelden met vreugde.
- Het Woord van God is raak. Het treft. Het laat niet onaangeroerd en
maakt zichtbaar waar het voelen en denken van de mens op uit is. Het woord
vraagt rekenschap, ver-antwoording.
- Hij heeft alles gedaan van jongst af aan, maar van wat hij is, en daardoorheen
van wie hij is, kan hij geen afscheid nemen. Hij wil OP DE WEG wel naar
Jezus toe maar blijkt dat te willen door bij zichzelf te blijven. Daarom
ook merk je de ontsteltenis van de leerlingen. Wie kan dan nog gered worden?
Daarop wijst Jezus de oorsprong van de bevrijding aan.
Kerugma Jrg 55/2012
- Je kunt bidden om inzicht te krijgen. Je kunt proberen stil te worden
en ruimte te vinden door jezelf tijd te gunnen. Wijsheid schijnt een wonderlijke
zaak te zijn.
- Wat zou dat kunnen beteken: “wijsheid van hart”? En hoe
kan die wijsheid je helpen “je dagen naar waarde te schatten”?
Volgens de traditie is dit de eerste psalm uit het vierde boek van de
Psalmen. De opening wil ook alvast een samenvatting zijn, een woord vooraf,
dat wat de richting aangeeft. Vandaag om mee te beginnen: Leer ons, onze
dagen naar hun waarde te schatten. Niets anders dus dan een gebed dat
hoopt, bij de tijd te zijn.
- Scherper dan een tweesnijdend zwaard. Het woord van God legt open, het
ontleedt de gedachten en bedoelingen van een mens. Het vraagt antwoord
en verantwoording, een leven als antwoord van de mens. Verbinding en verbondenheid
staan op het spel.
- Er is er één die op hem toeloopt terwijl hij onderweg
(naar Jerusalem) is. Hij werpt zich op de knieën en stelt een vraag
die wij allemaal beantwoorden kunnen. We hoeven daar niet eens over na
te denken. Maar die vraag brengt ons ook naar het antwoord van Jezus.
Op de eerste plaats: “Alleen God is goed”. En dan dat voor
ons onmogelijke: “Verkoop wat je hebt en geef het aan de arme.”
Dat wordt gezegd nadat Hij hem liefdevol aangekeken heeft. Zouden wij
ons op die plaats hebben willen zien staan? Je kunt een spelt horen vallen
terwijl hij rondkijkt naar en over zijn leerlingen: “Hoe moeilijk!”.
Geldt dat moeilijke, dat alles vragende, ook voor Hem? Gaat hij ons voor
in het onmogelijke antwoord op die vraag? Als Hij dat “hoe moeilijk”
herhaalt raken de leerlingen overtuigd van de onmogelijkheid – hoezeer
het buiten onze mogelijkheden ligt wanneer wat God vermag ons raakt.
Negenentwintigste zondag door het jaar
Jesaja 53, 10-11; Psalm 33;
Hebreeën 4, 14-16; Marcus 10, 35-45
Kerugma jrg 52/2009
- Ieder zondag opnieuw weer komen we bij elkaar om stil te staan bij de
geheimen van Pasen, bij het verhaal over Jezus, verlaten en gekruisigd,
over wie God zich ontfermt. De woorden van Jesaja vatten het nog een keer
samen. Hij geeft zijn leven (niet zijn dood) en zal het licht zien, de
velen die hij door zijn gave tot zijn recht laat komen.
- De bijna eerste en laatste woorden van Psalm 33. Gods woord is oprecht,
als zijn daden betrouwbaar. Dankbaarheid beaamt dat. Zo weet de mens dat
God hem ziet, hem, genegen is. De psalmist bidt dat hij dit mag blijven
verstaan.
- De Hebreeënbrief wijst een punt van kracht aan. Onze hogepriester
is een mens als wij, voelt als wij, is in alles met ons meegegaan, behalve
in de zonde. Daarom mogen wij vrijmoedig naderen tot de troon van Gods
genegenheid.
- Niet is voorgelezen wat aan het verhaal van vandaag vooraf gaat. Ze
gaan op naar Jerusalem en Jezus gaat voor hen uit. Hij neemt de twaalf
terzijde en vertelt wat er zal gaan gebeuren. Prompt daarop komen Jacobus
en Johannes gehoor afdwingen. Ze willen dat hij doet wat zij vragen. Rechts
en links willen zij zitten in uw heerlijkheid. Jezus probeert hen opnieuw
bij de les te brengen. Maar de anderen horen van de coup die het tweetal
wilde plegen. Zij worden kwaad. Jezus brengt hen allen bij de les. Over
wie de grootste wil zijn. Hij vertelt wat het voor hem betekent, voor
te gaan op de weg naar Jerusalem.
Kerugma Jrg 55/2012
- Blijvende ontzetting! Hoe is de ballingschap mogelijk! Hoe kan God zijn
volk, zijn Dienaar verlaten! Maar ook: hoe is het mogelijk dat deze Dienaar
het buitensporige lijden op zich neemt, de mateloosheid van de verlatenheid
draagt! Na zijn lijden zal hij de vervulling zien. Hij zal velen rechtvaardigen
en hun fouten op zich nemen.
- Het woord van de heer is oprecht. Als van iemand die tegenover je staat
en die je aanziet terwijl hij spreekt. Zijn spreken brengt je bij de tijd.
Alles wat Hij doet, doet Hij in genegenheid. Daarmee worden de verhoudingen
op scherp gezet, uiterst persoonlijk. Betekent dat iets: Hij zal hen redden
van de dood!? Gaat “dood” verder dan wat “medicijnmannen”
kunnen constateren?
- Jezus dé Hogepriester. Hij voelt met ons mee, deelt ons leven,
maar zijn verbondenheid heeft hij nooit opgegeven. In hem kunnen wij vrijmoedig
“naderen”.
- De rechter en de linkerzijde in het evangelie is wel bekend (Marcus
15,27). Ook Matteüs en Lucas kiezen dezelfde bewoording. Alleen Johannes
schrijft daar aan “weerszijde een”.
Wat heeft die zonen van Zebedeüs bezield om met deze vraag te komen.
Ben je dan in staat om van de beker te drinken, mee te sterven? Zij wel.
En inderdaad, gedoopt worden is mee sterven met Hem. Maar heel die uitleg
lijkt aan de andere tien voorbij te gaan. Waarbij Jezus aantekent, dat
de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden.
Dertigste
zondag door het jaar
Jeremia 31, 7-9; Psalm 126;
Hebreeën 5, 1-6; Marcus 10, 46-52
Kerugma jrg 52/2009
- De tekst van Jeremia begint als een inval, een overval, en donderslag
bij heldere hemel, volstrekt onverwacht. Ki koh / want zo. Daarna geeft
het hebreeuws in de massoretische leesaanwijzing een streep. Daar is rust
geboden. Want zo! Stilte! Je moet verbijstering of afwachting voelen.
Dan schalt de tekst van uitzinnige vreugde. God bevrijd zijn volk, wat
rest van Israël. En daar komen ze, uit het noorden, van het einde
van de aarde. Blinden, lammen. Ze gaan over wegen waarop je niet struikelt.
- Alsof wij droomden. Toen de Heer de ballingen terugvoerde, dat was als
een droom. Beladen met oogst keren zij weer.
- De Hogepriester heeft niet zelf gekozen voor zijn ambt. Hij wordt gekozen,
uit het volk genomen, om hen te vertegenwoordigen en namens hen dienst
te doen, wetend dat hij het leven met zijn wel en wee met de mensen deelt.
Zo heeft God volgens de Hebreeenbrief, het hogepriesterschap toegekend
aan Christus. Jij bent me mijn zoon.
- Jericho. Het letterlijk optrekken (van Jericho beneden naar Jerusalem
boven) zal gaan beginnen. Naast de leerlingen is er een grote menigte.
Bartimeus zit langs de weg blind te wezen. Maar hij weet precies wat hij
roepen moet: Jezus zoon van David. Voor hem gaat door het koningskind:
wees betrokken op mij. Hij is de eerste die zegt wat wij in de kerken
steeds zeggen wanneer de dienst begint: ontferm U over ons. Als de anderen
proberen hem te dempen zet hij een grotere keel op. Hij is de eerste die
ziende wordt gemaakt op de weg naar Jerusalem. Wat zal daar te zien zijn?
Hij sluit zich bij Hem aan op Zijn tocht.
Kerugma Jrg 55/2012
- Het ongekende van de bevrijding op handen. Een goed verhaal voor blinden
en lammen, voor zwangere en barende vrouwen. In tranen weggevoerd keren
ze vol troost terug.
Manesse en Ephraïm zijn de twee kleinkinderen van Jacob die in Egypte
(het later slavenhuis, dus in de “ballingschap”) geboren zijn.
Ephraïm is de jongere van de twee. Maar hij zal een volheid van volkeren
worden (Genesis 48, 19).
- Bevrijding, een droom. Maar dan moet bevrijding wel echt bevrijding
zijn! Als Hij ons vrij maakt, waarvan maakt hij ons dan vrij? Is het de
moeite waard, daar dichter bij te komen? Hoe sta jij, heel persoonlijk
en heel privé, in je leven? Wat is dat voor jou: leven!? Met tranen
zaaien en oogsten in vreugde: heeft je leven iets van “oogsten?
Wat zou dat kunnen zijn ?
- Sinds Adam weten we dat onze verhouding met God precair is. Daarom,
zegt de Hebreeënbrief, is er de Hogepriester – een waardigheid
waartoe je door God geroepen moet worden. God heeft Christus die waardigheid
gegeven. Twee teksten onderstrepen dat: ui Psalm 2, over “mijn zoon”,
het vers dat wij kennen uit de Kerstnacht, en Psalm 110,4, over Melkisedek,
koning van (Jeru)Salem en priester van de Allerhoogste in wie Abraham
zijn gelijke en meerdere erkent.
- Jerusalem komt dichterbij. Aan de Jerusalemse kant (“weer uit
Jericho wegtrekken”) verlaat Hij Jericho. Uitgerekend daar zit als
een merksteen die blinde bedelaar. Bedelaar is hij bijna van professie.
Dat blind zijn is daar alleen maar bijgekomen. Zo lijkt het. Maar Bartimeüs
weet als blinde bedelaar precies waarop hij moet inzetten:”Heer-Bevrijdt,
zoon van David, heb compassie!”, laat zien wat het betekent dat
Jij “de heer bevrijdt” – Jezus bent. Voor de velen is
dit een dissonant in het verhaal. Ze snauwen hem af. Maar hij herhaal
zijn variant van Uw koninkrijk kome – zoon van David! Dan ontstaat
een complete rolverdeling tussen de mensen, de bedelaar die nu uitgebedeld
lijkt en zich nog enkel blind weet en Jezus. “Dat ik moge zien”.
De blinde wordt de eerste getuige van wat de weg betekent van de Zoon
van David naar zijn koningschap.
Allerheiligen
Apocalyps 7, 2-4.9-14; Psalm
24; 1 Johannes 3, 1-3; Matteüs 5, 1-12a
Kerugma jrg 52/2009
- Apocalyps, het Open Boek, het Troostboek van Johannes. De tekst laat
een wereld zien in rep en roer. Het einde is gekomen. Vier engelen is
de macht gegeven de aarde en de zee schade toe te brengen. Een engel komt
uit het Oosten, uit vanwaar het licht. Hij draagt het zegel van de levende
God. Getallen worden genoemd, grote getallen, veelvouden van veelvouden,
uit Israël en uit de volkeren. Hoe verschillend ook, eenstemmig zeggen
ze: God zij dank.
- In de tweede lezing gaat Johannes uit van de liefde die de Vader ons
betoont heeft. Die liefde heeft de geloofsgemeenschap geïsoleerd
in die zin, dat de wereld (uit op eer, macht, gezag, geld, roem, en noem
maar op, alsmaar meer) hen niet begrijpt. Dat een mens een kind van God
is – blijkbaar is dat een uitzonderlijk en extreem inzicht. Als
een mens een kind van God is, heilig is in Gods ogen, en je hebt daar
weet van, dan kun je er niet alles meer mee.
- Wat ben je er gelukkig aan toe wanneer je. Zoiets betekent zalig zijn.
Let op de kleintjes, op de woorden die het tafereel inleiden. Hij ziet
de menigte. Daarop gaat hij de berg op. Hij gaat zitten. De leerlingen
komen naar hem. Hij opent de mond en het onderwijs begint. Jezus op de
berg als leraar. Het is de voortzetting van zijn eerste zelfs spreken
in het evangelie van Matteüs. Zijn eerste woorden waren een herhaling
van de woorden van Johannes. Zijn eerste eigen tekst was: … laat
nu begaan, want zo moet alle gerechtigheid worden vervuld. De zaligsprekingen
lijken een voortzetting, uitleg en weerklank van die tekst (zie Matteüs
5,6.10).
Jezus aan het woord. De woorden die je hoort zijn de woorden ook waarop
wij hem nemen en waarop hij gepakt is. Jezus die gekruisigd is: hier horen
wij waarom, waarop.
Hemel en aarde – zoek de woorden op in de tekst – horen we
niet in één regel bij elkaar, worden niet tegelijk, uit
een adem genoemd. Ze zijn uit elkaar geschreven. Tussen die beide woorden,
in de ruimte die door de afstand geschapen wordt, staan de treurenden.
Als de geest de trooster is, dan weten we dat de opgegeven aarde (De aarde
is woest en leeg, duisternis over de vloed) toch niet alleen is. De treurenden
worden getroost. Daar gaat hij voor. Om zichtbaar te maken dat deze wereld
hem door en door ter harte gaat.
Allerzielen – Gedachtenis van alle overleden gelovigen
Jesaja 25, 6a.7-9
Apokalyps 21,1-5a.6b-7
Lucas 23, 44-46.50.52-53; 24,1-6a
Kerugma jrg 52/2009
- De Heer zal de dood voor altijd vernietigen. Dat is een droom. De berg
Sion wordt een gastheer voor heel de wereld. De sluier over de volkeren
en over de wereld zal hij verscheuren. Na alle geweld en verdriet zal
er een grote thuiskomst zijn. De berg Sion wordt een plaats van uitgelezen
spijzen en goede wijnen. Iedereen mag weten dat zij/hij welkom is. Een
waar visioen, puur toekomstmuziek.
- Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De zee bestaat niet meer. Voor
mensen uit het Noorden van Europa, langs de zee, is dit een merkwaardig
woord. In de bijbelse literatuur is de zee niet die grote plas langs het
strand. De zee is gekend uit het Exodusverhaal, levensgevaarlijk. De zee,
een ruimte waar de begaanbare grond zoek is, is het beeld van de wis en
zeker dreigende dood. Zij zal niet meer zijn.
En daar komt de heilige ruimte, de heilige Stad, Jerusalem, Bruid van
God. Hier woont God te midden van de mensen.
- Ieder huisje heeft zijn kruisje. Deze uitdrukking maakt duidelijk dat
de geschiedenis leed en verdriet gemakkelijk identificeert met het lijden
en sterven van Jezus. Met alle vragen en raadsels: de dood heeft het laatste
woord niet. Wat verrijzenis ook moge betekenen, de dood heeft het laatste
woord niet, maakt de geschiedenis niet ongedaan, laat intact wat wij met
elkaar beleven, over de grens van de tijd heen.
Kerugma Jrg 55/2012
- Het visioen van Johannes. De engel tekent de rechtvaardigen met het
zegel. In de witte gewaden: “zij die uit de grote verdrukking gekomen
zijn”. Het lijkt de Paasnacht wel, die weet wat komen zal.
- De aarde en de berg van God. Wie mag die berg beklimmen?
- We zijn kinderen van God. Wat we zullen zijn is nog niet geopenbaard.
We zullen God zien zoals Hij is.
- De Messias en zijn leerlingen, woorden van de gekruisigde. Die bijna
eerste woorden brengen Hem en hen in beeld.
---
- De sluier wordt verscheurd. Het gastmaal staat gereed. Voor altijd is
de dood vernietigd. De tranen worden gedroogd, de schande wordt weggenomen.
Dat is de Heer.
- De woorden komen dicht bij het gebed van Jona in de buik van de grote
vis. Na alle tegenspoed eindelijk rust. “Voor wie zou ik bang zijn?”
- Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Een nieuw Jerusalem uit de hemel
neergedaald als een bruid. Het Verbond is Altijd Nieuw. De schrift raakt
er niet op uitgekeken.
- Een levende in het graf. Een jonge man. Zie de plaats waar Hij lag.
Alsof het verhaal nu pas begint. En dat terwijl de steen op het voorafgaande
zo groot was.
31e zondag
door het jaar
Deuteronomium 6,2-16; Psalm
18; Hebreeën 7,23-28; Marcus 12,28b-34
Kerugma Jrg 55/2012
- We horen de kerntekst van de Joodse traditie in de omgeving van zijn
directe context. Het is een wonderlijke tekst. Hoor. Als je dan je hoofd
opricht hoor je: “Israël”, alsof je als toegesprokene
door te horen Israël wordt. En wat is er dan te horen? Welke woorden
hebben dit transformerend, transsubstantialiserend (met excuses voor de
grote woorden!) vermogen? Het antwoord is zo kort, zo alles omvattend
en beslissend: De Heer is onze God. Een uitermate kritische uitspraak.
De Heer is onze eerste en laatste, en niet …, niet …, niet
… Op de plaats van de “puntjes” mag je alles invullen.
Die zijn het niet. Alleen De Heer is onze God. Let op: door die Heer blijk
je ook te moeten spreken over onze God. God is voortaan extreem sociaal.
- Een merkwaardige aangelegenheid. Psalm 18 is 2 Samuel 22. We komen David
tegen. In de joodse traditie zijn er die zeggen dat David deze psalm in
zijn jeugd geschreven heeft en iedere dag gebeden. Het geeft in ieder
geval de gelegenheid, eens goed te kijken wat er staat. Wie ben je wanneer
je zo spreekt?
- Het leven van een mens kent zijn tijd. Daarom, zo zegt de brief in het
fragment van vandaag, moeten er meerdere priesters zijn. Maar de Messias
Jezus is door zijn dood en verrijzenis, aan de tijd onttrokken en teruggegeven.
Hij is de voor hen die in Hem tot God naderen dé hogepriester,
de middelaar.
- De God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jacob niet een God
van doden is, maar een God van levenden. Voor één van de
schriftgeleerden is dit duidelijk een goed antwoord. Kun je met die vraag
in zee? Kom je daar verder mee? Kun je daar verder mee? Hoe is het eerste
woord – niet zozeer wat, maar veeleer hoe kan ik dat verstaan, “wat
is de strekking?” (Dirk Monshouwer), alsof dit nu pas langzaam maar
zeker duidelijk begint te worden. We horen hoe Jezus zijn Sjema uitspreekt,
over van God houden met heel je, .. en heel je …, een heel je…,
en hoe daar als in een adem bij hoort en van je naaste die is als jij,
ook slaaf geweest in Egypte en ook bevrijd door de sterke arm van God.
En de Schriftgeleerde herhaal die woorden. Niet ver weg ben jij van Gods
koningschap. Is dat dan nu inderdaad dichterbij gekomen (Marcus 1,15)?
Tweeëndertigste
zondag door het jaar
1 Koningen 17, 10-16; Psalm
146; Hebreeën 9, 24-28; Marcus 12, 38-44
Kerugma jrg 52/2009
- We horen dat Elia, de profeet, naar Sarefat gaat. Prompt zoomt de camera
in. We zien een weduwe die houtjes verzamelt voor een beetje vuur –
alsof het op een einde loopt. Een verhaal-tenslotte. Hij roept haar voor
een beetje water en terwijl zij gaat roept hij haar na, ook een beetje
brood te halen. Daarmee zijn we bij de kern van de zaak. Deze weduwe heeft
niet alleen geen man meer. Er is ook geen brood meer. Alleen nog een beetje
meel, een beetje olie. Daarom ook die paar takjes hout voor het laatste
maal. De vrouw laat zich wijs maken dat er een profetisch alternatief
is. En het houdt niet meer op. Als het verhaal van Israël. De kruik
raakt niet leeg.
- Het is het oude lied: Hij doet recht aan de onderdrukten. Hij geeft
brood aan de hongerigen. Hij geeft de vrijheid aan de gevangenen. God
is een wonder. Hoe kunnen wij dat verstaan? De psalmist probeert er woorden
voor.
Staan voor Gods aangezicht, zoals ook Elia (in 1 Koningen 19,10.14). Zijn
trouw – zo is hij er voor ons, opdat het verbond er voor altijd
zal zijn, als heil, als bevrijding.
- De schone schijn die in de media met haar beeldcultuur hoge ogen gooit,
haalt het bij wie ietsjes verder kijkt uiteindelijk niet. Epaterende vroomheid
spat uiteen. Kijk maar. Een weduwe doet het werk wanneer Jezus toekijkt.
Haar huis is opgegeten (12,40). Wat kan zij nog? Het huis van de Heer
is het enige dat zij nog heeft. Het rinkelen van twee penningen vertolkt
alles wat zij heeft. Daar leeft ze van. Dat staat ze af aan alles wat
haar heilig is. Jezus blijkt dat gebaar, zich in haar, te herkennen.
Kerugma Jrg 55/2012
- Uiteindelijk gaat het niet over “wat haalbaar is”. Of, anders
gezegd: wie niet gelooft in wonderen is geen realist. Het zijn zaken waar
wij in onze tijd van rekenen, berekenen, plannen, winsten en prognoses
niets meer van willen weten. Maar voor een bon vivant is leven meer dan
binnen halen. Wie zei dat ook weer: “De beste manier van vermenigvuldigen
is delen”?
- Een fantastische tekst. Bemoediging, vertrouwen dat op ervaring stoelt.
En hoe beschrijf je dan jezelf? Als een blinde, een gebrokene, een ontheemde.
Blijkbaar mensen die nog credit hebben, iets waar zij naar uitzien.
- Het heiligdom binnengaan. Zoals de hogepriester. Maar nu eenmalig. Zo
is de Messias om zichzelf aan te bieden het heiligdom binnen gegaan. Hij
geeft zich om ons in het oordeel, als oordeel, vrij te spreken. Het is
een presentatie en presentie die ons mogelijk maakt. Zo zijn de woorden
uit de brief aan de Hebreeën te wegen.
- Als de weduwe degene is die het verbond alleen nog als herinnering kent,
dan kunnen we aan “het opslokken van de huizen van de weduwen”
meer betekenis toekennen dan enkel een sociale misdaad. Dan is het ook
misbruik vande toewijding die geloven heet. Dezelfde suggestie zie je
in Marcus 4,4, waar hetzelfde werkwoord wordt gebruikt. Daar zijn het
de vogels die het gezaaide woord dat langs de weg gevallen is opvreten.
Pikant detail is dat de lieden bij Marcus hun vrome schijn uitspreiden.
Zes werken, zeven aangelegenheden worden beslecht met “een strenger
vonnis”. Die woorden lijken Hem te vergezellen terwijl Hij tegenover
de offerkist gaat zitten. Hij ziet zich terug in de weduwe die zonder
terughoudendheid heel haar leven (12,44) geeft.
Drieëndertigste
zondag door het jaar
Daniël 12, 1-3; Psalm
16; ; Hebreeën 10, 11-14.18; Marcus 13, 24-32
Kerugma jrg 52/2009
- Het boek Daniel was vroeger een populair boek. Denk aan Daniel in de
leeuwenkuil en de drie jongelingen in de brandende vuuroven. Maar wie
hoort nu nog iets over Daniël. En dan klinkt zijn stem plotseling
vandaag, in de eerste lezing. Een stem uit de ballingschap, van Daniel:
Dan-i-eel: rechter van mij is God. Als God je rechter is, dan kan je wezenlijk
niets overkomen. Hij houdt zijn hand boven je hoofd. Dat is, ondanks alles,
dé zekerheid van het bijbelse Israël.
- In die tijd: op zal staan Michael (Wie als God), de grote prins die
staat voor de kinderen van je volk. Hij staat daar vóór
die mensen in tijd van nood.
Diep is de zekerheid van wie met de psalmist zeggen kan: want hij staat
naast mij, ik kan niet wankelen. Jij leert mij het pad dat leven heet.
Alsof het geen moeite kost, van de derde persoon over te gaan in de tweede
van woord en wederwoord.
- De brief aan de Hebreeën vat nog een keer samen de definitieve
betekenis van het offer van Christus samen, eens voor altijd. Wie zich
door Hem laat heiligen heeft Hij tot volmaaktheid gebracht. Ieder mens
is hem heilig.
- De laatste lezing in het Marcus-jaar uit Marcus. Dat moet dan ongeveer
de tekst zijn voordat het lijdensverhaal begint. We horen de sombere beelden
die het einde van alles aanduiden. In die dagen, en na de verschrikkingen.
Het zijn de bepalingen van tijd die we kennen uit Marcus 1,9 en 14. De
cirkel is rond. Daar, bij het begin, werd de profeet Jesaja geciteerd,
nu is het Joël. Zon en maan leggen hun taak neer (Dirk Monshouwer,
Marcus en drie jaar Torah, Kok, Kampen 1989, p. 262). Sterren vallen van
de hemel. De hemel wordt, zoals de oude mozaïekkunstenaars dat in
Constantinopel laten zien, letterlijk als een doek opgerold. Eind van
het spel. Wil er nog licht zijn, dan zal het opnieuw geboren moeten worden.
En precies daar, in dat absolute nulpunt, komt de mensenzoon op de wolken.
Is hij dan het licht der wereld omdat we hem in al die afwezigheid kunnen
zien? En wie zien engelen een grote menigte lezen uit oost en west. Het
is de tijd van de grote oogst.
Met hemel en aarde zijn wij weer terug bij het begin – zoals geschreven
staat .
Kerugma Jrg 55/2012
- Op vroeger gevaarlijke plaatsen kom je Michael tegen, Mont Saint Michel,
of kerken aan Michael toegewijd. Want Wie-Als-God kan alle gevaar bezweren.
In tijden van nood beschermt hij “de kinderen van uw volk”.
- Een lied dat gaat over “Jij”. Jij bent mijn alles. Mijn
erfdeel, mijn beker mijn lot. Wat David overvalt, waar hij mee leeft,
is “jij”. Nooit alleen, maar altijd emotioneel, betrokken,
gekleurd. En daarom … Dan volgt een complete biografie, zo je wilt:
een programma.
- Het leven van Jezus is de wijze waarop Hij zich gegeven heeft. Aanbod,
offerande. Wie daarop in gaat wordt tot volmaaktheid gebracht. De Heilige
Geest geeft ons daarvan het getuigenis – maar dat laten we weg als
we de aanwijzing wat te lezen volgen. Het kan best troostend zijn om te
horen dat er voor Gods woord ruimte is in ons hart en in ons verstand.
Waar vergeving bestaat is verzoening overbodig. Stel je voor dat zoiets
betekenis heeft.
- We komen in de buurt van het einde van het evangelie. (Jammer dat we
niet verder lezen en mee gaan naar Jerusalem en wat daar geschiedt, maar
in plaats daarvan plaats gaan inruimen voor Kerstmis!). De verschrikkingen
van die dagen werpen hun schaduw reeds vooruit. Maar de Mensenzoon blijft
een perspectief. Hij zal zijn engelen uitzenden om de uitverkorenen bijeen
te brengen als gold het een tijd van oogst. De komende verschrikkingen
moeten ons volgens Jezus in het verhaal van Markus ook doen denken aan
het zachter worden van de takken van de vijgenboom. Van dat uur weet niemand
af. Niet alleen de tijd, maar zeker ook dat waar dat uur voor staat.
Christus, koning van het heelal
Daniël 7, 13-14; Psalm
93; Apocalyps 1, 5-8;
Johannes 18, 33b-37
Kerugma jrg 52/2009
- De vier grote dieren die voorafgaan aan de tekst uit Daniël die
vandaag gelezen wordt komen uit de grote zee. Iemand die op een mens lijkt
komt uit de wolken die de hemel zijn. Hij wordt bekleed met heerschappij,
luister en koningschap. En alle volken en stammen en talen komen om hem
te eren.
- De Heer is koning. Vast staat de aarde. Hoe hoog de golven ook rijzen,
hoe het dreunend geweld ook opwelt en beukt: God is koning. Geen farao
is tegen hem bestand.
- Waarom de tekst niet lezen vanaf vers 4. Zouden de zeven geesten voor
zijn troon de hedendaagse kerkganger te veel zijn. Dat lijkt onwaarschijnlijk.
De aanhef van Johannes aan de zeven gemeenten in Asia is zo mooi: genade
zij u, en vrede, van Hem die is, die was en die komt. Alle tijden komen
bijeen in hem, heel de wereld één dank zij Jezus Messias,
de trouwe getuige, de eerstgeborene uit de doden, de koning van de koningen
van deze aarde. Wij een koninkrijk van priesters dank zij hem die van
ons houdt. Hoe pijnlijk ook zijn lijden, hij is Alfa en Omega, aanhef
van de schepping vanouds en voorgoed.
- De evangelielezing brengt de kerk van vandaag in het paleis van Pilatus.
Ben jij de koning van de Joden? (Johannes 18,34) Hij zal daar na een korte
“dialoog” ook op terug komen, ook al weet hij niet meer hoe
hij het heeft: Jij bent dus toch koning! (37). In die “dialoog”
wordt duidelijk dat Pilatus zich niet beroept op een idee van hemzelf.
Het is een Joods idee. Gezalfde (= koning) zijn op de bijbelse wijze.
Het gaat over zaken die zijn eigen volk en hogepriesters hebben aangedragen.
Pilatus vraagt daarop, wat hij gedaan heeft. Jezus antwoord dat zijn koningschap
niet gaat over de verleden tijd. Zij dateert niet in het heden met zijn
geweld. Zij dateert uit wat geschieden zal. Zijn koningschap gaat over
het getuigenis dat de waarheid is, waarin de mens zo heilig is dat God
hem/Hem bewaart. En al wie in waarheid bewaard wordt hoort dat we maar
één ding te doen hebben. Luister naar mijn stem. Zoals de
schapen die hun echte herder herkennen aan zijn stem – niet aan
wat hij gezegd heeft, maar aan wat hij nu zegt, zijn spreken nu –
eeuwigdurend heden.
Kerugma Jrg 55/2012
- Ik, op aarde, zie, op de wolken des hemels. Je verwacht een hemels visioen.
Maar je krijgt te zien: iemand als een mens. Voor de Zeer Oude wordt hij
met alle volmacht bekleed. Alle stammen en Talen brengen Hem hulde. Het
gaat over een koningschap dat blijft.
- Joodse leraren noemen het een psalm voor de zesde dag, als alles klaar
is voor de heerlijkheid van de dag van de Heer, de dag ook waarop de Heer
laat zien hoe Hij dan is, als Heer. Op de zesde dag is de mens geschapen.
We horen wat hij ziet als hij zijn schepper ziet. En het is een Psalm
over de messiaanse tijd, als alles gekomen is.
- Wij zijn, getuige deze woorden, een koninkrijk van priesters zijn. Twee
werkvelden dienen zich dan aan: de eredienst (in het Heiligdom in Jerusalem)
en bij het voorlezen van Hetgeen Geschreven Staat (in de Huizen waar het
volk samen komt, de Synagogen). En dat allemaal om Hem te aanschouwen
die zij doorstoken hebben, de Alfa en Omega die alles mogelijk maakt.
(Heersen over is wat de zon doet over de dag in Genesis 1: mogelijk maken)
- Pilatus en Jezus volgens Johannes. De inzet is duidelijk: ben jij de
koning der Joden. Het is een vraag die Pilatus volgens de Jood Jezus nooit
begrijpen kan. Want wat het koningschap all over the World ook betekenen
moge, dat betekent het in Israël niet. Daarom is het ook eigenlijk
nooit iets geworden met de koningen in Israël. David is een uitzondering,
uiteindelijk ook alleen maar omdat hij zijn broosheid zonder omwegen beleid.
Daarom ook, wat vrij weergegeven: mijn koningschap wordt niet genormeerd
door de wereld. Het wordt genormeerd door de waarheid – door daden
van genegenheid. Drie keer geeft de tekst dit woord in Johannes 18,37
en 38.
|