|
Hogeschool IPABO Amsterdam/Alkmaar
Elijahoe/Elia,
de vader van de profeten 1Koningen
16,29- 2Koningen 2 een synopsis Cursief
weergegeven teksten zijn citaten A.
In de verhalen van en over Jezus wordt Elia 17 keer genoemd.
Johannes de Doper ziet men
aan voor Elia. In het verhaal over de gedaanteverandering op "de
berg in de eenzaamheid" spreekt Jezus met Mozes en Elia. Wanneer
Jezus sterft menen de omstanders dat hij Elia roept. Wie is Elia?
B Blader in een gangbare bijbel vanuit het zogenoemde Nieuwe
Testament terug naar het gedeelte dat we zo gemakkelijk Oude Testament
noemen. De eerste die we achter in het Oude Boek tegenkomen is Elia.
Zijn naam staat in de gangbare bijbeluitgaven in de laatste regels
van de TeNaCh. Daar geeft de tekst als volgt te lezen: Elia
zal komen om de harten van de vaderen te bekeren tot de kinderen wanneer
‘de geduchte dag van de Heer’ gekomen is. C De
paasmaaltijd wordt in de bijbelse traditie gevierd in de huiselijke
kring. Wie kan nodigt gasten uit. De paasviering heet ‘seider’ of
‘seder’. Het woord betekent ‘volgorde’. Alles wordt in een bepaalde
volgorde gedaan. De maaltijd wordt op gezette plaatsen onderbroken
door het lezen en zingen van de haggada, de vertelling. Het verhaal:
"Wij waren slaven in Egypte ..." staat centraal. het is
de les van de avond van Pesach. Een
stoel aan tafel is zeer versierd. Dat is de stoel van Elia. Er staat
ook een feestelijke beker gevuld tot de rand met wijn: de beker van
Elia. Aan
het einde van de paasmaaltijd gaat iemand van het gezelschap buiten
kijken of Elia misschien komt. Want als de Mesjiach komt, dan komt
eerst Elia. En Elia komt tijdens het feest van de bevrijding. Vergeet
bij de verhalen over Elia niet: we hebben hier niet te maken met een
‘historisch verslag’. De bijbelse traditie kent geen historische boeken.
Van onze zin voor en interpretatie van geschiedenis is in die dagen
geen sprake. 1Koningen hoort bij de (vroegere) Nevieiem/profeten.
Vanuit de Ballingschap wordt teruggekeken: hoe is het zo ver kunnen
komen? De profeten leggen Mozes uit. Als je uit
de slavernij bevrijd bent, waar moet je op letten. Wat staat boven
alles? Waarvoor ga je niet op of door de knieën? Spelend met of peinzend
over die vraag komen we in Het Boek Van Alle Verhalen bij Elia. Wat
heeft Elia bij te dragen in het begrijpen van wat onverbiddelijk is? Achab & BaälElia treffen we aan in het decor waarin Achab voor
koning speelt. Daar staat hij, Elia, verlaten, verloren. Alle verhalen
over David en Salomo zijn allang verteld. Het Rijk van David is niet
meer. Verdeeldheid is troef. Jerusalem is nog alleen de hoofdstad
van het Zuidrijk, van Judea. In het Noorden is Samaria de hoofdstad
geworden. Het Noordrijk is het gebied van de tien stammen. (In de
profeten wordt het Noordrijk ook Israël genoemd: Israël en Juda).
Daar, hoog op de stevige heuvel die Samaria draagt gaat het snel en gemakkelijk
bergaf. Het dieptepunt is koning Achab. ‘Achab de zoon van Omri’.
Drie keer klinkt het dreigend. Geen haar beter, alleen maar nog erger
dan zijn vader. In zijn dagen
herbouwt men ten koste van de kinderen (de eerstgeborene
en de jongste worden genoemd) Jericho.
Jericho (b)lijkt in de bijbelse literatuur – de tegenvoeter van Jerusalem:
wezenlijk ongastvrij. Anti-emancipatorisch.
Jericho is na de Tora in het
Boek Jozua/Jèsoes de eerste stad. Ze ligt net over de rand van de
woestijn, aan de overzijde van de Jordaan (voor wie uit het hedendaagse
Jordanië komt). In het Exodus-complex is Jericho de laatste tegenstand
voordat het ‘leven in het land dat de beloften dragen’ mogelijk wordt.
Sinds Jozua 6,26 is Jericho verwoest - om nooit meer herbouwd te worden. 1 Kon 16,29 29 En Achab de zoon van Omri
is koning over Jisraeel in het achtendertigste jaar van Asa de koning
van Juda. En Achab de zoon van Omri
is koning in Samaria tweeëntwintig jaar over Israel. 30 En Achab de zoon van Omri
doet wat kwaad is in de ogen van de Heer, meer dan allen die voor
hem geweest zijn. Maar hij neem tot vrouw Izébel de dochter van EtBaäl,
de koning van de Sidoniërs, en hij gaat de Baäl dienen en zich voor hem neerbuigen.
Wie ‘Achab’
zegt, zegt ‘Baäl’. Baäl
is dé afgod. Je moet daar niet te eenvoudig over denken. Je hebt van
die mensen die geloven dat het in de sterren geschreven staat wat
er gebeuren gaat en zo. Maar het is veel intenser en allesomvattender.
Baäl staat voor alles waar het Achab om draait: de bestaande (gevestigde
wan-) orde waar hij (hij?) de macht heeft en waarin hij alles naar
zijn hand kan zetten. Hij handhaaft wat vandaag de dag gezond verstand heet, ieder voor zich en God voor
ons allen. Baäl
is godsdienstwetenschappelijk gezien, de Kanaänitische vruchtbaarheidsgod.
Deze God beheerst het land voordat er van Exodus en Intocht sprake
is. Baäl is de spil in ‘leven in het land volgens de orde van de natuur’
waar het bloed kruipt als het niet gaan kan. Wat natuurlijk is, redelijk,
waar je begrip voor moet opbrengen ('moet kunnen'), naar het model
van ‘iedereen wil wel eens’ ik alles veel meer dan jij. De wereld
en het leven daarin is in feite als een gesloten systeem. ‘Wie A zegt
moet B zeggen’. Denk aan: ‘Het kan nooit beter worden dan het nu is’
of 'Er verandert nooit wat!"
Baäl kun je voor het gemak best vertalen met BAAS. Big Boss, big brother watching
you. Baäl doet voor je wat
hij kan: macht, gezag, aanzien - leuke dingen voor de mensen die de
moeite waard zijn. De rest is hoogstens decor. Achab en Baäl zijn twee handen op een buik. Izébel,
de dochter van Eth-Baäl, de vrouw van Achab is daarvan de bezegeling.
De naam van haar vader betekent: ‘met Baäl’. Haar naam betekent Izébel betekent zoiets als ‘geen prins’.
Daarin kun je de teleurstelling horen. Zij heet: Het is geen jongetje, geen stamhouder - niet iemand die de dynastie
en de bestaande wanorde voortzet. 16:34 In
zijn dagen herbouwt Chiël uit de Betel Jericho. Ten
koste van Abiram, zijn eerstgeborene, grondvest hij het; en
ten koste van Segub zijn jongste, plaatst hij de deuren van haar poorten
– naar
het woord van de Heer gesproken door de dienst van Jozua de zoon van
Nun.
Elia en zijn GodAlle verhalen zijn zinloos geworden. Ze blijken nergens
heen te leiden dan naar de grote ontzetting die je bevangt als je
hoort dat men systematisch kinderen misbruikt. De Pharao steekt zijn
kop op. Kindermoord. Dit is het einde! - enkel om te laten horen dat
dit het einde niet is: Elia komt op, blijkt er zomaar te zijn, zo maar: geen
vader of moeder wordt bij zijn naam genoemd. Hij is als het ware ‘uit
de hemel gevallen’. Wat mag dit voor wonderlijke vogel zijn?
Tegenover Achab komt nu Elia. Wie of wat is hij? Dat gaat het verhaal vertellen. Elia is afkomstig uit Tisbe, een plaatsje in Gilead,
aan de overzijde van de Jordaan, tien km. ten noorden van de Jabok.
De Jabok is de rivier die Jacob overtrekt als hij terug gaat naar
het land van zijn vader (Genesis 34) - een zijrivier van de Jordaan.
De Jordaan doet in het verhaal van zich spreken. Alleen is er nu een
ander riviertje, de Kerith. De Kerith is een rivier die men niet kan lokaliseren. Zij ligt alleen in dit verhaal.
De
naam Elia (hebr. Elijahoe),
betekent: Mijn El(<Elohiem)/God is JHWH, de onuitsprekelijke.
Waar die naam te lezen gegeven wordt hebben joodse mensen het gebruik
van G-d. Dan weet je wie bedoelt wordt, degene wiens naam uit erbied
niet gebruikt wordt. G-d/de Heer, de onuitsprekelijke, de God van
het verbond. Wie is Elia - Elijahoe? Elia is een van die zeldzame figuren uit de bijbelse literatuur
van wie geen vader of moeder bekend zijn. Hij is er zo maar, als zonder
verleden. God weet vanwaar. Wanneer je Elia wilt plaatsen dan zul
je een bijzondere plaats moeten zoeken. Let op de eerste woorden van
Elia: Zo waar de Heer leeft voor wiens aangezicht
ik sta. Daarmee is Elia ten voeten uit getekend. Hij
is de mens die zijn leven op een eigen manier definieert: staan voor
Gods aangezicht. Heel zijn leven is de confrontatie met God aangaan
en daarin blijven staan. Voor Elia is ondanks het koningschap van Achab, de
God van het verbond reëel. Elia weet:
ik sta voor zijn aangezicht - hij kijkt naar mij, heeft oog
voor mij. Niemand weet wat dat betekent. Leven als Elia is leven met
en geheim. Iedere ontmoeting is dan ook ontmoeting met het geheim
van je leven, wat dat ook betekenen moge. Wie weet heeft leven voor Gods aangezicht
iets van het verlangen
dat je vindt in Psalm 51. Schep mij God een rein[i] hart[ii] en vernieuw in mij een goede geest; gooi me niet
weg van voor je aangezicht en neem je heilige geest niet van mij (Ps 51,12-13). Leven voor Gods aangezicht zal veel (wat anderen noemen) ‘onzekerheid’ blijken.
Want: waar kun je je op beroepen als je je op God beroept? Geen regenWat komt Elia doen? Hij komt om te beginnen iets
zeggen. Elia kondigt het einde van de welvaartsmachine aan. De economie
zal vastlopen bij gebrek aan water. Er zal geen regen, geen dauw.
Alleen het woord van hem die staat voor het aangezicht van de Heer
kan daar een einde aan maken. Geen dauw, geen druppel. De woorden gaan terug naar Lev 26,1-5. Regen is voedzaam
voor het land dat leeft in het verbond en het niet probeert te hebben
van zijn eigen selfmade Gods.
Het goede land van het verbond zal zijn vruchten op tijd geven. Nu,
met geen gebrek aan Achab, zal er geen leven meer zijn op het land.
Elia moet gaan schuilen bij de beek Kerith. (‘Een
verbond sluiten’ is het in hebreeuws ‘karat berith.) Die rivier is
‘voor het aangezicht van de Jordaan’. Daarmee komt de overgang van
woestijn naar land binnen het vizier. Binnen
de kortste keren wordt het vanzelfsprekende water in de kleine wereld
van Elia een beeld van het ontbrekende water in het
land van de grote wereld. En wat hem ontbreekt: brood en vlees (let op Ex 16: manna
en kwartels) wordt gebracht door de raven. Raven zijn traditionele
rovers, vagabonden. Als je even niet kijkt hebben ze wat gepikt. Maar
als engelen voorzien zij Elia van wat een mens nodig heeft. Dan breekt
het verhaal weer in: de geschiedenis van Elia moet verder. De weduwe en haar zoon1 Kon 17:8 En het geschiedt: het woord van de Heer tot hem: 19 Sta op, ga naar Tsarefat, dat bij Sidon hoort, en vestig je daar. Zie, ik heb daar een vrouw die weduwe is geboden je te voeden. 10 En hij staat op. Hij gaat naar Tsarefat. Hij komt bij de poort van de stad. Zie, daar is een vrouw die weduwe is bezig stokken
te sprokkelen. Hij roept haar toe en zegt: Haal mij toch een beetje water in een bakje, dat
ik kan drinken. 18
En zij
gaat het halen. Hij roept
haar na en zegt: Breng mij ook een stukje brood in je hand. 19
En zij
zegt: Zo waar
de Heer je God leeft, ik heb
geen broodkoek, enkel een
handje meel in de pot en een beetje olie in de kruik. En zie
mij hier. Ik zoek twee stokken hout. Ik ga mijn huis in om voor mij en mijn zoon
gaan (klaar) maken. We zullen
eten en sterven. 20
Maar Elijahoe
zegt haar: Vrees niet,
ga het thuis (klaar) maken zoals je gezegd hebt. Maar maak
mij daar eerst een kleine koek van en breng mij die hier. Daarna
maak je het voor jou en je zoon. 21
Want zo
zegt de Heer, de God van Jisraeel: Het meel
in de pot zal niet opraken, en de olie in de kruik zal niet ontbreken
tot op
de dag, waarop de Heer regen op het land zal geven. 22
Daarop
gaat zij heen en doet zoals Elijahoe gezegd heeft, en vele dagen eet zij en hij, en haar huis. 16 Het meel
in de pot raakt niet op, en de olie in de kruik ontbreekt niet, naar
het woord van de Heer, dat Hij door de dienst van Elijahoe gesproken
had. Het land heeft geen water meer. Daar horen we niets
over. Ons oog wordt gevraagd voor een tafereel op het zijpaneel. Elia
moet naar Tsarefat bij Sidon. Izébel komt ook uit die contreien, maar
nu vindt het verhaal dar iets geheel anders. Elia zal een vlijtige
vrouw vinden. Zij blijkt ongeveer aan haar einde gekomen te zijn.
Ze raapt het laatste hout voor de laatste hap brood. Eten om te sterven.
Zij is weduwe, een vrouw die het verbond enkel als herinnering kent.
Zo spreekt ze ook: De Heer jouw
God. Geeft zij daarmee niet ook zichzelf en haar ten dode opgeschreven
leven (twee stukken hout!) over? (Zou wat in deze kleine wereld gebeurt een model
kunnen zijn voor de grote wereld? Zou je naar elkaar kunnen luisteren
en kunnen ingaan op de uitnodiging die de ander is? Is er een ander
systeem mogelijk dan dat van Baas boven Baas? een persoonlijke orde?) Zij gaat in op zijn vraag om water. Ze gaat in op
zijn vraag om brood. Ze zegt wat haar situatie is, maar ze laat zich
wijs maken dat eenmaal de eisen van de gastvrijheid vervult er vanzelf
geen gebrek meer zal zijn voor haar en haar huis. Zij die niemand
heeft die het voor haar opneemt, neemt Elia op, luistert naar hem
en doet zoals gezegd. Hun eten (zij en hij en haar huis) is geen toevallig
tafereel. Waartoe wordt het opgezet? De zoon, de dood en het leven17:17 En het geschiedt na deze dingen: de zoon van de vrouw, de meesteres van het huis wordt
ziek; en het geschiedt: zijn ziekte wordt zeer zwaar, zodat
geen adem in hem blijft. 18
En zij
zegt Elijahoe: Wat tussen
mij en jou, man Gods? Ben jij
gekomen naar mij om te gedenken mijn kwaad, en mijn zoon te laten
sterven. 19
En hij
zegt haar: Geef mij
je zoon. Hij neemt
hem uit haar schoot, draagt
hem omhoog naar het bovenvertrek waar hij verblijf houdt, en legt
hem op zijn bed. 20
Hij roept
tot de Heer en zegt: Heer mijn
God! Doe jij
ook de weduwe, bij wie ik als vreemdeling verblijf, het onheil aan,
haar zoon te laten sterven? 21
Hij strekt
zich drie keer uit op het kind en roept tot de Heer en zegt: Heer mijn God! Laat toch terugkeren de ziel
van dit kind in zijn binnenste. 22
En de Heer
hoort naar de stem van Elijahoe, en de ziel
van het kind keert in zijn binnenste terug. Het leeft. 23
En Elijahoe
neemt het kind. Hij doet
het afdalen uit het bovenvertrek naar het huis en geeft
het aan zijn moeder. En Elijahoe
zegt: Zie, je zoon leeft. 24
Daarop
zegt de vrouw tot Elijahoe: Nu weet ik, dat jij een man Gods bent. Het woord van de Heer in jouw mond is waarheid.
Wat wil je nu nog! Die arme
vrouw, door en door goed. Zij ontvangt zeer welwillend de vreemdeling
die zich bij haar op gastvrijheid beroept. Is sinds Genesis 18 het
kind niet de vrucht van de gastvrijheid. Maar hier is het tegenovergestelde
het geval. Het is nog niet gebeurd of haar zoon verwelkt waar je bij
staat. Geen adem. Dood. De moeder en de dode zoon - een pieta. En zij? De vrouw begint niet te schelden. Ze zegt niets over
onrecht. Of ze zegt het wel. Weet ze wat het betekent om geboren te
zijn? Weet ze dat je dan zeker ‘geen adem meer over’ zult hebben?
Ze zegt: ben jij hier bij mij gekomen om mijn kwaad te gedenken. Ze
doet alsof het haar terecht overkomt. Is dat niet droefheid ten top:
Jezelf de schuld geven wanneer het leed je treft? Elia vraagt haar
zoon. Nog is het haar zoon.
Daarna heet hij het. Elia
gaat naar zijn bovenkamertje. Het
wordt het kind. En daarna draagt hij het kind
naar beneden om het terug te geven. Zij krijgt haar zoon die ze afgegeven
heeft terug. Zo beleeft zij haar Genesis 22. In een paar regels alles over ‘niets en nergens’
(dood) en ‘alles’ (verrijzenis). Droogte, ziekte en dood - ze blijken
geen greep te hebben op Elia. Tussen omhooggaan en afdalen wordt het
geheim van dood en leven gewogen. Er is in Elia iemand die de band
van het leven legt tussen een vrouw (het volk, de volkeren) en haar
zoon (toekomst, leven). En even mag je de middellaar in zijn hart zien: Laat
je haar die goed is voor mij het leed zien van ‘er is geen toekomst,
geen leven meer’! Elia durft blijkbaar God aan. En het kind krijgt
zijn ziel, zijn consistentie, zijn zin en samenhang terug. (Zie ook
Lukas 7,15). En heel het verhaal; blijkt erop uit te zijn, dat de
vrouw niet zegt:’Gelukkig’ of ‘Dank je wel’, maar: Nu weet ik dat
je een godsman bent. Gods woord in jouw mond is een daad van genegenheid. Dit alles speelde zich, terwijl Achab op het hoofdpaneel
koning is, ergens op een zijpaneel af. Nu komt de grote wereld weer
opzetten. Elia moet de geborgenheid van de schuilplaats verlaten.
We zullen zien tot welke waanzin drie jaar geen regen geleid heeft. Water voor de dieren18:1 En het geschiedt: na vele dagen. En het het woord van de Heer komt tot Elijahoe in het derde jaar: Ga laat je zien aan Achab. Regen zal ik geven op het land. 2 En Elijahoe gaat om zich aan Achab te laten zien. De honger nu is sterk in Samaria. 3 Achab roept Obadja die over het huis gaat. Obadja is er een die de Heer zeer vreest. 4 En het geschiedt, wanneer Izébel de profeten van de Heer afsnijdt: Obadja neemt honderd profeten en verbergt hen, vijftig bij vijftig, in een grot. Hij voedde hen met brood en water. 5 Achab zegt tot Obadja: Ga door het land naar alle waterbronnen en naar alle beken. Misschien zullen wij gras vinden en kunnen wij paarden en muildieren laten leven en hoeven we geen deel van het vee af te maken. 6 Zij verdelen onder elkaar het land om erin rond te trekken. Achab gaat zijn weg op zijn eentje en Obadja gaat een andere weg op zijn eentje. We komen terug in het hoofdpaneel:
de wereld van Achab. Izébel blijkt daar huis te houden. Ze vervolgt
de profeten. Maar aandacht wordt weer gevraagd voor een zijpaneel.
Obadja, zeg 'de ceremoniemeester' of 'chef van het protocol', - wij
kennen hem nog niet - neemt het op voor de profeten. Hij verbergt
hen, voedt hen. Hij speelt zijn partij zoals eerder voor Elia de raven
Elia, of, nog eerder, God het volk in de woestijn. Obadja > ebed,
knecht van Ja, G-d. Izébel heeft geen probleem met de droogte. De koning
gaat het op een merkwaardige manier ter harte. Hij zal met zijn meesterknecht
gras gaan zoeken voor de dieren. Voor de mensen - met de vervolging
van de profeten - is er naar het zich laat aanzien, in zijn denkraam
nog geen probleem. Ieder gaat zijn eigen weg. Ieder kan dus iets anders
tegenkomen. Is dat van belang? Obadja en Elia1 Kon 18,7 En het geschiedt: Obadja op zijn weg. Zie, Elijahoe
komt hem tegemoet. Hij herkent hem, werpt zich op zijn aangezicht en
zegt: Ben jij daar, mijn heer Elijahoe? 9 Hij zegt tot hem: Ik ja, ga, zeg tot je heer: Elijahoe is er. 9 Hij zegt: Waarin heb ik gefaald, dat jij je knecht geeft in
de hand van Achab om mij te doden? 10 Zo waar de
Heer, je God, leeft, er is geen volk of koninkrijk, waar mijn heer niet
naar jou heeft laten zoeken. En zegt men: hij is er niet, dan laat hij dat koninkrijk
of dat volk zweren, dat men jou niet kan vinden. 11 En nu zegt jij: ga heen, zeg tot je heer: Elia is
er. 12 Nu moet het eens gebeuren, terwijl ik van je weg
ga, dat de Geest van de Heer je wegneemt, ik weet niet waarheen. Als ik dan aan Achab bericht breng en hij vindt je
niet! Hij zal mij doden, terwijl je knecht nog wel van zijn jeugd
af de Heer vreest. 13 Is het mijn heer niet meegedeeld, wat ik gedaan heb,
toen Izebel de profeten van de Heer doodde? Toen heb ik van de profeten van de Heer honderd man
verborgen, vijftig bij vijftig in een grot. Ik heb hen met brood en water verzorgd. 14 Hoe kunt je dan nu zeggen: Ga heen, zeg tot je heer: ‘Elijahoe is er’? Hij zal mij doden. 15 Elijahoe: Zo waar de Heer der heerscharen leeft in wiens dienst ik sta: vandaag zal ik mij aan hem laten zien. Het tafereel op het zijpaneel
trekt tijd uit voor een geheel intermezzo. Meer licht valt op Obadja.
Nauwelijks op weg vindt hij Elia. Hij kent hem en wordt meteen door
Elia in dienst genomen. Maar Obadja is daar niet blij mee. Zo te leven is
te riskant - ook voor iemand die risico's durft lopen. Stel je voor
dat je sterft terwijl ik wegga om de koning te zeggen wat jij mij
zegt! Maar Elia's verzekering voldoet. Hij gaat. Götterdämmerung 1Kon 18,16 Obadja
gaat om Achab te ontmoeten. Hij bericht hem en Achab
gaat om Elijahoe te ontmoeten. 17 En het
geschiedt: wanneer Achab Elijahoe ontmoet zegt Achab tot hem: Ben jij
degene die Jisraeel ontwricht? 18 Hij zegt:
Ik heb Jisraeel niet ontwricht, maar jij
en het huis van je vader want jullie
minachten de geboden van de
Heer en jullie
zijn achter de Baäls aangelopen. 19 Nu dan,
zend en verzamel heel Jisraeel tot mij naar de berg Carmel, ook de
vierhonderd vijftig profeten van de Baäl en de vierhonderd
profeten van de Asjera, die eten van de tafel van Izébel. 20 Achab zendt
naar al de kinderen van Jisraeel en verzamelt
de profeten naar de berg Carmel. 21 Elijahoe
nadert tot het hele volk. Hij zegt:
Hoelang zullen jullie hinken op twee standpunten? Wanneer
de Heer God is, volgt hem na; maar wanneer
het de Baäl is, volgt hem na. Het volk
antwoordt hem niet een woord. 22 Elijahoe
zegt het volk: Ik ben
overgebleven als profeet van de Heer, maar de
profeten van de Baäl zijn vierhonderd vijftig man. 23 Laat men
ons twee stieren geven; laten zij
voor zich de ene stier kiezen, die aan
stukken hakken en op het hout leggen, maar geen vuur daarbij aansteken.
Ik zal
de andere stier bereiden, op het
hout leggen en ook geen vuur daarbij aansteken. 24 Roepen
jullie dan de naam van jullie god aan. Ik zal
de naam van de Heer aanroepen. En het
zal geschieden: De God
die met vuur zal antwoorden, die zal God zijn. En het
gehele volk antwoordt: Dat is een goed woord. Elia laat zich aan Achab zien. Zo luidt de opdracht (18,1). Zo gaat hij (18,2) en daartoe is Obadja in dienst genomen (18,15). De koning heeft het gauw gezien. Hij weet precies waar de ontwrichting vandaan komt. Elia! Maar verraadt zijn spraak hem niet? Waarom begint hij als eerste te praten? De inhoud van zijn vraag is correct. Het gaat om 'ontwrichten', het 'gewricht', waar alles om draait, uit zijn voegen halen. De diagnose is juist. Alleen het onderwerp! Elia neemt de woorden over, past het onderwerp aan: het huis van jouw vader, jij! Jij tegenover Jij.
Wie doorbreekt de patstelling? Het klinkt als een uitdaging. Breng
heel het volk op de been en laat de Carmel het toneel zijn. Het zal
een proces worden. De gemeenschap zal bijeenkomen uit de wortel van
de ontwrichting aan te wijzen en uit te rukken. De koning treedt terug.
Het volk zal rechter zijn. Elia wendt zich tot het volk. Op zijn vraag (‘Hoe
lang nog blijven jullie hinkelen op twee meningen die volstrekt tegenover
elkaar staan?’) antwoorden zij niet. Elia zit toch ook in de beklaagdenbank.
Elia heeft een voorstel. Er zal een offer gebracht worden. En het
offer zal zelf aanwijzen waar de ontwrichting vandaan komt. Het volk
billijkt dit woord. 1Kon 18,25 Elijahoe
zegt tot de profeten van de Baäl: Kiest voor
jullie een stier. Bereidt
hem eerst, want jullie zijn met velen. Roept dan
de naam van jullie god aan, maar brengt geen vuur aan. 26 Zij nemen
de stier die hij hun geeft, bereiden hem, roepen
de naam van de Baäl van de ochtend tot de middag, zeggend: Baäl, antwoord
ons! Maar er
is geen stem, geen antwoord. En ze hinken
op het altaar dat zij gemaakt hebben. 27 Het is
middag. Elijahoe bespot hen. Hij zegt:
Roept met grote stem, want god,
hij is uit. Hij is afwezig, of hij is op weg; of misschien
slaapt hij en moet hij gewekt worden. 28 Zij roepen
met grote stem en maken
zich overeenkomstig hun gewoonte insnijdingen met zwaarden en speren.
En het
bloed stroomt eruit over hen. 29 De middag
gaat voorbij en zij profeteren tot tegen het brengen van het avondoffer.
Maar er
is geen stem, er is geen antwoord, er is niemand die er acht op slaat. Welke
god is God? Dat
is de inzet van het rechtsgeding. Hun naïveteit is grenzeloos. Het
offer wordt geslacht en zij hinken met zijn allen op de offerplaats.
Maar het is het hinken van kreupelen, ontwrichten. ‘De god van jullie
vruchtbaarheid en leven doet misschien zijn winterslaap. Misschien
moet je hem wekken met je sacre du printemps opdat het weer een goed jaar zal zijn! Zij verminken
zich (tegen de omschrijvingen van de tora in - Leviticus 19,28; 21,5;
Deuteronomium 14,1) om als het ware het lijden van de droge aarde
te in een pantomime zichtbaar te maken en sympathie van de hemel af
te smeken. Magie en mythe zijn stom. Hun gedoe helpt niet. Tot
de tijd van het avondoffer - daarmee komt de tijd van de liturgie
in de Tempel ter sprake - een oor aan een pagina die het omslaan mogelijk
gemakkelijk of gemakkelijk mogelijk maakt. 1Kon 18,30 Elijahoe
zegt tot het hele volk: Nadert
tot mij. Het hele
volk nadert hem. Hij herstelt
het verwoeste altaar van de Heer. 31 Elijahoe
neemt twaalf stenen overeenkomstig het getal van de stammen der zonen
van Jakob tot wie het woord van de Heer was, zeggend: Jisraeel zal
je naam zijn. 32 Hij bouwt
met de stenen een altaar in de naam van de Heer. Rondom
het altaar maakt hij een gleuf twee maten zaad groot. 33 Hij schikt
het hout, hakt de
stier in stukken en legt die op het hout. 34 Hij zegt:
Vult vier
kruiken water en giet ze over het brandoffer en over het hout. En hij
zegt: doet het de tweede keer. En zij
doen het de tweede keer. En hij
zegt: Doet het een derde keer. En zij doen het de derde keer. 35 Het water
loopt rond het altaar. Ook de
gleuf vult hij met water. 36 En het
geschiedt op de tijd van het brengen van het avondoffer: de profeet
Elijahoe komt naar voren. Hij zegt:
Heer God
van Avraham, Jitschaak en Jisraeel – laat vandaag
geweten zijn: Jij bent
God in Jisraeel en ik ben je knecht. Op jouw
bevel doe ik al deze woorden. 37 Antwoord
mij Heer, antwoord mij, opdat dit volk moge weten dat jij Heer, God
bent, en dat
jij hun hart weer terugbuigt. 38 Het vuur
van de Heer valt en verteert het brandoffer, het hout, de stenen en
de aarde, en likt
het water in de gleuf op. 39 Het gehele
volk ziet het. Het werpt
zich op zijn aangezicht en zegt: De Heer,
hij is God! De Heer,
hij is God! 40 En Elijahoe
zegt hen: Grijpt
de profeten van de Baäl. Laat niemand
van hen ontkomen. Zij grijpen
hen, en Elijahoe doet hen afdalen naar de beek Kison en laat hen daar
slachten. Elia vraagt het 'hele volk'
zich met hem te identificeren. Hij heelt
het altaar. Twaalf stenen naar het getal van de stammen (vgl Exodus
24,4; Jozua 3,12.6-7). Twaalf stenen visualiseren wat (in het rijk
van de tien stammen) vergeten en betekenisloos geworden blijkt. Een
gleuf voor twee maten zaad omgrenst het altaar. Drie keer worden er
vier kruiken water uitgegoten: 12. Als (Abraham Genesis 12,8) Mozes
(Exodus 17,15) roept Elia de naam van de Heer, de God van Abraham,
Isaak en Jacob/Israël (vgl Exodus 3,6.15.16) aan. Het vergeten verleden
wordt gemobiliseerd, verhalen is namen samengevat. Terstond antwoordt de hemel. Eerst is er niet de
verwachte regen maar het vuur (Vgl Leviticus 9,24). Het neemt het
offer op. God hoort, hij is aanspreekbaar, doorbreekt de continuïteit
van het voor de hand liggende. Waar Baäl zelfs het droge offer niet
aan kan houdt het in water verdronken offer hem niet tegen. Het volk ziet. Het herinnert zich wat blijkbaar vergeten
verleden was. Ze roepen Jahoe
hoe ha-Elohiem. Vgl Eli,
God van mij (i) is Jahoe, - afkorting van de naam die niet uitgesproken wordt, maar woord
ook op de lippen van de joodse mens die sterven gaat. Het slachten
van het offer rijmt op het slachten van de ontwrichting. Daarmee wordt
het abces van de ontwrichting weggenomen. Geen klacht klinkt, geen
vlucht wordt geprobeerd. Wanneer de regen weer komt1Kon 18,41 Elijahoe
zegt tot Achab: Ga omhoog,
eet en
drink, want daar is de stem van een overvloed regen. 42 Achab gaat
omhoog, eet en
drinkt. Elijahoe
gaat omhoog naar de hoogte van de Carmel. Hij buigt
zich naar de grond, legt zijn aangezicht tussen zijn knieën. 43 Hij zegt
tegen zijn jongen: Ga toch
omhoog, zie naar
de weg van de zee. Hij gaat
omhoog en ziet. Hij zegt:
Er is niets.
Hij zegt:
Keer zeven
keer terug. 44 En het
geschiedt: bij de zevende maal zegt hij: Zie, een
wolk, klein als palm van een hand stijgt op uit de zee. Hij zegt:
Ga omhoog
en zeg aan Achab: Span in
en daal af. Laat de
regen je niet ophouden. 45 En het
geschiedt: in een oogwenk wordt de hemel zwart van wolken en wind,
en er is
een grote regen. Achab rijdt
zijn wagen. Hij gaat
naar Jizreel. 46 De hand
van de Heren is over Elijahoe. Hij omgordt
zijn lendenen holt voor het aangezicht Achab uit tot naar de toegang
richting Jizreel. Het proces is afgelopen. De
verhoudingen zijn weer hersteld. Het zal weer (zoals al aangekondigd
in 18,1) gaan regenen. Achab, weer te voorschijn gekomen, krijgt te
horen wat er gebeuren zal. Daarom moet hij eten en drinken. Elia 's
houding is zijn woord (vgl 17,1). Daarmee geeft hij zich opdat er
regen zal zijn. Zijn knecht - hier voor het eerst - moet opstijgen
om te zien. De zevende keer is er het kleine wolkje opstijgend uit
zee, zo klein als een handpalm. Als een heraut rent Elia voor Achab
uit. Hun weg is èèn weg, dezelfde weg. Het woord van Elia heeft een
nieuw begin gemaakt. Maar is het een nieuw begin of lijkt het alleen
maar zo? Dat zal nog blijken. Naar de Sinaï1Kon 19,1
En Achab
vertelt Izébel alles wat Elijahoe gedaan heeft, en alles
betreffende het slaan van de profeten met het zwaard. 2 Izébel
zendt een bode tot Elijahoe zeggend: Zo moge
de god doen, zo moge
hij eraan toevoegen, als ik
morgen om deze tijd jouw ziel zal doen zoals de ziel van een van hen.
3 Hij ziet
het, hij staat
op en gaat voor zijn ziel. Hij komt
in Beërsjeba, dat tot Juda behoort. Hij laat
daar zijn jongen achter. 4 Hijzelf
gaat de woestijn in, een dagreis ver. Hij komt
en gaat zitten onder een bremstruik. Hij vraagt
voor zijn ziel te mogen sterven. Hij zegt:
Het is genoeg!
Jij Heer,
neem mijn ziel, want beter
dan mijn vaderen ben ik niet. 5 Hij gaat
liggen en slaapt
in onder een bremstruik. En zie,
een engel raakt hem aan. Hij zegt
hem: Sta op, eet. 6 Hij kijkt
en zie, daar, aan zijn
hoofdeinde, een koek op gloeiende stenen gebakken en een kruik water.
Hij eet
en drinkt en legt zich weer neer. 7 En een
engel van de Heer komt voor de tweede keer. Hij raakt
hem aan en zegt: Sta op, eet, want de reis is voor jou te ver. 8 Hij staat
op, eet en drinkt en gaat met de kracht van dit voedsel veertig dagen
en veertig nachten tot aan de berg Gods, de Choreev. De strijd van Baäl tegen de
God van Elia gaat verder. Huisje, boompje, beestje: het begint gewoon.
Achab vertelt alles wat Elia gedaan heeft aan zijn bloem
Izébel, met name hetgeen de Baäls-profeten overkomen is. Terstond
gaat er bericht van haar aan Elia: nog voor de avond ben jij als zij.
Die boodschap komt over. Zelfs: hij ziet het. Alsof hij voor zich
ziet hetgeen te gebeuren staat. Elia verdwijnt. Waar moet hij heen? Waar kan hij
heen? Elijahoe gaat terug de Schriften in: naar Beërsjeva van Abraham
en verder a.h.w., terug naar de oorsprong van het verbond, de Berg
Choreev/Horeb - de naam van de Sinaï vòor het verbond (Ex 3). Maar
daarheen gaat Elia niet op eigen initiatief. De stem zal hem brengen.
Elia,
zonder knecht, zoekt zijn verblijf in de eenzaamheid bij een brem.
Alles lijkt tevergeefs: hij wil enkel nog sterven. Het is teveel.
De slaap is voor hem als de dood. Dan vindt de bode/engel van Izébel
het tegendeel: een bode/engel van de Heer raakt hem aan, God bij wijze
van spreken. ‘Sta op en eet’. Er blijkt voedsel te zijn. En
het gebeurt nog eens. Was het Elia ‘veel’, nu zou de weg die hij te
gaan heeft hem te ‘veel’ zijn. Veertig dagen en nachten duurt de reis. Bij de grot1Kon 19,9 Hij komt
daar bij een grot en gaat daarin overnachten. En zie:
het woord van de Heer komt tot hem en zegt hem: Wat doe
jij hier, Elijahoe? 10 Hij zegt:
Ik heb zeer geijverd voor de Heer de God van de heerscharent. Want de zonen van Jisrael hebben jouw verbond
verlaten. Ze hebben
je altaren afgebroken en je profeten geslagen met het zwaard. Ik ben alleen gebleven en zij
vragen mijn ziel om hem weg te nemen. 11 En hij
zegt: Ga naar
buiten en ga op
de berg staan voor het aangezicht van de Heer. En zie,
de Heer gaat voorbij. Er is een
grote en sterke wind die bergen verscheurt en rotsen verbrijzelt die
voor de Heer uitgaat. In de wind
is de Heer niet. En na de
wind een aardbeving. In de aardbeving
is de Heer niet. 12 En na de
aardbeving een vuur. In het
vuur is de Heer niet. En na het
vuur is er de stem van een dunne stilte. 13 Zodra Elijahoe
dit hoort windt hij zijn mantel om zijn aangezicht. Hij gaat
naar buiten en blijft
in de ingang van de grot staan. En zie:
tot hem komt een stem. Zij zegt:
Wat doe jij hier, Elijahoe? 14 Hij zegt:
Ik heb zeer geijverd voor de Heer, de God de heerscharen want de
kinderen van Jisraeel hebben jouw verbond verlaten, jouw altaren
afgebroken en je profeten met het zwaard gedood. Ik ben
alleen gebleven en zij
vragen mijn ziel om hem weg te nemen.
15 En de Heer
zegt tot hem: Ga, keer
terug op je weg naar de woestijn van Damasjek. Je komt
en je zalft Chadzaeel tot koning over Aram. 16 Jehu de
zoon van Nimsji zul je zalven tot koning over Jisraeel; en Elisa
de zoon van Safat uit Aveel‑m'chola zult je zalven tot profeet
in jouw plaats. 17 En het
zal geschieden: wie aan
het zwaard van Chadzaeel ontkomt, hem zal Jehu doden; en wie
aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden. 18 Ik zal
in Jisraeel zevenduizend overlaten, alle knieen
die zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke
mond die hem niet gekust heeft. ‘Wat doe je hier, Elia?’ Na
de ontmoeting met Achab, na de ontmoeting met Izébel, nu de ontmoeting
met God. Hoe gaat dat? Welke woorden meent de Schrift in te mogen
zetten wanneer het gaat over zoiets particuliers als de ontmoeting
met God? Het podium van de tekst is in rep en roer. Heel het
natuurlijk pandemonium wordt gemobiliseerd. Meer steeds is het God
niet. Niet in de storm die rotsen scheurt en bergen verpulverd. Niet
in de aardbeving, niet in het vuur is God. Uiteindelijk is er de stem
van de dunne stilte - fragieler kan het niet. Niet het grote vertoon[iii] maar in de stem van de dunne stilte. Die stem spreekt
tot hem: Wat doe je hier, Elia? Zeer heb ik geijverd voor de Heer der heerscharen is het visitekaartje van Elia. Daarmee is zijn leven
getekend, daarmee ook is dit leven het tegengestelde van wat het land
te zien geeft: Het verbond verbroken, Uw altaren verwoest, uw profeten
gedood. Alleen ben ik overgebleven. Maar God zal deze kwijnende
vlaspit niet doven. Elia krijgt een nieuwe zending. Naar de woestijn
van Damascus, ten noord-oosten van Galilea. Daar begint een nieuw
koningschap tegen Israël - na Chazaeel zullen de Assyriërs komen.
In Israël zal een nieuwe koning komen - exit Achab en Izébel. En uiteindelijk
zal er ook een nieuwe profeet komen, Elisa. Er zal een immense zuivering
staat voor de deur. Slechts 7000 blijven er over, maar die hebben
niet gedanst voor Baäl, die hebben de afgoden niet gekust. Direct
heeft de tekst aandacht voor Elisa. 1Kon 19,19 En hij gaat
vandaar en hij vindt Elisa de zoon van Safat. Hij is
aan het ploegen. Twaalf koppels ossen gaan voor zijn aangezicht
uit. Zelf is hij bij het twaalfde. Elijahoe
gaat hem voorbij, werpt hem zijn mantel toe. 20 Hij laat
de ossen achter en rent achter Elijahoe aan. Hij zegt:
Laat mij
toch mijn vader en mijn moeder kussen, dan wil ik je volgen. Hij zegt
tot hem: Ga, keer
terug, want wat
heb ik je gedaan? 21 Hij keert
van achter hem terug, neemt het
juk van de ossen, slacht ze, kookt ze
op het ploeghout van de ossen. Het vlees
geeft hij aan het volk, en zij eten. En hij
staat op. Hij volgt
achter Elijahoe en is hem tot dienaar. Elisa is op het veld. Het klinkt
als bij de roeping van Sja-oel/Saul wanneer hij Jabesj gaat redden
(1 Samuel 11,5). Elf span ossen trekken voorbij voordat het oog van
de verteller Elisa opmerkt. Dat dralen blijkt bij Elisa te horen.
Hij wil eerst terug naar zijn vader en moeder. Maar wie heeft gezegd
dat hij mee zou moeten? Al het oude wordt daarop verdeeld (‘en geef
het aan de armen’ - Lukas 18,22). Hij staat op om Elia te volgen. Om een wijngaardHet verhaal over Naboth en
zijn wijngaard is nauwelijks bekend. Naboth blijkt in het verhaal
trouw aan het erfdeel van zijn vaderen. Achab die zijn zin nog niet
durft door te drijven krijgt een zetje van Izebel. Bloed vloeit en
zal vloeien. het verhaal legt zichzelf uit.
1 Koningen 21:1 Hierna gebeurt het volgende. De Jizreeliet Nabot heeft een wijngaard,
te Jizreel gelegen naast het paleis van Achab,
de koning van Samaria. 2 En Achab spreekt tot Nabot: Geef mij toch je wijngaard, opdat hij mij tot moestuin kan zijn, want hij ligt vlak naast mijn huis; dan zal ik je een betere wijngaard daarvoor in de plaats geven, of, indien je dat liever hebt, wil ik je het geld van de koopprijs geven.
3 Maar Nabot zegt tot Achab: Daarvoor beware mij de Heer, dat ik de erfenis van mijn vaderen aan jou zou geven. 4 Dan komt Achab in zijn huis, verongelijkt en boos over het woord dat de Jizreeliet Nabot tot hem gesproken heeft, namelijk dat hij gezegd heeft: Ik zal jou de erfenis van mijn vaderen niet geven. En hij legde zich neer op zijn bed. Hij keert zijn gezicht om en wil niets eten. 5 Daarop komt zijn vrouw Izebel bij hem en spreekt tot hem: Waarom ben jij zo verongelijkt dat je niets eten wilt? 6 Dan spreekt hij tot haar: Ik heb met de Jizreeliet Nabot gesproken en hem gezegd: geef mij toch je wijngaard voor geld, of, indien je dat liever hebt, wil ik je er een wijngaard voor in de plaats
geven. Maar hij zegt: ik geef je mijn wijngaard niet. 7 Daarop zegt zijn vrouw Izebel tot hem: Jij moet eens doen als je koning bent en je macht uitoefenen over Israel! Sta op en eet, laat uw hart vrolijk zijn; ik zal je de wijngaard van de Jizreeliet Nabot geven. 8 Dan schrijft zij brieven in naam van Achab, verzegelt die met zijn zegel en zendt de brieven aan de oudsten
en de edelen, die bij Nabot in zijn stad wonen. 9 In die brieven schrijft zij als
volgt: Roept een vasten uit en zet Nabot op de eerste plaats van het volk. 10 Zet voorts twee mannen tegenover hem, nietswaardige lieden, die aldus van hem moeten getuigen: gij hebt God en de koning vaarwel gezegd; voert hem dan naar buiten en stenigt hem, zodat hij sterft. 11 De mannen van zijn stad, de oudsten en de edelen, die in zijn stad woonden,
doen zoals Izebel hun heeft opgedragen, zoals geschreven staat in
de brieven die zij hun gezonden heeft. 12 Zij roepen een vasten uit en zij zetten Nabot op de eerste plaats van het
volk. 13 Daarop komen de twee mannen, nietswaardige lieden. Ze gaan tegenover hem zitten, en deze nietswaardige lieden getuigen van Nabot ten overstaan van het volk
aldus: Nabot heeft God en de koning vaarwel gezegd. Dan voeren zij hem buiten de stad
en wierpen stenen op hem, zodat hij stierf. 14 Vervolgens zenden zij aan Izebel bericht: Nabot is gestenigd, hij is dood. 15 Zodra Izebel hoort, dat Nabot gestenigd en dood is, zegt Izebel tot Achab:
Sta op, neem de wijngaard van de Jizreeliet Nabot in bezit, die hij weigerde jou
voor geld te geven, want Nabot is niet meer in leven, maar hij is
dood. 16 Zodra Achab hoort, dat Nabot dood is, staat hij op om naar de wijngaard van de Jizreeliet Nabot te gaan en die in bezit te nemen. 17 Dan komt het woord van de Heer tot de Tisbiet Elijahoe: 18 Maak u gereed, ga Achab, de koning van Israel, die te Samaria woont, tegemoet; zie, hij is in de wijngaard van Nabot. Hij is daarheen gegaan om die in bezit te nemen. 19 Dan zult gij tot hem spreken: zo zegt de Heer: jij moordt en jij neemt ook in bezit? Voorts zult gij tot hem spreken: zo zegt de Heer: op de plaats waar de honden het bloed van Nabot opgelikt hebben, zullen de honden ook jouw bloed oplikken. 20 Dan zegt Achab tot Elijahoe: Hebt gij mij gevonden, mijn vijand? Daarop zegt hij: Ik heb u gevonden omdat jij jezelf verkocht hebt om te doen wat kwaad is in de ogen van de
Heer. 21 Zie, Ik doe onheil over je komen en Ik zal je wegvegen en Ik zal van Achab allen van het mannelijk geslacht uitroeien, van hoog tot laag in Israël. 22 Dan zal Ik uw huis gelijk maken aan dat van Jerobeam, de zoon van Nebat,
en aan dat van Basa, de zoon van Achia, want jij hebt ergernis verwekt, en daardoorheb je Jisraeel doen afdwalen.
23 En ook over Izebel heeft de Heer gesproken: de honden zullen Izebel verslinden aan de voorwal van Jizreel. 24 Wie van Achab in de stad sterft, die zullen de honden verslinden, en wie op het veld sterft, die zal het gevogelte des hemels verslinden.
25 Nooit is er iemand geweest, die zich zo verkocht heeft als Achab om te doen wat kwaad is in de ogen van de Heer, daartoe aangezet door zijn vrouw Izebel. 26 Ja, hij handelt zeer gruwelijk.
Hij loopt de afgoden achterna, precies zoals de Amorieten deden, die de Here voor het aangezicht van Jisraeel
verdreven heeft. 27 Zodra Achab deze woorden hoort, scheurt hij zijn kleren. Hij doet een rouwgewaad om zijn lichaam en vast; ja, hij legt zich in rouwgewaad te ruste en liep zonder geluid te maken.
28 Dan komt het woord van de Heer tot de Tisbiet Elijahoe: 29 Hebt gij gezien, dat Achab zich
voor mij klein maakt? Omdat hij zich voor mij klein maakt, zal Ik het onheil in zijn dagen niet
doen komen; in de dagen van zijn zoon zal Ik het onheil over zijn huis doen komen. |