|
pesach/pasen
volgens markus
© jan engelen, amsterdam-herten 23/25 maart 2002.
EenAanwijzing: Lees
daarna 15,40-16,1 Hoofdstuk15 40 Er zijn ook vrouwen die van verre toekijken, onder wie ook Maria Magdalena en Maria, de moeder van de kleine Jakobus
en Jozef, en Salome 41 die toen hij in Galilea was, hem volgden
en dienden, en vele anderen die samen met hem opgegaan
waren naar Jerusalem. 42 En wanneer het al laat geworden is, want het is voorbereiding, dat is vooravond van de sabbat, 43 komt Jozef van Arimathea, een belangrijk
lid van de raad, die ook het koningschap van God verwacht. Hij waagt het naar Pilatus te gaan en vraagt het lichaam van Jezus. 44 Maar Pilatus verwondert zich dat hij reeds
gestorven zou zijn. Hij roept de hoofdman erbij en vraagt
hem of hij allang gestorven is. 45 Wanneer hij het van de hoofdman verneemt, schenkt hij Jozef het lichaam. 46 Nadat hij een linnen kleed gekocht heeft neem hij hem af, wikkelt hem in het linnen kleed en legde hem in een graf dat in de
rotsen is uitgehouwen, en hij wentelde een steen op de deur
van het graf. 47 Maar Maria Magdalena en Maria van Jozef kijken toe waar hij gelegd wordt. Hoofdstuk
16 1 Nadat de sabbat voorbijgegaan is kopen Maria Magdalena en Maria van
Jakobus en Salome kruiden om hem te gaan zalven. 2 En zeer vroeg op de eerste dag van de
week komen zij bij het graf, terwijl de zon opgaat. 3 En zij zeiden tegen elkaar: Wie zal ons de steen afwentelen van
de ingang van het graf? 4 En wanneer ze opkijken, zien zij dat
de steen afgewenteld is - want hij is erg groot. 5 Binnengaand in het graf zagen zij een
jongeman zitten aan de rechterkant, bekleed met een witte mantel, en zij raken in opperste verwarring. Maar hij zegt hen: Raak niet in verwarring. Jezus zoeken jullie, de gekruisigde Nazarener. Hij is opgestaan. Hij is niet hier. Kijk naar de plaats waar men hem gelegd
heeft. 7 Maar gaat heen, zegt aan zijn leerlingen en aan Petrus: hij gaat jullie voor naar Galilea. Daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie gezegd heeft. 8 Terwijl eruit gaande vluchtten zij weg
van het graf, want angst en verbijstering heeft zich
van hen meester gemaakt. En zij zeggen niets, tegen niemand, want zij vrezen. [de overige
verzen zijn afkomstig uit Mattheüs, Lukas en Johannes.] Wanneer
je de tekst in zijn geheel gelezen hebt, begin we nu vooraan. Markus
15, 40 40
Er zijn ook vrouwen die van verre toekijken,
onder wie ook Maria Magdalena
en Maria, de moeder van de kleine Jakobus en Jozef,
en Salome 41
die toen hij in Galilea was, hem volgden en dienden,
en vele anderen die samen met hem opgegaan waren naar Jerusalem. 42
En wanneer het al laat geworden is,
want het is voorbereiding,
dat is vooravond van de sabbat, 43
komt Jozef van Arimathea, een belangrijk lid van de raad,
die ook het koningschap van God verwacht.
Hij waagt het naar Pilatus te gaan
en vraagt het lichaam van Jezus. 44
Maar Pilatus verwondert zich dat hij reeds gestorven zou zijn.
Hij roept de hoofdman erbij en vraagt hem
of hij allang gestorven is. 45
Wanneer hij het van de hoofdman verneemt,
schenkt hij Jozef het lichaam. 46
Nadat hij een linnen kleed gekocht heeft
neem hij hem af,
wikkelt hem in het linnen kleed
en legde hem in een graf dat in de rotsen is uitgehouwen,
en hij wentelde een steen op de deur van het graf. 47
Maar Maria Magdalena en Maria van Jozef
kijken toe waar hij gelegd wordt. Hoofdstuk 16, 1 Nadat de sabbat
voorbijgegaan is
… TweeIn
16,1 wordt omstandig een verandering van tijd aangegeven. Een nieuwe
tijd is aangebroken. Iets nieuws begint. Blijkbaar is het voorafgaande
afgesloten. Bij nader toezien blijkt dat een afgerond geheel. Teruglezend
zien we de volgende compositie: vrouwen …. Jozef van Arimatea
….. vrouwen Blijkbaar
is dat een zorgvuldige compositie. Eerst staan de vrouwen veraf, daarna kijken zij naar waar
het lichaam is neergelegd Veraf
is blijkbaar van afstand veranderd in nabijheid. Vrouwen openen het verhaal en sluiten het
af. Welke verhaal! Dit is een bekende bijbelse tekstprocedure. Deze
stijlfiguur heet inclusio omsluiting,
inlijsting. Het ingelijste krijgt daardoor een meer centrale positie. Drie 40
Er zijn ook vrouwen die van verre toekijken,
onder wie ook Maria Magdalena
en Maria, de moeder van de kleine Jakobus en Jozef,
en Salomé 41
die toen hij in Galilea was, hem volgden en dienden,
en vele anderen die samen met hem opgegaan waren naar Jerusalem. De
tekst noemt drie vrouwen: Maria, Maria en Salomé. Drie werkwoorden
laten hen plaats vinden in de tekst: volgen, dienen en mee opgaan naar Jerusalem.
Blijkbaar vertelt het verhaal wat er in het verschiet ligt wanneer
je met
hem mee
opgaat naar Jerusalem, wat hen overkomen is. Blijkbaar wil Markus
het zo opschrijven. Hij is, vergeleken met Mattheüs en Lukas de enige
met die toevoeging: die
toen hij in Galilea was, hem volgden en dienden, en vele anderen die
samen met hem opgegaan waren naar Jerusalem. De geografische ruimte waarin het evangelie zich afspeelt is daarmee
afgebakend: Galilea en Jerusalem[1]. Vier 42
En wanneer het al laat geworden is,
want het is voorbereiding,
dat is vooravond van de sabbat,
Vijf43
komt Jozef van Arimathea, een belangrijk lid van de raad,
die ook het koningschap van God verwacht. De
komst van Jozef van Arimatea blijft bij Markus niet onopgemerkt. Twee
opmerkingen worden over hem geplaatst. De ene geeft Jozef een plaats
gezien het voorafgaande: een aanzienlijk lid van de raad. Hij mag er zijn die Jozef, hij is
gezien. Journaille uit onze dagen zou hen hier en daar Bobo noemen. Waar hij verschijnt is er
altijd wel een camera die oog voor hem heeft. De tweede opmerking rept van verwachting: die
zelf het koningschap van God verwacht. Een beetje typisch zinnetje. Het maakt een vroom typetje van Jozef.
Als hij de kans krijgt zakt hij op zijn knieën, alsmaar verwachtend
waar "gewone" mensen niet aan toe komen. Alhoewel. Stel je voor je zegt: Onze vader die in de hemel zijt, uw
naam worde geheiligd, uw rijk kome, uw koningskrijk kome bidt de traditie van de reformatie,
dan moet je oppassen. Als Jozef van Arimatea toevallig naast je staat
zal hij je aanstoten en aankijken. Hij zal zeggen:"Heb jij dat
ook? Dat heb ik ook". De komst van het koninkrijk verwachten. Twee dingen weet je dan vanzelf, zeker wanneer sinds Markus 10,15
(zoals dat tegenwoordig heet) "het kind in je" ontwaakt
is met zijn vragen betreffende het koninkrijk van de bevrijding. Het
koning zijn van God betekent twee dingen: niet … maar…
Ieder
die een beetje in de Schriften thuis is weet dat. Het is het Damrak,
de koninklijke hoofdweg in de bijbelse literatuur. God is koning,
niet als de pharao[3], maar
als hij die bevrijdt[4]. Jozef
van Arimatea, raadsman en vol verwachting. Wat komt hij doen als alles
gebeurd
is?
Hij waagt het naar Pilatus te gaan
en vraagt het lichaam van Jezus. Een
beetje merkwaardig die tekst. Hij waagt het naar Pilatus te gaan. Waarom
opeens een woord in de tekst over psychologie. Dadelijk komt zoiets
terug. Pilatus verwondert zich. Waarom moeten we iets weten van de gemoedsgesteldheden van Jozef
en van Pilatus. Het evangelie is zeldzaam met dit soort woorden. Het voorbehoud van wagen voor vragen
bouwt aarzeling in, terughoudendheid. Door dat omzichtige wordt het
lichaam van Jezus
voorzichtig en behoedzaam te lezen gegeven. Gaat het over de eerbied
die bij een dode past? Vragen mag je stellen, zeker als kind, maar
de vraag is nog niet het antwoord, nog niet. Zes44
Maar Pilatus verwondert zich dat hij reeds gestorven zou zijn.
Hij roept de hoofdman erbij en vraagt hem
of hij allang gestorven is. 45
Wanneer hij het van de hoofdman verneemt,
schenkt hij Jozef het lichaam. Bij
de verwondering van Pilatus komt het hoge woord er uit: gestorven. Pilatus verwondering hecht zich aan
het woord gestorven.
Twee keer wordt dat woord genoemd, zelfs drie keer – al hoor je het
de derde keer niet en moet je het als lezer zelf invullen: wanneer hij het vernomen
heeft.
Daarna komt het woord lichaam weer terug. Daarna, wanneer hij beschikt
over het lichaam, gaat Jozef daarmee doen wat hij doen wil: een plaats
geven in een gedenkteken, een graf in stenen uitgekapt met een steen
voor de thura. 46
Nadat hij een linnen kleed gekocht heeft
neem hij hem af,
wikkelt hem in het linnen kleed
en legde hem in een graf dat in de rotsen is uitgehouwen,
en hij wentelde een steen op de deur van het graf. Kopen en wentelen zijn begin en einde van de procedure.
In drie werkwoorden houdt Jozef zich bezig met het
dode lichaam[5]. 47
Maar Maria Magdalena en Maria van Jozef
kijken toe waar hij gelegd wordt. ZevenZodat
de struktuur van Markus 15,40-47 zeer concentrerend is. vrouwen
Jozef lichaam gestorven gestorven lichaam
Jozef vrouwen Voor
wie wil is er nog een verdere doorvoering van het schema mogelijk.
De hoofdman die in Markus 15,44 ontboden wordt, na de verwondering
van Pilatus, kennen we al. Hij heeft in 15,39 reeds het woord gevoerd.
Markus heeft hem toen in dienst genomen om eks enantias autoe, vanuit het tegenover hem staan te zien hoe Hij
de geest gegeven heeft.
Wat levert dit zien op? Zie Markus 15,39[6]. Vast
staat na Markus 14,40-47: Jezus gestorven en in een graf neergelegd.
Daarmee kan het verhaal van zijn leven als voltooid en afgeschreven
worden beschouwd. Toch: de tekst schrijft iets anders voor. Nadat de sabbat
voorbijgegaan is
…(Hfdst
16,1 ) AchtDe
lezer weet: nu komt het verrijzenisverhaal van Markus. een orkest
heeft zijn diensten aangeboden. Ze willen dadelijk het Halleluja van Händel gaan spelen. De musici
zitten gereed. De strijkers hebben hun stokken al aangedraaid. De
dirigent staat gereed. Markus, hoofdstuk 16 1
Nadat de sabbat voorbijgegaan is
kopen Maria Magdalena en Maria van Jakobus en Salome
kruiden om hem te gaan zalven. Een
nieuw element van tijd. Sjabbes is over. Zondagmorgen, de eerste dag
van de week. Let op, de zondag hoort niet bij het weekend. De zondag
is de verlenging van het weekend, als het ware de achtste dag. De
ochtend van de eerste dag van de week is de dag van de verrijzenis. De begrafenis op
vrijdagavond is blijkbaar een haastige, voorlopige aangelegenheid[7]. Als de avond valt,
begint ook de volgende dag. Jezus sterft op vrijdagmiddag, rond een
uur of drie in de middag. Vier uur later is het donker en begint sjabbath.
Ze hebben niet kunnen doen wat zij wilden doen, meenden te moeten
doen. Over Sjabbath heen wachten ze. Daarna gaan de vrouwen naar het
graf om hem te balsemen of te zalven. En er valt iets op. Het is de derde keer dat die vrouwen
worden genoemd. Drie keer worden zij genoemd, met een variatie. In
het midden is Markus 15, 47. Daar is Salome niet genoemd. Op de plaats
waar zij genoemd wordt spreekt over waar hij is neergelegd. Wonderlijke verdeling van plaatsen.
Zou Salome, de naam betekent vrede[8], iets te maken hebben
met waar Hij is neergelegd? negen 2
En zeer vroeg op de eerste dag van de week
komen zij bij het graf,
terwijl de zon opgaat. Zeker daar, in het midden oosten,
gaat iedere ochtend de zon op om te blijven stralen, schijnen. Niet
iedere dag wordt dat opgeschreven. Hier haalt Markus de zon er expliciet
bij. Waarom zoveel licht erbij gezet? Wat wordt te zien gegeven?
De vrouwen gaan. Niet alleen: ze gaan. Ook: ze zeggen tegen
elkaar. Waarover spreken zij op weg naar het graf, om het laatste
te doen dat ze voor iemand die gestorven is kunnen doen. Markus gaf
hen al de werkwoorden: volgen, dienen en mee opgaan naar Jerusalem.
Wie alles prijsgeeft om hem (Jezus) te volgen omwille van het evangelie
(Markus 10,28) zal zien waar hij terecht komt. Onderweg
spreken zij met elkaar. Waarover spreken zij: Wie. Ze zoeken
naar een onderwerp. Wie zal de steen wegnemen voor de deur van het
graf? Maar de vraag blijkt alleen gesteld om hen daarna te laten opzien.
De steen voor de ingang confronteert de lezer terstond met het einde van het
ingelijste verhaal over wat Jozef in de verwachting van de komst van
het koningschap gedaan heeft. Zoals wij hem volgden in zijn doen,
zo volgen we de vrouwen op weg naar het graf, bezig met de steen.
tien 3
En zij zeiden tegen elkaar:
Wie zal ons de steen afwentelen van de ingang van het graf? 4
En wanneer ze opkijken, zien zij dat de steen afgewenteld is
-
want hij is erg groot. Aandoenlijk
is het, dit praktische probleem met de steen. Iemand zegt: Is dat
dan zo moeilijk voor die vrouwen? Blijkbaar wel. Maar denk niet te
vlug over mannen en vrouwen. Jezus is begraven in de steenrots. Jerusalem
is gebouwd door uit de rots gehouwen stenen. De weggehaalde stenen
hebben gangen en kamers overgelaten. Daarin werden de doden bijgezet.
Blijkbaar werden de ingangen met een steen afgesloten. Ook dat was
goed gebruik. Daardoor werden de dieren buiten gehouden en de doden
met rust gelaten. Wellicht rolde steen als het ware vanzelf op zijn
plek. Een beetje aflopende helling is praktisch en de steen stopt
voor een beetje uitstekend deel van de rots. Je hebt alleen wat meer
kracht nodig om de toegang tot de grafruimten weer open te krijgen.
Hun opmerking laat ons alvast kijken
naar het graf. Zij doen dat ook en zij souffleren wat we binnen het
verhaal meegaande te zien krijgen. De steen is afgewenteld. Ook deze
opmerking is praktisch van aard. Je hoort dat in het voorbijgaan,
wanneer opgemerkt wordt dat hij, niet alleen groot, maar zelfs zeer
groot was. De zucht van verlichting, hoelang zal die aanhouden? elf 5
Binnengaand in het graf Wij
weten wat hen te wachten staat. De tekst heeft ons daarop voorbereid.
Het lichaam ingewikkeld in pas gekocht linnen. zagen zij een jongeman
zitten aan de rechterkant, Dat
is niet wat we verwachten. Hier zijn we niet op voorbereid. Wij verwachten
een dode en zien een zo volop levende als een jongeman. Ook dit is
proleptisch beschreven.
bekleed met een witte mantel, Het
licht zal eerst het witte gewaad bespelen en in de reflectie (wit
is het weerkaatste licht weten we tegenwoordig) van het zonlicht zullen
we deze jonge man zien zitten aan de rechterhand, de bevoorrechte
plaats.
en zij raken in opperste verwarring. Maar
wie weet nog wat. Opperste verwarring is het accoord (zij) dat Markus
aanslaat. Groot is de verbijstering. Maar de jonge man heeft een goede
pedagogisch didactische opleiding gehad. Hij sluit nauwgezet aan bij
de beginsituatie. Zij zijn verward. Hij zegt: weest niet verward.
Een mooi bruggetje. Maar hij zegt hen:
Raak niet in verwarring. Maar
wat kan de verwarring dan wegnemen? twaalf
Jezus zoeken jullie,
de gekruisigde Nazarener. De
jonge man weet wat/wie (??)[9] zij zoeken. Zijn
woorden: Jezus … de gekruisigde nazarener vatten het hele evangelie tot en
met Markus 1,9 tot 15,40 samen. Wat is er dan met die gekruisigde
Jezus uit Nazareth?
Hij is opgestaan.
Hij is niet hier.
Kijk naar de plaats waar men hem gelegd heeft. 7
Maar gaat heen,
zegt aan zijn leerlingen en aan Petrus:
hij gaat jullie voor naar Galilea. In
het voorafgaande zijn we een beetje vertrouwd geraakt met de wijze
waarop Markus zijn verhaal enige nadruk geeft. Hij geeft drie onderwerpen,
drie kenmerken van de tijd, drie werkwoorden. Het is jammer dat hij
dat hier blijkbaar niet doet. Hij
is opgestaan, hij is hier niet. Het zou toch aardig geweest zijn daar nog een derde zinswending bij
te zetten. Als je even verder kijkt, zie je, dat Markus dat ook gedaan
heeft. Opstaan, niet hier zijn Markus zal dit voltooien met voorgaan naar Galilea. Maar voordat het zover is wordt er
eerst een en ander van de vrouwen en van de lezers die hen volgen
verwacht. Ze/we moeten kijken[10], heengaan en zeggen aan de leerlingen. Want hij
gaat voor naar Galilea.
Daar zullen jullie hem zien,
zoals hij jullie gezegd heeft. Het
gedroomde orkest (zie boven onder nummer acht maakt alles klaar om te gaan beginnen:
strijkstokken op de snaren, klarinetten en trompetten aan de lippen.
De dirigent heeft zijn stokje omhoog. 8
Terwijl eruit gaande vluchtten zij weg van het graf,
want angst en verbijstering heeft zich van hen meester gemaakt.
En zij zeggen niets, tegen niemand,
want zij vrezen. dertien De
muziek gaat niet door. Geen Halleluja van Händel. Daar leent het stuk
zich niet voor. De instrumenten worden opgeborgen. Angst en verbijstering
maken de dienst uit. Het enige dat we kunnen doen is naar Galilea
gaan. Maar waar zoeken we Galilea.? Bij Markus moeten we het Galilea volgens
Markus zoeken. Het moet opvallen: in 15,41 en 16,7
noemt Markus Galilea. Die naam domineert heel die geschiedenis aan
het einde van het evangelie. Waar zoeken we Galilea volgens Markus.
Dan moeten we terug naar Galilea aan het begin[11]. Daar komt Jezus
uit Galilea naar de Jordaan. Daar begint Jezus in Galilea met de verkondiging
van het koningschap op handen.
veertien Markus
16,8 is al vrij snel ervaren als een onbevredigend einde. Wanneer
je niet weet dat je aan het einde opnieuw kunt beginnen ("Nu
je weet waar het over gaat, nu kun je echt beginnen!") dat is
16,8 ook ongelukkig. Uit de muziek kennen we de traditie
aan het einde van het blad muziek om boven de notenbalk te schrijven:
da
capo (of:
del
signo)al
fine.
Je moet dan weer opnieuw beginnen, of meestal bij het begin bij een
teken (s) beginnen en doorzingen tot aan de "f". Daar is het einde. Tot waar moet je dan bij Markus doorzingen? Je zou kunnen peinzen bij het einde
van hoofdstuk 9 en het begin van 10. Hierboven is daar al over geschreven.
En. Als we de vrede[12] onder elkaar (Markus 9,50) bewaren, dan moet
de Messias wel gekomen zijn. [1] In Markus 10,1 begint de reis naar Jerusalem. Toch, wie Markus 10,1 leest mist Jerusalem. Die stad wordt wel op een presenteerblaadje gepresenteerd, maar niet genoemd. Waarom Niet? Blijkbaar wil Markus eerst nog iets anders vertellen. Blijkbaar kan hij, deze tekst, Jerusalem niet aan de orde stellen zonder verteld te hebben over het verbond dat wat God betreft niet opgezegd zal worden, over het kind-zijn als format voor het koningschap Gods en over alles overhebben om hem te volgen. Hij, de laatste, zal daar de eerste worden (Markus 10,31). Met die volzin wordt dan het geheim van Jerusalem-volgens-Markus onthuld: zij zijn onderweg, opgaande naar Jerusalem. Over het kind zijn als format, zie: Exodus 12,26; Jozua 4,21. De kinderen stellen de vragen, maken de vorige generatie tot mensen die iets te vertellen hebben. [2] De eerste vooraankondiging heet paraskeuè. Het werkwoord waarvan dit zelfstandige naamwoord is afgeleid, skeuadzoo betekent voorbereiden, klaarmaken, (op)schjikken, toebereiden. De prepositie para legt alvast de relatie met wat komen gaat, met het oog op, in afwachting van. [3] De Pharao ziet bloemen pas voor vol aan wanneer het een verlept bosje geworden is. Hij is koning over de ruggen van de mensen heen. Moe en afgemat laten ze hem zien hoe geweldig imponerend hij is: slavendrijver. [4] Hij bevrijdt de uitleg van de naam die het evangelie dierbaar is. Hij, de Heer, Je/ja/jo/(jh), afkorting van Gods eigen naam, de naam in de vier letters. Hosjoea/hosjea: redding, bevrijding. Jehosjoea, Jezus. [5] Mattheüs en Lukas spreken over sooma, het lichaam. Zij attenderen ons erop hoe vreemd het spreken over het lichaam is, hoe met een en al aandacht voor het kwetsbare. Het lichaam, sec, - als je niet oppast is het dood. Markus onderstreept dat: ptooma, het lijk, het dode lichaam. [6] "Zoon van God". het is het woord dat we bij Markus al kennen vanaf Markus 1,1. Er zijn geleerden die van mening zijn dat "zoon van God" een latere toevoeging is in Markus 1,1. De uitspraak zou te theologisch zijn, te trinitarisch. Evenwel.
Voor "zoon van God" dient men terug te gaan tot
Exodus 4,22: Israël is mijn eerstgeboren zoon. Israël is Gods zoon. Dirk Moshouwer
schrijft in een van zijn laatste artikelen:
"In is context the added words uiou theou (zoon van God, in
de tweede naamval) in Mark 1: 1 are of the utmost importance. At
the end of the Gospel, at the empty tomb, the reader bows to the
beginning in fear: 'This is the principle of the Gospel of Jesus
Christ, Gods Son'. The first sentence of the Gospel is also the
last one, and therefore this last sentence of the Gospel is the
same Gospel anew. [7] Johannes beschrijft het zo uitdrukkelijk. [8] Johannes zal met die vrede aan het werk gaan. Zie Johannes 20, 21.26. [9] Johannes zal daar gebruik van maken. Zoeken gaat bij hem van wat (Johannes 1,38) naar wat …wie (Johannes 20,15) [10] Het lijkt niet toevallig te zijn. Mattheüs heeft komt, en ziet en gaat. Dat waren bij hem de werkwoorden ook van Jozef: komen en gaan. Markus laat komen weg. Het zou te veel zijn, de verdeling in drieën nodeloos onderbreken. Onderweg spreken de vrouwen over de grote steen, dan kijken ze op. Nu moeten ze kijken. De plaats die ze eerder opgemerkt hebben (Markus 15,47) krijgt weer alle aandacht. Het is een verlaten plaats geworden. Daarop zullen zij moeten gaan om te vertellen. [11] B.Hemelsoet, "Marcus 16,8. Slot van een herlezing van het Marcusevangelie', Om het levende woord 2/3, Amsterdam 1968, 199-211. [12] Zout heeft te maken met vuur. Bedouinen strooien nog zout op het zand onder het vuur. Het licht wordt dan heller, het vuur feller. Zout krijgt een kind in de katholieke traditie dat gedoopt wordt. Dat zout heet sal sapientiae, zout van de wijsheid. Het zout is voor de rabbijnen ook een beeld voor de Tora, geeft smaak aan het leven en duurzaamheid. Tenslotte. Wanneer je taal hebreeuws is en je leest sl (sal), dan heb je al bijna Sjalom gezegd. Maar sommigen vinden dat ver gezocht. |