lukas

 

Het evangelie van Lukas zal beginnen met het bekende verhaal. Toch is er al vanaf het begin een verschil. Lukas noemt de menigte die getuige is van het schouwspel. De menigte slaat zich op de borst. In die menigte staat een groepje apart: de bekenden die van verre staan. Daarbij zijn ook vrouwen. Als het ware toevallig daar staand, ook vrouwen.  Zij worden onderwerp van de nieuwe handeling, maar niet dan nadat. De vrouwen zijn hem vanuit Galilea gevolgd. Hun volgen heeft hen tot hier toe gebracht. Terwijl zij aanzien komt daar Jozef

 

 

48 En al de scharen, die voor dit schouwspel samengekomen zijn, keren terug wanneer zij aanschouwd hebben, wat er geschied is, en ze slaan zich op de borst.

49 Al zijn bekenden nu staan van verre, ook vrouwen, die hem vanuit Galilea gevolgd zijn en dit aanzien.

 

50 En zie, een man, Jozef genoemd, die raadsheer is, een goed en rechtvaardig man 51 ‑ deze heeft niet ingestemd met hun raad en bedrijf ‑, van Arimatea, een stad van de Judeeërs, die het koningschap van God verwacht, 52 – deze gaat naar Pilatus en vraagt hem het lichaam van Jezus. 53 En na het te hebben afgenomen, wikkelt hij het in linnen en legt hem in een rotsgraf, waarin nog nooit iemand gelegd is.

 

Lukas herhaalt de gegevens betreffende Jozef. Nieuw is het graf dat nog geen dode gekend heeft. Terstond is er de tijd: voorbereiding, het aanbreken van de sabbat. Met hem komen vanuit Galilea wordt herhaald. Volgen wordt er expliciet aan toe gevoegd, alsof er nu nog iets te volgen is.

 

54 En het is de dag der voorbereiding en de sabbat breekt aan. 55 En de vrouwen, die met hem uit Galilea gekomen zijn, volgen en zij bezien het graf en hoe zijn lichaam gelegd wordt; 56 en teruggekeerd maakten zij specerijen en mirre gereed. En op de sabbat rusten zij overeenkomstig het gebod,   24, 1 maar op de eerste dag der week gaan zij nog vroeg in de morgen met de specerijen, die zij gereedgemaakt hebben,

 

Een inclusie. De vrouwen met de specerijen omgeven de sjabbes. Meer dan de dode hebben zij de sjabbes op het oog.  Gereed gemaakt staan de kruiden te wachten tot de eerste dag van de week. Wanneer Israël een dag de sjabbath onderhoudt zal de verlossing, bevrijding, een feit zijn. Lukas lijkt die regel die kennen en te huldigen. Dit is de enige sjabbes in de bijbelse literatuur die zo beschreven wordt. Nog vroeg gaan ze op weg.

 

naar het graf. 2 Zij vinden de steen van het graf afgewenteld, 3 en er in gegaan, vinden zij het lichaam van de  Heer Jezus niet.

 

Uitdrukkelijk wordt het niet vastgesteld. Dit ‘niet’ vraagt om: wat dan wel?

 

4 En het geschiedt, terwijl zij daarvoor in verlegenheid zijn, dat, zie, twee mannen in een blinkend gewaad bij hen staan. 5 En als zij zeer verschrikt worden en hun aangezicht ter aarde neigen, zeggen zij tot hen:

Wat zoeken jullie de levende bij de doden? 6

Hij is hier niet,

maar hij is opgewekt.

Herinnert je,

hoe hij, toen hij nog in Galilea was, tot u gesproken heeft, 7 zeggend, dat

de zoon van de mens

moet overgeleverd worden in de handen van zondige mensen

en gekruisigd worden

en op de derden dage opstaan. 8

En zij herinneren zich zijn woorden, 9

en teruggekeerd van het graf, bood­schappen zij dit alles

aan de elf en aan al de anderen. 10

Dit zijn Maria van Magdala, en Johanna, en Maria, (de moeder) van Jakobus.

En de anderen, die met hen zijn, zeggen dit aan de apostelen. 11

En deze woorden schenen hun gekkenpraat

en zij hebben geen vertrouwen in hen. [1]

 

De gebeurtenissen verlopen in een ijltempo. Het is dus goed om de scenografie te volgen. Het verlengde van hun verwachting vinden de vrouwen niet. Die verlegenheid wordt onderbroken door twee mannen welomschreven gekleed. Is zo’n hemels garnituur niet eerder aangegeven? En de ‘twee mannen”? Wie zouden dat kunnen zijn. (Alleen Lukas heeft hen. Straks, verderop in het verhaal veranderen zij van naam.)

 

Lukas blijkt de twee mannen ook op te voeren in het negende hoofdstuk, vers 23. Jezus op de berg, op (bij Lukas alleen) de achtste dag. En met hem worden gezien twee mannen, en wel Mozes en Elia …Wil Lukas Mozes  en Elia als getuigen in het graf? Twee want het getuigenis van twee is betrouwbaar. Maar Mozes en Elia[2] - alleen het verdere verloop kan de juistheid van die diagnose bevestigen of ontkennen.

 

De levende moet je niet bij de doden zoeken. Herinnert je. Wat er gebeurt schijnt allemaal niet zo overtuigend te zijn. Zij moeten zich herinneren. En Lukas laat de twee mannen in het graf precies aangeven wat zij zich moeten herinneren. Wat hij gezegd heeft, toentertijd, in Galilea, over het kind van Adam, het mensenkind. Tot slachtoffer gemaakt als Abel. Maar God zal zich ontfermen over het slachtoffer. Uit Exodus is dat bekend[3]

 

En zij herinnerden zich. Daarmee blijken alle problemen en verlegenheden verdwenen. Ze haasten zich naar de anderen. Het wordt doorverteld om abrupt te eindigen in het apostolische: non-sens.

 

Als je er geen touw meer aan kunt vastknopen heeft Lukas een recept. Herinner je. Ze zullen zich moeten gaan herinneren hoe Jezus spreekt. Lukas is daarover nog niet uitverteld.

 

 

13 En zie, twee van hen zijn juist op die dag op weg naar een dorp, zestig stadiën van Jeruzalem verwijderd, Emmaus geheten, 14 en zij spreken met elkander over alles wat voorgevallen is. 15 En het geschiedt, terwijl zij daarover spreken en van gedachten wisselen: Jezus zelf komt bij hen en gaat met hen mee. 16 Maar hun ogen zijn bevangen, zodat zij Hem niet herkenden.

 

Een heel nieuw verhaal. De andere evangelisten geven er geen spoor van. Op het buitengewoon verbijsterende zottenkul* waarmee de apostelen reageren op het verhaal van de vrouwen zet Lukas – hoe zal hij dit probleem oplossen. Het wordt een soort detective – twee leerlingen in die op weg zijn naar hun dorp.

Zestig, bijna ieder tegen wie ik het zeg vindt het onzin, maar voor mij roept dat zeventig op. De volgende stadiën staan tegenover de voorafgaande als de zevende dag tegenover de zesde. Dit wordt een absolute uitzondering.

            Lukas geeft een perfecte inleiding. Zij spreken over alles. Als je hen vraagt: "Waar hebben jullie het over?" zullen ze je verbaasd aankijken. Over alles natuurlijk. Terwijl zich dat onderweg afspeelt komt Jezus bij hen lopen. Zij weten niet dat hij het is. Wij weten het wel. De lezer weet vaak meer dan degene over wie hij leest. En weer een detective. Hoe zullen zij te weten komen dat "hij" het is? Hoe zullen ze kunnen zien dat hij het is wanneer hun de ogen open gaan?

 

17 Hij zegt tot hen: Wat zijn dit voor gesprekken, die gij al wandelende met elkander voeren? En zij blijven staan, somber. 18 Een dan van hen, genaamd Cleopas, antwoordt. Hij zegt hem:  Ben jij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat jij niet weet wat daar dezer dagen geschied is? 19 En hij zei tot hen: Wat dan? Zij zeggen hem: Wat geschied is met Jezus de Nazarener, een man, die een profeet is, machtig in werk en woord voor God en heel het volk, 20 en hoe hem onze overpriesters en oversten overgegeven hebben om hem ter dood te veroordelen en Hem gekruisigd hebben. 21 En wij leefden in de hoop, dat hij het was, die Israël zou verlossen. Maar met dit al is het nu al de derde dag, sinds dit geschied is. 22 En ook hebben enige vrouwen uit ons midden ons doen ontstellen: zij zijn vroeg bij het graf geweest 23 en hebben zijn lichaam niet gevonden en zijn toen komen zeggen, dat zij ook een verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden, dat hij leeft. 24 En enigen van de onzen zijn naar het graf gegaan en hebben het zo bevonden, als de vrouwen ook gezegd hadden, maar hem hebben zij niet gezien.

 

Op een Pabo mag je als vermoeden opwerpen dat Jezus op de Pabo geweest is. Hij sluit naadloos aan bij de beginsituatie. Zij hebben het over alles en hij vraagt: waar hebben jullie het over. Over alles. Alles is nu aan de orde. En alsof dat nog niet duidelijk genoeg is: ieder van de lezers moet immers bij de les gebracht worden, vraagt Jezus: "Wat dan?" Daarmee zijn we precies waar we wezen moeten, tekst, spelers en lezers synchroon. Maar eerst heeft Lukas een geintje, een vraag waarvan de dubbele bodem twee kanten uit wijst.

            "Ben jij de enige vreemdeling in Jerusalem?" De tekst is zelfs een spreekwoord geworden. Weet jij niet wat iedereen weet? Het is de eerste lezeing die zeker recht van spreken heeft, maar vermoedelijk is er meer. Vermoedelijk grijpt de tekst ook reeds vooruit naar zijn ontknoping. Want: wanneer bven je vreemdeling in Jerusalem. Wanneer is Jerusalem een stad als Londen en Parijs of Amsterdam en Alkmaar? Wat maakt Jerusalem uniek? Het antwoord zou kunnen zijn: Mozes en de Profeten. Als je Mozes en de Profeten vergeet, dan begrijp je niets van Jerusalem. Dan ben je als Jerusalem zelfs Jerusalem niet meer. Adel verplicht – al weet ieder die ook maar iets van individualiteit weet hoe moeilijk het is, uitzondering te zijn, een verplichting meer te hebben.

            De twee uit Emmaüs in Jerusalem verdwaald terug naar huis vertellen de vreemdeling het hele verhaal, hun hele verhaal. En ze vertellen werkelijk alles – zonder de voorwaarden. Daar zal Jezus het daarna over hebben.

            De herinnering hielp de vrouwen. Hij zal ook hier wonderen bewerken.

 

25 En Hij zei tot hen: O onverstandigen en tragen van hart, dat jullie niet geloven alles wat de profeten gesproken hebben! 26 Moet de Messias dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan? 27 En hij begint bij Mozes en bij al de profeten en legt hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking heeft.

 

Het hart wijst op richting. Tragen van hart weten niet waar zij het zoeken moeten. Waar moeten zij/wij het dan zoeken?

            Jezus die verrezen is komt bij Lukas de boeken op tafel leggen. Hij maakt ze open. Te beginnen bij Mozes en de Profeten. Dat is geen zeldzaamheid. We wisten het al, sinds de twee mannen. We weten het ook al sinds de rijke vrek vraagt om een druppel water. Zie Lukas 16,31!

 

28 En zij naderen het dorp, waar zij heengaan, en hij doet, alsof hij verder zal gaan. 29 En zij dringen sterk bij hem aan en zeiden: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is reeds gedaald. En hij gaat binnen om bij hen te blijven.

 

Wij krijgen dus te horen hoe hij bij hen blijft. Het is belangrijk dit goed te noteren.

 

30 En het geschiedt, terwijl hij met hen aanligt, dat hij het brood neemt, de zegen uitspreekt, het breekt en hun aanreikt. 31 En hun ogen worden geopend en zij herkennen hem; en hij verdwijnt uit hun midden. 32 En zij zeggen tegen elkaar: brandde ons hart niet in ons, terwijl hij onderweg tot ons sprak en ons de Schriften opende? 33 En zij staan op en keren terzelfder tijd terug naar Jeruzalem en zij vinden de elf en die bij hen zijn, vergaderd, 34 en dezen zeggen: De  Heer is waarlijk opgewekt en is aan Simon verschenen. 35 En zij verhalen wat onderweg gebeurd is en hoe hij door hen herkend is bij het breken van het brood.

 

Hij breekt het brood en terstond herkennen ze hem en weten ze alles – ze hadden het eigenlijk al geweten. Hun hart brandde al. En hij verdwijnt in hun midden. Hoe is hij bij hen? Door uit hun midden te verdwijnen. Het messiaanse van Jezus presentie onttrekt zich aan onze handigheid, aan ons main-tenant[4]. Zijn aanwezigheid is recent, om te vertellen, een verhaal dat open gaat bij het breken van het brood.

            Dat verhaal wil verteld worden. En ze haasten zich. De verhalen ontmoeten elkaar, worden gedragen door zijn fysieke presentie, ontnuchterend reëel gemaakt door de vraag om iets te eten. Spoken eten niet. En hij krijgt een stukje gebakken vis.

 

36 En terwijl zij hierover spraken, staat hij zelf in hun midden; 37 en zij worden ontzet en verschrikt en menen een geest te aanschouwen. 38 Maar hij zegt tot hen: Waarom zijn jullie ontsteld en waarom komen er overwegingen op in jullie hart? 39 Ziet mijn handen en mijn voeten, dat ik het zelf ben; betast mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals jullie zien, dat ik heb. 40 En bij dit woord toont hij hun zijn handen en voeten. 41 En wanneer zij het van blijdschap nog niet geloven en zich verwon­deren, zegt hij tot hen: Hebben jullie hier iets te eten? 42 Zij reiken hem een stuk van een gebakken vis aan. 43 En hij neemt het en eet het voor hun ogen. 44 Hij zegt tot hen: Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen ik nog bij jullie was. Alles wat over mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden. 45 Dan opent hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrijpen. 46 En hij zei tot hen: Aldus staat er geschreven, dat de Messias moet lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, 47 en dat in zijn naam verkondigd moet worden, bekering tot vergeving van de zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem. 48 Jullie zijn getuigen van deze dingen. 49 En zie, Ik doe de belofte van mijns vaders op jullie komen. Maar jullie moeten in de stad blijven, totdat jullie bekleed worden met kracht uit den hoge. 50 En hij leidt hen naar buiten tot bij Betanië en hij heft de handen omhoog en zegent hen. 51 En het geschiedt, terwijl hij hen zegent, dat hij van hen scheidt. 52 En zij keren terug naar Jeruzalem met grote blijdschap, 53 en zij zijn voortdurend in de tempel, God lovend.

 

Bij lukas moeten de leerlingen in Jerusalem blijven. Veertig dagen lang zal Jezus hun nog les geven: over het koning zijn van God en hoe dat gaat. Ieder die een beetje vertrouwd is met Mozes en de Profeten kan dat weten. De lezer van dit verhaal die het niet weet kan terecht via de zoekpagina, onder koning en koningschap.  

 



[1]12 [Doch Petrus stond op en liep snel naar het graf. En toen hij zich bukte, zag hij alleen de windsels. En hij ging weg, bij zichzelf.] verbaasd over wat er mocht gebeurd zijn.” De tekst is een latere toevoeging, mede vanuit Johannes geschreven– blijkbaar als verlegenheidsoplossing. De afwijzende reactie van de apostelen lijkt weinig apostolisch.

[2] Mozes = de tora; Elia is de vader van de profeten. Dus Elia = profeten. Met andere woorden: Mozes en Elia is heel de Tenach.

[3] Waarover spreken die twee mannen in Lukas 9? Vertalingen geven hier: dood, heengaan, uitgang. De griekse tekst van Lukas geeft exodon, zijn exodus in Jerusalem. Zijn wij waren slaven in Egypte en hij bevrijdt ons.

[4] Main, hand. Tenir, houden. Het maintenant is wat wij in onze handen hun, het hier en nu, het voorhandene.

 


© jan engelen,tweede versie, eerste tekst,
herten, 080402
* met dank voor dit nieuwe woord aan Paula M.