Hogeschool IPABO Amsterdam/Alkmaar

  

  Elijahoe/Elia, de vader van de profeten

1Koningen 16,29- 2Koningen 2

een synopsis door Jan Engelen ( ©2001)

  

 

Cursief weergegeven teksten zijn citaten

 

A.   

In de verhalen van en over Jezus wordt Elia 17 keer genoemd. Johannes de Doper ziet  men aan voor Elia. In het verhaal over de gedaanteverandering op "de berg in de eenzaamheid" spreekt Jezus met Mozes en Elia. Wanneer Jezus sterft menen de omstanders dat hij Elia roept. Wie is Elia?

B

Blader in een gangbare bijbel vanuit het zogenoemde Nieuwe Testament terug naar het gedeelte dat we zo gemakkelijk Oude Testament noemen. De eerste die we achter in het Oude Boek tegenkomen is Elia. Zijn naam staat in de gangbare bij­bel­uitga­ven in de laatste regels van de TeNaCh. Daar geeft de tekst als volgt te lezen: Elia zal komen om de harten van de vaderen te bekeren tot de kinderen wanneer ‘de geduchte dag van de Heer’ gekomen is.

C

De paasmaaltijd wordt in de bijbelse traditie gevierd in de huiselijke kring. Wie kan nodigt gasten uit. De paasvie­ring heet ‘seider’ of ‘seder’. Het woord betekent ‘volgorde’. Alles wordt in een bepaalde volgorde gedaan. De maaltijd wordt op gezette plaatsen onder­broken door het lezen en zingen van de haggada, de vertelling. Het verhaal: "Wij waren slaven in Egypte ..." staat centraal. het is de les van de avond van Pesach.

Een stoel aan tafel is zeer versierd. Dat is de stoel van Elia. Er staat ook een feestelijke beker gevuld tot de rand met wijn: de beker van Elia.

Aan het einde van de paasmaaltijd gaat iemand van het gezelschap buiten kijken of Elia misschien komt. Want als de Mesjiach komt, dan komt eerst Elia. En Elia komt tijdens het feest van de bevrij­ding.

Vergeet bij de verhalen over Elia niet: we hebben hier niet te maken met een ‘historisch verslag’. De bijbelse traditie kent geen historische boeken. Van onze zin voor en interpretatie van geschiedenis is in die dagen geen sprake. 1Koningen hoort bij de (vroegere) Nevieiem/profeten. Vanuit de Ballingschap wordt teruggekeken: hoe is het zo ver kunnen komen?

De profeten leggen Mozes uit. Als je uit de slavernij bevrijd bent, waar moet je op letten. Wat staat boven alles? Waarvoor ga je niet op of door de knieën? Spelend met of peinzend over die vraag komen we in Het Boek Van Alle Verhalen bij Elia. Wat heeft Elia bij te dragen in het begrijpen van wat onverbiddelijk is?

Achab & Baäl

Elia treffen we aan in het decor waarin Achab voor koning speelt. Daar staat hij, Elia, verlaten, verloren. Alle verhalen over David en Salomo zijn allang verteld. Het Rijk van David is niet meer. Verdeeldheid is troef. Jerusalem is nog alleen de hoofdstad van het Zuidrijk, van Judea. In het Noorden is Samaria de hoofd­stad geworden. Het Noordrijk is het gebied van de tien stammen. (In de profeten wordt het Noordrijk ook Israël genoemd: Israël en Juda).

Daar, hoog op de stevige heuvel die Samaria draagt gaat het snel en gemakkelijk bergaf. Het diep­tepunt is koning Achab. ‘Achab de zoon van Omri’. Drie keer klinkt het dreigend. Geen haar beter, alleen maar nog erger dan zijn vader. In zijn dagen herbouwt men ten koste van de kinderen (de eerst­geborene en de jongste worden genoemd) Jericho. Jericho (b)lijkt in de bijbelse literatuur – de tegenvoe­ter van Jerusalem: wezenlijk ongastvrij. Anti-emancipatorisch.

Jericho is na de Tora in het Boek Jozua/Jèsoes de eerste stad. Ze ligt net over de rand van de woestijn, aan de overzijde van de Jordaan (voor wie uit het hedendaagse Jordanië komt). In het Exodus-complex is Jericho de laatste tegenstand voordat het ‘leven in het land dat de beloften dragen’ mogelijk wordt.

Sinds Jozua 6,26 is Jericho verwoest - om nooit meer herbouwd te worden.

 

1 Kon 16,29

29 En Achab de zoon van Omri is koning over Jisraeel in het achtendertig­ste jaar van Asa de koning van Juda.

En Achab de zoon van Omri is koning in Samaria tweeëntwintig jaar over Israel.

30 En Achab de zoon van Omri doet wat kwaad is in de ogen van de Heer, meer dan allen die voor hem geweest zijn.
31 H
et minst erge is: hij wandelt in de zonden van Jerobeam de zoon van Nebat.

Maar hij neem tot vrouw Izébel de dochter van EtBaäl, de koning van de Sidoniërs,

en hij gaat de Baäl dienen en zich voor hem neerbuigen.
3
2    En hij richt op voor de Baäl een altaar in het huis van de Baäl dat hij te Samaria gebouwd heeft.
33    Verder maakt Achab de Ashera. Achab gaat door zo te doen dat hij de Heer de God van Israël meer provoceert dan alle koningen van Israël voor hem. 

 

Wie ‘Achab’ zegt, zegt ‘Baäl’. Baäl is dé afgod. Je moet daar niet te eenvoudig over denken. Je hebt van die mensen die geloven dat het in de sterren geschreven staat wat er gebeuren gaat en zo. Maar het is veel intenser en allesomvattender. Baäl staat voor alles waar het Achab om draait: de bestaande (gevestigde wan-) orde waar hij (hij?) de macht heeft en waarin hij alles naar zijn hand kan zetten. Hij handhaaft wat vandaag de dag gezond verstand heet, ieder voor zich en God voor ons allen.

Baäl is godsdienstwetenschappelijk gezien, de Kanaänitische vruchtbaarheidsgod. Deze God beheerst het land voordat er van Exodus en Intocht sprake is. Baäl is de spil in ‘leven in het land volgens de orde van de natuur’ waar het bloed kruipt als het niet gaan kan. Wat natuurlijk is, redelijk, waar je begrip voor moet opbrengen ('moet kunnen'), naar het model van ‘iedereen wil wel eens’ ik alles veel meer dan jij. De wereld en het leven daarin is in feite als een gesloten systeem. ‘Wie A zegt moet B zeggen’. Denk aan: ‘Het kan nooit beter worden dan het nu is’ of 'Er verandert nooit wat!"

 

Leven onder Baäl is leven gelardeerd met prietpraat en burgermansmoraal. Als we allemaal een beetje ons best doen – verandert er niks en blijft alles zoals het was. Leven is 'niets nieuws onder de zon', enkel prolongatie van het voorafgaande. Want ‘wij zijn allemaal maar mensen’ (als dat niet bescheiden en pretentieloos klinkt).  Natuurlijk, ‘Er zijn er dan wel een paar die het niet zo goed hebben in deze wereld’, en ‘inderdaad, het zijn er misschien een paar meer’ - maar 'alles heeft zijn prijs' en ‘je kunt niet alles hebben!’

Dat de meesten, ook vandaag de dag nog, eigenlijk niets hebben en nergens zijn - daar kan ook niemand iets aan doen: het is nu eenmaal zo.

Deze Baäl van 'houden wat je hebt en het recht van de sterkste heeft het gebied van de God van Israël bezet. Waar de mens alles naar zijn hand zet is de ontwrichting een feit.

 

Is de God van Israël in feite niet het Hoogste Wezen, de hoogste God, een meer verheven uitvoering van Baäl? (Zie bijvoorbeeld Exodus 32,4) Je zou het denken maar dat is Hij niet. De God van Israël van het Goede Boek is een heel ander verhaal. God is precies de breuk met de bestaande orde/wanorde. Dat blijkt waar Hij zich met de wereld van "de groten ten koste van" bemoeien gaat. Denk aan het Exodusverhaal. Dat is meer dan een voorbeeld. Exodus geeft hèt model. Exodus is spelbreker waar allen woorden prevelen als: ‘zo-gaat-het-nu-eenmaal’.

 

Baäl kun je voor het gemak best vertalen met BAAS. Big Boss, big brother watching you. Baäl doet voor je wat hij kan: macht, gezag, aanzien - leuke dingen voor de mensen die de moeite waard zijn. De rest is hoogstens decor.

Achab en Baäl zijn twee handen op een buik. Izébel, de dochter van Eth-Baäl, de vrouw van Achab is daarvan de bezegeling. De naam van haar vader betekent: ‘met Baäl’. Haar naam betekent Izébel betekent zoiets als ‘geen prins’. Daarin kun je de teleurstelling horen. Zij heet: Het is geen jongetje,  geen stamhouder - niet iemand die de dynastie  en de bestaande wanorde voortzet.

 

16:34

In zijn dagen herbouwt Chiël uit de Betel Jericho.

Ten koste van Abiram, zijn eerstgeborene, grondvest hij het;

en ten koste van Segub zijn jongste, plaatst hij de deuren van haar poorten –

naar het woord van de Heer gesproken door de dienst van Jozua de zoon van Nun.

 


 

Elia en zijn God

Alle verhalen zijn zinloos geworden. Ze blijken nergens heen te leiden dan naar de grote ontzetting die je bevangt als je hoort dat men systematisch kinderen misbruikt. De Pharao steekt zijn kop op. Kindermoord. Dit is het einde! - enkel om te laten horen dat dit het einde niet is: Elia komt op, blijkt er zomaar te zijn, zo maar: geen vader of moeder wordt bij zijn naam genoemd. Hij is als het ware ‘uit de hemel gevallen’. Wat mag dit voor wonderlij­ke vogel zijn?

17:1

De Tisbiet Elijahoe uit Tisbe in Gilead zegt tot Achab:

Zo waar de Heer de God van Jisraeel leeft

voor wiens aangezicht ik sta,

er zal deze jaren geen dauw of regen zijn,

tenzij wanneer mijn woord het zegt.

2 En het geschiedt: het woord van de Heer tot hem:

3 Ga van hier,

wend je aangezicht naar het oosten

en verberg je bij de beek Kerit naar het aangezicht van de Jordaan.

4 En het zal geschieden:

uit de beek drink je,

en ik heb de raven geboden je daar van te voeden.

5 En hij gaat en doet overeenkomstig het woord van de Heer.

Hij gaat en vestigt zich bij de beek Kerit naar het aangezicht van de Jordaan.

6 De raven brengen hem brood en vlees in de ochtend,

en brood en vlees in de avond,

en hij drinkt uit de beek.

18    En het geschiedt na enkele dagen:

de beek droogt uit want er is geen regen op het land.

 

 

Tegenover Achab komt nu Elia. Wie of wat is hij? Dat gaat het verhaal vertellen.

Elia is afkomstig uit Tisbe, een plaatsje in Gilead, aan de overzijde van de Jordaan, tien km. ten noorden van de Jabok. De Jabok is de rivier die Jacob overtrekt als hij terug gaat naar het land van zijn vader (Genesis 34) - een zijrivier van de Jordaan. De Jordaan doet in het verhaal van zich spreken. Alleen is er nu een ander riviertje, de Kerith. De Kerith is een  rivier die men niet kan lokaliseren. Zij ligt alleen in dit verhaal.

 

De naam Elia (hebr. Elijahoe), betekent: Mijn El(<Elohiem)/God is JHWH, de onuitsprekelijke. Waar die naam te lezen gegeven wordt hebben joodse mensen het gebruik van G-d. Dan weet je wie bedoelt wordt, degene wiens naam uit erbied niet gebruikt wordt. G-d/de Heer, de onuitsprekelijke, de God van het verbond.

Wie is Elia - Elijahoe? Elia is een van die zeldzame figuren uit de bijbelse literatuur van wie geen vader of moeder bekend zijn. Hij is er zo maar, als zonder verleden. God weet vanwaar. Wanneer je Elia wilt plaatsen dan zul je een bijzondere plaats moeten zoeken. Let op de eerste woorden van Elia: Zo waar de Heer leeft voor wiens aangezicht ik sta. Daarmee is Elia ten voeten uit getekend. Hij is de mens die zijn leven op een eigen manier definieert: staan voor Gods aangezicht. Heel zijn leven is de confrontatie met God aangaan en daarin blijven staan.

 

Voor Elia is ondanks het koningschap van Achab, de God van het verbond reëel. Elia weet: ik sta voor zijn aangezicht - hij kijkt naar mij, heeft oog voor mij. Niemand weet wat dat betekent. Leven als Elia is leven met en geheim. Iedere ontmoeting is dan ook ontmoeting met het geheim van je leven,  wat dat ook betekenen moge. Wie weet heeft leven voor Gods aangezicht  iets van het verlangen dat je vindt in Psalm 51.

Schep mij God een rein[i] hart[ii] en vernieuw in mij een goede geest; gooi me niet weg van voor je aangezicht en neem je heilige geest niet van mij (Ps 51,12-13).

 

Leven voor Gods aangezicht zal  veel (wat anderen noemen) ‘onzekerheid’ blijken. Want: waar kun je je op beroepen als je je op God beroept?

 

Geen regen

Wat komt Elia doen? Hij komt om te beginnen iets zeggen. Elia kondigt het einde van de welvaartsmachine aan. De economie zal vastlopen bij gebrek aan water. Er zal geen regen, geen dauw. Alleen het woord van hem die staat voor het aangezicht van de Heer kan daar een einde aan maken.

Geen dauw, geen druppel. De woorden gaan terug naar Lev 26,1-5. Regen is voedzaam voor het land dat leeft in het verbond en het niet probeert te hebben van zijn eigen selfmade Gods. Het goede land van het verbond zal zijn vruchten op tijd geven. Nu, met geen gebrek aan Achab, zal er geen leven meer zijn op het land.

Elia moet gaan schuilen bij de beek Kerith. (‘Een verbond sluiten’ is het in hebreeuws ‘karat berith.) Die rivier is ‘voor het aangezicht van de Jordaan’. Daarmee komt de overgang van woestijn naar land binnen het vizier.

Binnen de kortste keren wordt het vanzelfsprekende water in de kleine wereld van Elia  een beeld van het ontbrekende water in het land van de grote wereld. En wat hem ontbreekt: brood en vlees (let op Ex 16: manna en kwartels) wordt gebracht door de raven. Raven zijn traditionele rovers, vagabonden. Als je even niet kijkt hebben ze wat gepikt. Maar als engelen voorzien zij Elia van wat een mens nodig heeft. Dan breekt het verhaal weer in: de geschiedenis van Elia moet verder.

 

 

De weduwe en haar zoon

1 Kon 17:8          

En het geschiedt: het woord van de Heer tot hem:

19    Sta op, ga naar Tsarefat, dat bij Sidon hoort,

en vestig je daar.

Zie, ik heb daar een vrouw die weduwe is geboden je te voeden.

 10 En hij staat op. Hij gaat naar Tsarefat.

Hij komt bij de poort van de stad.

Zie, daar is een vrouw die weduwe is bezig stokken te sprokkelen.

Hij roept haar toe en zegt:

Haal mij toch een beetje water in een bakje, dat ik kan drinken.

18     En zij gaat het halen.

Hij roept haar na en zegt: Breng mij ook een stukje brood in je hand.

19     En zij zegt:

Zo waar de Heer je God leeft,

ik heb geen broodkoek,

enkel een handje meel in de pot en een beetje olie in de kruik.

En zie mij hier. Ik zoek twee stokken hout.

 Ik ga mijn huis in om voor mij en mijn zoon gaan (klaar) maken.

We zullen eten en sterven.

20     Maar Elijahoe zegt haar:

Vrees niet, ga het thuis (klaar) maken zoals je gezegd hebt.

Maar maak mij daar eerst een kleine koek van en breng mij die hier.

Daarna maak je het voor jou en je zoon.

21     Want zo zegt de Heer, de God van Jisraeel:

Het meel in de pot zal niet opraken, en de olie in de kruik zal niet ontbreken

tot op de dag, waarop de Heer regen op het land zal geven.

22     Daarop gaat zij heen en doet zoals Elijahoe gezegd heeft,

en vele dagen eet zij en hij, en haar huis.

16  Het meel in de pot raakt niet op, en de olie in de kruik ontbreekt niet, naar het woord van de Heer, dat Hij door de dienst van Elijahoe gesproken had.

 

Het land heeft geen water meer. Daar horen we niets over. Ons oog wordt gevraagd voor een tafereel op het zijpaneel. Elia moet naar Tsarefat bij Sidon. Izébel komt ook uit die contreien, maar nu vindt het verhaal dar iets geheel anders. Elia zal een vlijtige vrouw vinden. Zij blijkt ongeveer aan haar einde gekomen te zijn. Ze raapt het laatste hout voor de laatste hap brood. Eten om te sterven. Zij is weduwe, een vrouw die het verbond enkel als herinnering kent. Zo spreekt ze ook: De Heer jouw God. Geeft zij daarmee niet ook zichzelf en haar ten dode opgeschreven leven (twee stukken hout!) over?

(Zou wat in deze kleine wereld gebeurt een model kunnen zijn voor de grote wereld? Zou je naar elkaar kunnen luisteren en kunnen ingaan op de uitnodiging die de ander is? Is er een ander systeem mogelijk dan dat van Baas boven Baas? een persoonlijke orde?)

Zij gaat in op zijn vraag om water. Ze gaat in op zijn vraag om brood. Ze zegt wat haar situatie is, maar ze laat zich wijs maken dat eenmaal de eisen van de gastvrijheid vervult er vanzelf geen gebrek meer zal zijn voor haar en haar huis. Zij die niemand heeft die het voor haar opneemt, neemt Elia op, luistert naar hem en doet zoals gezegd. Hun eten (zij en hij en haar huis) is geen toevallig tafereel. Waartoe wordt het opgezet?

 

 

De zoon, de dood en het leven

17:17

En het geschiedt na deze dingen:

de zoon van de vrouw, de meesteres van het huis wordt ziek;

en het geschiedt: zijn ziekte wordt zeer zwaar, zodat geen adem in hem blijft.

18     En zij zegt Elijahoe:

Wat tussen mij en jou, man Gods?

Ben jij gekomen naar mij om te gedenken mijn kwaad, en mijn zoon te laten sterven.

19     En hij zegt haar:

Geef mij je zoon.

Hij neemt hem uit haar schoot,

draagt hem omhoog naar het bovenvertrek waar hij verblijf houdt,

en legt hem op zijn bed.

20     Hij roept tot de Heer en zegt:

Heer mijn God!

Doe jij ook de weduwe, bij wie ik als vreemdeling verblijf, het onheil aan, haar zoon te laten sterven?

21     Hij strekt zich drie keer uit op het kind en roept tot de Heer en zegt:

 Heer mijn God! Laat toch terugkeren de ziel van dit kind in zijn binnenste.

22     En de Heer hoort naar de stem van Elijahoe,

en de ziel van het kind keert in zijn binnenste terug.

 Het leeft.

23     En Elijahoe neemt het kind.

Hij doet het afdalen uit het bovenvertrek naar het huis

en geeft het aan zijn moeder.

En Elijahoe zegt: Zie, je zoon leeft.

24     Daarop zegt de vrouw tot Elijahoe:

Nu weet ik, dat jij een man Gods bent.

Het woord van de Heer in jouw mond is waarheid.

 

Wat wil je nu nog! Die arme vrouw, door en door goed. Zij ontvangt zeer welwillend de vreemdeling die zich bij haar op gastvrijheid beroept. Is sinds Genesis 18 het kind niet de vrucht van de gastvrijheid. Maar hier is het tegenovergestelde het geval. Het is nog niet gebeurd of haar zoon verwelkt waar je bij staat. Geen adem. Dood. De moeder en de dode zoon - een pieta. En zij?

De vrouw begint niet te schelden. Ze zegt niets over onrecht. Of ze zegt het wel. Weet ze wat het betekent om geboren te zijn? Weet ze dat je dan zeker ‘geen adem meer over’ zult hebben? Ze zegt: ben jij hier bij mij gekomen om mijn kwaad te gedenken. Ze doet alsof het haar terecht overkomt. Is dat niet droefheid ten top: Jezelf de schuld geven wanneer het leed je treft?

Elia vraagt haar zoon. Nog is het haar zoon. Daarna heet hij het. Elia gaat naar zijn bovenkamertje. Het wordt het kind. En daarna draagt hij het kind naar beneden om het terug te geven. Zij krijgt haar zoon die ze afgegeven heeft terug. Zo beleeft zij haar Genesis 22.

In een paar regels alles over ‘niets en nergens’ (dood) en ‘alles’ (verrijzenis). Droogte, ziekte en dood - ze blijken geen greep te hebben op Elia. Tussen omhooggaan en afdalen wordt het geheim van dood en leven gewogen. Er is in Elia iemand die de band van het leven legt tussen een vrouw (het volk, de volkeren) en haar zoon (toekomst, leven).

En even mag je de middellaar in zijn hart zien: Laat je haar die goed is voor mij het leed zien van ‘er is geen toekomst, geen leven meer’! Elia durft blijkbaar God aan. En het kind krijgt zijn ziel, zijn consistentie, zijn zin en samenhang terug. (Zie ook Lukas 7,15). En heel het verhaal; blijkt erop uit te zijn, dat de vrouw niet zegt:’Gelukkig’ of ‘Dank je wel’, maar: Nu weet ik dat je een godsman bent. Gods woord in jouw mond is een daad van genegenheid.

Dit alles speelde zich, terwijl Achab op het hoofdpaneel koning is, ergens op een zijpaneel af. Nu komt de grote wereld weer opzetten. Elia moet de geborgenheid van de schuilplaats verlaten. We zullen zien tot welke waanzin drie jaar geen regen geleid heeft.

 

 

Water voor de dieren

18:1          

En het geschiedt: na vele dagen.

En het het woord van de Heer komt tot Elijahoe in het derde jaar:

Ga laat je zien aan Achab.

Regen zal ik geven op het land.

 2 En Elijahoe gaat om zich aan Achab te laten zien.

De honger nu is sterk in Samaria.

3 Achab roept Obadja die over het huis gaat.

Obadja is er een die de Heer zeer vreest.

4 En het geschiedt, wanneer Izébel de profeten van de Heer afsnijdt:

Obadja neemt honderd profeten en verbergt hen,

vijftig bij vijftig, in een grot.

Hij voedde hen met brood en water.

5 Achab zegt tot Obadja:

Ga door het land naar alle waterbronnen en naar alle beken.

Misschien zullen wij gras vinden en kunnen wij paarden en muildieren laten leven

en hoeven we geen deel van het vee af te maken.

6 Zij verdelen onder elkaar het land om erin rond te trekken.

Achab gaat zijn weg op zijn eentje en Obadja gaat een andere weg op zijn eentje.

 

We komen terug in het hoofdpaneel: de wereld van Achab. Izébel blijkt daar huis te houden. Ze vervolgt de profeten. Maar aandacht wordt weer gevraagd voor een zijpaneel. Obadja, zeg 'de ceremoniemeester' of 'chef van het protocol', - wij kennen hem nog niet - neemt het op voor de profeten. Hij verbergt hen, voedt hen. Hij speelt zijn partij zoals eerder voor Elia de raven Elia, of, nog eerder, God het volk in de woestijn. Obadja > ebed, knecht van Ja, G-d.

Izébel heeft geen probleem met de droogte. De koning gaat het op een merkwaardige manier ter harte. Hij zal met zijn meesterknecht gras gaan zoeken voor de dieren. Voor de mensen - met de vervolging van de profeten - is er naar het zich laat aanzien, in zijn denkraam nog geen probleem. Ieder gaat zijn eigen weg. Ieder kan dus iets anders tegenkomen. Is dat van belang?

 

 

Obadja en Elia

1 Kon 18,7

En het geschiedt: Obadja op zijn weg.

 Zie, Elijahoe komt hem tegemoet.

Hij herkent hem, werpt zich op zijn aangezicht en zegt:

Ben jij daar, mijn heer Elijahoe? 9

Hij zegt tot hem:

Ik ja, ga, zeg tot je heer: Elijahoe is er. 9

Hij zegt:

Waarin heb ik gefaald, dat jij je knecht geeft in de hand van Achab om mij te doden? 10

 Zo waar de Heer, je God, leeft,

er is geen volk of koninkrijk, waar mijn heer niet naar jou heeft laten zoeken.

En zegt men: hij is er niet, dan laat hij dat koninkrijk of dat volk zweren, dat men jou niet kan vinden. 11 

En nu zegt jij: ga heen, zeg tot je heer: Elia is er. 12

Nu moet het eens gebeuren, terwijl ik van je weg ga, dat de Geest van de Heer je wegneemt,

ik weet niet waarheen.

Als ik dan aan Achab bericht breng en hij vindt je niet! Hij zal mij doden, terwijl je knecht nog wel van zijn jeugd af de Heer vreest. 13 

Is het mijn heer niet meegedeeld, wat ik gedaan heb, toen Izebel de profeten van de Heer doodde?

Toen heb ik van de profeten van de Heer honderd man verborgen, vijftig bij vijftig in een grot.

Ik heb hen met brood en water verzorgd. 14 

Hoe kunt je dan nu zeggen:

Ga heen, zeg tot je heer: ‘Elijahoe is er’?

Hij zal mij doden. 15 

Elijahoe: Zo waar de Heer der heerscharen leeft

in wiens dienst ik sta:

vandaag zal ik mij aan hem laten zien.

 

Het tafereel op het zijpaneel trekt tijd uit voor een geheel intermezzo. Meer licht valt op Obadja. Nauwelijks op weg vindt hij Elia. Hij kent hem en wordt meteen door Elia in dienst genomen.

Maar Obadja is daar niet blij mee. Zo te leven is te riskant - ook voor iemand die risico's durft lopen. Stel je voor dat je sterft terwijl ik wegga om de koning te zeggen wat jij mij zegt! Maar Elia's verzekering voldoet. Hij gaat.

 

 

Götterdämmerung

 

1Kon 18,16

Obadja gaat om Achab te ontmoeten. Hij bericht hem

en Achab gaat om Elijahoe te ontmoeten. 17

En het geschiedt: wanneer Achab Elijahoe ontmoet zegt Achab tot hem:

Ben jij degene die Jisraeel ontwricht? 18

Hij zegt: Ik heb Jisraeel niet ontwricht, 

maar jij en het huis van je vader

want jullie minachten de  geboden van de Heer

en jullie zijn achter de Baäls aangelopen. 19

Nu dan, zend en verzamel heel Jisraeel tot mij naar de berg Carmel,

ook de vierhonderd vijftig profeten van de Baäl

en de vierhonderd profeten van de Asjera, die eten van de tafel van Izébel. 20

Achab zendt naar al de kinderen van Jisraeel en

verzamelt de profeten naar de berg Carmel. 21

Elijahoe nadert tot het hele volk.

Hij zegt: Hoelang zullen jullie hinken op twee standpunten?

Wanneer de Heer God is, volgt hem na;

maar wanneer het de Baäl is, volgt hem na.

Het volk antwoordt hem niet een woord. 22

Elijahoe zegt het volk:

Ik ben overgebleven als profeet van de Heer,

maar de profeten van de Baäl zijn vierhonderd vijftig man. 23

Laat men ons twee stieren geven;

laten zij voor zich de ene stier kiezen,

die aan stukken hakken en op het hout leggen, maar geen vuur daarbij aansteken.

Ik zal de andere stier bereiden,

op het hout leggen en ook geen vuur daarbij aansteken. 24 

Roepen jullie dan de naam van jullie god aan.

Ik zal de naam van de Heer aanroepen.

En het zal geschieden:

De God die met vuur zal antwoorden, die zal God zijn.

En het gehele volk antwoordt: Dat is een goed woord.

 

Elia laat zich aan Achab zien. Zo luidt de opdracht (18,1). Zo gaat hij (18,2) en daartoe is Obadja in dienst genomen (18,15).

De koning heeft het gauw gezien. Hij weet precies waar de ontwrichting vandaan komt. Elia! Maar verraadt zijn spraak hem niet? Waarom begint hij als eerste te praten? De inhoud van zijn vraag is correct. Het gaat om 'ontwrichten', het 'gewricht', waar alles om draait, uit zijn voegen halen. De diagnose is juist. Alleen het onderwerp! Elia neemt de woorden over, past het onderwerp aan: het huis van jouw vader, jij!

Jij tegenover Jij. Wie doorbreekt de patstelling? Het klinkt als een uitdaging. Breng heel het volk op de been en laat de Carmel het toneel zijn. Het zal een proces worden. De gemeenschap zal bijeenkomen uit de wortel van de ontwrichting aan te wijzen en uit te rukken. De koning treedt terug. Het volk zal rechter zijn.

Elia wendt zich tot het volk. Op zijn vraag (‘Hoe lang nog blijven jullie hinkelen op twee meningen die volstrekt tegenover elkaar staan?’) antwoorden zij niet. Elia zit toch ook in de beklaagdenbank. Elia heeft een voorstel. Er zal een offer gebracht worden. En het offer zal zelf aanwijzen waar de ontwrichting vandaan komt. Het volk billijkt dit woord.

 

1Kon 18,25

Elijahoe zegt tot de profeten van de Baäl:

Kiest voor jullie een stier.

Bereidt hem eerst, want jullie zijn met velen.

Roept dan de naam van jullie god aan, maar brengt geen vuur aan. 26

Zij nemen de stier die hij hun geeft, bereiden hem,

roepen de naam van de Baäl van de ochtend tot de middag, zeggend:

Baäl, antwoord ons!

Maar er is geen stem, geen antwoord.

En ze hinken op het altaar dat zij gemaakt hebben. 27

Het is middag. Elijahoe bespot hen.

Hij zegt: Roept met grote stem,

want god, hij is uit. Hij is afwezig, of hij is op weg;

of misschien slaapt hij en moet hij gewekt worden. 28

Zij roepen met grote stem

en maken zich overeenkomstig hun gewoonte insnijdingen met zwaarden en speren.

En het bloed stroomt eruit over hen. 29

De middag gaat voorbij en zij profeteren tot tegen het brengen van het avondoffer.

Maar er is geen stem, er is geen antwoord, er is niemand die er acht op slaat.

 

Welke god is God? Dat is de inzet van het rechtsgeding. Hun naïveteit is grenzeloos. Het offer wordt geslacht en zij hinken met zijn allen op de offerplaats. Maar het is het hinken van kreupelen, ontwrichten. ‘De god van jullie vruchtbaarheid en leven doet misschien zijn winterslaap. Misschien moet je hem wekken met je sacre du printemps opdat het weer een goed jaar zal zijn! Zij verminken zich (tegen de omschrijvingen van de tora in - Leviticus 19,28; 21,5; Deuteronomium 14,1) om als het ware het lijden van de droge aarde te in een pantomime zichtbaar te maken en sympathie van de hemel af te smeken. Magie en mythe zijn stom. Hun gedoe helpt niet. Tot de tijd van het avondoffer - daarmee komt de tijd van de liturgie in de Tempel ter sprake - een oor aan een pagina die het omslaan mogelijk gemakkelijk of gemakkelijk mogelijk maakt.

 

1Kon 18,30

Elijahoe zegt tot het hele volk:

Nadert tot mij.

Het hele volk nadert hem.

Hij herstelt het verwoeste altaar van de Heer. 31

Elijahoe neemt twaalf stenen overeenkomstig het getal van de stammen der zonen van Jakob tot wie het woord van de Heer was, zeggend: Jisraeel zal je naam zijn. 32

Hij bouwt met de stenen een altaar in de naam van de Heer.

Rondom het altaar maakt hij een gleuf twee maten zaad groot. 33

Hij schikt het hout,

hakt de stier in stukken en legt die op het hout. 34

Hij zegt:

Vult vier kruiken water en giet ze over het brandoffer en over het hout.

En hij zegt: doet het de tweede keer.

En zij doen het de tweede keer.

En hij zegt: Doet het een derde keer. En zij doen het de derde keer. 35

Het water loopt rond het altaar.

Ook de gleuf vult hij met water. 36

En het geschiedt op de tijd van het brengen van het avondoffer:

de profeet Elijahoe komt naar voren.

Hij zegt:

Heer God van Avraham, Jitschaak en Jisraeel –

laat vandaag geweten zijn:

Jij bent God in Jisraeel en ik ben je knecht.

Op jouw bevel doe ik al deze woorden. 37

Antwoord mij Heer, antwoord mij, opdat dit volk moge weten dat jij Heer, God bent,

en dat jij hun hart weer terugbuigt. 38

Het vuur van de Heer valt en verteert het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde,

en likt het water in de gleuf op. 39

Het gehele volk ziet het.

Het werpt zich op zijn aangezicht en zegt:

De Heer, hij is God!

De Heer, hij is God! 40

En Elijahoe zegt hen:

Grijpt de profeten van de Baäl.

Laat niemand van hen ontkomen.

Zij grijpen hen, en Elijahoe doet hen afdalen naar de beek Kison en laat hen daar slachten.

 

Elia vraagt het 'hele volk' zich met hem te identificeren. Hij heelt het altaar. Twaalf stenen naar het getal van de stammen (vgl Exodus 24,4; Jozua 3,12.6-7). Twaalf stenen visualiseren wat (in het rijk van de tien stammen) vergeten en betekenisloos geworden blijkt. Een gleuf voor twee maten zaad omgrenst het altaar. Drie keer worden er vier kruiken water uitgegoten: 12. Als (Abraham Genesis 12,8) Mozes (Exodus 17,15) roept Elia de naam van de Heer, de God van Abraham, Isaak en Jacob/Israël (vgl Exodus 3,6.15.16) aan. Het vergeten verleden wordt gemobiliseerd, verhalen is namen samengevat.

Terstond antwoordt de hemel. Eerst is er niet de verwachte regen maar het vuur (Vgl Leviticus 9,24). Het neemt het offer op. God hoort, hij is aanspreekbaar, doorbreekt de continuïteit van het voor de hand liggende. Waar Baäl zelfs het droge offer niet aan kan houdt het in water verdronken offer hem niet tegen.

Het volk ziet. Het herinnert zich wat blijkbaar vergeten verleden was. Ze roepen Jahoe hoe ha-Elohiem. Vgl Eli, God van mij (i) is Jahoe, - afkorting van de naam die niet uitgesproken wordt, maar woord ook op de lippen van de joodse mens die sterven gaat. Het slachten van het offer rijmt op het slachten van de ontwrichting. Daarmee wordt het abces van de ontwrichting weggenomen. Geen klacht klinkt, geen vlucht wordt geprobeerd.

 

 

 

Wanneer de regen weer komt

1Kon 18,41

Elijahoe zegt tot Achab:

Ga omhoog,

eet en drink, want daar is de stem van een overvloed regen. 42

Achab gaat omhoog,

eet en drinkt.

Elijahoe gaat omhoog naar de hoogte van de Carmel.

Hij buigt zich naar de grond, legt zijn aangezicht tussen zijn knieën. 43

Hij zegt tegen zijn jongen:

Ga toch omhoog,

zie naar de weg van de zee.

Hij gaat omhoog en ziet.

Hij zegt:

Er is niets.

Hij zegt:

Keer zeven keer terug. 44

En het geschiedt: bij de zevende maal zegt hij:

Zie, een wolk, klein als palm van een hand stijgt op uit de zee.

Hij zegt:

Ga omhoog en zeg aan Achab:

Span in en daal af.

Laat de regen je niet ophouden. 45

En het geschiedt: in een oogwenk wordt de hemel zwart van wolken en wind,

en er is een grote regen.

Achab rijdt zijn wagen.

Hij gaat naar Jizreel. 46

De hand van de Heren is over Elijahoe.

Hij omgordt zijn lendenen holt voor het aangezicht Achab uit tot naar de toegang richting Jizreel.

 

Het proces is afgelopen. De verhoudingen zijn weer hersteld. Het zal weer (zoals al aangekondigd in 18,1) gaan regenen. Achab, weer te voorschijn gekomen, krijgt te horen wat er gebeuren zal. Daarom moet hij eten en drinken. Elia 's houding is zijn woord (vgl 17,1). Daarmee geeft hij zich opdat er regen zal zijn. Zijn knecht - hier voor het eerst - moet opstijgen om te zien. De zevende keer is er het kleine wolkje opstijgend uit zee, zo klein als een handpalm. Als een heraut rent Elia voor Achab uit. Hun weg is èèn weg, dezelfde weg. Het woord van Elia heeft een nieuw begin gemaakt. Maar is het een nieuw begin of lijkt het alleen maar zo? Dat zal nog blijken.

           

Naar de Sinaï

1Kon 19,1

En Achab vertelt Izébel alles wat Elijahoe gedaan heeft,

en alles betreffende het slaan van de profeten met het zwaard. 2

Izébel zendt een bode tot Elijahoe zeggend:

Zo moge de god doen,

zo moge hij eraan toevoegen,

als ik morgen om deze tijd jouw ziel zal doen zoals de ziel van een van hen. 3

Hij ziet het,

hij staat op en gaat voor zijn ziel.

Hij komt in Beërsjeba, dat tot Juda behoort.

Hij laat daar zijn jongen achter. 4

Hijzelf gaat de woestijn in, een dagreis ver.

Hij komt en gaat zitten onder een bremstruik.

Hij vraagt voor zijn ziel te mogen sterven.

Hij zegt:

Het is genoeg!

Jij Heer, neem mijn ziel,

want beter dan mijn vaderen ben ik niet. 5

Hij gaat liggen

en slaapt in onder een bremstruik.

En zie, een engel raakt hem aan.

Hij zegt hem: Sta op, eet. 6

Hij kijkt en zie, daar,

aan zijn hoofdeinde, een koek op gloeiende stenen gebakken en een kruik water.

Hij eet en drinkt en legt zich weer neer. 7

En een engel van de Heer komt voor de tweede keer.

Hij raakt hem aan en zegt: Sta op, eet, want de reis is voor jou te ver. 8

Hij staat op, eet en drinkt en gaat met de kracht van dit voedsel veertig dagen en veertig nachten tot aan de berg Gods, de Choreev.

 

De strijd van Baäl tegen de God van Elia gaat verder. Huisje, boompje, beestje: het begint gewoon. Achab vertelt alles wat Elia gedaan heeft aan zijn bloem Izébel, met name hetgeen de Baäls-profeten overkomen is. Terstond gaat er bericht van haar aan Elia: nog voor de avond ben jij als zij. Die boodschap komt over. Zelfs: hij ziet het. Alsof hij voor zich ziet hetgeen te gebeuren staat.

Elia verdwijnt. Waar moet hij heen? Waar kan hij heen? Elijahoe gaat terug de Schriften in: naar Beërsjeva van Abraham en verder a.h.w., terug naar de oorsprong van het verbond, de Berg Choreev/Horeb - de naam van de Sinaï vòor het verbond (Ex 3). Maar daarheen gaat Elia niet op eigen initiatief. De stem zal hem brengen.

            Elia, zonder knecht, zoekt zijn verblijf in de eenzaamheid bij een brem. Alles lijkt tevergeefs: hij wil enkel nog sterven. Het is teveel. De slaap is voor hem als de dood. Dan vindt de bode/engel van Izébel het tegendeel: een bode/engel van de Heer raakt hem aan, God bij wijze van spreken. ‘Sta op en eet’. Er blijkt voedsel te zijn.  En het gebeurt nog eens. Was het Elia ‘veel’, nu zou de weg die hij te gaan heeft hem te ‘veel’ zijn. Veertig dagen en nachten duurt de reis.

 

Bij de grot

1Kon 19,9

Hij komt daar bij een grot en gaat daarin overnachten.

En zie: het woord van de Heer komt tot hem en zegt hem:

Wat doe jij hier, Elijahoe? 10

Hij zegt: Ik heb zeer geijverd voor de Heer de God van de heerscharent.

 Want de zonen van Jisrael hebben jouw verbond verlaten.

Ze hebben je altaren afgebroken en je profeten geslagen met het zwaard.

 Ik ben alleen gebleven

en zij vragen mijn ziel om hem weg te nemen. 11

En hij zegt:

Ga naar buiten

en ga op de berg staan voor het aangezicht van de Heer.

En zie, de Heer gaat voorbij.

Er is een grote en sterke wind die bergen verscheurt en rotsen verbrijzelt die voor de Heer uitgaat.

In de wind is de Heer niet.

En na de wind een aardbeving.

In de aardbeving is de Heer niet. 12

En na de aardbeving een vuur.

In het vuur is de Heer niet.

En na het vuur is er de stem van een dunne stilte. 13

Zodra Elijahoe dit hoort windt hij zijn mantel om zijn aangezicht.

Hij gaat naar buiten

en blijft in de ingang van de grot staan.

En zie: tot hem komt een stem.

Zij zegt: Wat doe jij hier, Elijahoe? 14

Hij zegt: Ik heb zeer geijverd voor de Heer, de God de heerscharen

want de kinderen van Jisraeel hebben jouw verbond verlaten,

jouw altaren afgebroken en je profeten met het zwaard gedood.

Ik ben alleen gebleven

en zij vragen mijn ziel om hem weg te nemen.    15

En de Heer zegt tot hem:

Ga, keer terug op je weg naar de woestijn van Damasjek.

Je komt en je zalft Chadzaeel tot koning over Aram. 16

Jehu de zoon van Nimsji zul je zalven tot koning over Jisraeel;

en Elisa de zoon van Safat uit Aveel‑m'chola zult je zalven tot profeet in jouw plaats. 17

En het zal geschieden:

wie aan het zwaard van Chadzaeel ontkomt, hem zal Jehu doden;

en wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden. 18

Ik zal in Jisraeel zevenduizend overlaten,

alle knieen die zich niet gebogen hebben voor de Baäl,

en elke mond die hem niet gekust heeft.

 

‘Wat doe je hier, Elia?’ Na de ontmoeting met Achab, na de ontmoeting met Izébel, nu de ontmoeting met God. Hoe gaat dat? Welke woorden meent de Schrift in te mogen zetten wanneer het gaat over zoiets particuliers als de ontmoeting met God?

Het podium van de tekst is in rep en roer. Heel het natuurlijk pandemonium wordt gemobiliseerd. Meer steeds is het God niet. Niet in de storm die rotsen scheurt en bergen verpulverd. Niet in de aardbeving, niet in het vuur is God. Uiteindelijk is er de stem van de dunne stilte - fragieler kan het niet. Niet het grote vertoon[iii] maar in de stem van de dunne stilte. Die stem spreekt tot hem: Wat doe je hier, Elia?

Zeer heb ik geijverd voor de Heer der heerscharen is het visitekaartje van Elia. Daarmee is zijn leven getekend, daarmee ook is dit leven het tegengestelde van wat het land te zien geeft: Het verbond verbroken, Uw altaren verwoest, uw profeten gedood. Alleen ben ik overgebleven. Maar God zal deze kwijnende vlaspit niet doven. Elia krijgt een nieuwe zending. Naar de woestijn van Damascus, ten noord-oosten van Galilea. Daar begint een nieuw koningschap tegen Israël - na Chazaeel zullen de Assyriërs komen. In Israël zal een nieuwe koning komen - exit Achab en Izébel. En uiteindelijk zal er ook een nieuwe profeet komen, Elisa. Er zal een immense zuivering staat voor de deur. Slechts 7000 blijven er over, maar die hebben niet gedanst voor Baäl, die hebben de afgoden niet gekust. Direct heeft de tekst aandacht voor Elisa.

 

1Kon 19,19

En hij gaat vandaar en hij vindt Elisa de zoon van Safat.

Hij is aan het ploegen.

 Twaalf koppels ossen gaan voor zijn aangezicht uit.

 Zelf is hij bij het twaalfde.

Elijahoe gaat hem voorbij, werpt hem zijn mantel toe. 20

Hij laat de ossen achter en rent achter Elijahoe aan.

Hij zegt:

Laat mij toch mijn vader en mijn moeder kussen, dan wil ik je volgen.

Hij zegt tot hem:

Ga, keer terug,

want wat heb ik je gedaan? 21

Hij keert van achter hem terug,

neemt het juk van de ossen, slacht ze,

kookt ze op het ploeghout van de ossen.

Het vlees geeft hij aan het volk, en zij eten.

En hij staat op.

Hij volgt achter Elijahoe en is hem tot dienaar.

 

Elisa is op het veld. Het klinkt als bij de roeping van Sja-oel/Saul wanneer hij Jabesj gaat redden (1 Samuel 11,5). Elf span ossen trekken voorbij voordat het oog van de verteller Elisa opmerkt. Dat dralen blijkt bij Elisa te horen. Hij wil eerst terug naar zijn vader en moeder. Maar wie heeft gezegd dat hij mee zou moeten? Al het oude wordt daarop verdeeld (‘en geef het aan de armen’ - Lukas 18,22). Hij staat op om Elia te volgen.

 

Om een wijngaard

Het verhaal over Naboth en zijn wijngaard is nauwelijks bekend. Naboth blijkt in het verhaal trouw aan het erfdeel van zijn vaderen. Achab die zijn zin nog niet durft door te drijven krijgt een zetje van Izebel. Bloed vloeit en zal vloeien. het verhaal legt zichzelf uit.

 

1 Koningen 21:1

Hierna gebeurt het volgende.

 De Jizreeliet Nabot heeft een wijngaard, te Jizreel

gelegen naast het  paleis van Achab, de koning van Samaria. 2

En Achab spreekt tot Nabot:

Geef mij toch je wijngaard, opdat hij mij tot moestuin kan zijn,

want hij ligt vlak naast mijn huis;

dan zal ik je een betere wijngaard daarvoor in de plaats geven,

of, indien je dat liever hebt, wil ik je het geld van de koopprijs geven. 3

Maar Nabot zegt tot Achab:

Daarvoor beware mij de Heer,

dat ik de erfenis van mijn vaderen aan jou zou geven. 4

Dan komt Achab in zijn huis, verongelijkt en boos

over het woord dat de Jizreeliet Nabot tot hem gesproken heeft,

namelijk dat hij gezegd heeft:

Ik zal jou de erfenis van mijn vaderen niet geven.

En hij legde zich neer op zijn bed.

Hij keert zijn gezicht om en wil niets eten. 5

Daarop komt zijn vrouw Izebel bij hem en spreekt tot hem:

Waarom ben jij zo verongelijkt dat je niets eten wilt? 6

Dan spreekt hij tot haar:

Ik heb met de Jizreeliet Nabot gesproken en hem gezegd:

geef mij toch je wijngaard voor geld,

of, indien je dat liever hebt, wil ik je er een wijngaard voor in de plaats geven.

Maar hij zegt:

ik geef je mijn wijngaard niet. 7

Daarop zegt zijn vrouw Izebel tot hem:

Jij moet eens doen als je koning bent en je macht uitoefenen over Israel!

Sta op en eet, laat uw hart vrolijk zijn;

ik zal je de wijngaard van de Jizreeliet Nabot geven. 8

Dan schrijft zij brieven in naam van Achab,

verzegelt die met zijn zegel

 en zendt de brieven aan de oudsten en de edelen, die bij Nabot in zijn stad wonen. 9

In die brieven schrijft  zij als volgt:

Roept een vasten uit

en zet Nabot op de eerste plaats van het volk. 10

Zet voorts twee mannen tegenover hem,

nietswaar­dige lieden,

die aldus van hem moeten getuigen:

gij hebt God en de koning vaarwel gezegd;

voert hem dan naar buiten en stenigt hem, zodat hij sterft. 11

De mannen van zijn stad, de oudsten en de edelen, die in zijn stad woonden, doen zoals Izebel hun heeft opgedragen, zoals geschreven staat in de brieven die zij hun gezonden heeft. 12

Zij roepen een vasten uit en zij zetten Nabot op de eerste plaats van het volk. 13

Daarop komen de twee mannen, nietswaar­dige lieden.

Ze gaan tegenover hem zitten,

en deze nietswaardige lieden getuigen van Nabot ten overstaan van het volk aldus:

Nabot heeft God en de koning vaarwel gezegd.

Dan  voeren zij hem buiten de stad

en wierpen stenen op hem, zodat hij stierf. 14

Vervolgens zenden zij aan Izebel bericht:

Nabot is gestenigd, hij is dood. 15

Zodra Izebel hoort, dat Nabot gestenigd en dood is, zegt Izebel tot Achab:

Sta op,

neem de wijngaard van de Jizreeliet Nabot in bezit, die hij weigerde jou voor geld te geven, want Nabot is niet meer in leven, maar hij is dood. 16

Zodra Achab hoort, dat Nabot dood is,

staat hij op om naar de wijngaard van de Jizreeliet Nabot te gaan

 en die in bezit te nemen. 17

Dan komt het woord van de Heer tot de Tisbiet Elijahoe: 18

Maak u gereed,

ga Achab, de koning van Israel, die te Samaria woont, tegemoet;

zie, hij is in de wijngaard van Nabot.

Hij is daarheen gegaan om die in bezit te nemen. 19

Dan zult gij tot hem spreken:

zo zegt de Heer: jij moordt en jij neemt ook in bezit?

Voorts zult gij tot hem spreken:

zo zegt de Heer:

op de plaats waar de honden het bloed van Nabot opgelikt hebben,

zullen de honden ook jouw bloed oplikken. 20

Dan zegt Achab tot Elijahoe:

Hebt gij mij gevonden, mijn vijand?

 Daarop zegt hij:

Ik heb u gevonden

omdat jij jezelf verkocht hebt om te doen wat kwaad is in de ogen van de Heer. 21

Zie,

Ik doe onheil over je komen

en Ik zal je wegvegen

en Ik zal van Achab allen van het mannelijk geslacht uitroeien,

van hoog tot laag in Israël. 22

Dan zal Ik uw huis gelijk maken aan dat van Jerobeam, de zoon van Nebat,

en aan dat van Basa, de zoon van Achia, want jij hebt ergernis  verwekt, en daardoorheb je Jisraeel doen afdwalen. 23

En ook over Izebel heeft de Heer gesproken:

de honden zullen Izebel verslinden aan de voorwal van Jizreel. 24

Wie van Achab in de stad sterft, die zullen de honden verslinden,

en wie op het veld sterft, die zal het gevogelte des hemels verslinden. 25

Nooit is er iemand geweest, die zich zo verkocht heeft als Achab

om te doen wat kwaad is in de ogen van de Heer,

daartoe aangezet door zijn vrouw Izebel. 26

Ja, hij handelt  zeer gruwelijk.

Hij loopt de afgoden achterna,

precies zoals de Amorieten deden, die de Here voor het aangezicht van Jisraeel verdreven heeft. 27

Zodra Achab deze woorden hoort, scheurt hij zijn kleren.

Hij doet een rouwgewaad om zijn lichaam en vast;

ja, hij legt zich in rouwgewaad te ruste en liep zonder geluid te maken. 28

Dan komt het woord van de Heer tot de Tisbiet Elijahoe: 29

 Hebt gij gezien, dat Achab zich voor mij klein maakt?

Omdat hij zich voor mij klein maakt, zal Ik het onheil in zijn dagen niet doen komen;

in de dagen van zijn zoon zal Ik het onheil over zijn huis doen komen.

 



     [i]"Rein/onrein", d.w.z. verbonden met, delend in het leven van de gemeenschap. Een rein hart is derhalve een "hart" dat zich richt op de gemeenschap.

     [ii]"Hart": de mens in zijn gericht zijn op. Denk aan "Waar uw schat is, daar is ook uw hart"(Luk 12,34).

     [iii]Als zodanig ook gedocumenteerd bij de Godsontmoeting. De grote stromwind bij de Uittocht (Ex 14,21; 15,8.10). De aardbeving bij de openbaring op de Sinaï (Ex 19,18). Het vuur bij de openbaring aan Mozes (Ex 19,18).