|
Preken gehouden
in de kerk van Sint Jan de Doper te Amsterdam
2010-2011 A-jaar
2009-2010 C-jaar
Reakties
op deze teksten zijn altijd welkom op
janengelen#outlook.coml. (Vervang # door @).
Sint Jan
de Doper 6 november 2011 - Allerheiligen/Allerzielen
Job 19,1.23-27a; Romeinen 14,7-9.10b-12; Johannes 17,24-26
In Hoofddorp achter de Kerk van Sint Jan de Doper ligt een prachtig tuin
met schitterende bronzen beelden. Een van die beelden is Job. Je ziet
hem zitten, onttakeld op de mestvaalt. Job was een welvarend man. Geen
wonder, zegt de duivel tegen God. Het gaat hem zo goed. Geen wonder dat
hij van je houdt. Maar pak hem maar eens alles af: je zult zien, dan is
zijn godsvrucht zo verdwenen.
In het verhaal krijgt de duivel carte blanche. Alles en allen worden Job
ontnomen. Vereenzaamd en berooid komt hij op de mestheuvel terecht. Uitschot!
Maar we horen Job zeggen: ik zou willen dat mijn woorden vastgelegd worden,
dat ze uitgekapt worden in de rots en met lood worden gevuld. Job wil
iets vastleggen dat voor hem vaststaat, ook wanneer hij het zelf niet
meer ziet. Een les voor hemzelf en voor allen die zijn verhaal volgen.
Wat is die permanente les dan?
We kennen die regel uit de ontroerende aria in The Messiah: I know that
my redeemer liveth: Ik weet dat mijn verlosser leeft. Hij zal onze wereld
binnenkomen. En zo geschonden als ik ben: met mijn eigen lijf en ogen
zal ik hem zien - en daar verlang ik naar. Job, opgegeven, WEET: God geeft
de mens niet op. Voor God blijf je een mens, ook als je nergens meer bent.
Zoals wij hier zo vaak zeggen: onze namen staan geschreven in de palm
van Zijn hand. Wij zijn een motief in wat Hij doet, Zijn handelen.
Paulus geeft de tekst die voor velen van ons in het geheugen gegrift staat
sinds de begrafenis van bisschop Bekkers: Niemand leeft voor zichzelf,
niemand sterft voor zichzelf. Wij leven en sterven voor God onze Heer,
aan Hem behoren wij toe. Ons wezen, ons leven, is wezenlijk gericht op
de mensen om ons heen met wie wij leven, en wezenlijk gericht op God die
er voor ons wil en zal zijn. De Jood Paulus weet immers dat God niet van
steen of inbeelding leeft. Wat God typeert is dat Hij, dé uitzondering
is tussen al die Goden die de mensen nalopen. God bukt zich voor wie gebogen
is. Hij richt je op laat je staan of gaan. Hoe dat gaat, hoe hij bij ons
is, vaak weten en zien we dat niet, maar als Job weten we, Hij is er,
ook voor ons.
Jezus zegt bij zijn afscheidsmaal in het Johannesevangelie tegen Zijn
Vader: de mensen die jij mij gegeven hebt, mogen ze zijn waar ik ben.
Jezus is bezig met een plaats. Hij wil plaats voor ons maken, ons een
plaats aanbieden. Wat is die plaats dan? Waar is dat? Dat ze mogen zijn
waar ik ben. Als wij daar zijn kunnen we de heerlijkheid aanschouwen die
jij mij geeft omdat je al van voor de grondvesting van de wereld om mij
geeft. Het misleidende is het woord "heerlijkheid". Voor ons
heeft dat iets van stralenkrans, schittering. Terwijl het bijbelse woord
hier veelmeer betekent: gewicht, dat wat de doorslag geeft. Iets wat door
en door beslissend is. Wat is dat beslissende dan? Dat jij van mij houdt
van voor de grondvesting van de wereld. De grondtoon van het bestaan is
niet hoe wij met elkaar omgaan - kijk naar de kranten, luister naar de
radio en zie de beelden op de tv. Niet die wereld bepaalt de grondtoon
van ons bestaan. Nee, wezenlijk zijn wij gemaakt van de liefde waarmee
God om ons geeft, om zijn lief kind Jezus, en in hem om ons allemaal.
We doen er ons hele leven over om dat te leren. Want Gods liefde is geen
romantisch verhaal. Het is een leven dat over de bergen en de door dalen
van ons leven gaat, dat altijd zo nieuw is, als de dag van vandaag.
Allerheiligen en Allerzielen. We gedenken de grote gemeenschap van God
en zijn volk door alle eeuwen heen, en we gedenken uitdrukkelijk al die
mensen die ons zo vertrouwd waren en die we enkel nog in onze herinnering
kunnen tegenkomen. Wij reiken wij elkaar de hand voor vrede binnen bereik
en komen wij naar voren om de genegenheid te ontvangen waarmee de messias
om ons geeft, met ons wil zijn.
30 oktober
2011 - 31e zondag door het jaar - Sint Jan de Doper Amsterdam
Maleachi 1, 14b - 2, 2b + 8 - 10, Matteüs 23, 1 - 12
Maleachi. De naam zal
u niet veel zeggen. Zo vaak lezen we deze profeet, deze voor-spreker niet
in de kerk. Maar Maleachi is een naam die beroep doet op alles
wat klank produceert in je mond, probeer maar: m, l, ch. De lippen, de
tong, het gehemelte en de keel. Maleachi, een mond vol. Maleachi,
- mijn engel betekent dat. Meer moderne vertalingen zeggen dan: mijn boodschapper,
maar een bijbelse boodschapper is een engel en een bijbelse engel komt
altijd iets vertellen. Denk maar aan de kerstnacht als de boodschap luidt:
"Eer aan God in de hoge en vrede op aarde aan de mensen die voor
hem alles zijn." Het aardige is, dat het daar in de eerste lezing
van vandaag ook over gaat. Het is alleen omgekeerd. De priesters die in
het heiligdom in Jerusalem dienen, blijken niet te doen wat hun taak is.
Ze miskennen Gods glorie - dat betekent: ze kennen God niet het gewicht
toe dat Hem toekomt. Wat doen ze dan wel? Hebben wij niet allemaal één
vader, en heeft niet één God ons geschapen! Waarom bedriegt
eenieder dan zijn broer en schenden jullie het verbond?
Hoe ga je om met je broer? Dat betekent ook: hoe ga je om met je zus?
Hoe ga je om met de mens naast je? Daarmee is de heiligheid van God in
het geding. Het gaat dus niet over dogma's, over opvattingen, over eeuwenoude
gebruiken of moderne standpunten. Het gaat enkel en alleen over: hoe ga
je om met je broer, met je zus, met de mens naast je, met de mensen met
wie je het leven gekregen hebt en deelt. U merkt: "Onze Vader"
is een niet toevallige tekst. Een goede tekst voor iedere dag.
In het hebreeuws is de letter
Lamed (L) de grootste letter. Er zijn leraren die dit geenszins
verbaast. Want L, lamad betekent ook leren. Het leren is het meest
menselijke dat er is. Geen mens is er te oud voor, zeggen we.
Groot is dus ook de catastrofe wanneer blijkt dat de leraren alles doen
behalve leren, wanneer blijkt dat hun daden hun woorden ontkrachten, wanneer
ze mensen gebogen laten gaan onder de lasten die zij opleggen, wanneer
hun heiligheid enkel schijn is.
Matteüs hoofdstuk 23 zet
daar op in. In hoofdstuk 26 begint het lijdensverhaal.
Nu we tegen het einde van het evangelie aanlopen pleit Jezus er voor,
dat wij allen één Meester hebben en dat wij zelf allen broeders
en zusters zijn, zoals we in feite ook maar één vader hebben,
"onze vader". En als in een voetnoot onderstreept Matteüs
dat. In die voetnoot klinkt wat eigenlijk vanzelfsprekend is: leraar zijn
betekent dienaar zijn. Net zoals vader en moeder zijn gaat over het belang
van de kinderen, zo gaat leraar zijn over het belang van de leerlingen.
Laat je geen Rabbi noemen. Daarmee wordt meer bedoeld dan dat je
bescheiden moet zijn. Want de enige die Jezus in het evangelie Rabbi noemt
is Judas. En wij weten hoe Judas omgaat met degene die hij Rabbi noemt.
Laat je geen Rabbi noemen want één is jullie
meester,
leraar. En jullie zijn allemaal
nee, geen leerlingen.
Precies dat staat er niet. Één is jullie leraar en Julie
zijn allemaal broers en zussen. Dat is het messiaanse programma,
het koninklijke programma, het visioen van voor alle tijden.
Zo komt Gods koninkrijk waar wij van zouden willen dromen, van vrede op
aarde voor al zijn mensen, Zijn mensen.
Genodigd aan de tafel van het laatste avondmaal zien wij elkaar aan. Wij
wensen elkaar Gods vrede toe. Wij delen wat ons gegeven is, het geheim
van ons bestaan, mens mogen zijn op aarde onder de hemel. Moge God met
ons zijn.
16 oktober
2011 - Negenentwintigste zondag door het jaar - Sint Jan de Doper
Jesaja 45, 1 + 4 - 6; Matteüs 22, 15 - 21
Zo spreekt de Heer tot zijn
Messias
Het zijn woorden die je werkelijk niet verwacht in wat wij
noemen in de boeken van Mozes en de Profeten. Want als het over de Messias
gaat, dat weten we, gaat het over Jezus. Die verhalen vinden we in het
zogenoemde nieuwe testament. Daar horen we over de dagen en nadagen van
Jezus en zijn leerlingen. Wanneer zij, de leerlingen van Jezus, er zich
niet meer aan kunnen onttrekken dat Híj het is, dát Hij
de Messias is, dan doen zij, en ook wij, in feite een beroep op een ouder
woord, door de traditie geheiligdmet verhalen. Ook het verhaal van vandaag,
deze tekst uit Jesaja, mag daarin meespelen. Zo spreekt de Heer tot zijn
Messias - zijn gezalfde, tot Cyrus wiens rechterhand ik sterk heb gemaakt.
"De gezalfde" is uiteindelijk dé technische term voor
de koning. Saul wordt in de bijbelse tradities als eerste gezalfd. Na
zijn verwerping wordt David naar voren gehaald. De gezalfde is de koning.
Maar eeuwen later wordt Cyrus de koning van de Perzen, "mijn messias
"genoemd, mijn Gezalfde, mijn christos in het grieks. Dat Cyrus gezalfde,
koning wordt genoemd maakt hem niet anders dan anderen. Het zet hem niet
op een troon, maar het erkent in hem een zekere, een beslissende kwaliteit.
Welke is die kwaliteit dan? Hij is degene die bevrijdt. Cyrus laat de
ballingen terugkeren, naar Jerusalem, naar hun vrijheid.
Uw (konink)rijk kome. Zo is ons geleerd te bidden. Wat zeggen we dan,
welke verwachting vertolken wij? Waar zien wij in de woorden van Jezus,
met Hem, blijkbaar reikhalzend naar uit? Vrijheid en bevrijding staan
hoog in het vaandel wanneer God koning is. Je hoeft alleen maar van exodus
gehoord te hebben om dat te weten.
Meester, wij weten dat je waarachtig bent en dat je Gods weg in waarheid
leert. Want jij ziet niemand naar het voorhoofd. Is dat zo? Het zal dus
gaan over het kijken naar het voorhoofd van de mens, naar wat, zonder
dat je je dat realiseert, de mens op het voorhoofd geschreven staat.
Is het geoorloofd? Mag het wel of mag het niet. Simpel eigenlijk. Is het
geoorloofd, de keizer belasting te betalen of niet? Op het hoogtepunt
van het verhaal is dit de kwestie. Belasting betalen aan de keizer, een
knieval maken voor de heersende macht, voor de corruptie, voor alles wat
zich keert tegen de kern van ons bestaan, de onderdrukker, de moordenaar,
Rome! De keizer! Waar ligt jou zogenoemde solidariteit? Laat me een belastingmunt
zien. Die munt hebben zij voor het grijpen, ligt snel op een hand. Schatplichtig
is ieder. Welk beeld zie je en wat staat erbij geschreven? Het lijkt modern
onderwijs. Geld als leermiddel. Laat zien! Wat zie je? Maar intussen heeft
Jezus twee zaken genoemd. Het gaat over een beeld en een tekst.
En zij hebben hun waarheid als vanzelf in hun hand. De keizer! Maar Jezus
blijft bij zijn verhaal. Waarheid is niet de formaliteit van het toepassen
van regels. Waarheid is geen kwestie die je op je vingers kunt natellen.
Waarheid gaat meer over wat/wie je kúnt zien, over wat zien eigenlijk
is en wat je dan ziet. Hoe kijk je?
Niet alleen munten dragen een beeld. Volgens Genesis 1 zijn er meer beelddragers
in deze wereld. Als je kijkt naar de mens, dan zie je in ieder geval vanuit
zoals geschreven is, ook ons beeld op ons gelijkend (Genesis 1,18) - een
oud maar zolang er mensen zijn ook voortdurend nieuw verhaal. Niet je
kijken bepaalt hoe het in elkaar zit, maar het verhaal dat daar bij hoort
draagt ongehoorde kennis aan. Alleen de bijbelse literatuur ziet in de
mens Gods beeld en gelijkenis.
Het zou kunnen zijn dat we daar toch te licht aan voorbij gaan. De mens
is steeds een uitzondering, absoluut. Losgemaakt, bevrijd, aan het licht
gebracht. Om naar om te zien.
02
oktober 2011 - 27e zondag door het jaar zondag - Sint Jan de Doper Amsterdam
Jesaja 5, 1 - 7; Filippenzen 4, 6-9; Matteüs 21, 33 - 43
Ik meen dat het de
eerste zondag van de advent was in 1964. Ik meen dat op die dag voor het
eerst de eucharistie gevierd mocht worden in het nederlands. Er was voortaan
ook een leesrooster van drie jaar. De lezingen van de zondag komen elke
drie jaar terug. Eén evangelie per jaar, en Johannes bij de feesten.
Ik zeg het een beetje snel.
In de loop van een jaar lezen we het hele evangelie. De laatste zondagen
komen we dus in de buurt van waar het evangelie naar toe gaat. Die laatste
zondagen bereiden ons dus voor op wat er met Jezus gebeurt in Jerusalem,
op die dramatische dagen die wij tussen Palmzondag en Pasen gedenken.
Dus we lezen die laatste spannende teksten voor de goede week, maar als
we zover zijn beginnen wij met de Advent, gaan we lezen op weg naar Kerstmis
en Nu zijt wellekome. Dat is dus eigenlijk een beetje vreemd.
Bij de evangelielezing van vandaag moeten we doen alsof wij Jerusalem
zijn. Wij wachten op de komst van de Messias nu de hoge dagen van Pasen
in aantocht zijn - over vrijheid en bevrijding, over God die naar ons
omziet en uitziet. Wij wachten op Hem. Hij komt, hij komt - ook al weten
we dat we nog veel over onszelf zullen moeten leren, nog alles zullen
moeten leren. - Als alles aan het licht komt! - Toch, we durven ook aan
het licht te komen. Daarom hebben we vandaag ook die regels uit de brief
vaan de Filippenzen gelezen: Weest niet bezorgd. Durf je gebeden aan God
voor te leggen dan zal Gods vrede over je komen. Durf stil te zijn voor
God, durf te gaan staan. Leven is niet gemakkelijk, maar we zijn ook niet
alleen. God wil met ons zijn, onze God zijn. En God weet dat het met ons
en bij ons soms moeilijk is.
Mijn vriend heeft een wijngaard gemaakt. Een pracht wijngaard.
Schitterende stokken, een wachttoren in het midden en een perskuip. Alles
klaar voor de oogst. Want oogst komt er zeker bij zo'n wijnboer. Maar
het gaat helemaal fout. Bij Jesaja moet Israël en moeten ook wij
leren van onze fouten. De Ballingschap zal Israël en zal ook ons
herinneren aan waar het om begonnen is: vrijheid en bevrijding, een leven
lang op weg naar eenvoud en licht.
Matteüs zoomt in op die wijngaard. Hij spreekt tot de hogepriesters
en de oudsten van het volk. De Heer heeft zijn stekje uit Egypte gehaald
en het geplant in het goede en wijde land. Hij vertrouwt zijn wijngaard
toe aan zijn wijnboeren. In de dagen van de oogst stuurt hij zijn dienaren
om de opbrengst in ontvangst te nemen. En tot onze verbijstering zien
we dat het fout gaat. Mishandelen, doden, stenigen. Dan kan toch niet.
Nog eens, dus. En weer opnieuw slaat de verbijstering toe. Zoals ik al
zei: ons moeten de ogen geopend worden om opnieuw naar Pasen te gaan,
naar de Goede Week en naar Pasen. Uiteindelijk stuurt hij zijn zoon, Mijn
kind, mijn vlees en bloed. Wat dan gebeurt is onvergeeflijk. Volg de nieuwsberichten.
Nog steeds al dat leed dat de wereld niet uit is. Dat overbodige onpeilbare
verdriet dat mensen elkaar aandoen. Dat totaal afwezig zijn bij elkaar,
dat niet willen delen.
Het verhaal van Matteüs vertelt ook dat God in goed vertrouwen zijn
zoon stuurt. Zolang wij het verhaal lezen en horen kunnen we doen alsof
we leven in het tijdperk van de zoon, de dochter, het kind, de toekomst.
Er zijn er die doen alsof het beste achter ons ligt, alsof we het beste
al gehad hebben. Daarmee ontken je de tijd, de vruchtbaarheid, de belofte.
De geschiedenis hoeft
zich niet te herhalen. Wij kunnen de beloften ontvangen en doorgeven.
We kunnen onze hand uitsteken, ontvangen, delen, op hoop van zegen.
Wij gaan met de Zoon mee in de leerschool van het leven, nemen en geven
tijd en ruimte.
In de viering danken wij God. Hij geeft ons zijn vertrouwen, Zijn lief
kind.
Delen wij Gods liefde met elkaar en moge God met ons zijn.
De Drie
Hoven, 20 september 2011
20:1 Want het
koninkrijk der hemelen lijkt op een mens,- een huismeester, die als het
licht wordt gelijk naar buiten komt om werkers te huren voor zijn wijngaard.
20:2 Hij wordt het met de werkers eens over een dinar voor de dag
en zendt ze uit, zijn wijngaard in.
20:3 Als hij omstreeks het
derde uur naar buiten komt
ziet hij anderen, zonder werk, staan op de markt.
20:4 Tot hén zegt hij: ga ook jullie de wijngaard in,
en wat rechtvaardig is zal ik u geven!
20:5 En zij gaan heen.
Als hij weer naar buiten komt omstreeks het zesde en het negende uur doet
hij evenzo.
20:6 Als hij omstreeks het elfde uur naar buiten komt vindt hij daar nog
anderen staan
en hij zegt tot hen: wat staan jullie hier de hele dag zonder werk?!
20:7 Zij zeggen hem: Waarom? Niemand heeft ons gehuurd!
Hij zegt hen: ga ook jullie de wijngaard in!
20:8 Als het donker is geworden zegt de heer van de wijngaard tot zijn
voorman:
roep de werkers en betaal de huurprijs, te beginnen bij de laatsten tot
aan de eersten!
20:9 Als de mensen van omstreeks het elfde uur aankomen krijgen zij elk
een dinar;
20:10 als de eersten aankomen menen zij dat zij méér zullen
krijgen,
maar ook zij krijgen elk de dinar.
20:11 Als ze die moeten krijgen ontstaat er bij hen gemor tegen de huismeester.
20:12 Ze zeggen: deze laatsten hebben maar één uur gewerkt
en u hebt hen gelijk gemaakt aan ons die de last van de dag en de hitte
hebben gedragen!
20:13 Maar hij zegt ten antwoord tot één van hen:
makker, ik doe je geen onrecht:
ben je het niet over een dinar met mij eens geworden?-
20:14 steek bij je wat je toekomt en ga heen:
het is mijn wil om aan deze laatste
net zo veel te geven als aan jou;
20:15 of staat het mij niet vrij om met het mijne te doen wat ik wil?-
Of is jouw oog boos omdat ik goed ben?-
20:16 zo zullen de laatsten
eersten zijn
en de eersten laatsten!
?
We beginnen onze dienst hier op dinsdagmorgen altijd met bekende woorden.
Het zijn woorden die ons als het ware uit ons eigen huisje halen, die
ons even ons levenlaten vergeten om hier samen te komen rond de tafel,
rond brood en wijn en de boeken open, en wij samen. Wij mensen die een
heel leven gehad hebben realiseren ons al te goed hoe de woorden ons gevonden
hebben.
Na de eerste woorden hebben we gezongen: Het woord dat U ten leven riep
is niet te hoog is niet te diep voor mensen die 't zo traag beamen. Het
is een teken in Uw hand, een licht dat in uw ogen brandt. Het roept u
dag aan dag bij name.
Woorden roepen ons bij name, roepen ons wakker, helpen ons overeind te
komen. Ze krijgen onze aandacht. Zo horen wij erbij en horen we op een
wonderlijke manier bij Brood en Wijn, bij Jezus Christus bij elkaar, zeggen
we Onze Vader alsof we inderdaad een beetje broers en zussen zijn van
elkaar.
Het evangelie van vandaag neemt ons mee naar een heer die wel een fantastische
wijngaard moet hebben. Hij komt mensen te kort. Hij begint zijn dag zodra
het licht is om arbeiders voor zijn wijngaard te huren. Hij begint als
's morgens om zes uur. Blijkbaar vind hij niet genoeg. Zo gaat hij weer
om 9 uur, om 12 uur - tot zelfs 's middags om 5 uur als je nog maar een
uurtje mee kunt in het ritme van de werkdag.
Wat ik zelf interessant vind is: blijkbaar zijn er mensen die niet zo
vroeg beginnen als het om werken gaat. Die zijn er 's morgens vroeg nog
niet. Die komen pas om 9 uur, of om 12 uur. Ieder heeft zo zijn redenen
om later te komen. Het heeft geen zin, je ben al zo vaak voor niets gekomen,
niemand helpt je en je staat daar maar. Het zou me niets verbazen als
die van 's middag vijf uur gekomen zijn omdat ze zich vervelen. Je moet
toch wat. En dan word je plotseling geroepen, meegenomen. Het heeft natuurlijk
geen zin, nog maar een uurtje! Maar ja. Als iemand je aankijkt, als je
zo gevraagd wordt, dan ga je mee.
Het koninkrijk Gods blijft blijkbaar uitzien naar mensen. Welkom ben je.
Ook als het laat is.
Dan komt de betaling. En dan blijkt dat het niet geeft dat je een laatkomer
bent. Je krijgt het volle pond, het geld dat een mens in die tijd nodig
had om te kunnen leven. Je gelooft je ogen niet. Alsof je
Een complete
verrassing. Blijkbaar is dat belangrijk. Het gaat niet om afspraak is
afspraak. Hetr gaat over een onvoorstelbaar goede heer die je wil meenemen,
wie het om jou gaat. Ook als je later gekomen bent: je telt volop mee.
Wij worden hier aan tafel genodigd. Voor God tellen we volop mee. Het
zijn Jezus woorden. Hoe langzaam we ook komen: er is een plek voor ons,
bij hem mogen we ons thuis voelen en begrepen, gewaardeerd. Een God die
van mensen houdt. Hij ontsteekt het licht in onze nacht. Hij neemt voor
lief ons onvermogen. Met Brood en Wijn gedenken en vieren we dat. Kinderen
van Onze Vader zijn.
Moge dat zo zijn.
11 sept
2011- 24e zondag door het jaar - Sint Jan de Doper Amsterdam
Ziekenzondag Sirach 27, 30 - 28, 7; Matteüs 18, 21 - 35
11 september is nu al tien
jaar niet meer zo maar een dag. Alsof geweld ooit iets opgelost heeft.
Het is een les die steeds herhaald moet worden, voortdurend aandacht vraagt.
Want onze gemeenschap is zeer kwetsbaar. We hebben daar de vorige week
ook over nagedacht. Onze kennis en techniek maakt ons machtiger maar ook
kwetsbaarder. Het kwaad kan zich gemakkelijk en snel, en met veel geweld
verspreiden. Hoe kun je dat leren: vergeef ons onze schuld zoals ook wij
aan anderen hun schuld vergeven? Broederschap en vergeving horen bij elkaar.
Het heilige brood dat wij in de dienst van woord en communie met elkaar
mogen delen is het brood van de broederschap, het brood van God koningschap,
de gave van de liefde en de genegenheid, maar ook van spijt die mogelijk
is, en vergeving, weten dat je gekend wordt zoals je bent, en bemind.
Ook de zorg die we voor elkaar proberen op te brengen is eigenlijk vanzelfsprekend:
zo worden immers ook wij verzorgd door onze God en zijn lief kind Jezus
Christus.
Blijkbaar is de broederschap,
de nabijheid en vertrouwdheid van broers en zussen, super gevoelig. Hoe
vaak moet ik dat, vergeven, wanneer mijn broer iets tegen mij misdoet?
Het antwoord is meer dan een grapje voor rekenmeesters. Want 70 jaar geldt
als een voltooid mensenleven. Zeventig keer zeven is dan: heel je leven
lang iedere dag weer. Want vergeven gaat uiteraard veel verder dan het
kinderlijke: "Ik ben stout geweest, heel dom, maar gelukkig, het
geeft niet meer; God neemt het mij niet meer kwalijk." Vergeven is
ook gaan staan waar de wereld begint. De engel met het vlammend zwaard
die de toegang naar het paradijs bewaakt, bewaakt niet alleen. Hij bewaart
ook. Bewaren, intact laten. Het geheim van het leven blijft als nieuw,
nog niet aangeraakt.
Het evangelie van vandaag geeft op fundamentele wijze aan hoe God de gemeenschap
draagt.
U hoorde het verhaal over die Heer en de knecht. Bij de afrekening blijkt
de knecht zwaar onder de maat te blijven. Het zal hem alles kosten, zijn
vrouw, zijn kinderen, zijn hele leven. Maar smekend, op zijn knieën,
laat die heer zich op zijn best zien: hij voelt medelijden, misschien
beter "betrokkenheid". Alles wordt die knecht vergeven. Blijken
zal dat die knecht doet alsof er niets gebeurd is.
Terwijl hij naar buiten gaat komt er een medeknecht die hem iets schuldig
is, iets, zo goed als niets. Een paar grijpstuivers, maar de knecht uit
het eerste verhaal vergrijpt zich aan die ander die om medelijden vraagt
en gooit hem in de gevangenis waar hij nooit zal uitkomen. Nooit?
Dat blijft natuurlijk niet onopgemerkt. Wat hij doet strookt op geen enkele
wijze met wat hem overkomen is. Dank vergeldt hij met stank. Dat komt
de Heer uit het eerste bedrijf ter ore. Die heer zaal nu gaan spreken
over alle schuld. Als jij niet kunt vergeven kan jou ook niet vergeven
worden. Onverbiddelijk blijkt die heer. Want die Heer overkomt wat de
medeknecht overkomt.
Wat je aan de minsten van de
mijnen doet, heb je mij gedaan. Wat je de minsten van de mijnen misdoet,
doe je mij te kort. De economie van het koninkrijk der hemelen is een
spannende zaak. God wil dat we delen, dat we het goede dat ons overkomt
ook delen met elkaar. Dat is ook de sleutel die vergeven vraagt en draagt.
Zo is Hij Onze Vader.
In onze gemeenschap zijn mensen het hele jaar door actief voor anderen.
Zij zijn een les voor ons allen. Zo zouden wij dat ook willen doen. Zo
leren we dat ook van onze Heer die het brood voor ons breekt en met ons
samen leeft wanneer wij met elkaar delen.
Moge dat zo zijn.
Badhoevedorp,
06 september 2020 Engelbewaarders
23e zdg dh jaar
Ezechiël
33, 7 - 9; Matteüs 18, 15 - 20
Gebed bij het begin
van de dienst
Heer onze God,
De liefde voor elkaar, liefde, zorg en verantwoordelijkheid is het hart
van uw geboden. U vertrouwt ons toe aan elkaar.
Wij bidden U: geef ons woorden van waarheid en bemoediging en laat ons
meebouwen aan uw rijk van vrede, uw gemeenschap waarin in daden van goedheid
uw naam geheiligd wordt.
Dat vragen wij U omwille van uw lief kind, uw Zoon, onze Broeder, onze
Heer, tot in eeuwigheid.
overweging
We hebben tussen de buien door twee dagen mooi weer gehad, maar verder
zijn het eigenlijk rusteloze dagen. Al dat gedoe waar de media je voortdurend
mee bestoken. Crisis na crisis. Corona. Hoe moet dat op scholen. En wat
doe je waar mensen elkaar tegenkomen met die 1,5 meter die echt nodig
is. Ministers uit de struiken fotograferen om 'sliep uit' of zo te zeggen,
eigen schuld dikke bult, mensen vergiftigen, vluchtelingen al dan niet
een plek geven in je goede bedoelingen. En dan die honger op zoveel plaatsen!
Rusteloze dagen beleven we en het einde daarvan is nog niet in zicht.
Daarvoor zijn minstens twee redenen aan te wijzen. De eerste is de meest
praktisch: wij beschikken over steeds betere mogelijkheden om te communiceren,
om achter verborgen drama's te komen. De tweede is het meest feitelijk:
democratie is moeilijk. Het is een zware opgave om te worden wat we zijn,
een volk, een samenleving. Wij samen - wat is dat? Hoe gaat dat? Hoe moet
dat? Hoe delen en dragen wij verantwoordelijkheid? Wat is ieders rol daarin
en hoe houden we elkaar bij de les? Want U begrijpt, daar gaat het in
de beide lezingen van vandaag over.
Als je in je Bijbel
begint te bladeren op zoek naar Ezechiël, Dan ben je toch al op ¾
van het Boek. Dan komt Jesaja die we kennen van de Advent en de Lijdenstijd.
Dan komt Jeremia die heel de bijbelse wereld kent. Hij woont in Israël,
moet vluchten naar Egypte en gaat tenslotte met de ballingen naar Babylon.
De hoeken en gaten van de wereld van mensen is hem wel bekend. Het is
niet enkel vreugde. U kent het werkwoord Jeremiëren. Rembrandt heeft
hem geschilderd. Je ziet hem treuren over de verwoesting van de tempel.
Dan komt Ezechiël. Het kent het land en de tempel alleen van verhalen,
is nooit weggeweest uit het land van de Ballingschap maar is intens aanwezig
bij het wel en wee van Gods volk.
Vandaag hoort u hem over iemand waarschuwen die de fout in dreigt te gaan.
In zekere zin ben je ook verantwoordelijk voor het verkeerde dat een ander
doet. Nu denk ik niet dat Ezechiël het heeft over de Nederlandse
ziekte waarbij we bij voorbaat anderen de les lezen, kleineren, op zijn
of haar fouten wijzen om daarmee te beschrijven dat je zelf natuurlijk
beter bent. Medeverantwoordelijk zijn is heel iets anders.
En dan: als je broeder
zondigt
Sommige teksttradities spitsen dat zelfs toe: als je broer
tegen jou zondigt. Dan moet je het op je nemen naar hem toe te gaan en
hem tussen jou en hem alleen bestraffen. Een beetje typisch! We kennen
toch ook die regels als "oordeel niet opdat je niet geoordeeld wordt",
en "de maat waarmee jij meet, daarmee zul ook jij gemeten worden".
En U kent het verhaal over de splinter en de balk. Maar als je dan weet
dat het werkwoord zondigen een zuinig woord is bij Matteüs, en als
je weet dat dit woord bij Matteüs alleen nog klinken zal uit de mond
van Judas - dan zult U wel vermoeden dat er meer aan de hand is dat een
uit de hand lopend conflict tussen mensen die elkaars naasten zijn. Het
gaat precies om dat elkaars naasten zijn, broer en zus zijn van elkaar
- als dèmos, als volk, samenleving, als gemeenschap - bijbels gesproken
de broederschap.
De broederschap is hét bijbels onderwerp. Let maar op: we hebben
eerst Adaam, de mens, en Chawwah, wij zeggen Eva, de moeder van de levenden.
En dan ...? Twee broers en de aarde wordt rood. Abel, damp, mist, tevergeefs
- het eerste slachtoffer, broedermoord. Esau en Jacob zijn ook niet echt
vertrouwenwekkend. En over hoe de broers met Jozef omgaan, de lieveling
van zijn vader in de put geworpen en als slaaf verkocht. Slavernij, mislukte
broederschap, uitbuiting, knechting.
Straffen, zo blijkt uit de lezing van vandaag, is niet een draai om de
oren geven of iets anders onaangenaams waar je de ander toe verplicht.
Straffen is herinneren aan de broederschap.
Na zijn verrijzenis stuurt Jezus de vrouwen die naar het graf gekomen
zijn en volstrekt onverwacht de eerste getuigen worden van Jezus die verrezen
is, - krijgen van hem een opdracht. Jezus stuurt hen naar zijn leerlingen.
Maar hij noemt hen met een nieuwe naam. Jezus noemt zijn leerlingen "mijn
broers" en dat betekent ook "mijn zussen". De eerste uit
de doden is de eerste van en voor de velen, zijn broers en zussen, zijn
volk, want Gods volk.
Daarom is hij brood geworden voor onderweg, deelt hij zijn lichaam, zijn
leven met ons. Om ons toe te rusten voor een werkelijk leven met elkaar,
als broers en zussen, kinderen van één vader, onze vader.
Moge dat zo zijn.
Gebed bij de eucharistische
gaven
Zorg dat je niemand iets schuldig bent zegt de apostel Paulus. Je enige
schuld blijft de onderlinge liefde. Zo heeft Uw Zoon Jezus Christus zich
aan ons gegeven. Leer ons Heer te gaan in zijn spoor zodat wij uw vrede
gaan zien als dé mogelijkheid om samen te léven. Dat vragen
wij U omwille van diezelfde Jezus, Uw Zoon, onze Heer, tot in eeuwigheid.
Amen
Gebed na de communie
Heer, U vervult ons hart met dankbaarheid en vreugde. Wij mogen Uw Zoon
herkennen in het Brood dat voor ons gebroken is. Wij vragen U, mogen wij
in uw gaven de kracht vinden voor altijd te delen in het leven van uw
geliefde Zoon, Jezus Christus, onze Broeder onze Heer, tot in eeuwigheid.
---------------------------------------------------------------------------------------------------
4
september 2011 - 23e zondag door het jaar zondag - Sint Jan de Doper,
Amsterdam
Ezechiël 33, 7 - 9; Matteüs 18, 15 - 20
We hebben twee dagen mooi weer gehad, maar verder zijn het eigenlijk rusteloze
dagen. Al dat gedoe waar de media je voortdurend mee bestoken. Crisis
na crisis. De koningin zou te veel macht hebben en daar is haar ambt te
goed voor. En pastoors beslissen of je al dan niet kerkelijk, of uit zíjn
kerk begraven mag worden. Alsof DE kerk iets anders is dan het Volk van
God. En in al die discussies rond hoe sommigen in de kerk menen kerk te
moeten of te mogen zijn komen dan ook weer al die verhalen over jonge
mensen die gehavend en misbruikt zijn door de macht van notoir zieke mensen
voor wie een mensenleven blijkbaar niet heilig is, onschendbaar en te
respecteren. En dan die honger op zoveel plaatsen!
Rusteloze dagen beleven
we en het einde daarvan is nog niet in zicht. Daarvoor zijn minstens twee
redenen aan te wijzen. De eerste is de meest praktisch: wij beschikken
over steeds betere mogelijkheden om te communiceren, om achter verborgen
drama's te komen. De tweede is het meest feitelijk: democratie is moeilijk.
Het is een zware opgave om te worden wat we zijn, een volk, een samenleving.
Wij samen - wat is dat? Hoe gaat dat? Hoe moet dat? Hoe delen en dragen
wij verantwoordelijkheid? Wat is ieders rol daarin en hoe houden we elkaar
bij de les?
Want U begrijpt, daar gaat het in de beide lezingen van vandaag over.
Als je broeder zondigt
Sommige teksttradities spitsen dat zelfs toe: als je broer tegen
jou zondigt. Dan moet je het op je nemen naar hem toe te gaan en hem tussen
jou en hem alleen bestraffen. Een beetje typisch! We kennen toch ook die
regels als"oordeel niet opdat je niet geoordeeld wordt', en "de
maat waarmee jij meet, daarmee zul ook jij gemeten worden". En U
kent het verhaal over de splinter en de balk. Maar als je dan weet dat
het werkwoord zondigen een zuinig woord is bij Matteüs, en als je
weet dat dit woord bij Matteüs alleen nog klinken zal uit de mond
van Judas - dan zult U wel vermoeden dat er meer aan de hand is dat een
uit de handlopend conflict tussen mensen die elkaars naasten zijn. Het
gaat precies om dat elkaars naasten zijn, broer en zus zijn van elkaar
- als dèmos, als volk, samenleving, als gemeenschap - bijbels gesproken
de broederschap.
De broederschap is hét bijbels onderwerp. Let maar op: we hebben
eerst adaam, de mens, en chawaah, wij zeggen Eva, de moeder van de levenden.
En dan ..? Twee broers en de aarde wordt rood. Abel, damp, mist, tevergeefs
- het eerste slachtoffer, broedermoord. Esau en Jacob zijn ook niet echt
vetrouwenwekkend. En over hoe de broers met Jozef omgaan, de lieveling
van zijn vader in de put geworpen en als slaaf verkocht. Slavernij, mislukte
broederschap, uitbuiting, knechting.
Straffen, zo blijkt uit de lezing van vandaag, is niet een draai om de
oren geven of iets anders onaangenaams waar je de ander toe verplicht.
Straffen is herinneren aan de broederschap.
Na zijn verrijzenis stuurt Jezus de vrouwen die naar het graf gekomen
zijn en volstrekt onverwacht de eerste getuigen worden van Jezus die verrezen
is, krijgen van hem een opdracht. Jezus stuurt hen naar zijn leerlingen.
Maar hij noemt hen met een nieuwe naam. Hij zegt:"mijn broers".
De eerste uit de doden is de eerste van en voor de velen, zijn broers
en zussen, zijn volk, want Gods volk.
Daarom is hij brood geworden voor onderweg, deelt hij zijn lichaam, zijn
leven met ons. Om ons toe te rusten voor een werkelijk leven met elkaar,
als broers en zussen, kinderen van één vader, onze vader.
Moge dat zo zijn.
Zondag 21
augustus - 21e Twintigste zondag door het jaar - Sint Jan de Doper Amsterdam
Jesaja, 22,19-23; Matteüs 16,13-20
Het zou me niet verbazen wanneer
U het verhaal van Sebna uit de eerste lezing niet kent. Een jaar of twee
geleden moest ik voor het eerst over deze tekst schrijven. Ik had het
verhaal nog nooit gelezen.
Sebna is de hoogste ambtsdrager aan het hof van de koning Hiskia. We zitten
dan ongeveer 700 jaar voor het begin van de gewonen jaartelling. Het is
een moeilijke tijd. De Assyriërs dreigden onverbiddelijk. Ongeveer
alles ter wereld is sinds die tijd anders geworden, maar toch. Het verhaal
over Sebna sluit aan op wat vandaag ervaren. Het is herkenbaar.
Sebna is een van de hooggeplaatsten aan het hof. Ritselaar en regelneef.
Alles heeft hij in handen. Alles. Ook al lijkt het anders, de tijd heeft
hij niet in handen. Hoog tegen de wanden van het Cedrondal heeft hij al
wel zijn pronkgraf laten uithouwen, de kleine Farao. Tot over zijn dood
heen alles keurig geregeld. Hij zal er voor eeuwig goed bij liggen. Maar
dan komt hij Jesaja tegen.
Ik zal je van je post verjagen en je stoten uit je ambt. Ik zal mijn
dienaar roepen, Eljakiem. Die krijgt het pronkgewaad, de koninklijke
scherp en de sleutel. Hij zal als een vader voor de mensen van Jerusalem
zijn. Dertig, veertig jaar geleden was het in Nederland gewoon vaders
als bedenkelijke wezens af te schilderen. Het waren potentaten, Onderdrukkers.
Ze waren autoritair, bezeten van macht. De Bijbel heeft zo nooit over
een vader verteld. Bijbels gesproken is een vader iemand die zich over
je ontfermt, die ruimte biedt, die je zijn laat.
De leerlingen van Jezus volgen
in het evangelie hun leraar. Hun leven is een leven lang leren. Leerling
zijn is een leven lang leren. Als bisschoppen de opvolgers van de apostelen
zijn
een levenlang leren. De leerlingen in het evangelie zijn trouw
in het volgen, maar het blijkt ook vaak, eigenlijk voortdurend, dat ze
het niet kunnen volgen. Ze kunnen er geen touw aan vastknopen en dat is
eigenlijk logisch. Want het goede is niet wat vanzelfsprekend is, wat
bij mij past, bij mij aansluit. Het goede komt mij tegemoet, wenkt, nodigt
uit. Het goede is om naar uit te zien. Zo zien zij naar hun leraar.
Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is? Jezus heeft het over
zichzelf. Hij noemt zich de mensenzoon, een mensenkind, een kind, een
mens. Maar, zoon van de mens, zoon van Adam, dat zou ook Abel kunnen zijn.
Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is? Daar hoeven de leerlingen
niet over na te denken. De boeken liggen gaan als vanzelf open. Namen
vallen: Johannes de Doper, Elia, Jeremia. We begrijpen, dat zijn namen
die veel verhalen zijn, veel verhalen van op hoop van zegen, of
hopelijk eindelijk een beetje beter. Johannes de Doper, Elia, Jeremia.
Maar blijkbaar is dat een
antwoord van te ver weg. Wie zeggen de mensen
wie zeggen jullie
dat ik ben? Als je zo voortdurend bij hem in de buurt bent, als je zo
voortdurend voelt vanwaar de wind waait, vanwaar de woorden komen
wie zeggen jullie dat ik ben?
Petrus speelt de rol van
jullie. Wie zeggen jullie? En als vanzelf zegt Petrus de kei: Jij
bent de Messias, de zoon van God die leeft. Wat zegt hij eigenlijk?
Dat weet hij zelf ook niet, maar het was er uit voor het gezegd werd.
Jij bent de Messias, de zoon van God die leeft. Bij Petrus liggen
de beste kleren gereed voor zijn vriend en leraar wanneer hij het mag
zeggen: Jij bent de Messias, de zoon van de levende God. Dat klinkt
heel vroom, het is oprecht en vol overtuiging. Volgende week zal ook blijken
dat hij zijn eigenwoorden niet begrepen heeft. Dat kan ook niet. Die woorden
onttrekken zich aan ons weten. Ze zijn zo hoog. Heilig, heilig, heilig
- volstrekt apart. Vol zijn hemel en aarde.
Jezus zien en volgen betekent voor Petrus weten, dat er een kroongetuige
is voor het leven dat God ons schenkt - let op: schenkt, niet geschonken
heeft maar schenkt, ieder moment, ieder moment nieuw. De Messias, de gezalfde,
de koning die zich voor ons buigt om ons te dienen. Volgende week zal
Petrus die les moeten leren. Vandaag neemt hij ons mee in het visioen
dat hij voor zich ziet wanneer hij over Jezus spreekt. Messias, zoon van
God die leeft.
Jezus Messias is het geheim dat ons meeneemt in het leven, in zijn leven,
door het brood dat hij met ons deelt, dat voor ons zijn leven met ons
is.
Moge God met ons zijn.
Badhoevedorp, 10
augustus 2020 Engelbewaarders
19e zdg dh jaar
1 Koningen 19,9-13a; Mattheüs 14,22-33
inleiding
Het evangelie van vandaag is een pakket wonderlijke zaken, dat mag je
wel zeggen. Aan het verhaal van vandaag gaat vooraf dat Jezus heeft laten
zien dat je met vijf broden en twee visjes een massa mensen te eten kunt
geven, en ook nog twaalf korven vol overhoud - laten we zeggen voor 'de
anderen'. Wij zijn immers gasten in die wereld van Mozes en Elia. Bij
vijf broden en twee vissen zullen wij nooit als vanzelf denken aan het
manna in de woestijn of de kwakkels die uit de hemel vallen. Dan stuurt
hij de leerlingen weg naar de overkant om zelf afscheid te nemen van al
die mensen en dan, op de berg, in alle eenzaamheid, zijn ziel open te
leggen voor God en te bidden. En dan begint het evangelie waarin hij over
het water loopt. Daar moet iets over te vertellen zijn.
Daaraan gaat vooraf een parel van een verhaal. Elia op de vlucht. Doodsbang
voor koning Achab. Koning Achab, zeg maar liever flierefluit Achab. De
man heeft als hulp hem tegenover Jezebel. Lellebel is daarvan afgeleid.
Dan weet je het wel. Hij is het verwende mannetje van zijn duifje. Elia,
u weet, de vader van de profeten, kan zijn mond niet houden maar nu is
hij doodsbang. Het kan hem zijn kop kosten want Jezebel is niet met minder
tevreden. Elia vlucht naar de Horeb, de berg van het verbond. Daar zal
hij zijn God gaan ontmoeten. Het is een voorrecht daarvan getuige te mogen
zijn.
Openen we onze dienst met het teken dat ons zo lief is, het teken van
het kruis.
Openingsgebed:
Goede God, in uw zoon wilt U ons nabij zijn. In uw zoon, in uw profeten,
in uw mensen om U heen. Wees Heer onze God. Bedek ons met uw licht en
open onze oren voor uw woord, zodat wij van U leven mogen. Leven, vandaag,
en alle dagen, tot in eeuwigheid.
Overweging
De temperatuur klopt wel zo ongeveer. In 1978 heb ik enkele nachten overnacht
in Nof Ginnosar, Gennesareth, een kibboets langs het Meer van Galilea.
's Nachts was het 37 graden. Vlakbij is dat lieve, intieme, persoonlijke
kerkje met het mozaïek van de mand met brood en vis. Herinneringen
'aan de overkant'. En bij 'overkant' moet je altijd denken: 'Je moet maar
zien'. Zoals die mensen die zo graag toch nog even met een vliegtuig
maar je weet nooit of code geel code oranje wordt. En dan kom je voorlopig
niet meer terug.
Aan de overkant die
onverwachte maaltijd als gevolg van vijf broodjes en twee visjes. Het
kan niet minder zijn. Als dan nog twaalf manden brood overblijven weet
je dat er daar een grote club mensen op het gras hebben gezeten en een
broodje hebben gedeeld.
De leerlingen, - Jezus stuurt hen alvast weg. Hij lijkt een perfecte regisseur.
Hij weet wat hij ons, lezers van vandaag, wil laten zien. Dus: ga maar
alvast. Hij groet de mensen die zijn mensen geworden zijn en klimt
een stukje omhoog om alleen te zijn met zijn God en Vader. Je voelt hier
bijna fysiek dat alle druk, alle belasting even van hem afvalt.
Tegen het vallen van de avond is hij daar dan, na alle drukte, alleen.
Dat wil zeggen: even zoomt de camera in op hem. In heel die hem eigen
wereld zien we op het scherm enkel het beeld van hem, van zijn hoofd,
van zijn kijken - natuurlijk van zijn leerlingen. Zijn hoofd is bij zijn
leerlingen, zíjn leerlingen tóen, maar ook zijn leerlingen
nú, hier, in Badhoevedorp. Zijn bekommernis om ons. Terwijl wij
in het verhaal in het bootje onderweg zijn naar de overkant.
Op het schaakbord
van het verhaal staan nu alle stukken klaar. Wij in het bootje onderweg
naar de overkant - zo ver is dat echt niet, en hij nog aan de kant. Hij
komt naar ons toe.
En wij geloven onze ogen niet. Hij loopt over het water!!! Dat kan toch
echt niet. Geen mens kan lopen over het water. Zoals ook geen mens na
al die jaren slavernij het water van de Rietzee tot een weg kan maken,
een uitweg. Als je eeuwenlang slaaf bent geweest en eindelijk, tussen
neus en lippen 'ga dan maar' de biezen mag pakken en op weg gaat naar
de woestijn. Denk niet te vlug dat het voorbij is. Gisteren slaaf, vandaag
slaaf, morgen slaaf. Het wordt nooit anders. Maar die lieve Heer van ons
doet alsof hij het beter weet. Als je denkt: nou hebben we het gehad,
het is over, begint zijn verhaal. De zee blijkt een pad te zijn waar je
kunt gaan. Zo loopt Jezus over het water, over de dood heen, niet zo maar,
als een koud kunstje, maar als weg naar zijn leerlingen toe. Pasen. Hoe
de golven ook te keer gaan: wij geloven dat God naar ons toekomt, - ons
niet en nooit alleen laat.
Het verhaal van Elia-ten-einde-raad,
gevlucht voor koning Achab en zijn huisdier Jezebel, vertelt over zijn
eenzame radeloosheid. Ten einde raad gevlucht naar de schoot van het verbond,
naar de Horeb. Daar verbergt hij zich.
Ik heb dit verhaal
gekozen toen we mijn vader hebben begraven. Hij was een eenvoudige man.
In de mijn noemden ze hem Willen de Zwijger. Hij had geen grootse verhalen
en deed gewoon wat hij moest doen.
Elia heeft zich verstopt
in een grot in de rots. Wie zal hem daar vinden?
God vindt hem daar. "Kom naar buiten, Elia'. Elia komt naar buiten.
Zie dat voor je. Een berglandschap met gaten in de wand. Als je dat zo
nodig wilt kun je je daar verstoppen. Dat heeft Elia gedaan. Maar je verstopt
je alleen maar om dadelijk of later weer tevoorschijn te komen. God gebiedt
Elia om naar buiten te komen. Ik denk bijna als een geslagen hond komt
Elia naar buiten, toch naar buiten. Daar staat hij voor de ingang van
de grot.
De hel - zouden wij
zeggen - breekt los. Aardbevind, aardschokken, bliksem, storm, het ene
geweld na het andere. En Elia staat voor de ingang van de grot. En dan.
Opeens - ook volkomen onverwacht denk ik - 'de kleine stem van de stilte!'
Ik heb die vertaling van Rabbijn Soetendorp. Jezus gaat de berg op om
te bidden, Elia hoort de kleine stem van de stilte. Hij bindt zijn doek
om zijn hoofd want hij denkt te sterven. Je kunt God niet zien. Daarom
die doek.
Je kijkt ernaar. Hoe houdt dit verhaal op?
Ik vind het geniaal.
De confrontatie met zijn God in de stem van de kleine stilte: zodra Elia
dit hoort bedekt hij zijn gezicht met zijn mantel en hij blijft staan
- aan de ingang van de grot - alles is open.
Moge onze goede God met ons zijn.
Zondag 14/15
augustus 2011
Wij, Sint Jan de Doper in Amsterdam, wij vieren: Maria tenhemelopneming
Apocalyps 11, 19a + 12,
1 - 6a + 10ab
Lucas 1, 39 - 56
In mijn herinnering, jeugdherinnering,
is 15 augustus hoogzomer. Zelfs midden in de week een verplichte zondag-middag.
We voelden ook dat het zondag was. De kerk zit vol. Enkele oudere mensen
maar vooral kinderen, allemaal met een grote bos bloemen, eigenlijk wilde
bloemen, kruiden. "Kroetwusch" heette dat. Die bloemen werden
gezegend en daarna werden die bloemen in de schuur of in het schuurtje
gehangen. Dat was een bescherming tegen onweer, tegen gevaar. Deze zegening,
ongeveer 60 jaar geleden, herinner ik me als de dag van gisteren. Alles
feestelijk, alles zomer. Het was voor mij een teken dat geen ramp ons
klein kon krijgen. Maria zorgde daar ook voor.
Een jaar of 6 geleden waren
mijn twee oudste zussen die intussen gestorven zijn een gebed van mijn
moeder aan het reconstrueren. Ze kwamen heel ver. "Gij zijt machtig
ons van lijden en gevaren te bevrijden. Waar de mens geen hulp meer ziet,
daar ontbreekt de uwe niet." Eeuwenoude zekerheid, simpele woorden.
Het klonk in alle bescheidenheid en vertrouwen ook heel zeker: "Gij
zijt machtig ons van lijden en gevaren te bevrijden."
Eeuwenoude zekerheid. En nog
steeds, ondanks alles: aanspraak. De kerk heeft altijd geweten dat je
je tot de moeder van Jezus kunt wenden. Zij is een uitzondering en voor
haar zijn wij dat allemaal: uitzonderingen, want een moeder weet dat ieder
kind iets totaal eigens is, een uitzondering. Maria is vooral een moeder
en zij weet aan haar ene kind wat het betekent om moeder te zijn. Zij
heeft genoeg meegemaakt met haar jongen. De manier waarop zij dat kind
accepteert wanneer de engel bij haar komt - uw wil geschiede, mij geschiede
naar uw woord - laat het maar komen wat er ook gebeuren gaat - op dezelfde
manier zal ze zich ook over ons ontfermen. Dat gaat steekt uit boven de
wisselvalligheid en wankelmoedigheid van de onzekere tijden.
Eeuwenoude zekerheid, en dat
terwijl de teksten over haar zo zuinig zijn.
We weten bijbels gesproken nauwelijks iets van dat meisje uit Nazareth
of all places, geboren in een plaats waar de bijbel zelfs geen naam voor
heeft, achtergebleven gebied achter de heuvels rond het Meer van Galilea.
Achtergebleven gebied, maar ook heimweeland. Land van verlorenheid en
smeken om ontferming, erbij willen horen, mee willen doen en zeker weten
dat je mee mag doen, - dat je er mag zijn, er wilt zijn. Mij geschiedde
naar uw woord - woorden die we na mogen zeggen, woorden die het leven
ons wil leren.
In de joodse traditie bestaat
de spreuk: een man wiens vrouw gestorven is, die man heeft de verwoesting
van de tempel meegemaakt. Je lief is de plaats waar, en degene bij wie
je thuis bent, het heilige, het uitstekende en bijzondere - ook in je
herinnering. Je lief, - de tempel, Gods huis. Dat hoor je in de eerste
lezing.
De tempel, de ark - de tekst gaat snel naar binnen toe. De tempel gaat
open, de ark wordt zichtbaar. Dan gaan de ogen omhoog: een teken aan de
hemel. De vrouw, de zon, de maan, de sterren. Een vrouw in barensnood.
Een draak staat gereed. Maar het kind wordt naar God gebracht, de vrouw
naar de woestijn. En de aanklager,de duivel, de mensenverslinder, uiteindelijk
is die er niet meer. Alleen de kracht en het koningschap van God, en de
macht van Zijn Gezalfde.
De meeste van ons kennen de
volgende woorden nog: zetel van wijsheid, mystieke roos, toren van David,
Ivoren Toren, Gouden Huis, Ark van het Verbond, Deur van de hemel. Morgenster.
Wij zouden daar niet meer op komen. Het zijn woorden uit een oude wereld.
Maar u hoort het vertrouwen, het geijkt zijn door de eeuwen. Veel leven
van mensen is in die woorden opgesloten. En taal is het enige dat we echt
hebben en dat ons heeft. Woorden en beelden hebben ons vast, leiden ons.
Maria Ten Hemel Opneming.
Maria Ten Hemel Opneming is
een feest waar veel over te doen is geweest. Maar uiteindelijk gaat het
over een simpel en zeker gevoel.
In alle eenvoud gelooft de kerk dat de moeder van Jezus nadat zij gestorven
is bij haar Zoon zal zijn, bij God thuis is. En zo gek is dat niet. Wanneer
een mens die ons dierbaar is, gestorven is, dan weten we dit zeker: Voor
God gaat het leven van een mens niet verloren. God ontfermt zich over
een mens, ook wanneer die mens gestorven is. En onze domme dingen, onze
onhandigheden, onze fouten - wanneer God groter is dan ons hart en alles
weet dan zal hij alles begrijpen en alles vergeven. Zo is God. Maar dit
ter zijde. Vandaag is aan de orde dat Maria de moeder van de Heer is,
dat zij bij haar en onze Heer is. Er zijn zelfs tradities die haar niet
laten sterven. Daarvoor al wordt zij in de hemel opgenomen. Het zij zo.
Is het niet zo dat het leven
een groot geheim is? Dat we er niets van begrijpen? Zoals we niets begrijpen
van een bloem in de knop, of van een "een en al" geurende roos.
Nu iedereen zich druk maakt over speculanten, beursproblemen, aandelen,
rentes en crises is het goed om ook op te letten, en niet te vergeten
wat dit jaar voortbrengt: het licht, de warmte - ondanks de regen toch
warmte, en alles wat zich rijp aandient. Oogst. Het jaar begint zijn oogst
op te leveren. Een van de vruchten van de oogst is dat wonderlijke leven
van dat meisje uit Nazareth dat geroepen wordt om moeder te worden van
een wonderlijk kind, dat als ieder van ons uitzonderlijke kind zal blijken.
Dat onbegrijpelijk leven - in de hemel opgenomen - thuis bij God, zoals
ieder van ons, nu en ook straks.
In deze viering gedenken we
haar zoon, delen we wat Hij ons geeft, zijn leven, zijn lichaam, zijn
vlees en bloed. Zijn heden. Hij gaat met ons op de weg, onze weg, - een
weg die zich voor ons aandient.
God laat je niet alleen.
Moge God met ons zijn
zondag 31
juli 2011 - 18e zondag door het jaar - Sint Jan de Doper
Jesaja 55,1-3; Matteüs 14,13-21
Het blijft heel vreemd in de
eerste lezing. Heb je geen geld, kom dan om brood te kopen. Je zou toch
denken dat dit niet gaat. Kom kopen, geniet zonder geld te betalen. Komt
kopen wijn en melk. Wat een vreemde handelaar is dit? Alsof het hem op
geen enkele wijze over het gewin gaat. Alsof God, want over hem gaat het
natuurlijk - hij is de "ik" in de eerste lezing - alsof God
niet gediend is van dienst, van je buigen en inleveren. Het onderdrukte
volk dat hunkert naar de bevrijding kan bij zijn God werkelijk terecht.
Neig uw oren komt naar mij en luistert en jullie zullen leven.
Alsof leven met horen te maken heeft, met leren luisteren. Wij hadden
het daar de vorige week ook over, toen Salomo een horend hart vroeg.
En ik denk ook aan Maria, de zus van Martha, die hunkerend naar alles
wat hij zegt aan de voeten van de leraar zit. En ik denk ook aan de moeder
van Jezus die in Kana tegen de mensen zegt: Wat hij ook zegt, dat moeten
jullie doen.
Wijn, melk en brood voor niets te koop. Het wezenlijk wat er toe doet
deelt de God van deze verhalen uit op de drempel van de bevrijding. Ons
kunnen is zo groot. De media maken voor ons contact met ondenkbare werelden.
Wij wonen zoals we straks zullen zingen overal nergens thuis. Altijd met
onszelf opgescheept slaan wij onze ogen op naar de bergen: Hoe is uw naam,
waar zijt gij te vinden? Kom jullie die geen geld hebben, geniet zonder
geld en zonder te betalen. Hoe kan de stilte ons deze raad geven. Uw naam
worde geheiligd, uw Rijk kome, geef ons heden ons dagelijks brood.
Het evangelie neemt ons mee
naar Jezus in een bootje onderweg naar een stille plek. We kunnen het
ons voorstellen: die arme man en al die mensen die aan zijn lippen hangen.
Maar het lijkt alsof het volk hem niet met rust wil of kan
laten. Te voet jagen ze om het meer heen. Als hij aan land komt staan
ze er weer. Voor Mattheus is de kerk het voetvolk dat voor de meester
uit gaat om hem te ontmoeten wanneer hij aan land komt, wanneer Hij over
de wis en zekere dood heen, er is voor Zijn mensen. Als een weldaad gaat
hij rond. Alles heeft hij welgedaan, tot wie zou ik anders gaan.
Dat gaan naar, je keren naar hem toe met lege handen, je bekeren, is een
heel acute en steeds weer nieuwe uitnodiging voor ieder die zich geroepen
voelt, weet.
Interessant is dat de leerlingen, zeg maar de harde of zachte kern van
de gemeenschap om hem heen, het eigenlijk steeds niet begrijpt. Het wordt
al donker. Stuur die mensen weg, stuur ze naar huis, naar hun dorpen
om wat te eten te kopen. Maar Jezus staat voor een andere economie.
Geven julie hen te eten. Maar wat moet je dan met vijf broodjes
en twee vissies! Simpel. Laat ze gaan zitten. Hij leit mij in een oase
van groen, daar is het goed rusten. Als de echte herder in de buurt is
kom het mensenvolk niet te kort.
In die tijd voer Jezus in een boot
Zo begint de lezing in onze
vertaling, maar dat heeft Matheus niet geschreven. Gehoord hebben wijkt
hij vandaar uit
Het is het uitwijken waar Jozef mee begonnen
is toen hij met het kind en zijn moeder vluchtte naar Egypte. Uitwijken
dat spelen blijft totdat Hij definitief begint aan zijn reis naar Jerusalem.
Dat uitwijken wordt gemotiveerd door gehoord hebbend. Wat heeft
Hij dan gehoord? Het voorafgaande verhaal is het verhaal over de moord
Johannes en zijn leerlingen die hem begraven. Johannes, voorloper in leven
en overgeleverd worden, in leven en dood. Dat gehoord hebbend wijkt hij
uit naar de overkant, naar een woestijn-plek. Maar de menigten hebben
het ook gehoord en de steden lopen leeg achter hem aan. Als hij aan land
komt grijpt een diep gevoel hem aan. De krachtelozen (alleen hier
gebruikt Matteüs dit woord) geneest hij. Wordt nog uitgelegd wat
dit betekent? Daarop komen de leerlingen. Zij moeten het brood dat zijn
zegen geeft delen. Zegenen en delen. Je kunt delen. Dan wordt je verzadigd
en blijft er ook over, voor zovelen. Zo wil hij overgeleverd worden. Zegenend
en delend en overblijvend, ook voor ons, hier, nu, vandaag. Moge God met
ons zijn.
zondag 24 juli 2011
17e zondag door het jaar
1Koningen 3,5.7-12
Matteüs 13,44-52
Hoe oud zal het verhaal over
de jonge koning Salomo zijn? Dat weten we niet. 700 voor Christus? In
fragmenten wellicht nog ouder. Maar wat doet het er toe? Heel oud in ieder
geval. En reken maar dat die koningen in de ogen van die tijd en door
de ogen van hun mensen gezien in dat nog steeds extreem kleine wereldje
waarin afstanden eindelos waren - dat die koningen giga-figuren waren.
Bijna God zelf. Hij hoefde zijn wenkbrauwen maar op te trekken of met
zijn duimen te knipperen.
David is dood. Zijn oude dag heeft hij mogen beleven maar uiteindelijk
is gestorven. En Salomo, voor hem zijn geliefde zoon, - hij heet Zijn
Vrede, Sjelomo - Salomo zal zijn vader opvolgen. Wat wordt er verteld
in het kader van die troonsbestijging? Het verhaal van vandaag rondt dat
af. De koning droomt. God verschijnt in een droom aan de koning. Wat wil
je dat ik je geef? Nu zal hij gaan voor de hoofdprijs. Wens, wat is je
eerste en laatste wens, je vurigste wens? En de Salomo die we dan horen
spreken is vertederend. Ik ben nog maar een jongen. Ik weet nauwelijks
iets van links of rechts. Als een dienaar st ik tussen dat grote volk
van jou. Wat wil ik? Wat wil ik in 's hemels naam ten einde raad. Ja:
één ding wil ik. Geef mij een horend hart! Dat is alles.
Een horend hart.
Hart is richting. Geef mij
een doelgericht gevoel voor richting. Laat mij met een gevoel voor richting
luisteren. Want hij zal wat te horen krijgen. Leer mij echt te luisteren.
Ik zou het liefst zeggen: leer me hoe ik bij de tijd kan zijn. Want spreken
speelt zich altijd af in het heden. Wil je horen wat er gezegd wordt?
Dan moet je nu luisteren, bij de tijd zijn. Het zou een zegen zijn wanneer
we, de kerk, de staat, maar ook de man op de straat of het kind dat de
was kan doen, ook ik zelf - het zou een zegen zijn als in bij de tijd
kon zijn, alert, attent. Een luisterend oor.
Want het rijk der hemelen lijkt
op een schat verborgen in een akker.
Uw rijk kome. De manier waarop U koning bent, moge dat voor ons voor ons
toegankelijk zijn, zichtbaar worden, duidelijk, een ervaring.
De rechtvaardigen zullen stralen
als de zon in het koninkrijk van hun vader. Dat is de laatste regel die
voorafgaat aan de gelijkenissen van vandaag. Stralen als de zon. De rechtvaardigen.
Jozef is bij Matteüs de eerste rechtvaardige. De rechtvaardigen bewaren
de weg van het woord. Denk ook aan de hoofdman onder het kruis: waarlijk,
deze is een rechtvaardige. De rechtvaardigen zijn mensen die laten zien
dat Gods woord betrouwbaar is, dat Gods woord mensen tegemoet komt, mensen
bewaart. Het zijn mensen die je moed geven: zie je wel, het komt goed.
De rechtvaardigen zullen stralen als de zon in het koninkrijk van hun
vader.
Die stralen, de glans van die zon wordt meegenomen en schijnt over de
wereld, over het land, over de akker waarin een schat verborgen is. Het
is als iedere akker die als het goed gaat ieder jaar weer opnieuw een
bron van verwondering is, als ons leven waar je zo vaak ondanks alles
blij mee bent. Er is een schat in die akker verbonden, een verleden dat
één en al toekomst is. Weet niet ieder wat je in zo'n geval
te doen staat?
Zie dat die akker van jou wordt en breng de schat aan het licht. Eigenlijk
zo gemakkelijk en voor de hand liggend. Als je iets hebt dat de moeite
waard is, dan investeer je toch. Dan ga je toch. Diezelfde glanzende,
stralende zon, gaat ook mee wanneer we die kostbare parel vinden. Het
is een toespitsing ook. In de akker de schat, en temidden van de mooie
parels die ene schitterende. Volop moet dan het licht weerkaatsen. En
in al dat licht glinstert ook de oogst van de visvangst. Daar wordt onderscheid
gemaakt, definitief onderscheid.
Als je deze zaken verstaat
ben je als de Schriftgeleerde, zegt Matteüs. Een echte Schriftgeleerde
laat zien dat nieuwe dingen ook oud zijn, en dat oude zaken in feite ook
zo goed als nieuw zijn. Wellicht is dat waar het over gaat. Een horend
hart. Bij de tijd (van het onderricht) te zijn, stil staan bij wat het
leven je biedt, en daar te zoeken naar dat ene, de Ene, die ons het leven
geeft. Met het oog op dat leven neemt Jezus ons in vertrouwen. Neem en
eet, dit is mijn lichaam, dit ben ik, zo leef ik te midden van jullie
als die schat in de akker, die glanzende parel. Moge God met ons zijn.
Pinksteren,
12 juni 2011 Sint Jan de Doper, Amsterdam
Handelingen 2,1-11; 1 Korintiers 12,3b-7. 12-13; Johannes 20.19-23
Met Pinksteren sluiten we de reeks van feesten af. We krijgen nog wel
Drievuldigheidszondag en Sacramentsdag, maar dat zijn feesten die als
een soort orgelpunt de laatste toon, de afsluiting laten horen. Een verlengt
Pinksteren of een samenvatting van al de feesten die we gevierd hebben.
Pinksteren is een wonderlijk feest. We voelen dat het een groot feest
is maar er tegelijkertijd hebben we er geen plaatje bij. Je vindt het
feest ook niet in de Evangeliën. Net zoals het Kerstfeest danken
van Pinksteren aan Lucas. Hij vertelt er over in de Handelingen van de
apostelen, de eerste lezing van vandaag. De evangelie-lezing heeft het
over die avond van de eerste dag van de week. Dat is dan nog steeds Pasen
bij Johannes. Dus de lezingen laten Pasen en Pinksteren op een dag vallen.
In feite is dat zo gek niet. Die feesten hebben alles met elkaar. Dat
is zelfs gemakkelijk uit te leggen.
Pasen is om te beginnen de
Uittocht uit de slavernij, zeg de Uittocht uit duisternis en dood. Zo
begint met Pasen het echte leven. Daarom lezen we dan het Scheppingsverhaal.
Over Hemel en Aarde en de Geest van God die beiden bijeen houdt. De goede
wereld, uitzicht op het goede leven, op vrede: HOE GOED IS HET. Zo wordt
in dat eerste verhaal de tijd geteld. HOE GOED tot en met ZEER GOED. Het
geheim van PASEN, want hoe kan dat, dat slaven vrij worden, dat doden
levend worden - het geheim van Pasen wordt zichtbaar op de vijftigste
dag - zeven keer zeven dagen - dag 50. Pentecostes in het grieks,
Pinksteren.
Op de vijftigste dag komt dat volk van vroeger slaven bij de Sinaï.
Het verbond wordt gesloten. Als Mozes niet naar de berg was gekomen dan
was de berg naar Mozes gekomen. Mozes komt met de 10 woorden, beeld van
heel de schrift, van alle woorden die ons gegeven zijn naar beneden. De
10 woorden als Magna Charta van onze vrijheid en bevrijding. Met donder
en bliksem, vuur en storm, wordt het verbond, het aloude en altoos nieuwe
verbond gesloten. Hemel en aarde geven elkaar de hand. Mattan Tora,
het schenken van de tora, van al de woorden. Daar, in dat verhaal aan
de voet van de berg, daar vinden we de elementen die we nodig hebben voor
de eerste lezing, het Pinksterverhaal van de leerlingen van Jezus. De
aarde is die ene plaats waar ze bijeen zijn. Daarvandaan komt dat geluid
van de hevige wind die over de aarde blaast en het vuur dat zich over
elk van hen verdeelt om hen aan te vuren, enthousiast te maken, begeesterd,
geestdriftig. Eén vuur dat zich verdeelt over ieder van hen, en
allen in dat éne vuur één. Dat hoor je ook terug
in dat wonderlijke van heel de wereld in Jerusalem bijeen. Lukas
vertelt geroerd dat er in Jerusalem vrome mensen wonen, afkomstig uit
alle volkeren onder de hemel. Al die mensen horen die Galileeërs
praten in hun eigen taal. Niks geen Babylonische spraakverwarring meer.
We begrijpen elkaar.
Al die mensen bijeen. Johannes
focust in het evangelie op de leerlingen in hun angst bijeen met gesloten
deuren. Niets kan daar in of uit. Toch: Jezus gaat in hun midden staan
met zijn wonderlijk intieme woorden: vrede op jullie. Hoe zal hij
dan naar hen gekeken hebben? Hij blaast over hen, als ware hij die wind
over de wateren, de geest van God over de wateren van de dood. Hij blaast
over hen zoals God over die mens die hij uit klei van de aarde gevormd
heeft: en blaast de levensadem in zijn neus.
Jezus in het midden blaast over ons. Je hoort het bewegen van de lucht,
de adem, zijn leven. Ontvang de heilige geest. Maak al die verschillen
één. En vergeef elkaar de zonden want anders blijven ze,
blijft de onvrijheid en het onvermogen. Heel. Deel vrede met elkaar. Deel
mijn lichaam en bloed, mijn leven, mijzelf zoals ik ben, mijn vrede. Dat
willen wij hier vandaag bijeen. Moge dat zo zijn.
4e zondag
van Pasen
Handelingen
2, 14a.36-41
Johannes 10, 1-10
Eerlijk gezegd: ik vind niet
dat de liturgisten het ons niet gemakkelijk gemaakt hebben. Het is nu
al de tweede of derde zondag dat we bezig zijn met de Pinksterpreek van
Petrus. Maar het blijkt al een oude kerkelijk traditie te zijn. Ook de
kerken in het Oosten lezen het Apostlicon in de weken tussen Pasen en
Pinksteren. Daarmee bedoelen ze de Handelingen van de Apostel. Ieder jaar
opnieuw gaan we dan te rade bij de beginperiode van de kerk. Kan ik iets
uit de lezing van vandaag halen zodat we daar iets aan hebben?
Ik vind mooi die ontsteltenis. Diep getroffen zeggen ze tegen Petrus en
de apostelen: Wat moeten we doen, mannen, broers. Blijkbaar zijn hier
in de jonge Kerk geen verhoudingen aan de orde zoals wij die kennen. Broederschap,
zusterschap, de nabijheid van naasten is de sleutel voor de vraag: "Wat
moeten we doen". Ook het bijbelse woord Israël is een bijzonder
woord. De grote franse filosoof Levinas die ook veel gedaan heeft aan
de uitleg van de joodse, dus bijbelse traditie zegt: De naam Israël
is niet de aanduiding van een natie of een volk. Israël staat voor
een bepaalde kwaliteit van mens zijn. Het is gen eretitel maar een woord
dat ieder insluit die dat wil. Ook wij mogen ons beschouwen als de mensen
die naar Petrus luisteren. De lezing slaat zijn speech over maar geeft
wel de slotzin: Jezus die wij gekruisigd hebben, God heeft Hem tot Heer
en tot Messias gemaakt. Die woorden maken een verpletterende indruk, dat
wil zeggen: blijkbaar moet en kan het anders! Wat moeten we doen? Praktischer
kan een vraag niet wezen. Het verkeerde geslacht moet het blijkbaar in
een andere keer of richting gaan zoeken. Dopen wijst op ommekeer, vergeving
van zonden op kiezenvoor het verband van het verbond. En de Geest met
zijn Gaven duidt de intense en persoonlijk samenhang van hemel en aarde
aan, samengevat in het woord "broeders".
De tweede lezing brengt ons
naar een vertrouwde situatie. De herdertjes lagen bij nachte. Herders,
schaapskooi. Een buitengewoon geliefd beeld. De herder en zijn kudde,
of de kudde en zijn herder. Uiteindelijk immers zijn de schapen overgeleverd
aan de herder. Hij moet voor hen uitgaan op zoek naar wat overgebleven
is na de regen als groen op het land. En de tempel in Jerusalem is beschouwd
als de schaapskooi. Daar verzamelt de grote herder heel zijn kudden. Vandaag
gaat de belangstelling uit naar wie in de schaapskooi binnen komt. Eigenlijk
is het zo'n onbewaakte kring van opgestapelde stenen dat je er makkelijk
in binnen kunt komen. Maar wie zich zo opdringt, binnendringt, is niet
de echte herder. Je merkt dat ook. De schapen luisteren iet. Ze volgen
niet. Integendeel: ze vluchten. Als het niet te oneerbiedig is lijkt dat
bijna hedendaagse kerkgeschiedenis.
Wat is er aan de hand? Er is bij die schapen iets typisch aan de hand.
Ze herkennen de stem. Het gaat niet over wat hij zegt, die herder, maar
het gaat over de klank van zijn stem. Die stem is voor hen een betrouwbare
wereld, iemand die om hen geeft, die voor hen door het vuur gaat.
De zondag waarop dit evangelie gelezen wordt heet al sinds jaren roepingenzondag.
Want de echte herder komt als een geroepen. Ik denk dat Johannes het daarbij
niet heeft over een kerkelijk kader. De echte herder gaat over iedereen
die geroepen wordt, die uit zijn schulp kruipt omdat er werk aan de winkel
is, Gods winkel. Het gaat daarbij niet over handel, maar over leven en
overleven, in het spoor van de echte herder. De deur. Als de schapen immers
in de kooi komen, gaat de herder in het poortgat staan. De schapen lopen
onder hem door, hij raakt ze aan, stuk voor stuk. Hij telt ze en ze tellen
voor hem Opdat zij leven mogen bezitten, opdat wij leven mogen bezitten.
Daarom gaat hij ons voor, deelt hij zich aan ons uit, deelt hij zijn leven
met ons. Die betrouwbaarheid van God is ook vandaag ons voedsel. Delen
we dat met elkaar en moge God met ons zijn.
Sint Jan de Doper, Amsterdam
zondag 08
mei 2011
3e zondag van Pasen
Handelingen 2, 14.22-32
Lucas 24, 13-35
De eerste lezing van vandaag
laat ons de preek horen die Petrus met Pinksteren geeft. Alle angst is
van hem afgevallen. Vrijmoedig spreekt hij over Jezus wiens zending van
godswege bekrachtigd is door vele tekenen, en die door de hand van de
afbrekers aan het kruis genageld is en die gestorven is. Maar, en dat
is e Pinksterpreek van Petrus, het was onmogelijk dat de strikken van
de dood Hem zouden kunnen vasthouden. God heeft hem doen verrijzen en
daarvan zijn wij allen getuigen. Zo wordt de kerk geboren.
Wij zijn er mee vertrouwd: gestorven en begraven, verrezen op de derde
dag volgens de Schriften. Maar zo voor de hand liggend is dat alles niet.
Want wat betekent dat, verrezen, en hoe kunnen we dat beleven.
Lucas neemt ons mee naar de weg van Jerusalem naar het dorpje Emmaüs.
Twee leerlingen zijn op weg naar huis. Zestig stadiën weg zijn blijkbaar
voldoende om met elkaar te spreken over ALLES wat er gebeurd is met Jezus
in Jerusalem. Jezus komt naar hen toe en loopt met hen mee. Wij weten
dat Het Jezus is. De lezer weet vaak meer dan degene over wie hij leest.
Zij weten het niet. Hoe zullen zij daar achter komen? Hoe zullen ze hem
herkennen?
Hij, die nog niet gekende, vraagt naar de bekende weg. Waar praten jullie
over? Ze geven een indirect antwoord. Ze zeggen: ben jij de enige vreemdeling
in Jerusalem die niet weet wat daar gebeurd is? Weten zij dan wel wat
daar gebeurd is? Zijn zij geen vreemdelingen in Jerusalem wanneer zij
geen touw kunnen vastknopen aan wat daar gebeurd is? Hoe dan ook: het
hele verhaal waar zij mee zitten en dat hun terneer drukt valt er in een
klap uit. Over Jezus, een profeet in woord en daad, machtig, maar als
een misdadiger aan het kruis geslagen. En wij dachten dat hij Israël
zou verlossen. Wij leefden in de stellige hoop. Maar het is al de derde
dag sinds die dingen gebeurd zijn. En dat is nog niet alles. Ook zijn
er nog een stelletje vrouwen gekomen die ons gek maakten met hun verhaal
dat ze zijn lichaam niet gevonden hadden in het graf.
U merkt: deze leerlingen kennen het hele verhaal, maar ze schieten er
niets mee op. Hoe kan dat? Hoe is het mogelijk? Die vraag beantwoorden
ze ook. Maar Hem hebben we niet gezien! Wij weten dat zij Hem zien maar
zij zien Hem niet, zeggen ze. Hoe zullen ze hem gaan zien? Wat moet er
gebeuren willen zij geen vreemdeling meer zijn in Jerusalem?
Wat zijn jullie traag van vertrouwen, zegt Jezus die nog niet gekend is.
En hij begint bij Mozes en de profeten uit te leggen wat uit de Schriften
over Hem gezegd wordt.
Ik vind dat steeds weer ontroerend: Jezus die verrezen is legt de boeken
op tafel. Nu het er over gaat hem te ontmoeten in heel zijn intimiteit,
blijkt, dat de boeken open moeten. Hij is het verhaal waar de boeken vol
van zijn, over God en mens en de mens en zijn God en hoe zij elkaar vinden
in uiterste genegenheid, een hand die God uitsteekt. Zij praten over ALLES
en hij legt ALLES uit wat over Hem geschreven is. Zo valt de avond, dooft
het licht. Maar zij dringen aan: Blijf bij ons Heer wat het wordt avond.
En hij blijft bij hen. Weer een vraag? Hoe blijft Hij bij hen? Hoe herkennen
ze hem - want alles wat Jezus die verrezen vertelt met de boeken open,
Hem herkennen ze nog niet. Ze weten nog steeds niets van his masters voice,
herkennen hem niet in de les die hij hen geeft.
Aan tafel neemt Hij het brood. Wij kennen de gebaren. En hun gaan de ogen
open terwijl hij uit hun midden verdwijnt. Hij is geen bezit. Je kunt
hem alleen maar delen met elkaar, zoals wij hier doen. Mogen wij hem herkennen
in het brood dat Hij ons geeft. In dat gebaar herkennen we hem, delen
we zijn aanwezigheid met elkaar.
Moge dat zo zijn.
2e zondag van Pasen - 01
mei 2011
Handelingen 2, 42-47
Johannes 20, 19-31
De eerste lezing blijft ontroeren.
Voor Lukas is die eerste gemeenschap van Christenen een complete verrassing
voor ieder die het meemaakt. Ze leggen zich toe op wat de Apostelen leren,
ze voelen en weten zich verbonden met de gemeenschap en het gemeenschappelijk
leven, en in het breken van het brood. Zo kijk je terug naar het begin:
samen leren, bezig zijn en gedenken/bidden. Bij ons zit er niet meer dat
vertederende randje van vroeger om. In onze tijd lijkt de kerk meer uitgebloeid.
Maar toch: leren, je inzetten voor en niet vergeten, gedenken, met Gods
woorden onze wereld, ons leven verkennen, bidden, - we doen dat nog altijd,
hier in Amsterdam, maar ook overal in Europa en over heel de wereld. Niet
ons ongeloof, niet gedachten als "het haalt toch niets uit",
niet de fouten die wij gemaakt hebben en maken, maar het vertrouwen dat
er een richting in ons leven zit, dat ons leven en wij zelf, zin hebben,
geënt als wij zijn op Jezus Christus, dat bepaalt de manier waarop
wij kijken naar ons leven en het voortdurend ook tegen het licht houden.
Vandaag is het Beloken Pasen.
Die dag is voor mij altijd verbonden met mijzelf als een klein jongetje.
De meester op school zei: "Beloken Pasen, het luik wordt als het
ware op Pasen gelegd." Luik - beloken Pasen. Het was de eerste keer
in mijn leven dat ik merkte, dat je met woorden iets kon begrijpen, dat
woorden betekenis hadden, iets konden zeggen. Ik vond dat fascinerend:
beloken Pasen, een luik op Pasen. Maar een luik betekent ook een afgesloten
ruimte, er zit iets achter, er is een tegoed. En al blijven we de rest
van het jaar iedere zondag opnieuw weer Pasen gedenken, vandaag nemen
we toch bij wijze van spreken afscheid. Hoe doen we dat? Hoe reikt de
liturgie van vandaag ons een "vaarwel" aan? Daarvoor hebben
we vandaag het verhaal over die avond, die avond van de eerste dag van
de week. Bij Johannes is het nog steeds Paasdag. Vanmorgen was Maria van
Magdala bij het graf. Zij vond haar gestorven vriend en Heer niet meer
en kon door haar tranen heen Hem niet herkennen in de gestalte die voor
haar stond, maar toen Hij haar naam noemde voelde ze zich gekend en wist
ze dat Hij het was. Nu is het avond.
Angst brengt de leerlingen achter gesloten deuren bijeen. Angst is een
slechte raadgever. Mogelijkheden, verborgen zaken die toch betekenis kunnen
hebben, sluit je dan misschien wel af. Maar voor de verteller van het
goede verhaal van vandaag is die afgeschermde, gesloten wereld achter
de ramen potdicht, precies de goede plek. Alsof het gewoon is: Jezus komt
binnen. Niets geen magie, geen natuurverschijnselen, maar gewoon, iemand
die binnen komt. Hij gaat in het midden staan. Voor Johannes is dat midden
een soort samenvatting van heel het verhaal van Jezus. Het begint met
bij de Jordaan, de doop. Midden onder u staat Hij die Gij niet kent. Daarna,
één links en één rechts en Hij in het midden,
bij de kruisiging. Nu weer: hij gaat in het midden staan. Wat doet hij
daar? We horen hem spreken. Hij heeft, nu alles afgelopen en klaar is,
nog iets te zeggen.
Jezus die verrezen is gaat in dit afsluitende verhaal in het midden staan.
Sjalom aleichem. Vrede op jullie. Twee dingen: als dragers van zijn verhaal
is dat het eerste wat we te doen hebben: de vrede dragen, de vrede bewaren,
de vrede doorgeven en aanreiken. Waar onvrede is, angst, onrust, waar
het leven mensen weg lijkt te drukken willen wij proberen, vrede aan te
reiken - te zorgen dat het een beetje beter wordt, of goed is. Een hand
reiken, een steuntje in de rug, een klop op of een arm rond een schouder.
Sjalom aleichem, vrede op jullie, draagt de vrede, - dan - en dit is het
tweede - zul je ook zelf in de vrede zijn. Als je vrede uitdraagt zul
je ook door de vrede gedragen worden. Dan kun je ook, wat de tekst noemt,
zonden vergeven. Zoals de vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie.
Beloken Pasen maakt uit tot mensen met een missie. Daartoe strekken we
onze handen uit - voedsel voor onder weg, ons gegeven. - Moge dat zo zijn.
De Drie Hoven, Paasnacht
2011
Het scheppingsverhaal begint
met een wonderlijke nacht. Het is een nacht die nog niet weet dat zij
nacht is. Want er is nog geen dag, geen licht. Niets. Dan gebeurt wat
nog nooit gebeurt is. De stilte breekt. Een stem klinkt. Iemand spreekt.
God spreekt. Hij heeft het eerste woord. Hij zegt: het moet er zijn: licht.
De duisternis explodeert in iets waar wij geen woorden voor hebben. Maar
we horen: dit heet licht! Onvoorstelbaar.
De nacht van zaterdag op zondag. Het waren de paasdagen in Jerusalem.
Maar de dagen die puur vreugde hadden moeten worden, "vrijheid! Bevrijding!"
waren omgeslagen in paniek, angst en bittere teleurstelling. Jezus, hun
hoop, hun eigenlijk alles, een en al goedheid! - als een misdadiger was
hij gearresteerd, vals beschuldigd, veroordeeld. Als een crimineel opgehangen
aan het hout van het kruis. Alle vreugde was veranderd is doffe berusting.
Alle hoop vervlogen. Alles tevergeefs.
Het enige wat je nog kunt doen is naar de begraafplaats gaan, de ruimte
uitgekapt in de rots waar de doden werden neergelegd. De steen is weggerold.
Wie zou er zijn? Een grote steen, een leven afgesloten.
En binnen, enkel licht. Een stem. Hij is hier niet. Hij is verrezen zoals
hij heeft gezegd. Kom en zie de plaats waar hij lag. In een onvoorstelbaar
vertrouwen is Jezus opgetrokken naar Jerusalem, naar het Huis van zijn
Vader. Hij wist zeker dat God hem niet zou verlaten. En God heeft Hem
uit de doden opgewekt. Jezus de eerste uit de doden. Gods liefde vergaat
niet. Voor God blijft een mens leven, ook wanneer hij gestorven is.
Wij horen woorden die wij niet
kunnen bedenken. We horen zij alleen maar en ze zullen ons verwonderen.
Maar ook: we hadden kunnen weten dat God van mensen houdt. Jezus noemt
God niet tevergeefs zijn vader, onze vader. Dat hij Hem en ook ons niet
zal vergeten, niet wil en niet kan vergeten. Hij wist het. Hij leefde
daarvan.
Het leven is een groot geheim
en vaak doet het pijn. Maar het licht van Pasen is: God houdt van zijn
kind en zijn kinderen. Wij zijn Hem Alles. Dit onvoorstelbare, dat Jezus
die gestorven is ons in levende lijve tegemoet komt, is een onverwachte
zet. Niet de dood, de droefheid en de angst, maar Zijn Aanwezigheid, zijn
betrokkenheid heeft het laatste woord. God is er ook nog. Dat wil Pasen
ons zeggen.
Wij gedenken de naam die ons vannacht opnieuw wordt toevertrouwd. Jezus.
De naam die betekent: De Heer bevrijdt.
Moge dat zo zijn, ook voor ons, hier bijeen, hier in vertrouwen en geloof,
samen.
Moge God met ons zijn.
Witte Donderdag
2011, 21 april
Je merkt hoe de verhalen, de
woorden en beelden zich vandaag opstapelen. We horen uit het Boek Exodus
over het verhaal van voor alle eeuwen, het verhaal over slavernij
en God die bevrijdt. We horen over die nacht van alle verhalen die vrijheid
en vreugde, - eindelijk, - melden. Exodus heet in het hebreeuws Sjemooth,
Namen. Die namen, dat zijn mensen. Dat zijn ook wij zoals we elkaar kunnen
aankijken en zien. Het boek van God over mensen die aan vrijheid en bevrijding
toe zijn.
Het is de avond van de traditie, van de overlevering, vertelt Paulus.
Hij heeft die overlevering van de Heer ontvangen en geeft het door aan
ons, over het verhaal dat brood en wijn ons aanreiken, over Jezus die
zich in levende lijve aan zijn leerlingen geeft.
En in het evangelie horen we hoe hij dat doet: In het bewustzijn dat
de vader hem alles in handen heeft gegeven. Als je dat hoort, wat
verwacht je dan? Wanneer iemand alles in handen krijgt - wat doet hij
dan? Wat is de daad waarin deze leraar zich laat kennen? waarin
hij het verhaal van. zijn leven aanbiedt?
Hij legt zijn bovenkleren af, omgordt zich met een linnen doek en wast
de voeten van zijn leerlingen. Wij begrijpen de verbijstering van Petrus.
Wij verwonderen ons niet wanneer hem zijn oren en ogen, zijn handen en
zijn hoofd gewassen worden, zijn hele lichaam, zijn hele bestaan.
Deze avond staat ons hele bestaan op het spel. Alles wordt ons in handen
gegeven om te doen wat hij doet. En Hij geeft zichzelf. Het is de avond
voor zijn lijden en dood. De avond van zijn geheim. Het geheim dat tussen
vannacht en morgenmiddag voluit wordt neergeschreven op het "hout
van de schande" van Golgotha: Jezus van Nazareth, de messias voor
zijn mensen.
Wanneer wij straks bezorgd om de dag van morgen, deze kerk verlaten, gedenken
wij alles wat in deze nacht te gedenken valt. We gedenken Hem in zijn
lijden en sterven en we gedenken al zijn mensen die hij in zijn leven
en sterven meeneemt en bewaart. Al zijn mensen en ook al onze
mensen. In stilte verenigd. Alsof de tijd stil staat. Alsof de dood
niet bestaat. Alsof al onze namen permanent heden zijn,wij vandaag,
wij hier en nu - wij samen, deze nacht. De avond van de laatste les: hij
voor ons, met ons, in ons. Een en al genegenheid.
Deze avond is de avond van de grote intimiteit tussen God en de mensen.
Die intimiteit heeft een naam, een oude naam die hét eeuwenoude
programma vertolkt. Jezus, de Heer bevrijdt. Het is aan ons die vrijheid
en bevrijding aan te nemen en door te geven, zoals het brood en de wijn
die wij met elkaar delen.
Moge God met ons zijn.
Sint Jan
de Doper Eerste passiezondag - 10 april 2011
Johannes 11, 1-45
De naam Lazarus is ons niet
vreemd. Een klein gedeelte uit het evangelie van vandaag werd vroeger
altijd gelezen bij de begrafenis. "Heer, als gij hier waard geweest
zou mijn broeder niet
" Pijnwoorden. Schrijnend. Maria heeft
toch gelijk! Als klein jongetje dacht ik al: waarom gaat Jezus niet meteen
naar Lazarus als hij hoort dat die ziek is? Waarom laat je je vriend eerst
dood gaan als je hem toch terughaalt uit het graf. Ik had als kind natuurlijk
gelijk. Ik kon ook niet verder denken dan een kind. En zoveel jaren later
begrijp ik het nog steeds niet. Is het niet ook een verhaal dat zich onttrekt
aan alles wat wij aanduiden met een woord als "begrijpen". Ons
leven is nog iets anders dan "dat wat je kunt begrijpen".
We lezen vandaag hoofdstuk 11 van het Johannesevangelie. Hoofdstuk 12
vertelt hierna het aandoenlijke verhaal over Maria die de voeten van Jezus
zalft. De leerlingen vallen daar uitgebreid over. Dan wordt het palmzondag,
gevolgd door de dreigende teksten. Hoofdstuk 13 begint het laatste avondmaal
met de voetwassing. Johannes 11, het verhaal van vandaag, staat dus op
een cruciaal moment. We staan op de drempel van alles waar het evangelie
naar toe wil. Jezus zal weldra gevangen genomen worden, veroordeeld, gekruisigd.
Alle beloften blijken dan alleen maar te leiden naar de eenzame verslagenheid
van het verdriet.
Op de drempel wil het verhaal van vandaag ons wijzen op waar geen mens
op kan komen. Het lijkt er zelfs op dat Jezus daar niet op kan komen.
In ieder gaval zijn leerlingen niet. Het verhaal over de opstanding uit
de doden valt buiten alles wat een mens berekenen kan.
Ik heb al vaker verteld over
het boek Jozua, het boek dat in het grieks Jezus heet. Dat boek eindigt
met de dood van Jozua. Hij word begraven. Daarna sterft ook Eleazar, Lazarus
in het grieks. Hij wordt begraven. Het verhaal van Lazarus is uit. Johannes
neemt die draad op, lijkt het. Het verhaal van Lazarus is uit? Niets uit!
Netzomin als het verhaal van Jezus uit. Met dood en begrafenis zal blijken
dat het leven doorgaat. Hoe dat gaat onttrekt zich aan mij en aan ieder
van ons. Onze wereld en onze ideeën, inzichten, hebben grenzen, maar
er is meer aan de hand en te vertellen dan wij kunnen. Daarvoor hebben
we zaken als kunst, liefde, vertrouwen, ja-zeggen. Dan zeg en zing je
meer dan je zeggen en zingen kunt. Of anders gezegd: Rembrandt schildert
nog altijd. We zijn nog maar nauwelijks begonnen met kijken naar zijn
werk.
Het is geen simpel verhaaltje.
Pijn blijft pijn. Verdriet maakt je radeloos. Verdriet verdooft. Laat
maar. Te laat, tevergeefs. Ik hor dat in het evangelie van vandaag wanneer
Jezus voor het graf van Lazarus staat. Jezus voor de dood. Het raakt hem
door en door. Het is voor hem letterlijk ont-zettend. Dan is je plaats
je plaats niet meer, ben je nergens meer. Ze heffen de steen weg en hij
heft zijn ogen omhoog en zegt: Vader! En kort daarna roept hij met luide
stem.
Als Jezus met luide stem roept, weten wij dat hij gaat sterven. Hij roept:
"Vader". Hij slaat zijn ogen op naar de hemel. "Ik sla
mijn ogen op naar de bergen. Zou iemand mij komen helpen. Bevrijden. Jezus
zijn.
Brood uit de hemel hebt U hen gegeven. Wij zijn hier om samen te zingen,
te bidden en te delen wat ons gegeven is. Moge God met ons zijn.
Zondag 3
april 2011
4e zondag van de Veertig Dagen
1 Samuel 16, 1b.6-7.10-13a;
Johannes 9, 1-41 of 1.6.9. 13-17. 34-38
Het eerste verhaal van vandaag vertelt over David, over hoe David koning
wordt. De profeet gaat op zien naar de geroepene en komt bij boer Jesse
in Bethlehem. Een van zijn zonen zal het worden. Daar komt nummer 1, indrukwekkend
en al. Maar hij wordt het niet. Zo ook nummer 2. Maar God kijkt naar het
hart. En de 7 prachtzonen van boer Jesse zijn het niet. "Heb je nog
een zoon." Nee, o ja, David, de jongste. Dit is bij de schapen in
het veld. Het is nog een kind. En om een lang verhaal kort te maken: het
kind mag koning zijn. God ziet naar het hart. David wordt te midden van
zijn broers gezalfd. De olie komt uit een hoorn. Saul werd eerder gezalfd
met olie uit een kruikje. De leraren zeggen: een ruik kan breken, een
hoornen oliebeker krijg je niet gauw stuk. Het koningschap van David is
blijvend van aard.
God kijkt naar het hart.
Johannes heeft er als al de auteurs van het zogenoemde Nieuwe Testament
grote moeite mee, dat de synagoge niet meegaat in het verhaal over de
Messias Jezus. Hoe is dat mogelijk? Dit is een van de verhalen waarin
Johannes dat probeert uit te leggen. Wie is Jezus volgens hem? In het
begin van het verhaal is Jezus degene die de mens ziet die blind is uit
geboorte, ex genetè, uit genesis. Alsof je geboren wordt met blinde
ogen, van nature blind. De leerlingen beginnen dan meteen over zonde te
praten. De farizeeën nemen dat later over en blijven daarbij. Zonde,
zondaar, zondig mens en zondigen. Typisch is dat dit beroemde christelijke
woord verder eigenlijk hoegenaamd niet voorkomt in het evangelie. Alsof
Jezus andere zaken aan zijn hoofd heeft. Heeft hij dat dan? Ja, dat heeft
Hij. Die mens is blind geboren opdat aan hem zichtbaar zal worden wat
God doet. Wat doet God dan? Wij moeten doen wat God doet zolang het dag
is, zo lang onze dagen duren, want er komt e
en nacht en dan kan niemand meer iets doen.
Wij hebben dus in het verhaal iets te doen, en wel het werk van God. In
het verhaal wordt dat heel precies verbeeld. We horen God zelf die de
mens vormt, klei uit de aarde, stof, met als bindmiddel God zelf. Daarmee
zalft hij de ogen van de van nature blinde. Die wordt daardoor een gezalfde,
een gezondene - dat betekent in het verhaal iemand die wel zal moeten
gaan spreken.
We krijgen een serie dialogen. Wie ben je? Wat is er gebeurd? Wat is er
gedaan? En dan kan dat niet, mag het niet. Een blindgeborene kan niet
gaan zien. En Jezus kan hem niet genezen hebben, want wij weten, wij weten,
wij weten. Door alles wat zij weten kunnen zij niet zien en zullen zij
niet zien. Zij hoeven immers niet te kijken. Je hoeft hen niets te vertellen.
God kijkt naar het hart - zegt de eerste lezing. Zo ziet Jezus de blinde.
Die is zo blind dat je geen woord van hem hoort. Hij vraagt geen wonder.
Wonderen bestaan niet. Maar ongevraagd worden zijn ogen geopend, - onder
de druk van de omstanders, zijn ouders en de farizeeën steeds verder
- totdat de mens gewonden wordt door Jezus. Dan wordt de mens gevraagd:
geloof jij in de zoon van de mens, geloof jij in de toekomst, geloof je
dat het verder gaat dat leven van ons. Ja, dat zal hij wel moeten nu hij
een heel ander mens geworden is, nu het werk van God in hem tot voltooiing
komt.
"Ja! Ja!"Ja zeggen tegen het leven dat op je af komt, meegaan
met de stem in het gebeuren. God kijkt naar het hart. Wie zo probeert
te kijken wordt door Hem gevonden en als leerling in dienst genomen om
zijn schepping te voltooien. Delen wij met elkaar wat God ons Geeft.
Zondag 27
maart 2011 3e zondag van de Veertig Dagen
Exodus 17,
3-7;
Johannes 4, 5-42
De lezingen brengen ons vandaag
in de hete zon. De eerste zon confronteert ons met de brandende vraag
in de woestijn: "Is de Heer in ons midden of is Hij dat niet!"
En het valt nog te bezien of dit een vraag is. Het zou ook een uitroep
kunnen zijn, een kreet van wanhoop. "Is de Heer in ons midden of
is Hij dat niet!" Dat leven van ons, gaat dat nog ergens over, of
is het alleen maar wanhoop en ontgoocheling, dieptreurige eenzaamheid.
Want 40 jaar woestijn is geen pretje. Mozes moet water uit de rotsen slaan.
Je moet het maar geloven dat er water uit de rotsen komt wanneer je op
de harde steen slaat. "Is de Heer in ons midden of is Hij dat niet!"
- In het boek Jozua geeft Jozua (in het grieks vertalen we Jozua met Jèsoes,
Jezus) vlak voordat hij sterft zijn bijna laatste woorden: Zie, alles
is gekomen! Alles is goed, zo!.
Van Jerusalem naar Galilea reist Jezus door het land van de Samaritanen.
We horen het land van Jacob, de bron van Jacob waar hij uit gedronken
heeft, hij en zijn kinderen en zijn kudden. Vader Jacob, vader Jacob.
Vader van zoveel kinderen. Het is de hitte van de dag, het zesde uur.
Twaalf uur 's middags, de zon op haar hoogst. Soli cani et germani zegt
men in Rome is dan op straat, alleen honden en toeristen. Jezus is geen
toerist. Die vrouw ook niet. Het zijn werelden die niet samen gaan en
die elkaar tegenkomen. Geef mij te drinken? Daarmee begint en heel verhaal.
Je komt midden op de dag door de brandende zon om water te putten. Je
komt wanneer er geen hond op straat is. Je hoeft niemand te zien, wilt
ook niemand zien. Je hoort bij niets en niemand - en dan vraagt iemand
je: geef me wat te drinken. Een hand steekt zich uit naar jou.
Het water is ook een beeld van de Tora, van de woorden die ons gegeven
zijn. Spraakwater. Geef mij dan van dat water, zegt ze, dan hoef ik niet
meer elke dag te sjouwen en kan ik helemaal thuis blijven. Haal je man.
Ik heb geen man. Dat is waar. Ik zie dat jij een profeet bent. Ik weet
dat de messias komt. Als hij komt zal hij ons ALLES vertellen.
Vijf mannen heeft ze gehad. Die van nu is het niet. Verbondenheid blijkt
moeilijk voor haar, bijna onmogelijk. Wanneer je niet kunt luisteren,
hoe kun je dan ALLES horen. Hij zal ons ALLES vertellen - voor mij geeft
ze daarmee iets van haar geheim prijs, iets van haar heimwee, van woorden
waar je bij terecht kunt, waar je mee thuis kunt komen.
Zij zegt: Ik weet Heer dat de Messias komt. Het antwoord dat Jezus geeft
wordt vaak vertaald met: Ik ben het, die met je spreekt. Maar daar is
een probleem. Als Jezus zou zeggen: ik ben de Messias, dan zou hij zich
verheffen. Dan zouden we ook zeker weten dat hij de Messias niet is. Hij
kan dus nu ook niet zeggen: Ik praat met je, ik ben de Messias, Ik ben
het. Er is in dit korte zinnetje dan ook iets anders aan de orde. Ik ben.
"Ik ben" is in de bijbelse literatuur bijna altijd herkend als
de stem van God in het brandende braambos. Als de vrouw het heeft over
de Messias, verwijst Jezus haar naar de stem die het leed vertolkt dat
wereld heet, de stem van de struik in de woestijn die brandt maar niet
verbrandt, God die naar deze wereld kijkt, die met je spreekt.
In zijn spreken, in de woorden van de mens die dorst heeft en te drinken
vraagt, gaat haar wereld open. Tot drie keer toe herhaalt zij in het verhaal:
Hij heeft mij alles vertelt. En let op: hij heeft haar alles vertelt,
hij vertelt haar dat wat voor haar alles is, een uitermate zeer persoonlijk
alles, over iemand die je te drinken vraagt.
Als Jezus bij Johannes weet dat ALLES volbracht is zal hij zeggen: Ik
heb dorst. Vanuit die honger en dorst naar mensen, die honger en dorst
naar gerechtigheid, Uw wil geschiede, neemt Hij die laatste avond voor
zijn leerlingen het brood. Delen wij dat met elkaar.
Jan Engelen - Sint Jan de Doper, Amsterdam.
zondag 13 maart 2011
1e zondag van de Veertig Dagen
Genesis 2,7 - 3, 7
Matteüs 4, 1 - 11
Het is natuurlijk ondenkbaar
de tekst uit Genesis zo verminkt te lezen als het leesroosteraangeeft.
Gen 2,7 tot 3,7 nog maar eens opnieuw weergegeven.
Genesis 2,7-3,7
God vormt de adáam/mens - stof uit de akker -
En hij blaast hem in zijn neus de adem van het leven
En de mens wordt een levende ziel.
En de Heer God plant een tuin in Eden in het Oosten
En daar geeft hij de mens die hij gevormd heeft een plek.
En de Heer God laat groeien uit de adamáh/akker allerlei bomen
Verrukkelijk om te zien en goed om van te eten,
En de boom van leven midden in de tuin en de boom van de kennis van
goed en kwaad.
En de Heer God neemt adáam/de mens en zet hem neer in de tuin
van Eden
Om die te bewerken en die te bewaren.
En de Heer God gebiedt adáam/de mens.
Hij zegt: van iedere boom in de tuin mag je naar hartenlust eten
Maar van de boom van de kennis van goed en kwaad mag je niet eten.
Op de dag dat je daarvan eet zul je zeker sterven.
En de Heer God zegt:
Het is niet goed dat de adáam/mens alleen is.
Ik zal hem een hulp maken hem tegenover.
En God maakt uit de adamáh/akker alle dieren van het veld,
Alle vogels van de hemel
En die brengt hij naar adáam/de mens om te zien hoe hij ze
zou noemen
En de naam die de mens de levende wezens riep, zo zou hun roepnaam
zijn.
En de adáam/mens roept namen naar alle dieren,
Maar voor zichzelf vindt hij geen hulp, hem tegenover.
Dan laat de Heer God een diepe slaap vallen op de adáam/mens
En hij neemt en van zijn ribben
En die plaats sluit hij met vlees.
En de Heer God bouwt de rib die hij van de adaam/mens genomen heeft
tot een isjah/vrouw.
En de adaam/mens zegt: deze keer - been van mijn been, vlees van mijn
vlees
En dit zal geroepen worden isjah/vrouw, want zij is uit isj/man.
Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten
Om zich te binden aan zijn vrouw.
Eén vlees zullen zij zijn.
En ze zijn beiden aroemiem/naakt,
De mens en zijn vrouw
En zij schamen zich niet voor elkaar.
En de slang is aroem/slim boven elk dier van het veld dat de Heer
God gemaakt had.
Hij zegt tegen de vrouw:
God heeft toch gezegd dat je van geen enkele boom van de tuin mag
eten!
De vrouw zegt de slang:
Van de vrucht van de bomen in de tuin mogen wij eten,
Maar de vrucht van de boom uit het midden van de tuin mag je niet
eten
En die mag je niet aanraken want anders zul je sterven.
En de slang zegt:
Sterven zul je zeker niet.
Maar God weet:
op de dag dat je daarvan eet zullen je ogen open gaan.
Je wordt als God wordt en weet van goed en kwaad.
En de vrouw ziet (zie haar
zien, in stijgende lijn)
dat de boom goed is om van te eten,
dat hij een vreugde is voor de ogen,
dat hij begerendswaardig is om wijs van te worden.
En zij neemt van zijn vrucht
En zij eet
En zij geeft het ook aan haar man die bij haar is
en hij eet.
En hun ogen gaan open (van aroem/slim naar aroemm/naakt)
En ze weten dat ze aroemmiem/naakt zijn
En vijgenbladeren hechten ze aaneen om schorten voor zichzelf te maken.
De eerste lezing bestaat vandaag uit twee stukjes. Ik durf bijna niet
te zeggen wat de samenstellers weggelaten hebben. Dat is het eerste verhaal
over isjah, de vrouw. Dat heb ik dus maar hersteld. Graag een compleet
verhaal. Graag wat meer oog voor het origineel.
Waar gaat het over? Je bent
geneigd om te zeggen dat het gaat over Adam en Eva, dat wereldberoemde
beroemde verhaal. Een verhaal dat iedereen kent en dat dus helaas nauwelijks
nog geproefd wordt. Want wat weet iedereen? Het gaat er toch over dat
de eerste mensen de zaak verprutst hebben. Wij zitten met de gebakken
peren of op de bramen en voelen de dorens.
Iedereen weet dat dit het scheppingsverhaal is. Veel mensen willen dat
verhaal niet meer. Ze vinden het een beetje het domme begin van de wereld
en van de mensheid als stukje van die wereld. Die mensheid valt ook tegelijk
uit die wereld, en schiet omhoog. Maar dat is toch in feite iets wat het
verhaal niet wil vertellen. Het verhaal vertelt met liefde, tederheid
en verbijstering het verhaal dat het te vertellen heeft. Het opzien barende
is: het is niet goed dat de mens alleen is. De vrouw die dan in
het verhaal komt maakt, dat alles anders wordt. Naast alleen bestaat voortaan
ook samen - daarmee blijf alleen wel alleen, maar er komt daarnaast ook
iets nieuws, iets van samen. En het verhaal vertelt dat prachtig.
God boetseert de adáam/mens
uit de adamáh/de akker, de aard-ige op de aarde, de akker-ling
op de akker. Want is een mens niet verknocht aan zijn aarde, ben je niet
op een of andere manier één met je plek. Ik liep onlangs
in het AMC langs de kamer waar ik indertijd doodziek lag. Ik voelde me
aangetrokken en afgestoten. Dáár was ik toen, bijna vier
jaar geleden.
En wat als je geen grond meer onder je voeten hebt! Grond om te bewerken
en te bewaren. Moet je zien hoe we dat gedaan hebben en doen, hoe
we die aarde bewerkt hebben, de grond gebeukt, gevormd, bebouwd, versteend,
verstaald, verhout. Zo mooi als dat alles is of kan zijn - voor die mens
in die wereld is er één eigenaardigheid. Je komt
wel uit die wereld, maar je houdt op een stukje van de wereld te zijn.
Je groeit er los van en je komt jezelf tegen, moederziel alleen, overgeleverd
aan de aarde, aan de sterren aan de dromen, aan de hoop en de wanhoop.
Dat allemaal speelt al uitgebreid wanneer Adáam/mens in het verhaal
opeens God hoort denken: het is niet goed dat de mens alleen is.
Voor adáam/mens betekent dat het spitsen van zijn oren. Die absolute
eenzaamheid hoeft blijkbaar niet. Zou het dan anders kunnen? Dat kan hij
zich niet voorstellen.
God gaat daarop in het verhaal
druk aan het werk: olifanten, zeeleeuwen, muggen, mieren, de hele beestenboel
een biologieboek, een encyclopedie vol. Het houdt niet op. Bijna trots
paradeert de hele schepping als dierentuin langs Adáam en die begint
van de weeromstuit al die beesten en beesjes namen te geven. En God entoesiast:
zo heten ze! Een olifant is een olifant omdat een mens hem of haar zo
noemt. Maar!
Maar voor zichzelf vindt
hij geen hulp hem tegenover! Heel die dierentuin, heel die wereld
maakt tegelijk duidelijk dat deze Adáam/mens moederziel alleen
is. (En we weten intussen wel dat veel agressie voortkomt uit alleen-zijn,
achtergelaten zijn, in de steek gelaten. Het verhaal wordt in Genesis
verteld om ons nu al, en straks weer, duidelijk te maken dat Abraham de
eerste is die doet alsof hij niet alleen is - daarover volgende
week!)
Voor Adaam de mens is één
zaak volstrekt helder: hij mist wat er voor hem toe zou kunnen doen, hij
mist ogen die hem werkelijk zien en hij weet dat nog niet, hij mist een
stem die hem hoort en hij heeft daar nog geen weet van. Alleen de pijn
van het missen terwijl je niet wat je mist of dat je mist. Pas tegen de
achtergrond van dat gemis komt de andere mens in het verhaal, een echt
andere mens. Zeer vertrouwd en volstrekt anders. En omdat zíj vrouw
heet (Iesjah) gaat hij man (Iesj) heten. Pas veel later krijgt zij de
naam Chawwah, Eva, moeder van de levenden.
Adam werd gevormd, gekleid, geboetseerd. De vrouw wordt gebouwd.
Bij vormen zoeken de handen nog naar wat het worden gaat, bij bouwen hoort
een plan. Het zijn verschillende werkwoorden. Bouwen, in het hebreeuws
banah. Daarvan is afgeleid Beth (Bethlehem) huis, en Bath,
dochter, Ben, zoon. Zij die zelf gebouwd is staat voor een wereld
van huis en haard met plaats voor de generaties die komen gaan. Van begin
af aan gericht op het heden en de toekomst.
Zij is been van mijn been, vlees van mijn vlees - even sterk en even hard,
onbuigzaam en betrouwbaar, en even kwetsbaar, zwak en nauwelijks aanwezig,
door en door gevoelig.
Ik kan niet op alles ingaan
maar kom tot de kern. Man en vrouw, niet meer alleen, een eenheid. Wat
het betekent weten ze nog niet. Daar is nog geen ervaring over. Maar wat
het ook betekenen moge, U hoort over een eenheid van verschillen, en hetzelfde
zijn - een eenheid. Hoe gaan zij zich als eenheid in dit verhaal gedragen?
Om een gevoelig verhaal kort te maken: zij doen samen alsof zij alleen
zijn, alsof zij kunnen doen en laten wat ze willen, alsof hen niets gezegd
is, alsof God voor hen niets is, geen woord, geen warmte, geen vertrouwen.
Strakjes zal Cain doen alsof zijn broer naast hem lucht is, ijdel, abel.
En de aarde wordt rood. Het is tussen haakjes overigens niet de schuld
van de vrouw. Hij heeft die opdracht gekregen en hij heeft niet geluisterd,
heeft gedaan alsof hij alleen was.
Matteüs vertelt in zijn
evangelie hoe Jezus beproefd wordt, getoetst wordt. Toetsen, tot klinken
brengen. Het wordt een gevecht met de tegenspeler in drie rondes. Tot
klinken gebracht laat Jezus drie keer horen dat voor hem de boeken open
gaan: de mens leeft niet van en voor brood alleen, je zult God niet op
de proef stellen. Je zult de Heer je God aanbidden en hem alleen dienen.
Geen slavendienst maar eredienst.
Jezus citeert het boek Deuteronomium
drie keer - dat boek waar we het de vorige week over hadden, nog eens
de Tora, nog eens het hele verhaal over God en zijn mensen, over slavernij
en bevrijding, een levenslang zoeken, onderweg door 40 jaar woestijn.
Matteüs vertelt hoe Jezus, hier nog steeds aan hert begin van het
evangelie, zijn kaarten op tafel legt, zich in de kaarten laat kijken.
Hij zal gaan voor de woorden en de verhalen die ons toevertrouwd zijn,
over God die als een vader voor de mensen wil zijn, als iemand die ons
opricht en toerust om te werken een aan wereld waarin een mens een plek
kan vinden, waar je kunt zien dat het leven goed is, om de tuin te bewerken
en te bewaren.
Afgelopen woensdag waren we
hier om samen een begin te maken aan de veertig dagen om ons voor te bereiden
op Pasen, om weer te leren hoe dat gaat, gaan in zijn spoor, hem achterna,
om leerling te worden van zijn verhaal. Want het is niet goed om te doen
alsof je alleen bent.
Strekken wij onze handen uit, wensen wij elkaar zijn vrede toe en delen
wij met hem zijn leven dat hij ons schenkt
En moge God met ons zijn.
Jan Engelen
Sint Jan de Doper, Amsterdam
zondag
06 maart 2011
Parochie Sint Jan de Doper, Amsterdam
9e zondag
door het jaar
Deuteronomium
11,18.26-28
Matteüs 7,21-27
De musical
Cats die zo'n twintig jaar geleden in Carré werd opgevoerd, wordt bevolkt
door katten die zich als mensen gedragen met al hun hebbelijkheden en
handigheidjes, hun wel en hun wee. Er was een deftige oude kater bij.
Die heette oom Deuteronomium. U hoort wel, een naam die gezag uitstraalt.
Weinig mensen herkenden in die naam het boek Deuteronomium, het vijfde
bijbelboek. De eerste vijf boeken van de Bijbelse traditie de Tora. Die
joodse naam is vertaald met het griekse woord nomos dat wet betekent -
maar dan moet U denken aan wet van WETen, wat een mens weten mag. Die
eerste vijf boeken zijn in feite de kern van het bijbelse verhaal. Het
boek Genesis is de inleiding. Over Abraham, Isaak en Jacob. En dan barst
de Tora echt los want dan gaat het over de slavernij die toch eigenlijk
godsonmogelijk is en over een farao die niets anders wil en kan dan de
mensen uitbuiten en geen leven te gunnen. We horen over God die de slaven
bevrijdt. Mozes zet zich daarvoor in. We horen over slavernij en bevrijding,
maar heel die lange bevrijdingsweg is een lange leerweg. Tegen mijn studenten,
net 18 of 19 jaar jong zei ik: menigeen wil graag op kamers wonen, maar
dan moet je wel voor jezelf gaan zorgen. Vrij van en vrij voor. Vrij zijn
is een opdracht, want vrij zijn - waartoe. Hoeveel mensen zijn er niet
die eigenlijk alleen maar zichzelf en anderen in de weg zitten en die
aan vrijheid en bevrijding nauwelijks toekomen. Dus de reis naar het veelbelovende
land wordt een levenslang leerweg. Dat is de Tora. Om van te leren.
Deuteronomium
betekent in feite de tweede Wet, voor de tweede tweede keer "wat een mens
weten mag". Hoezo tweede keer? In het vierde boek komt het volk aan bij
de Jordaan. Bij een rivier kun je niet gewoon verder lopen. "Schipper
mag ik over varen?" is een bekend nederlands lied. Daar zit die mooie
regel in "moet ik dan geen cent betalen?" het antwoord is; "Ja". "Wat
dan?" Wat moet je doen om aan de overkant te komen, om goed aan de overkant
te komen? Met de Tora in de hand kom je aan de overkant. Voordat het volk
het land zal binnentrekken moet je eerst weten waar het over gaat, waar
het om begonnen is.
Deuteronomium
is een herhalingscursus voor mensen die naar de overkant willen. Vandaag
zijn we bij een van de belangrijke teksten in Deuteronomium. Mozes zegt
tegen zijn mensen: prent de woorden die je gegeven zijn in je hart en
in je ziel. Want zonder die woorden heb je eigenlijk niets en ben je
eigenlijk niets en nergens. Bindt die woorden aan je voorhoofd en
op je hand - zodat je door die woorden heen kunt zien, denken en voelen
en zodat je hand, je doen onder de leiding van die woorden staat.
Reken maar dat Jezus deze woorden kent en dat hij er zijn leven op inzet.
Die woorden. Het Woord van de Vader!
Interessant
is ook: bindt ze op jouw hoofd en op jouw hand. Het gaat
niet over iets waar ja anderen toe moet of mag verplichten. Het gebod,
de opdracht geldt jou. Die woorden van al zo hoge zijn voor jou zegen
of vloek. Je kunt kiezen, en je moet natuurlijk kiezen
voor het leven.
Interessant is misschien ook wat volgens de tekst de vloek is, op andere
plaatsen de dood. Dat is achter andere goden aanlopen. Je heil ergens
anders zoeken. Ik vond dat als jongetje altijd vreemd. Wie loopt er nu
achter andere goden aan? wie zet zijn zinnen op afgoden? Afgoden
bestaan niet! Maar hier heb ik intussen bijgeleerd. Als er iets bestaat,
als iets bij ons met twee benen op de grond staat, dan zijn dat de afgoden,
de zekerheden die mensen zichzelf aanpraten, waar ze alles voor doen:
macht, gezag, aanzien, eer, de lachers op je hand. Zoveel dat moet en
zal. Zoveel dat vast en zeker is. Allemaal goden die nergens voor staan,
die nergens over gaan en die jij niet kent, die jou niet kennen. Kies
voor het leven, kies voor de zegen, voor verder gaan, op weg.
Slotopmerking over deze tekst: Voor Deuteronomium geldt wat voor ieder
goed boek geldt: wanneer je het leest is het heden. Ik bedoel: als wij
vandaag horen dat je moet kiezen dan horen we niet dat de mensen, lang
geleden, in de woestijn, moesten kiezen, maar dat wij vandaag moeten kiezen.
Dat het heden een mogelijkheid om te kiezen is. Jij beslist, altijd nieuw.
In het boek Deuteronomium staat dat met evenveel woorden: niet met onze
vaderen heeft de Heer onze God een verbond gesloten maar met ons zoals
wij hier heden allen in leven zijn.
Het komt dus
niet aan op wat je gedaan hebt. Dat is verleden, dat is
voorbij. Het komt er op aan wat je doet en wat je gaat doen.
Matteüs sluit daar op aan. Jezus sluit daar op aan.
Het gaat er niet over, vroom te blaten: "Heer, Heer". Want wat zijn woorden
zonder daden? Dat is kakofonie, wanklank.
Je woorden zijn allen maar vroom wanneer ze getuigen van toewijding voor
de zaak, in dit geval: toewijding aan de zaak van de Heer. Profeteren,
duivels uitdrijven en wonderen verrichten - het lijkt er op dat Matteüs
zegt, dat Jezus zegt: "Dat is geen kunst". Dat is geen vroomheid.
Het gaat er om te doen wat God wil - denk aan de bevrijding van slaven,
mensen helpen op te staan en zelf te gaan staan - wat Hem een plezier
doet en waar Hij zich voor inzet: de bevrijding van mensen.
Als je deze woorden van mij hoort, zegt Jezus, dan ben je iemand die zijn
huis op een steenrots neerzet. De regen kan jammeren en de storm kan fluiten
en beuken om je huis, maar je huis blijft rotsvast staan. Met andere woorden:
wanneer je met God in zee gaat dan neem je geen verzekering mee voor een
rustig en kalm bestaan. Het kan en zal te keer gaan. Maar ga gewoon rustig
verder. Als God achter je staat kun je verder gaan, kun je je weg, je
levensweg verkennen, wikken en wegen en zoeken, proberen ook - te bouwen
aan dat wonderlijke koningrijk Gods, dat koningschap dat van vrede gebouwd
is.
Wij vieren
vandaag de eucharistie. Wij herhalen de woorden die ons gegeven zijn.
Deze vertrouwde woorden maken ons tot tijdgenoot van Jezus en zijn leerlingen.
Wij horen de woorden en strekken onze hand uit, om te ontvangen en om
vrede door te geven.
Moge God met ons zijn.
Zondag 27 februari
2011
8e zondag door het jaar
Jesaja 49,14-15
Matteüs 6,26-34
Zal ik vandaag zeggen wat ik
er van vind, van die eerste lezing van Jesaja?
Op zich is dat een eigenaardige vraag. Al een jaar of vier mag ik van
deze plaats meedenken met onze geloofsgemeenschap en iets zeggen over
wat we inde lezingen gehoord hebben, maar nog nooit heb ik jullie gevraagd:
"Mag ik vandaag,zal ik vandaag zeggen wat ik er van vind?" Blijkbaar
is er iets ongewoons in deze lezing dat ik nu met deze vraag kom. Wat
heb ik dan met deze tekst, dat ik daar toestanden over maak? Waarom zo,
bijna opstandig? Zo erg is het toch niet? De korte eerste lezing is toch
eigenlijk een mooie tekst, een lieve tekst ook. Waarom maak ik me druk
over "Kan een vrouw haar zuigeling vergeten?" Wat heb ik tegen
dat beeld, tegen de intimiteit van een moeder die volstrekt een is met
het kind dat al die maanden al ín haar schoot nu op haar schoot
ligt en zich voedt aan de warmte die over hem of haar heen komt? Wat kan
ik tegen dit beeld hebben?
Niets natuurlijk. Helemaal niets. Ik vind het feit dat dit oerbeeld, een
moeder en haar zogend kind, hier gebruikt wordt heel mooi. Het overtuigt
me ook, maar - tegelijk doet het mij pijn. Waarom doet het mij pijn?
Ik heb niets tegen dit beeld, integendeel. Ik had een lieve moeder. Bang,
ongerustig, de oorlogstijd volop, 1942. Tien minuten na mijn geboorte
viel er een brandbom in het bovenvertrek waarin ik geboren werd, twee
meter van mijn wiegje af. Er zaten twee muren tussen. Ik ben er goed vanaf
gekomen.
En dan die moeder die kijkt naar haar kind - zo'n vreemd wezentje dat
je niet kent, helemaal van jouw en helemaal vreemd, en je voelt je zo
onhandig
Ik heb niets tegen dit beeld. Maar ik vind het ook eigenlijk
gemeen dat Jesaja dit gebruikt. Waarom gemeen? Kijk naar de eerste regel
van de lezing.
Sion zegt - dus Jerusalem zegt, zelfs, de mens zegt. Iemand zegt. "De
Heer heeft mij verlaten, mijn God heeft mij vergeten! Ik hoop dat U dat
goed gehoord hebt. Hier is iemand aan het woord die weet van God, van
zekerheid, van geborgen zijn. Die weet van hoe het vroeger ooit geweest
is, maar die nu in een volstrekt andere situatie leeft. De Heer heeft
mij verlaten, mijn God heeft mij vergeten. Zo rond die jaren zeventig
heb ik dat eens gezegd tegen iemand die mij lief was: ik voel mij van
God en mens verlaten. Die ander zei:"Wat erg. Wat moet je dan eenzaam
zijn! Als zelfs God je verlaten heeft, als je nergens meer terecht kunt!"
En ik schrok er van, dat die ander het zo goed begrepen had. Want het
was in die tijd al heel lang, moeilijk voor me.
In de tekst zegt Jesaja: De
heer heeft mij verlaten
mijn God heeft mij vergeten. Die tekst
is volstrekt te begrijpen. Die woorden zijn bijna hedendaags, - 2 ½
duizend jaar oud en volstrekt hedendaags. God heeft mij verlaten. Mijn
God mijn God, waarom heb je mij verlaten. Dat begrijp ik wel, dat herken
ik ook. Maar hoe gemeen is het om daar tegenover te stellen: Kan een vrouw
haar zuigeling vergeten? Zou een moeder zich niet ontfermen over het kind
van haar schoot. En ook al zou een moeder haar kind vergeten, nee, ik
vergeet je nooit.
Moderne hulpverleners zouden deze tekst afwijzen. Tegenover die verlatenheid
kun je niet de puurste intimiteit stellen. Er is een pijnlijk probleem
en dan moet je niet zeggen: Jij hebt het helemaal niet begrepen. Met zo'n
antwoord help je niemand die deze pijn heeft, die weet dat God hem verlaten
heeft. Mijn God heeft mij vergeten.
Met lege handen komen we dus
aan bij het evangelie. Jesaja heeft ons goed begrepen maar zijn begrip
laat ons in de kou staan, nog erger: zet ons in de kou. Wij zouden er
niets van begrepen hebben, van die moeder en haar kind, van God en zijn
mensen. Ons verdriet, onze rouw, is nergens op gebaseerd.
Als wij er zo weinig van begrijpen,
wat wil dan het evangelie met ons?
Niemand kan twee heren dienen:
hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en
de ander verachten.
Ben ik in mijn wanhoop dan een heer aan het dienen? Als ik er niets meer
van geloof, ben ik dan toch een gelovige? Ja, daar lijkt het op. Het is
jammer, dat wij van de mammon het geld hebben gemaakt. De mammon dienen
betekent bij ons: gaan voor het geld. Maar mammon , u merkt dat daar dezelfde
letters in staan als in een ander hebreeeuws woord dat we goed kennen:
mammon/ amen. De mammon is waar je ja en amen tegen zegt.
Wij worden regelmatig een en weer geslingerd tussen ja en amen zeggen
en ja en amen zeggen. Bij ons zijn de zaken vaak zo definitief. Er zijn
zoveel mensen die "het" niets meer zegt. Wat zou je dan nog
kunnen verwachten terwijl je "ja en amen" zou willen zeggen
om het leven te be-amen. Maar U begrijpt wel: "Het zegt mij niets
meer" is een drastische en duidelijke verklaring. Met al die nare,
schandelijke en eigenlijk ook domme problemen die de kerk in de actualiteit
heeft - je kunt je daarvan af maken door duidelijk te zeggen: "Het
zegt eigenlijk niets meer." Maar niets en alles zijn grote woorden.
Niets en alles zijn eigenlijk woorden waarna je niets meer hoeft, dan
is het wel duidelijk en hoef je niets meer. Maar is het wel zo duidelijk?
Is het niet allemaal veel gecompliceerder dan je vermoedt? Is er niet
veel meer aan de hand dan wij begrijpen kunnen? Dan wij ooit begrijpen
kunnen?
Dan wordt het evangelie ontroerend
simpel. Matteüs voert nieuwe leraren op: de vogels, de bloemen in
het veld. Niet alleen: van de natuur kun je leren. Maar volgens Matteüs
is Jezus daar ook van aan het leren. Alsof een soort heilige onverschilligheid
tegelijk een heilige deugd is. Probeer eens bij de dag te leven. Ergens
anders leef je niet. En als je pijn voelt, voel die pijn, iets anders
leef je niet. Maar als je een glimlach ziet, voel die glimlach, want iets
anders leef je niet.
Tegenover de moeder van Jesaja
- God als moeder - krijgen we ook God als vader. Ook daar is vertrouwdheid.
Jezus leert zichzelf dat God als een vader is die weet wat je nodig hebt.
De hemel bovenons hoofd is ook een koepel van genegenheid en ruimte.
Zoek de manier waarop God koning is: vrijheid en bevrijding, en leer te
vertrouwen in je leven, ook als je er niets van begrijpt.
Dat is het brood dat ons vandaag geboden wordt, het geheim dat we delen
bij de tafel van het laatste avondmaal. Hij geeft zich aan ons opdat wij
in Hem Gods vrede moge vinden.
Moge dat zo zijn.
6 februari
2011 St. Jan de Doperkerk Amsterdam
50 jaar Kees en Sippie Melchers-van der Hoff
Er zijn heel wat manieren waarop mensen samen gaan. Dat begint al jong.
Kinderen spelen dan schooltje of winkeltje en ze doen dat net echt. Want
als je iets speelt gelden er regels en daar moet je je aan houden.
Ook volwassenen trekken op vele manieren met elkaar op. En sommige van
die manieren hebben een vaste plek gekregen in ons taalgebruik. Als je
bij voorbeeld zegt: "Die zijn 50 jaar getrouwd", dan vraagt
niemand: "Wat bedoel je." Iedereen weet bij zo'n uitspraak wat
je bedoelt en wat het betekent. Maar de grap is, of het eigenaardige,
dat eigenlijk niemand weet wat dat is, "Vijftig jaar getrouwd".
We weten al niet wat een jaar is. Dat is tegenwoordig ook al om voordat
het begonnen is lijkt het. We zitten in de tweede maand van het jaar 2011.
Het gaat zo vlug. Maar we weten ook dat een jaar heel veel dagen is, veel
dagen met wind, met regen, met zon ook, met licht en "weer een nieuwe
dag". En vijftig jaar geleden hebben twee jonge mensen een boompje
geplant dat nu al 50 jaarringen heeft. Vijftig keer al die dagen. Kijk
op de foto's op de omslag van het boekje. Kees en Sippie zien er nog steeds
jong uit, maar vroeger waren ze toch op een of andere wijze nog jonger.
Vijftig jaar getrouwd en we weten niet wat het betekent. Vijftig keer
al die dagen, elke dag weer.
En dan getrouwd zijn. Er zijn zoveel mensen getrouwd. Er zijn zoveel mensen
die het leven met elkaar, en "dat samen" met anderen delen.
Want als getrouwden leef je ook met elkaars familie, met je vrienden,
met al je mensen om je heen tot zelfs een kerk vol - zoals vandaag. En
voor al die mensen betekent dat contact, getrouwd zijn, weer iets anders.
Gisteren stond ik voor mijn
boekenrek. Ik pakte een boek er uit en hoorde zachtjes iets ploffen. Er
bleek een boek met een harde kaft gevallen. Het heet: "Overgeleverd
aan de toekomst". Leuke titel. Overgeleverd aan de toekomst. Jullie
hebben elkaar 50 jaar geleden aangekeken. Je wist niet wat er van kwam
maar jullie hadden er alle vertrouwen in - wat dat vertrouwen ook moge
betekenen - jullie hadden er alle vertrouwen in en wilden dat de toekomst
jullie samen zou overvallen. Al vijftig jaar heb je dat gedaan, samen.
Is dat een prestatie? Heb je dat toch maar mooi effe gedaan? Heeft jullie
Friese nuchterheid (waar je best een beetje trots op bent) dat gedaan.
Hoe kan het? Vijftig jaar en nog steeds niet op elkaar uitgekeken? Hoe
kan het? Het is allemaal niet vanzelf gedaan. Vijftig jaar ben je vaak
druk samen bezig geweest dat leven vorm te geven. Je hebt je gegeven aan
de tijd en aan elkaar, aan de mensen om je heen, aan je kinderen die geboren
werden en zijn gaan groeien als kolen en aan de kleinkinderen die er tot
ieders vreugde zijn en ook echte mensen worden. Maar 50 jaar! Hoe kan
dat? Wat is dat?
Om het even vlug te zeggen: dat weten jullie niet en dat weten wij niet.
Dat onttrekt zich aan ons bevattingsvermogen. Het gaat ook over woorden
en ervaringen die steeds op ons voor liggen. Elke dag leren wat het zou
kunnen betekenen en elke dag blijkt het zo goed als nieuw te zijn. Daarom
heet in onze traditie het huwelijk ook een sacrament. Het is een geheim,
een teken van Godsontmoeting dat de betrokkenen aan elkaar geven. En wij
weten: wanneer het in de bijbel gaat over bruidegom en bruid dan spreekt
het Goede Boek vaak over God en het volk, God en zijn mensen. Een verhaal
over man en vrouw vertelt een groter verhaal, vertelt over een grotere
intimiteit dan alleen die van twee mensen. Wij zijn zelfs allemaal het
gevolg van dat verhaal, van mensen die om elkaar geven en daarom vruchtbaar
kunnen zijn, elke dag en ook in hun kinderen.
Vijftig jaar getrouwd is een
groot geheim. In 1961 zijn jullie echt begonnen. 1961. Ik heb tegenwoordig
de neiging om te denken: "Waren er toen al auto's?" Achttienjarigen
op de PABO gingen mij steeds meer aankijken alsof ik over de oertijd sprak
wanneer ik het over de zestiger jaren had. Tien jaar daarvoor schreven
we nog autonummers in schriften, een geniaal idee waar nu geen kind meer
opkomt. Die wisselen nu internetadressen uit, of you tube. Van 1961 tot
nu toe, dat is menig doos met foto's geworden. Het is maar gelukkig dat
verhalen een beroep doen op ons geheugen. De hebben heel wat minder plaats
nodig. Uiteindelijk ook laten verhalen foto's spreken. En die verhalen
toveren dan een glimlach op je gezicht of laten je ernstig kijken, nadenkend,
want je herinnert je weer je vader en je moeder en zoveel mensen die er
niet meer zijn. Vijftig jaar.
Het vijftigste jaar is een soort Pinksterjaar. Vijftig is bijbels gesproken
het getal van de oogst. In het hebreeuws is dat de letter N. In het hebreeuws
de letter Noen. Het boek Exodus spreekt over Josjoea de zoon van Noen,
de opvolger van Mozes, Jezus het kind van de Oogst. En in het nederlands
is de N de eerste letter van de tweede helft van het alfabeth. Ook na
50 jaar ben je op een of andere manier steeds bij het begin, een beginneling,
een amateur. De Belgen zeggen: een liefhebber.
Vijftig jaar getrouwd. Een
groot geheim, en gekoesterd geheim. De koster koestert een geheim. Het
begint met een S. De koster koestert een geheim. Als je het zegt hoor
je al die letter S. Voor niemand is dat een geheim. Betrokken, genegen,
flexibel, altijd een goed woord. Daarmee typer je niet alleen haar, maar
ook hun - zo kostbaar omdat, wanneer het ons gegeven wordt, dat ook een
typering van ons is. Want we weten dat we uiteindelijk daarvan leven,
van goedheid, betrokkenheid, een woord op z'n tijd, een goed woord. En
we zeggen en lezen bij Sint Jan: Jezus, het woord van de Vader.
Als de moeders met hun kinderen,
hun zorg en hun presentie, met hun hebben en houden, hun kinderen, bij
Jezus komen, dan hebben zij meer begrepen van Jezus dan zijn leerlingen.
Wat willen ze? Op voorhand blijken ze al iets te weten. Hij wil hun kinderen
wel aanraken. Hij zal zich met hen identificeren, zich in hen herkennen
en hen in zichzelf, als kind van God, als Godsgeschenk. Maar leerlingen
hebben zoals wij weten, steeds veel te leren. Zij staan op het punt dat
hun meester met rust gelaten moet worden. Want zij begrijpen niet en moeten
nog leren, dat kinderen zijn rust zijn, zijn thuis, zijn vrede.
Jezus breekt de beschutting die zijn leerlingen hem menen te moeten geven.
Hij neemt het hen zelfs zeer kwalijk dat zij meer met hun eigen ideeën
bezig zijn dan met hem en met wat hem ter harte gaat: mensen die als kinderen
willen zijn, mensen voor wie de toekomst een dag wil worden, en anderen
om mee te delen.
De verwachting van die vrouwen
met hun kinderen vindt onderdak in zijn lichaam, zijn handen die hij op
hun legt. Ik zie dat beeld voor me. Hij kijkt naar hen en zij kijken naar
Hem. Het is dankbaarheid en vertrouwen, elkaar kennen en van elkaar zeker
zijn. Een kinderlijk gebaar. Maar het is niet anders. Zo eenvoudig wil
God met mensen omgaan.
Daarom was deze dienst voor
jullie zo belangrijk. Al maanden geleden werd er over gedacht en gesproken.
Voor jullie is het belangrijk dat we deze dag samen gedenken om te denken
en te danken.
In de schaduw van het Laatste Avondmaal vieren wij dat God zichzelf aan
mensen geeft en dat wij onszelf op een of andere manier aan Hem toevertrouwen
- als kinderen die Hij aanraakt. Het is deze tederheid, dit prille - dit
eeuwenoude altijd jonge waarin de Messias, Jezus Christus, zich aan ons
geeft.
Proficiat, jullie beiden. Proficiat kinderen en grote kleinkinderen. Proficiat,
familie en vrienden, proficiat onze kerkgemeenschap van Sint Jan hier.
Proficiat, moge het je goed doen, moge het een zegen voor je zijn.
En moge God met ons zijn.
Jan Engelen
Vierde zondag
door het jaar Sint Jan de Doper Amsterdam
zondag 30 januari 2011
Sefanja 2, 3; 3, 12 - 13
Matteüs 5, 1 - 12a
Hij moet een verpletterende
indruk hebben gemaakt op zijn vrienden, op de mannen en vrouwen die hem
vergezellen. Ze weten niet wat ze horen, ze begrijpen er niets van, maar
zijn woorden klinken zo onwaarschijnlijk en tegelijk zo vertrouwd, dichtbij.
En dan die ramp, die onvoorstelbare treurnis wanneer ze hem in Jerusalem
eerst op zijn woorden proberen te pakken - om als dat niet lukt hem na
een kort schijnproces eenvoudigweg aan de kant te schuiven. En toch, ook
als hij door de dood uit hun leven verdwijnt, hij blijft bij hen, en zijn
woorden blijven wegen om te gaan. Het aantal leerlingen groeit en blijft
maar groeien. En mensen blijven luisteren en vragen wie hij was, wat hij
zei, hoe hij deed wat hij deed. Velen, ontelbaar velen blijven zich herkennen
in die verhalen. Zo zijn ze opgetekend. Eerst Marcus, kort, een evangelie
als een reisbericht. Verhalen die laten zien hoe het spoor van Jezus wonderlijk
parallel loopt met de geschiedenis van Israël, dat lange verhaal
over bevrijding en al die lotgevallen, leermomenten onderweg. Daarna komt
Matteüs, de tollenaar die leerling geworden was. Hij maakt dat groter
geheel meer zichtbaar, beschrijft Jezus als De Zoon van David, in Bethlehem
geboren en naar Jerusalem getogen, voor ons, voor ons uit.
Dit jaar lezen we Matteüs.
Dit jaar is ook een beetje uitzonderlijk jaar. Ik vertelde daar al over.
Pasen valt dit jaar zo laat als maar mogelijk is. Daarom lezen we in de
zondagen tussen Kerstmis en de Veertig Dagen Tijd veel teksten die we
anders na Pasen zouden lezen. Vandaag heet het "de vierde zondag
door het jaar". Het klinkt misschien wat vreemd, maar vandaag, in
Hoofdstuk 5, begint Matteüs echt. Hij heeft verteld over heel die
geschiedenis, al die namen, al die joodse verhalen waar de bijbel vol
van is rond de bevrijding uit de ballingschap en de bevrijding uit het
slavenhuis Egypte. Dan komen bij Matteüs de volkeren in de gestalten
van de wijzen uit het Oosten. Hun geschenken maken het decor zichtbaar
en lichten al een tip van de sluier op van het verhaal over Jezus dat
nu beginnen gaat. Goud voor de koning, Wierook voor de Tempel, voor de
Heilige zijn Naam zij geprezen, en mirre met het oog op Zijn begrafenis
om hem te gedenken. We houden ons hart al vast. Begrafenis, zo vlug al!
Alles moet nog beginnen! En alles begint, bij de Jordaan waar onze Sint
Jan staat te dopen, waar de hemel open gaat als Jezus opstijgt uit het
water. We horen: Mijn Zoon, Mijn Liefste Kind. De duivel in de woestijn
kan hem niet op zijn knieën krijgen en de eerste woorden van Jezus
zijn een herhaling van de spreuk van Johannes: Bekeer je want het koninkrijk
Gods is nabij gekomen. Anders gezegd: keer om, het heeft zin, het kan,
het is de moeite waard. Probeer om te draaien, oriënteer je opnieuw
op Jerusalem, de stad van de Grote Koning, oriënteer je opnieuw naar
waar het om begonnen is. Zoek de manier waarop god koning is en voel je
kind aan huis bij Hem die Onze Vader is.
In een van de eerste Bijbelverhalen
komen we Kaïn en Abel tegen. Het evangelie wordt ook zo'n ongelukkig
verhaal over broers die elkaar naar het leven staan, als straks Jerusalem
over Hem heen valt. Maar hier, nu het evangelie zoekt naar een begin,
horen we over broers die elkaar niet naar het leven staan, die, als Abraham,
huis en haard verlaten om op zoek te gaan wat steeds vooraf gaat aan iedere
stap die we zetten, namelijk een antwoord op de vraag "hoe doe je
dat, leven als mens?" ofwel, hoe kun je in alle eenvoud en oprecht,
mens zijn voor Gods aangezicht en naaste zijn voor de mens die naast je
leeft. Die twee broers verlaten hun vader en het schip. Pas daarna is
Matteüs zover dat hij eindelijk kan gaan beginnen. De geuren van
alles wat geschreven staat kringen door het huis waar hij zijn verhaal
vertelt, zijn Evangelie. Jezus trekt rond, zo besluit hij, door Galilea.
Hij vertelt en geneest door zijn goede verhaal over God die Onze Vader
is. Zo komen we bij de berg van alle verhalen. Met zijn leerlingen en
al die mensen achter hem aan beklimt hij die berg langs het meer - "stem
als een zee van mensen, om ons door ons heen", heeft Oosterhuis diep
bewogen gevonden als geheim dat de taal bewaart, dat mensen bewaart en
helpt om mee te gaan.
Het evangelie begint. Jezus ziet de mensen aan. Eigenlijk is daar alles
mee verteld. Hij is iemand die je aanziet, God die naar je kijkt, voor
Wie je er bent. Hij ziet de mensen en dan gaat hij de berg op, begint
zijn klim omhoog. Hij moet wel nu hij hen ziet. Een heilig moeten. Dan
gaat hij zitten. Zijn leerlingen - vandaag zijn wij dat ook - komen om
hem heen staan. Matteüs zegt heel precies: hij opent zijn mond. Wij
krijgen nu zijn woorden te horen. Wij worden meegenomen in de woorden
waar hij van overloopt. Wij krijgen de woorden te horen waar hij zijn
leven voor geeft, waar hij zijn leven aan geeft nu hij de menigte die
niemand tellen kan gezien heeft. We horen woorden van al zo hoge van al
zo ver. Het is een tekst die wereldliteratuur geworden is, een state of
the Union - een verklaring over de eenheid, over wat Hem en ons samen
bindt, één maakt. We horen zalig, zalig, zalig
Zalig
de armen van geest want van hen is het koningrijk der hemelen. Het betekent
zoiets als wat ben je er gelukkig aan toe. Wat goed voor jou wanneer je
je nergens op hoeft te beroepen, wanneer je je niet meer verdedigt, wanneer
je het leven kunt nemen zoals het op je af komt, want zo begrijp je dat
God koning is. Niet de farao, niet de lasten die mensen binden en klein
houden, niet het grootste gelijk of de grootste mond, maar God is koning
en hij garandeert je vrijheid. Dat is het eerste woord waarin Jezus zich
laat kennen. Dat is ook het eerste woord dat klinkt wanneer je kijkt naar
de gekruisigde. Hem kunnen ze niet klein krijgen, wat ze ook doen. God
zal aan hem laten zien dat Hij koning is, dat ook voor Hem het Rijk der
Hemelen is.
Zalig de zachtmoedigen, zij zullen de aarde beërven. Mozes is de
eerste die uitdrukkelijk zachtmoedig genoemd wordt. Mozes is de leraar.
Als je als een leraar bent zul je de aarde beërven. Als Jezus als
dé leraar is, hoe beërft hij dan de aarde? Met al het vele
aan wel en wee, de messiaanse beweging die met Jezus begonnen is, heeft
voor een groot deel gezicht gegeven aan onze wereld. Onderwijs en zorg
voor de zieken was eeuwenlang het terrein waar mensen in en rond de kerken
hun beste kracht aan gaven omdat de mens ook in zijn kwetsbaarheid een
godsgeschenk is en zichtbaar maakt wat God kan wanneer onze handen meegaan.
Zoeken naar de gerechtigheid, dat Gods woord waar mag zijn.
Zoeken naar de vrede, werken aan de vrede, een werk waar we altijd mee
geconfronteerd worden.
En je niet laten ontmoedigen door tegenslag en vervolging. In wat jou
overkomt misschien ook herkennen wat Hem overkomt. Leven is geen prentenboek
maar een leerweg die je moet gaan om jezelf en je vrede te vinden.
Zalig die treuren heb ik overgeslagen.
Let op de plaats waar die treurenden staan. Zalig de armen van geest want
hen behoort het rijk der hemelen, zalig de treurenden want zij zullen
getroost worden, zalig de zachtmoedigen wan zij zullen de aarde beërven.
In deze drie regel staan de treurenden in het midden. Ze staan in de tekst
letterlijk tussen hemel en aarde. Nu begrijpen we ook waarom ze treuren.
Want het lijkt er zo weinig op dat hemel en aarde bij elkaar horen, aan
elkaar gewaagd zijn, één zijn. Zalig die treuren want zij
zullen getroost worden. Wellicht hebt u in uw geheugen fragmentjes over
: de heilige geest, de helper, de trooster. Over die geest horen we wanneer
Jezus gedoopt wordt. De hemel gaat open wanneer hij door de Jordaan aankomt
in het land. Die geest kennen we ook uit het scheppingsverhaal: en de
geest van God zweeft boven de wateren. Over alle tranen heen horen we
de beloften van De Geest die Hij geven zal, de woorden die hij spreekt
en die hij geeft, nu wij hier bijeen zijn om te horen wat gaschreven staat
en ons te troosten met het heilig brood dat hij ons geeft, Zijn lichaam,
Zijn nabijheid en betrokkenheid bij ons.
Moge dat zo zijn en moge de heilige naam van God met ons zijn in Jezus
Christus, zijn lieve zoon die hij aan ons toevertrouwt.
Jan Engelen
Sefanja, door God verborgen (omdat Hij je beschut tegen het kwaad). Het
is de tijd van de profeet Jeremia. Zoekt de Heer, zoekt de gerechtigheid,
zoekt de ootmoed. Waar de politiek zoekt naar wat indruk maakt, naar macht,
naar het heil zoeken bij wapenen bijvoorbeeld - voor de profeet zal het
gaan om daden die spreken van recht, van dulden. Wat over zal blijven
na de komende dagen van rampspoed (in de tekst de Assyriërs) is een
klein gemaakt, arm volk, dat recht doet. De profeet weet hen te noemen.
God heeft oog voor hen, dat kleine volk dat bij Hem zijn toevlucht zoekt.
Tweede zondag
door het jaar Parochie Sint Jan de Doper Amsterdam
zondag 16 januari 2011
Jesaja 49, 3. 5 - 6
Johannes 1, 29 - 34
In de vierde klas van de middelbare
school vertelde de leraar geschiedenisleraar ons, dat de Nazi's in 1944
of daaromtrent overwogen hebben, massa's mensen uit Nederland of uit Amsterdam
en Zandvoort naar Polen te deporteren. De mensen van hier naar Polen,
en Nazi-getrouwen hier, om de invasie van Engeland te kunnen opzetten.
Dan zouden die Nederlanders ballingen in Polen geweest zijn. Ik weet nog
dat ik me realiseerde, dat we dan alles zouden gemist hebben, dat we heel
andere mensen geweest zouden zijn en dat we vol heimwee over ons land
gedroomd zouden hebben. Gelukkig is dat allemaal niet doorgegaan.
Vanaf hoofdstuk 40 is het boek Jesaja geschreven vanuit de ballingschap
van de mensen van Jerusalem en omgeving. Jerusalem verwoest, de tempel
verwoest. Alles weg. Alleen je herinnering verbind je met vroeger toen
alles nog goed was. Het bijbelse volk is heimwee volk. De herinnering
houd hen op de been. Jesaja is een van de mensen die ziet dat de ballingschap
niet het einde is. God zal in die verschoppelingen in Babylon laten zien
wie Hij, de God van onze vaderen is en wat Hij doet.
Regel 4 is weggelaten. Daar zegt de profeet dat hij zijn oren niet geloven
kan. Ik heb voor niks me afgemat, al weet ik dat God mij tegemoet komt.
Maar God herhaalt dan: Jij bent niet alleen mijn dienaar om Israël
op te richten, maar jij zult een licht voor de volkeren zijn. Zoals "Eer
aan God in de Hoge en vrede op aarde" boven de kribe van Bethlehem
hangt, zo hangt "een licht voor de volkeren"boven het evangelie
van vandaag.
We gaan vrijwel naar het begin
van het evangelie volgens Johannes. De lezing in ons boekje laat Johannes
1,29 beginnen met "In die tijd". Als je Johannes 1,29 opzoekt
dan staat daar evenwel de volgende dag. "De volgende dag" is
dus een dag die heel nadrukkelijk aansluit bij het voorafgaande. Met de
tien regeltjes die aan de tekst van vandaag voorafgaan zet Johannes ín
met zijn verhaal. Het gaat over het getuigenis van Johannes.
Dit is het getuigenis van Johannes toen de Joden uit Jerusalem priesters
en levieten naar hem toestuurden om hem te vragen: jij, wie ben jij? Johannes
zegt dan: Ik ben de Messias niet. Ik heb dat wel eens tegen een vriend
gezegd die alsmaar bezig was met zijn school, met de begeleiding, met
de parochie, met samenwerkingsverbanden. Ik heb hem gezegd: Gerard, denk
er aan, jij bent de Messias niet. Je kunt de wereld niet verlossen en
je hoeft de wereld ook niet te verlossen. Het eerste woord van Johannes
kan ook ik zeggen: ik ben de Messias niet. Zij blijven dan vragen. Ze
zeggen: "Wie ben je dan. Ben je Elias? Ben je de profeet?" -
daarmee is Jesaja bedoeld. Ben jij, op een of andere manier heel het oude
testament? Daarop zegt Sint Jan, het is onze Sint Jan de Doper, maar ook
Sint Jan de evangelist want hij vertelt het verhaal, die bekende woorden:
ik ben de stem van een die roept - in de woestijn moet je de weg van de
Heer maken, de weg van de Heer, die Heerlijke weg, de weg naar vrijheid
en bevrijding, die weg naar toekomst die daagt. Wij hebben daar zelfs
een spreekwoord van gemaakt. We zeggen: Iemand is een roepende in de woestijn.
Dat is dan iemand die doet wat hij kan maar het helpt niet. Niemand heeft
oren voor hem in de woestijn. Maar dat allemaal bedoelt Johannes niet.
Roepen, luid en hardop zeggen, is in de bijbel een technische term voor:
de Tora voorlezen, de bijbel lezen - dat moet immers steeds hardop. Je
moet de woorden horen waar je mee instemt, waar je je stem aan geeft terwijl
je leest.
Johannes is dus in de woestijn
bezig met het Woord van God. In de woestijn, tussen het land van de slavernij
en het land dat de beloften draagt, in de woestijn, bij de Jordaan, waar
het land open gaat, staat Sint Jan te dopen. En hij zegt tegen die Priesters
en Levieten die nu ook Farizeeën zijn, die in Jerusalem, die in het
Goede Boek thuis zijn: Midden onder U staat Hij die gij niet kent. Al
die mensen voor wie vroomheid en toewijding belangrijk is krijgen te horen:
één van jullie, iemand die je niet kent, dat is degene die
komen gaat. En dan is het de volgende dag, en begint de lezing van vandaag.
Onze oren zijn dus op steeltjes gezet. We staan op de rand van de woestijn,
we staan bij de Jordaan, oog in oog met Johannes. De volgende dag.
De volgende dag ziet hij Jezus
komen naar hem toe - naar hem, dus ook naar ons, want wij staan volgens
het verhaal bij Johannes. We horen wie hij ziet en kijken mee. Dan zegt
Johannes: Zie het lam van God dat wegneemt de zonden van de wereld. Iedere
week zeggen we die woorden hier, zingen we die woorden hier. In zekere
zin is dat jammer, want nu hoef je niet meer te luisteren. Dit weten we
immers. Jezus is het lam van God, Agnus Dei qui tollit peccata mundi.
Wij begrijpen in de regel: Hij is het lam van God dat onze zonden, die
alles wat wij kwaad doen op zich neemt. Maar Johannes heeft het over zonde
in het enkelvoud.
Jaren geleden, ik was nog maar
nauwelijks begonnen met het bestuderen van deze verhalen, zat ik achter
mijn bureau, de leeslamp aan. "Lam Gods, Lam Gods - waar komt die
uitdrukking vandaan?" Je hebt boeken waar elke bijbelse uitdrukking
en elk woord in staat. Ik zocht dus op lam en lam Gods. Dat had ik kunnen
weten natuurlijk: Exodus 12, 3. Dat is het begin van het bijbelse hoofdverhaal,
over het paaslam. Eenkele dagen voor Pasen moeten Joodse mensen een lam
uitkiezen en apart zetten om het in die nacht voor de Uittocht te slachten
en dat met hun kinderen en familie en vrienden te eten. Het bloed van
dat lam wordt in de nacht van de eerste uittocht op de deurpost gestreken.
En de zonde van de wereld die dit lam weg neemt is de zonde van de slavernij,
de zonde van het ontkennen van mensen, van een mensen ontkennende samenleving..
Sint Jan staat bij de Jordaan,
ziet Jezus komen en ziet daarmee dat de bevrijding op handen is, dat Jezus
het lam van God is. Dus vol verwachting klopt ons hart. De hemel gaat
open, de geest als een duif, daalt op Jezus neer. De Geest verbindt de
hemel en de aarde. Die aarde is hier Jezus, Johannes en al die mensen,
ook wij. Hij, Jezus zal ons dopen met de Heilige geest, met die goddelijke
samenhang tussen hemel en aarde. De Geest: hemel en aarde zijn toch één.
Het evangelie begint nog maar
net. Hoofdstuk 1 vers 29-34, de lezing van vandaag. De lens wordt scherp
gezet. We zoomen in op dit tafereel: het lam van God, de Zoon van God.
Gods lieve zoon aan ons gegeven opdat ons leven weer volop leven wordt,
leven naar de maat van God, zoals Hij het ons toezegt. Niet meer de slavernij
kleurt ons leven maar het Lam dat God ons geeft, dat in wil staan voor
onze vrijheid en bevrijding, onze Je-hosoea: de Heer bevrijdt.
Delen wij de woorden die ons
gegeven zijn, delen we de beloften die hij ons geeft, delen wij het brood
dat hij voor ons breekt en moge God met ons zijn.
Jan Engelen
Sint Jan
de Doper - Amsterdam
Doop van de Heer
zondag 9 januari 2011
Jesaja 42, 1 - 4. 6 - 7
Matteüs 3, 13 - 17
Het evangelie van Markus en het evangelie van Johannes beginnen beiden
met de doop van Jezus in de Jordaan. Alleen Matteüs en Lukas laten
daar zoiets als een inleiding aan voorafgaan. Het verhaal van Lukas begint
hoog, bij Zacharias in de tempel in Jerusalem. Zacharias heeft zo zijn
bedenkingen. Maar Johannes wordt geboren. Hij krijgt die bijzondere, opgegeven
naam: Jo-channan, God is genegenheid. Intussen is Lucas al naar de aarde
van de eenvoud gegaan, naar Nazareth. Daar is dat jonge meisje: Mirjam,
Maria. Zij heeft oren voor woorden van al zo hoge. Dan delft de volkstelling
Bethlehem, de stad van David op. Ook de herdertjes met hun schapen liggen
niet alleen in het veld. Ze luisteren vol ontzag naar de woorden van al
zo hoge, over eer aan God, dat wil zeggen: vrede voor en tussen mensen.
Wonderlijke eenvoud, vrede die steeds huiswerk blijkt. Het kind heet Jezus.
Dat is Lukas voorwoord: hoog en laag wordt bijeengebracht rond het kind
dat vreedzaam slaapt of ons met verwonderende ogen aanziet, alsof we nieuwe
mensen zijn.
Matteüs doet het anders.
Matteüs geeft een serie namen. U weet: een naam is de kortste samenvatting
van minstens een verhaal. Al die namen zijn al die verhalen, een heel
zogenoemd Oud Testament vol. In die verhalen gaat het over vastzitten
en loskomen, over onderdrukking en bevrijding, over honger en dorst, over
alles wat in het leven van mensen langs komt en waar we mee moeten zien
te leven of waar we mee mogen leven. Het grondpatroon van die verhalen
komt "na 40 jaar woestijn" uit bij de Jordaan. Vol verwachting
klopt ons hart. "Schipper mag ik overvaren, ja of nee?" Slavernij
en woestijn, het bijna uitzichtloze leven zal decor blijven voor alles
wat er gebeuren gaat nu de wereld van het goede leven, het leven naar
Gods maat, leven voor God en broer en zus voor je broer en zus zijn, naaste
voor de mens die naast je leeft.
Bij al die namen, Joodse namen, joodse verhalen uit Matteüs 1 sluiten
zich dan de wijzen uit het Oosten aan, vreemdelingen, uit de volkeren
rondom. Ze hebben de ster gezien en komen met hun geschenken. Die ster
kijkt achterom en vooruit. Dat zie je aan die geschenken. Goud voor de
koning, wierook voor de tempel, voor God. Dat sluit aan bij het verleden,
dat is vertrouwd. Maar mirre? Mirre werd gebruikt om doden de laatste
zorg te geven. Dat moet nog verteld worden, is een waarschuwing vooraf.
Matteüs vertelt nu nog over de vlucht naar Egypte en Jozef komt aan
in het land Israël. Dan is alles klaar en kunnen we beginnen.
Er zijn nog mensen hier in onze kerk die alles weten over hoe het een
jaar of 16 geleden gegaan is, van de oude Sint Jan naar de nieuwe, van
die grote niet meer te onderhouden kerk naar deze kleine kerk die onder
een kantoorflat schuil gaat. Als iets gaat beginnen is er heel wat aan
vooraf gegaan.
Of: wanneer een muziekstuk of een toneelstuk gaat beginnen - het licht
in de zaal gaat uit - dan is er heel wat aan vooraf gegaan. Met andere
woorden: als er iets gaat beginnen is er al heel wat gebeurd. Heel het
voorafgaande komt samen in dit wat nu gaat beginnen. Het licht uit. Het
stokje omhoog, het gordijn open. Wat gaat er nu gebeuren? Goede vraag.
Dat krijg je nu te zien en te horen. Let op: het begint. En u weet: de
eerste klap is een daalder waard, ook de eerste klank, de eerste toon.
De eerste zin zet alles wat komen gaat om te beginnen op de grond. Wij
zijn daar getuigen van. Wij worden oog en oorgetuigen van wat nu begint.
In de voorafgaande regels -
we hebben die in de Advent gelezen - is Johannes de Doper neergezet. U
ziet hen hier vooraan staan, altijd geëerd met een bloem, altijd
in het zonnetje gezet. Dat is zijn natuurlijk licht. Hij eet puur natuur,
sprinkhanen en wilde honing. Hij staat als het ware helemaal buiten de
cultuur, buiten onze wereld, op de rand van de woestijn - want bij de
Jordaan houdt de woestijn op en begint het veelbelovende, alles belovende
land. Johannes staat als een soort engel het paradijs te bewaken. Als
je binnen wil moet je langs hem. Zijn woeste uiterlijk heeft hij mede
van Elia, de grootste van de profeten, de vader van de profeten. Elia
roept de koning ter verantwoording, tot verandering, tot beter leven,
leven voor God en naaste voor je naaste zijn. Elia, rusteloze profeet
die alle verhalen mee moet maken. Zo staat Johannes bij de Jordaan het
lang verwachte land van alle verhalen te bewaken. We horen de woorden
uit de eerste lezing: Zie, mijn dienaar. Hem ondersteun ik. Hij is mijn
uitverkorene. Hij doet mij deugd. Mijn geest stort ik over hem uit. Hij
laat gerechtigheid stralen onder de volkeren. We zien Johannes en we horen
die woorden. En terwijl dat alles klinkt, over dienaar, uitverkorene,
geest, gerechtigheid onder de volkeren, komt Jezus uit Galilea om door
Johannes gedoopt te worden." Schipper mag ik overvaren", zei
ik. "Ja", zegt Johannes, "maar dan moet je wel kopje onder
en weer boven komen". Door de doop zie je af van wat natuurlijk is.
Alleen vissen kunnen daar leven. (Vijf broden en twee vissen.) Voor een
mens is onder water "over de dood heen" leven, verder dan allen
maar natuurlijk, vegeteren, een hapje en een drankje en de schaapjes op
het droge. Alleen door een zekere dood kom je tot het leven. En het is
alsof Johannes zelf daar van schrikt. Zo wil Johannes niet spreken nu
hij geconfronteerd wordt met het onderwerp van het evangelie. Niet ik
moet jou dopen, maar jij mij. Hij begrijpt het niet en kan het ook niet
begrijpen, dat evangelie dat nu open gaat. Maar Jezus zal hem bij de les
brengen. Laat los. Zo past het ons alle gerechtigheid te vervullen, alle
woorden te laten gebeuren.
Wij vonden het vroeger eigenlijk
een beetje raar. Wij leerden: door de doop worden je zonden vergeven en
wordt je kind van God. Nou, Jezus was de zoon van God en hij had geen
zonden. Dus de doop van Jezus door Johannes was eigenlijk overbodig. Ja,
maar als Jezus niet gedoopt wordt, dan zal boven hem de hemel niet open
gaan, dan zullen we nooit de stem horen: deze is mijn zoon, de beminde,
in en om Hem verheug ik mij. Zonder de doop in de Jordaan zou Jezus geen
deel hebben in het verhaal van slavernij en bevrijding, zou hij nooit
aankomen in het land van de beloften, zouden wij de stem van de verkondiging
niet horen en zouden we niet weten waar het over gaat.
Want de doop van Jezus in de
Jordaan is een soort samenvatting van heel het evangelie. Het gaat over
het vervullen van de gerechtigheid. Jezus die veroordeeld wordt door de
overpriesters, de schriftgeleerden, de farizeeën en heel het volk
, die gedood wordt door de Romeinen, wordt uit de doden opgewekt. God
ontfermt zich over Zijn Kind, Zijn Zoon. Dat is straks het grote geheim
van Pasen, Pesach, als de Heer voorbij gaat. Het vervullen van de gerechtigheid.
De tekst reikt dit alles aan, heel eenvoudig, door wat het vertelt en
suggereert. Ik merkte dat een keer in een les over dit verhaal. Ik maakt
een gebaar bij de hemel open. Dan kun je alleen maar je handen uitstrekken.
Maar als je je handen uitstrekt moet je ze ook weer bijeen brengen. En
zo viel me op: op Hem gaat de hemel open, en breekt de hel los. Al die
woorden gaan geschieden in het evangelie dat Matteüs voor ons opent
bij de Jordaan, nu Jezus naar Johannes komt.
Al die woorden zullen aan het einde van het evangelie worden samen gevat
in de eenvoud van het brood dat gebroken wordt, om alles wat gebroken
is te helen in de goedheid van het verbond dat tussen de hemel en de aarde
bestaat.
Laat ons verder gaan. Veel verhalen staan ons te wachten. Verhalen uit
Het Goede Boek, verhalen uit ons leven van elke dag. Vatten we alles samen
in het steeds weer ontroerende van zo iets eenvoudigs als brood dat je
breekt en deelt als samenvatting van alles wat wij delen, ons leven, de
verwachting, deze dag, dit moment vandaag. En moge God met ons zijn.
Jan Engelen
Parochie
Sint Jan de Doper, Amsterdam
Heilige Familie - Zondag 26 december 2011
Jezus Sirach 3, 2 - 7, 12 - 1
Matteüs 2, 13-15. 19-23
Het belangrijkste bijbelboek
in het zogenaamde Oude Testament is het boek Exodus. Binnen enkele regels
is de slavernij een feit. Het eerste hoofdstuk eindigt met de opdracht
om alle jongetjes die geboren worden te doden. Dan begint hoofdstuk 2:
een man, een vrouw, een kind. Dat kind is goed, zoals het licht van de
eerste dag goed is: licht in de duisternis. Daarmee is het verhaal van
Mozes begonnen. Na drie maanden kan zij het kind niet langer verborgen
houden en ze zet het kindje in een bienzen mandje op de lip van de Nijl.
Zijn zusje Mirjam blijft op een afstand staan. Wie weet wat er gebeurt.
Ook al was het gezin waarin Mozes geboren was geen gewoon gezin, het was
toch een gewoon gezin. Want elk gezin is en heel eigen wereld. Ook al
lijkenalle gezinnen op elkaar, het is evenzeer een feit dat al die gezinnen
heel verschillend zijn. Maar met al die verschillen herkennen we toch
iets van die verschillende tijden die in een gezin bijeen komen.
De eerste zondag na Kerstmis is in onze kerk gewijd aan het gezin. Het
heet Feest van de Heilige Familie - maar dat is een germanisme. Het gaat
niet over de familie, maar over het gezin, die eerste samenleving waarin
wij geboren worden.
Wij kennen over het vierde
gebod. Eer uw vader en uw moeder.In de bijbelse traditie is dat het vijfde
woord. Het is het laatste woord van de eerste vijf die begonnen met: Ik
ben de Heer die jou uit Egypte, uit het slavenhuis gehaald heb. Het tweede
vijftal van de Tien Woorden is sociaal, de eerste vijf zijn religieus.
Je vader en moeder zul je eren heet een religieus woord. Gij zult, eens
zal de tijd aanbreken dat je
Wonderlijk en tegelijk voor de hand
liggend: Zoals je van God je tijd en plaats gekregen hebt, zo heb je dat
ook van je vader en moeder gekregen. Alle complicaties die er kunnen en
zullen zijn doen daar niets aan af. Het is een zegen wanneer je als kind
je woordjes en woorden mee mag spreken, wanneer er tijd voor je is, warmte.
Jezus Sirach peinst in de eerste lezing op zijn wijze over woorden die
nauwelijks te peilen zijn: vader en moeder.
De tweede lezing neemt de draad
van Kerstmis weer op. Niemand waarschuwt ons en we zijn er ook niet op
verdacht maar de liturgie heeft het evangelie van Lukas even dichtgemaakt.
Wanneer de herders zijn weggegaan vertelt Lukas wat op de 8ste dag gebeurt,
wanneer het kind zijn naam krijgt. Maar zover is het pas op Nieuwsjaarsdag.
Daarom wordt het boek van Matteüs open gemaakt. Jozef wordt weer
op het toneel geroepen. Een engel brengt hem, zoals al eerder, bij de
les. Hij moet het kind en zijn moeder nemen en vluchten naar Egypte. Dat
is in feite het einde van alle verhalen. De stad van de vrede, Jerusalem,
blijkt een en al dreiging te zijn, is het gezicht van Herodes. Koning
Herodes wil de pasgeboren Koning der Joden doden. Hij is doodsbang voor
een kind, ziet liever doden dan levenden. De engel zegt Jozef dat hij
weg moet, naar Egypte. Het slavenhuis Egypte wordt de plaats waar de vrijheid
en bevrijding gekoesterd wordt. En ook kan van nu af aan verteld worden
wat Hosea zegt: Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen. Over Hem gaat het,
Mijn Zoon - uit het slavenhuis.
Over die reis naar Egypte en
het verblijf in Egypte wordt niets verteld. Maar wij weten dat zij in
feite moesten vluchten, Jozef en Jezus en Maria. Voor hen in hun jonge
gezin kan de toekomst niet beginnen. Er is enkel dreiging en onrust. Het
geheim dat in Bethlehem begint te ontluiken moet als de kleine Mozes verborgen
worden. En angst maakt slachtoffers in Bethlehem. Egypte moet een schuilplaats
zijn. Vlucht naar Egypte en blijf dat tot ik het je zeggen zal.
We zijn van Jozef gewend dat hij doet zoals hem gezegd wordt. Wat dat
betreft lijken Jozef en Maria op elkaar. Wat tegen hun gezegd wordt is
niet tegen dovenmansoren gezegd. Maar Matteüs, de verteller van dit
verhaal geeft toch ongemerkt een klein accent. Hij vertelt niet: En Jozef
vluchte, maar Ontwaakt neem hij het kind en zijn moeder in de nacht en
hij wijkt uit naar Egypte. Tot halverwege het Evangelie zal dit woord
uitwijken een rol spelen. Want zoals Jozef uitwijkt, zo zal Jezus straks
uitwijken voor de dreiging, totdat hij aan de uiterste grens in het Noorden
is en vandaar aan zijn definitieve en laatste reis zal beginnen, zijn
reis naar Jerusalem.
Jozef wijkt uit omdat hem dat opgedragen is. Het evangelie nog maar net
begonnen loopt gevaar. Ze blijven in Egypte tot het einde van Herodes.
Maar zover is het nog niet. Ten koste van de pasgeboren kinderen van Bethlehem
maakt Herodes zich sterk. In het verhaal dat wij vandaag lezen is die
passage weggelaten - jammer. Wij nemen de draad weer op in regel 19.
In een droom verschijnt de
engel van de Heer aan Jozef in Egypte. En weer: Neem het kind en zijn
moeder en trek op naar het land Israël. Als er een trompet in de
kerk zou zijn zou die nu moeten klinken: trek op - naar het land - Israël.
Jozef, Jezes en Maria scharen zich bij al die mensen die Hij de God van
al deze verhalen uit de slavernij van Egypte bevrijd. Naar het land Israël.
Maar let op: zo dierbaar als mij het land Israël is, het gaat hier
over het land Israël als het land dat God geeft. Het gaat hier ondanks
de schijn van het tegendeel niet over aardrijkskunde, maar meer over de
tijd die de belofte geeft. Ja. Ik wil. "Ja ik wil"-zeggen geeft
je geen huis, geen gezin. Het is een uitspraak die laat horen dat je wilt
gaan leven met de belofte, dat de toekomst je weg is, dat je kiest voor
het perspectief van de zekere vrede.
Maar Jozef trekt niet op. Hij gaat naar, zegt Matteüs. Ik hoor daar
iets aarzelends in. Hij doet het wel maar hij doet het anders. Voelt hij
wat er komen gaat in het evangelie. Is hij nog steeds bang voor Jerusalem
omdat het zo weinig op de belofte van Bethlehem lijkt? Hij hoort dat Archelaos
koning is op de plaats waar zijn vader Herodes zat. Weer in de droom gewaarschuwd
wijkt hij uit naar de grensgebieden van Galilea - ver weg van Jerusalem.
Galilea, het vluchtelingenland. Velen daar komen uit Jerusalem en omgeving,
vol heimwee naar het goede dat ze heb benmoeten opgeven een ruil voor
een beetje leven. Zo komen ze in Nazareth terecht, Matteüs speelt
daarmee: want hij zal een Nazireeër genoemd worden, een godgewijde.
Jezus van Bethlehem is Jezus
van Nazareth geworden. Het is die naam die mee zal gaan tot aan het kruis
toe. Vandaag gedenken wij hoe dat begon, een klein gezin, vluchtend naar
Egypte, en uitwijkend naar Nazareth.
Delen wij zijn leven ons met Kerstmis gegeven en moge God met ons zijn.
Jan Engelen
Parochie
Sint Jan de Doper, Amsterdam
Kerstmis - Geboorte van de Heer - 25 december 2010
zaterdag 25 december 2010
Jesaja 52, 7 - 10
Johannes 1, 1 - 18
Afgelopen maandag en dinsdag heb ik nogal wat oude mensen zien huilen.
Niet omdat ze bang waren. Er was niets om bang over te zijn. Ook niet
uit verdriet- al zag ik veel dat voor mijn ogen verdrietig was - maar
ik ben met hun situatie niet vertrouwd. Ik was alleen maar gast. Samen
met enkele anderen gingen we de afdelingen van een verzorgingshuis langs
en overal zongen we een half uur kerstliedjes, vrolijke en ernstige kerstliedjes.
Je zag dat het veel mensen goed deed. Maar in iedere groep zag ik ook
een paar mensen huilen. De herdertjes lagen bij nachte ontroert mensen.
Nu zijt wellekome laat je voelen dat het ook over jou gaat en dat je er
bij hoort. Iedere keer weer zag ik licht door wolken breken. Hele oude
ogen beginnen weer te stralen en lippen bewegen mee terwijl we zoals vroeger
zingen over engeltjes door het luchtruim zweven en die daardoor ons weer
gloria laten zingen.
Kerstmis lijkt het eerste feest
te zijn dat heel de wereld aangestoken heeft. Heel de wereld weet van
de stilte van deze nacht. Heel de wereld is er daardoor ook getuige van
dat ons leven een geheim is. Niemand heeft het uitgevonden, niemand heeft
het gepland. Het is niet zo gek wat ik afafgelopen weken hier vaker heb
gezegd: het leven overvalt ons, de feesten overvallen ons, de waarheid,
dat het leven een geheim is, een geschenk, overvalt ons.
Met Kerstmis komt het uitzonderlijke
dichterbij. Opeens, denkend aan het kind van Betlehem, realiseren we ons
weer hoe kwetsbaar het leven is, zo kwetsbaar als een klein kind. En in
de eenvoud van Kerstmis denken we als vanzelf terug aan zoveel Kerstmissen
die we beleefd hebben. Je bent weer kind en ziet je vader op stoelen klimmen
om aan de hoogste takken ook een kerstbal te hangen. Je denkt terug aan
Kerstmis met mensen die je nog steeds mist, bijna elke dag, zo lang al.
Het kind dat ons aanziet in de Kerstnacht leert ons met andere ogen naar
ons eigen leven te kijken.
Jerusalem, het oude Jerusalem,
bestaat uit twee heuvels naast elkaar met daartussen een dal. Beneden
in het dal komen ook de dalen die van de andere kant komen bijeen. Dus
drie dalen. Twee heuvels en drie dalen. Waar je ook kijkt: je moet omhoog
kijken, heuvelopwaarts. En waar je het meeste uitzicht hebt, aan de noordzijde,
zie je de bovenrand van de tempelmuren. Als je de woorden kent, ken je
ook de melodie. Dan moet je wel zingen: hineh mah tov oemah naiem. Psalm
133, de psalm over de broederschap, begint met die woorden: hoe goed en
hoe ontroerend! Hoe ontroerend op de bergen. Omhoogkijkend ontwaar je
in de eerste lezing op de bergen voeten die je aan moeten spreken. De
voeten van iemand die iets te melden heeft. De verteller van het goede
nieuws, van het evangelie - het goede verhaal - komt er aan. Wat kan jou,
hier beneden, je hoofd doen optillen? Waar wil de tekst oren voor hebben?
We horen over vrede en bevrijding, we horen de kostbare woorden die tegen
het meisje Sion zeggen: Moet je horen, water ook gebeurt en hoe dan ook!
Eén ding staat vast, daar kun je van op aan: er zal geen sprake
zijn van een oude of nieuwe farao, maar er gebeurt iets volstrekt nieuws:
jouw God is koning. Jouw God garandeert dat er van nu af aan alle plaats
is voor jou. En weet dat je welkom bent. Kersttaal bij uitstek. Welkom
ben je! Nu zijt wellekome. Jezus lieve Heer - maar Jezus komt beslist
niet alleen.
Over de rand van de kribbe
van Bethlehem kijkt het Kerstkind ons aan. Zijn kijken is nog vóór
ieder woord taal bij wijze van spreken en kijken. Ogen vol vertrouwen
kijken je belangeloos aan, zoals alleen een kind dat kan. Om te beginnen
is er het woord. Want zonder woord zouden we niets weten, niets herkennen,
niets kunnen overwegen of bespreken. Om te beginnen is er het woord, is
er de helderheid van een stem die zich horen laat, zelfs wanneer er voor
een microfoon niets te registreren is. Maar U kent dit spreken nog voor
er woorden zijn. Zo kijken we elkaar zo vaak aan en dan weten we voldoende.
Om te beginnen is er het woord. En dat woord is het licht en dat licht
is leven. De kerk laat ons deze woorden lezen op de eerste kerstdag. Dat
is een beetje uit armoede. Want de teksten over Kerstmis zijn in de bijbelse
literatuur nogal schaars. Dus in onze opeenstapeling van feestdagen met
Kerstmis moeten we die spaarzame teksten slim doseren en niet alles in
een keer opsnoepen.
Op de ochtend van de eerste
Kerstdag gaat aldus het evangelie van Johannes open. Om te beginnen is
er het woord, het licht, en leven.
Woord, leven, licht. Dat zijn drie woorden die het alle drie van de tijd
moeten hebben. Elk woord kost hier tijd. Uit het evangelie van Johannes
horen we vandaag de eerste poging van Johannes om van wat er met Jezus
gebeurt een verhaal te maken, een eerste opzet. Voor Johannes is Jezus
Gods woord aan ons. Dat verhaal over Gods woord blijkt een gecompliceerd
verhaal, over licht dat geen been aan de grond krijgt. Over duister dat
duister blijft - ook al is het duister de plaats waar het licht schijnt.
Dan komt er een getuige. Johannes is zijn naam. Hij komt om te getuigen.
Hij wil ons betrekken bij waar hij zelf vol van is: dit verhaal, dat war
er aan de hand is met en rond Jezus. De sleutelwoorden in deze eerste
verkenning zijn niet aannemen (twee keer) en aannemen (twee keer).
Johannes kan er niet over uit dat de zijnen hem niet aan willen nemen.
De zijnen, voor Johannes zijn dat de mensen die in Jerusalem thuis zijn,
die zouden kunnen en moeten weten waar het over gaat wanneer het Paaslam
bij de Jordaan verschijnt. Maar Johannes spreekt ook over de kinderen
Gods. Die kinderen Gods zijn de mensen die woorden voor dit verhaal hebben,
of die er gehoor voor hebben en die zich zeggen laten.
Wat wij allen nog uit onze jeugd kennen is: En het woord is vlees geworden.
Misschien is het beter om te zeggen: En het woord wordt vlees. Want die
geschiedenis van Jezus die met dit kind begonnen is, gaat door, broos
en breekbaar, kwetsbaar als een kind. Iemand zei eens tegen mij: het is
typisch. Als het gaat over het woord wordt vlees dan zeg jij altijd broos,
breekbaar, kwetsbaar. Ik had me dat nog niet gerealiseerd. Maar het klopt.
En ik vind dat ook zo. Natuurlijk is ons lichaam ook een bron van vreugde
en van tederheid, maar elke pijn voelen we ook aan ons arme lijf. En elk
kind is een kind van de rekening tenzij wanneer iemand zich over hem of
haar ontfermt.
Wij bidden dat steeds weer:
Heer ontferm U. Misschien is het vandaag de dag om daar iets over te zeggen.
Het hoort zo echt bij Kerstmis, zeker als je op de bijbelse wortels van
dit woord let. Ontferming is in het hebreeuws rachamiem. Daarin zit het
hebreeuwse woord rechem, moederschoot. Rachamiem is het "moederschoterige".
Rachamiem, ontferming , is dat wat bestaat tussen een zwangere vrouw en
haar kind dat nog niet geboren is. Maar dat is maar de helft. Want zoals
dat kind afhankelijk is van de moeder, zoals de moeder afhankelijk van
dat kind. Heer ontferm u betekent dus: Heer, draag mij en wees er voor
mij, en ik zal jou dragen en er zijn voor jou.
Wij willen ons ontfermen over het kind dat ons met Kerstmis gegeven is
en wij weten zeker dat hij zich over ons ontfermt.
Zo strekt hij immers zijn hand naar ons uit. Zij reikt hij ons het brood
als zijn lichaam, als degene die hij is en nemen wij hem aan, Jezus Messias,
onze broeder, onze Heer.
Jan Engelen
Parochie
Sint Jan de Doper, Amsterdam - vrijdag 24 december 2010
Kerstmis - Geboorte van de Heer - nachtmis
Jesaja 9, 1 - 3. 5 - 6
Lucas 2, 1 - 14
Kerstmis is elk jaar hetzelfde,
maar toch is Kerstmis ook elk jaar anders, want wij zijn zelf elk jaar
weer anders, een Jaar verder en ouder. Een kind wordt in de loop van een
jaar groter en wijzer, maar op een bepaald ogenblik blijkt dat afgelopen.
Op een gegeven moment hoeft een jaar verder niet meer een jaar wijzer
te zijn. De ogen zijn eerder een beetje verder open gegaan. We hoeven
elkaar niet uit te leggen dat 2010 een jaar van vele overvallen was, een
pijnlijk jaar. Denk aan de politiek. Denk aan de conflicten in binnen
en buitenland, aan de dreigingen, de rampen, de crises. En terwijl we
ons verwonderen over wat er allemaal in onze wereld los zit en wat eraan
vast zit is het toen plotseling gaan sneeuwen. Alles is met een deken
bedekt. Plotseling en ongemerkt is Kerstmis onze wereld binnen geslopen.
Een vermoeden van verlossing, van vrijheid en bevrijding kondigt zich
aan. En nu, vannacht, brengt het verhaal ons op de drempel van de stal
of een grot in Bethlehem. De warmte van daar, binnen in het verhaal, komt
ons tegemoet. Spaarzame licht wenkt ons uitbundig toe, wil ons meenemen
in zijn geheim, zijn sfeer, zijn heiligheid.
Wie zich voor het eerst buigt
over de kribbe, of over de wieg van een pasgeboren kind, komt woorden
te kort. Dat zachte vlees, zo vol stilte. De ogen vaak dicht. Aan een
neusvleugeltje zie je een spoortje ademhaling. En als zo'n pasgeborene
de ogen open maakt, ben je helemaal weerloos. Want het wonder van een
nieuwe geboorte is, dat wij in zo'n klein kind eigenlijk ook weer opnieuw
geboren worden, dat we opnieuw gebeuren als bloemen, als jonge mensen
in de knop. Met zo goed als lege handen staan we voor het geheim dat het
leven van een mens is, het geheim ook dat je eigen leven eigenlijk is.
Een pasgeborene, ook het kerstkind,
laat ons zien dat wij in wezen en ten diepste een geheim zijn. Kleine
mensen zonder verweer, zonder een been om op te staan. Wij proberen door
ons leven te gaan terwijl het leven ons aan alle kanten overvalt. Soms
slaat het je uit de koers, maakt het je bang, verdrietig, bezorgd. Soms
ook voel je je wezenloos gelukkig en voel je je meer dan op je plek.
Maar hoe we ons ook voelen
en gedragen bij de dagen die alsmaar verder gaan: opeens is het Kerstmis.
Opeens wordt al ons doen en laten in de rede gevallen door een oude bekende,
door een oud heimwee, door het verlangen naar een beetje licht, een beetje
warmte, een beetje perspectief. De kerstnacht confronteert ons met het
kind van Bethlehem. Terwijl wij elkaar aanzien biedt een kind in een kribbe
ons leven een onverwachte wending. Intussen zingen we de liederen, luisteren
we naar de verhalen, groeten we elkaar met goede wensen en zien we elkaar
met misschien wel nieuwe ogen aan.
Want ik weet niet of u het
gemerkt hebt, maar de eerste lezing van vandaag sluit naadloos aan op
onze situatie en al de complicaties die zich daar voordoen. Het volk dat
gaat
Het volk gaat altijd, dat is bekend. Maar de rabbijnen-Bijbel
wil dat je na dat gaan je adem even inhoudt om nadruk te leggen op het
woord dat volgt op gaan. Het volk dat gaat - in de duisternis!
Als je gaat in duisternis staat eigenlijk alles stil. Je ziet geen weg
meer, weet geen raad. Elke mogelijkheid tot oriëntatie is immers
met het licht verdwenen.
En terwijl je je dat realiseert hoor je meer: het volk dat gaat - in duisternis
-het zal zien een groot licht. Plotseling wordt nu alles mogelijk. En
vreugde wil ons overvallen als ten tijde van oogst. Zoals wanneer je je
ontroering niet meer klein kunt houden en je naar adem zoekt. De last
is weggevallen, de druk waar ons leven onder gebukt gaat verdwijnt. En
wat is het wonder waar Jesaja van rept? Een kind! Meer is het niet, meer
is er eigenlijk niet. Maar alle woorden schieten te kort voor het geloof
dat Jesaja heeft in dit kind: wonderbare raadsman, goddelijke held, eeuwige
vader, vorst van de vrede.
Tijdens de tussenzang wordt
zonder dat wij dat veten of vermoeden, het decor grondig veranderd. Als
het doek voor het Evangelie open gaat bevinden we ons buiten het kleine
stadje Bethlehem. Klein: drie straten met wat huisjes en vooral veel bijna
kaal land eromheen. Alleen schapen kunnen daar aan de kost komen. Je ziet
dat de mensen om je heen typische kleren aan hebben, eenvoudige herderskleren.
Die blijk je nu voor een ogenblik zelf ook aan te hebben. Het verhaal
neemt on op in zijn plot, zijn complot.
Het verhaal wil dat we allemaal herders in het veld worden. We waken bij
onze getrouwen, bij onze kudde. De schapen zijn geteld, de nacht is ingevallen.
Laatste woorden klinken rond het vuur. Verder weten wij nog niets. Wij
weten niets van Jozef die uit het geslacht van David is en van zijn vrouw,
het meisje Maria, die hoogzwanger mee moet naar Bethlehem. Wij weten ook
niet dat er voor hen geen plaats is in de herberg. Onwelkom thuis in deze
koude wereld.
Wij zullen ook nooit weten van het geheim van deze nacht. In de grot of
in de stal brengt Maria haar kind ter wereld. Ze wikkelt het in doeken
en
waar moet dat kind dan naar toe? Ze legt het in de voerbak voor
de beesten. Die zullen het kind ontzien en het als vanzelf door hun nieuwsgierige
adem een beetje warmte geven. En wat zal Jozef doen in dit ongerijmde
dat hem overvallen heeft? Hij regelt wat op zijn manier en zal dat best
goed doen. Hij is een timmerman en een beetje timmerman weet hoe de zaken
in elkaar zitten. Dat moet hij wel weten anders valt alles wat uit zijn
handen komt in elkaar en dat is niet goed voor een timmerman.
Wij in de herderkleren van het verhaal van Lukas zijn intussen nog buiten
beeld. Wij weten van niks. Een avond en een nacht zoals altijd weer. We
hebben onze schaapjes geteld. En dan breekt de hemel open. Een volstrekt
onpeilbaar figuur kondigt zich aan terwijl wij achteruit deinzen. Een
bode, een engel met een verhaal van al zo hoge van al zo ver. Bestemd
voor heel het volk, horen we. Alsof deze nacht een nacht voor iedereen
is. Heden is jullie in de stad van David een Redder geboren, een bevrijder.
En bij die ene stem voegt zich een heel koor dat van niets anders wil
weten dan eer aan God in de hoge en vrede op aarde voor de mensen die
hem zo lief zijn.
Dan is het weer stil. Er lijkt niets gebeurd. Een herinnering is in onze
alledaagsheid binnen gedrongen. Wij kijken elkaar aan en besluiten naar
Bethlehem te gaan om het woord te zien dat daar gebeurd is. Zo zijn wij
hier vanavond bij elkaar gekomen onder het sterrenblinken. Je ziet buiten
wel geen ster maar kijk elkaar in de ogen dan zie je de sterren en de
geheimen waar wij zeker vannacht mee mogen leven. Hoe leit dit kindeke
in de kou. Hoe zetten we ons allemaal in de kou wanneer we ons niet een
beetje om elkaar ontfermen. Als God ons met al zijn vrede serieus neemt,
voor lief neemt, is dat geen uitnodiging om weer als kinderen te worden,
als kinderen van een vader, Gods kinderen, Godsgeschenken.
Nu zijt wellekome, prevelen
de herders. Zij zijn daar met zijn allen, de herders, Maria, Jozef en
dat pasgeboren kind, het eerste kerkje in de stad van David, het eerste
kleine Jerusalem, stadje van de vrede.
Wij wensen hen in dat verhaal
over die nacht in Bethlehem de vrede toe. We wensen elkaar de vrede toe,
al het pretentieloze, het goede, het kleine dat we als een kind mogen
ontvangen.
Alle mensen die in onze parochie actief zijn, schoonmakers, versierders,
bouwers, technici, de geduldigen, kosters, ziekenbezoekers, ouders, grootouders
en kinderen, de mensen die zou trouw voor alsmaar weer koffie zorgen,
de zangers en organisten die voortdurend fraaie noten blijven kraken,
de makers en bezorgers van De Stem, allen dank ik namens onze gemeenschap.
Met zijn allen weten we dat we vannacht het geheim bewaren dat ons leven
in Gods naam is. Daarover zingen we, zoeken we woorden in onze gebeden.
Daarom delen we ook het brood dat ons gegeven is als voedsel onderweg.
Bethlehem, huis van brood - het heilig brood dat we delen als het lichaam
dat ons gegeven is.
Een gelukkig en zalig kerstfeest.
Derde zondag
van de Advent
zondag 12 december 2007
Jesaja 35, 1 - 6a. 10
Mattheus 11, 2 - 11
Naar aanleiding van het
Rorate Coeli.
In de kerk van mijn jeugd kwamen
regelmatig paters. Eerst dacht ik dat dit willekeurig gebeurde, zo maar,
maar plotseling ontdekte ik: als er iemand begraven wordt, of als er mensen
gaan trouwen, dan komt er een pater uit Merkelbeek. Het waren paters Karmelieten.
Die paters hadden aparte dingen. Ze hadden een soort muts op hun rug.
Na de consecratie strekten die altijd hun armen uit, een gedachtenis aan
de kruisdood van Jezus. En na de mis baden ze het Salve Regina. Ik was
een heel vlijtig kerkjongetje. Ik moest niet maar ging graag naar de kerk.
Iedere morgen. In het missaal had ik dat Salve Regina al snel gevonden.
Wees gegroet koningin, moeder van barmhartigheid. Als kind begreep ik
dat perfect. Maria was een lieve moeder, een hemelse koningin. Maar er
zaten twee rare woorden in dat lied. Ballingen en ballingschap. Dat had
voor mij met het vagevuur te maken. Want de meester had vertelt dat als
je nog niet helemaal goed was, als je nog fouten had, dan werd je voor
een tijdje uit de hemel verbannen. om boete te doen, en daarna mocht je
naar de hemel. Tot U roepen wij, ballingen, kinderen van Eva. En het lied
ging vrder me: et Jesum, benedictum fructum ventris tuae, nobis post hoc
exsilium ostende: en Jezus, de gezegende vrucht van uw schoot, toon ons
na deze ballingschap.
Ballingen waren mensen die
verbannen waren. Dat begreep ik als klein jongetje. Die mensen waren niet
waar ze zouden moeten zijn. Dat mocht niet of dat kon niet. Maar voor
mij betekende het niet veel. Het was alleen een begrip. Geen gevoel of
herkenning.
Als klein jongetje was ik eigenlijk volmaakt gelukkig. Ik zou ook niets
begrepen hebben van die franse dichters en filosofen die zeggen la vraie
vie est absente: het echte leven is afwezig, is er niet.
Ik vond godsdienst interessant, had meestal een 10 voor de katechismus.
De muziek vond ik mooi, de kleuren in de kerk, de gebaren. Als de zon
scheen 's morgens vroeg, dan scheen die altijd door de ramen, links en
rechts boven het altaar. Warm geel en blauw.
De bijbel was voor mij een geschiedenisboek. Dat vond ik niet zo interessant.
Want geschiedenis waren jaartallen en dat ging over vroeger. Vroeger was
voorbij. Dat bijbel het boek is waarin mensen zich al eeuwenlang herkennen,
waar ze zich in terugvinden - het boek waarin je op adem kunt komen -
dat kende ik helemaal niet. Want ik had begrepen: protestanten dachten
dat zij gelijk hadden en die maakten dan altijd hun bijbel open.
Pas veel later, rond 1967,
werd het anders.
Ik was al 25. Ik woonde in het klooster van datzelfde Merkelbeek, studeerde
er theologie. Theologische opleidingen werden gecentraliseerd. Ik werd
verplaatst naar Aalsmeer om in Amsterdam theologie te gaan studeren. Op
de KTHA. Zo kwam ik in De Grote Stad. Ik maakte kennis met de wereld en
de cultuur die daarvoor voor mij gesloten was.
Ik herinner me nog dat ik in de Stadschouwburg een man met een klein "zoiets
als een petje" op zag lopen. Ik heb aan anderen gevraagd wat dat
was. Dat was "iets van Joden of zo". Een keppeltje. Kort daarna
kregen we echt bijbelonderwijs van goede katholieke exegeten (Han Renckens,
Ben Hemelsoet, Wim Beuken), exegeten die dicht bij het boek ophielden.
Wat staat er, wat is er te lezen, hoe lees je dat? En er was ook Jehoedah
Asjkenazie, een Rabbijn die ons een beetje verterouws maakte met het joodse
gedachtengoed.
De bijbelse wereld ging voor mij open. En het werd mij duidelijk dat de
ballingschap ongeveer de gloeiende oven was waarin het bijbelse Israël
gelouterd wordt, de verlorenheid ook waarin Israël wakker wordt om
uiteindelijk bij zichzelf te rade te gaan. Het was hun ervaring. "De
ballingschap is onze schuld. Wij leefden in het beloofde veelbelovende
land alsof het niet het veelbelovende land was." In de ballingschap
wordt de synagoge geboren, worden de verhalen over vroeger geboren, verteld,
uitgelegd, geraadpleegd, nagespeeld.
Het verhaal over de bevrijding uit de slavernij wordt in Babylon de grote
spiegel. Zoals God ons toen bevrijd heeft, zo zal hij dat ook nu doen.
De mensen gaan bij het verleden te rade omdat je daarvan kunt leren. Achterom
kijken om vooruit te kunnen zien - zoiets als de spiegeltjes in en aan
een auto. Zij zochten naar bevrijding, - verlossing leerden wij als kinderen.
De bevrijding is: terug naar het land, terug naar Jerusalem, terug naar
de echte goede koning, naar iemand als David, een zoon van David, een
echte Messias. Messias in het hebreeuws, Christus in het grieks. Koning
zeggen wij.
Een bijbelse koning is niet iemand met een hermelijnen manteltje en een
gouden kunstpet op zijn hoofd, maar een bijbelse koning is hij die het
opneemt voor de mensen, die hen opricht en troost, die alles doet en laat
wat mogelijk is opdat mensen mensen kunnen zijn. Ben jij degene die komen
moet of hebben wij een ander te verwachten? zucht Johannes in de gevangenis,
iemand die ons opricht, die mij bevrijdt.
Al dat bijbelse heimwee van
ballingen die zich verloren weten in de wirwar van de tijd waarin onzekerheid
schering en inslag is, heel dat gevoel van eigenlijke radeloosheid is
het grondmotief van de Advent. Het gevoel van "het wordt nooit meer
wat" proberen we onder invloed van de bijbelse inspiratie om te buigen
tot de bijbelse verwachting "hij komt", advent.
Misschien dit nog. In het hebreeuws
kun je niet zeggen: God is, want het bijbelse werkwoord hajah/zijn bestaat
niet in het hebreeuws niet in de tegenwoordige tijd. Over God kun je bijbels
alleen in de verleden tijd en in de toekomstige tijd spreken. Wat wij
als kinderen leerden: Gloria Patri, Eer aan de Vader, de Zoon en de Geest,
zoals het was in den beginne, en nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen,
bijbels gesproken klopt dat niet.
Wat wel is, is dit. Je weet nog, je herinnert je dat het goed was. En
je weet: zo goed als het was, zoiets goeds zal er ook weer zijn. God komt
naar ons toe, zal er zijn voor wie hem zoeken. Hij is degene die ons troost
in onze ballingschap, die ons richt op de horizon van ons vermoeden. Dat
allemaal kunt u terughoren in het Rorate Coeli, het lied dat we na de
communie zullen zingen. Dit lied is voor ons herkenbaar als een sleutel
voor de tijd.
God komt naar ons toe, Hij
zal er zijn voor wie hem zoeken. In deze zekerheid ook neemt Jezus het
brood, breekt hij het en deelt hij het met zijn leerlingen, zijn vrienden.
Hij deelt met ons de verwachting, hij deelt zichzelf. Wij delen deze gebaren
en deze verhalen. Moge God met ons zijn.
zondag 5 december 2010
Jesaja 11, 1 - 10
Matteüs 3, 1 - 12
Afgelopen week zijn we overvallen
door de eerste zondag van de Advent. Overvallen, want wie had gedacht
dat we intussen begonnen waren met knabbelen aan het laatste eindje van
dit jaar. Nog drie keer hoesten en het is 2011, een heel jaar voorbij.
In de 12e maand realiseren we ons dit meer dan ooit. Voorbij is echt voorbij.
Het meeste gaat voorbij - dat besef je als de 12e maand van het jaar aanbreekt.
Afgelopen week zijn we ook overvallen door een vroegrijpe winter. We hielden
er nog volstrekt geen rekening mee. Ik moest bijvoorbeeld nog een paar
bollen in de grond stoppen. Maar opeens vallen die witte flintertjes uit
de lucht en wordt de aarde zo maar wit. Winter is in het land. Opeens
kunnen auto's niet meer zo vanzelfsprekend rijden als alle andere dagen
van het jaar. Ik was zelf nog een oude boom uit de grond aan het halen
in mijn tuintje. Extra graafwerk. En voor ik het me realiseer haal ik
bloembollen van vorig jaar uit de grond. Diep in de grond zijn die al
begonnen met de voorjaarsklim naar boven, centimeters jong groen uit kleine
bolletjes terwijl de winter begint. De winter is begonnen, maar er is
meer begonnen dan de winter alleen. Ook is begonnen wat komen zal daarna
- absoluut zeker. Een jonge scheut is al uit aan het komen. Daarmee begint
de eerste lezing van Jesaja.
Of anders gezegd.
Afgelopen week keek ik naar een opname van de eerste symfonie van Mahler.
De dvd speelt. Je ziet een dirigent. Hij kijkt, richt zich op, gaat rechts
staan, spreid zijn armen uit, strekt zijn handpalmen uit en buigt ze.
Tilt zijn handen op en je ziet drie kleine cirkeltjes en heel zacht begint
een ijle noot te klinken, net aangezet. Je hebt al 2 minuten gekeken naar
iets bijzonders dat gaat beginnen - dat al begonnen is. Ik hoor niks,
ik zie niks, maar het hangt in de lucht het speelt - een zachte toon waar
andere noten zich tegenaan vleien.
En daar komt een rijsje,
een loot, een scheut, en jong twijgje uit de stam van Jesse. Zie je
hem voor je? Die oude knoestige boom, die stam waar je niets nieuws meer
van verwacht, oudgeleefd, afgeleefd. Zoals je dan kijkt naar een pasgeboren
kind. Iets volstrekt nieuws. De tijd staat volkomen stil. Niets meer is
vanzelfsprekend.
En rusten zal op hem de geest van de Heer. De geest van de Heer
- wat is dat? Waar gaat dit over? Wat wil daarmee gezegd zijn? Je moet
daar bij stil, anders hoor je niet dat de tekst precies gaat uitleggen
wat dit betekent.
De geest van wijsheid en van begrip, de geest van raad en van sterkte,
de geest van kennis en van ontzag voor de Heer. Zijn geluk zal zijn, ontzag
voor de Heer.
Het valt mij de laatste dagen
op in kranten die ook belangstelling hebben voor waar de kerken mee bezig
zijn. Wij zijn in Nederland rijk aan bed- en beterweters. Er zijn schrijvers
die menen te weten dat God moet beantwoorden aan hun berekenende verwachting.
God is voor hen een lieveheersbeesje die hoort te doen wat wij willen.
Als dan God niet past in hun berekeningen, ja, jammer, maar dan bestaat
Hij niet. Zo zeggen slimme mensen die wereldberoemd zijn in Nederland.
Als Jezus zegt dat God onze vader is, dan moeten we dat ook meteen voelen
als we het nodig hebben om "Pappa", of "vader" te
roepen. Krijgen wij ons Godsbeeld niet kloppend met wat wij redelijk vinden,
dan is God geen God. Hoe ver zijn we dan weg van: je gelooft het niet,
er komt een jonge loot uit de oude stam van Jesse, een twijg zal opgroeien
uit zijn wortels. Al onze problemen - laat ze er maar zijn, maar wat weten
wij van het leven? Wat begrijpen wij van wat ons overkomt? In feite zegt
Jezus: wat er ook gebeurt, God is mijn vader. Hij waakt over mij. Bij
Hem voel ik me veilig, ben ik thuis. En terwijl je naar buiten kijkt:
Zie, een nieuwe loot, een nieuwe scheut - iets volstrekt nieuws, ongehoord.
De tijd gaat door. De tijd begint, nu pas!
Geloof je daarin? Geloof je in iets nieuws? Geloof je in: let op, de wereld
gaat open, nu, het begint! De Advent is volop begonnen. Hij komt.
Er is nog zoveel te zeggen
bij de tekst van Jesaja - maar we kunnen niet voorbij aan Matteüs.
Zeker niet nu Matteüs het gordijn open trekt terwijl
ja, wat
staat daar voor man op het toneel. Als er iemand is die voor ons, parochianen
van de St. Jan de Doper vertrouwd is, dan is dat "Johannes de Doper",
de rusteloze voortrekker die ieder jaar weer rond deze tijd met ons bewustzijn
op de loop gaat. Weerbarstig als heel de bijbelse literatuur staat Johannes
bij de Jordaan. Hij wenkt ons naar de overzijde: Keer om, het kan, het
heeft zin, het is mogelijk. Want de manier waarop God koning is begint
zichtbaar te worden.
Johannes nodigt ons uit om
op te zien naar het veelbelovende land, om de woestijn van alsmaar ronddolend
dwalen te verlaten en ons te richten naar de stad van de grote koning,
naar Jerusalem, dat hemelse Jerusalem, waar God royaal ruimte geeft aan
allen die met hem mee durven dromen van vrede, van geduld, van wijsheid,
van "verlangen naar het goede dat ons moed geeft". Keer om,
zegt Johannes oriënteer je opnieuw op de dingen die komen gaan.
De tijd van de oogst is gekomen.
De grote man van de oogst, de messias, staat tussen de coulissen al gereed.
Weldra zal hij in ons midden verschijnen om ons mee te nemen naar alles
wat staat te geuren: recht en rechtvaardigheid, vrede. Niet de farao is
koning, maar God. Niet de economie is koning, niet haantje of hennetje
de voorste is koning, niet degene die de lachers op zijn of haar hand
heeft, niet
, niet
, maar God is koning. Hij Wat dat ook moge
betekenen: bekommert zich om ons, geeft ons ruimte en tijd.
Er bestaat een uitweg uit wat heiloos is. Keer om ga naar voor waar Jerusalem
voor staat, heil, heling, vrede.
Dat alles gedenken en vieren
wij hier, vandaag, met brood en wijn, om met elkaar te delen wat ons gegeven
is om de woorden te gedenken die ons gegeven zijn, op hoop van zegen.
Moge dat zo zijn.
|