Preken
gehouden in de kerk van Sint Jan de Doper te Amsterdam
Preken
2009-2010 C-jaar
Preken 2010-2011 A-jaar
Reakties op de teksten zijn altijd welkom bij
janengelen#planet.nl. (Vervang # door @).
Het heeft geen
zin een preektekst te lezen wanneer je niet eerst de daarbij horende bijbelteksten
gelezen hebt.
De Sint Jan de
Doper vond Poeldijkstraat 8, 1059 VM Amsterdam.
De parochie bestaat niet meer. De kerk is een kerk geworden voor chinese
chrisenen
Als U uit de stad
komt met tram 2: de eerste halte na het Hoofddorpplein.
29e zondag
door het jaar - 21 oktober 2012 - Sint Jan de Doper, Amsterdam
Jesaja 53, 10-11; Marcus 10, 35-45
Begrijpen is een merkwaardig woord. De dikke Van Dale zegt er over:
iets met het verstand vatten, de aard, betekenis, het gevolg van iets,
het karakter, enz. van iemand zich in de geest naar waarheid voorstellen.
Ik hoor verstand en geest. Het heeft dus te maken met onze bovenkamer
en met onze zintuigen, ons begrip. En dan zijn we weer bij begrijpen.
"Niet begrijpen" is geen touw kunnen vastknopen aan. Dan kun
je iets dus niet meenemen, meeslepen. Dan trek je het niet. Zolang de
mens kan denken - wat dat ook zou mogen zijn - zolang is duidelijk dat
wij maar weinig begrijpen van ons leven. In minstens twee soorten ervaringen
beleef je dat niet begrijpen: in je verdriet en in je vreugde. In beide
situaties onttrekt onze ervaring zich aan ons begrip. Precies dat soort
ervaringen worden voortdurend vertolkt in de Bijbelse literatuur.
Neem de eerste lezing van vandaag. Jesaja 53. Israël, Balling in
Babylon, begint zich langzaam te hernemen. Er is uitzicht op een mogelijke
terugkeer naar het land dat de beloften draagt. Maar steeds blijft die
vraag, hoe het eigenlijk allemaal mogelijk was. Hoe is de ballingschap
mogelijk! Hoe kan God zijn volk, zijn Dienaar verlaten! En ook: hoe is
het mogelijk dat deze Dienaar het buitensporige lijden op zich neemt en
de mateloosheid, de onbegrijpelijke verlatenheid draagt! Door zijn zwoegen
zal mijn rechtvaardige dienaar velen rechtvaardigen. Door zijn lijden
op zich te nemen neemt hij het voor allen op. Is dat een troost? Kun je
daarmee dragen wat je pijn doet, wat je ongelukkig maakt. Het lijkt er
op dat een mens vaak geen keuze heeft, geen andere keuze dan zijn leven
op zich te nemen. Het komt zoals het komt en we proberen er wat van te
maken. Jesaja zegt dan: je bent de enige niet en je weet niet waar het
goed voor is. In jouw opgericht gaan neem je anderen mee.
Met dit soort
overwegingen komen we op de drempel van het verhaal dat Marcus vandaag
voor ons heeft. Een ontroerend, leerzaam verhaal waarin alles wat je begrijpt
tegelijk ook onbegrijpelijk is en omgekeerd. Ook wat je niet snapt herken
je. Een verhaal dus om in te stappen.
Daar komen Jacobus en Johannes, twee van de leerlingen. Meester, wij
willen dat je voor ons doet wat wij je vragen. Dit zijn dus heel moderne,
uit de kluiten gewassen leerlingen. In het moderne onderwijs staat immers
de leerling centraal. Jezus gaat in op hun vraag. Wat willen jullie dan?
En dan komen die jongens met heel hun ambitie: Als het zover is, in je
glorie, laat de een van ons dan rechts van je zitten en dan ander links.
Minister van binnenlandse en minister van buitenlandse zaken willen ze
worden.
De rechter en de linkerzijde in het evangelie zijn wel bekend (Marcus
15,27). En met hem kruisigden zij twee rovers, één aan
zijn rechterzijde en één aan zijn linkerzijde. Zij konden
het natuurlijk niet weten. Geen mens kan trouwens bedenken wat komen gaat,
hoe alles vragend het leven is. Hoe hebben die zonen van Zebedeüs
het gedurfd om met deze vraag te komen? We voelen de verontwaardiging
van de anderen leerlingen. Ben je dan in staat om van de beker te drinken,
mee te sterven? Zij weten van niks, maar dat lijkt hun geen probleem.
En inderdaad, gedoopt worden is mee sterven met Hem.
Maar heel die uitleg lijkt aan de andere tien voorbij te gaan. Boos zijn
ze. Ze hadden natuurlijk hetzelfde willen vragen maar
durfden dat
niet. Zou het zo zijn? Maar in die collectieve woede geeft Jezus de les
voor vandaag. Zoals het in de wereld toegaat: macht, gezag, ijzeren vuist,
misbruik van macht - dat alles speelt in de droom van Jezus, de manier
waarop hij ziet dat God koning is - uw koninkrijk kome - geen rol. Jezus
portretteert heel scherp hoe hij de mensenzoon, het mensenkind, ieder
mensenkind en ook zichzelf ziet: kind van Adam, mensenkind, mensenzoon.
De Mensenzoon is niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen.
Zijn leven is: Tot je dienst. Aan die opmerking, aan dit merk, herkennen
wij hem, - en ieder ander in zijn spoor. Moge dat zo zijn.
5 september 2021
- Badhoevedorp, Engelbewaarders
Jesaja 35,4-7a; Marcus 7,31-37
De profeet Jesaja
spreekt ons toe in de eerste lezing. Het is jammer dat de eerste regels
van dat hoofdstuk niet meegelezen worden. Moet je horen:
De woestijn en het door land, ze zullen blij worden.
De steppe zal juichen en bloeien als een roos.
Ze zal weelderig bloeien, ja juichen en jubelen.
De glorie van de Libanon zal haar gegeven worden
De pracht van de Karmel en Sjaron.
Zij zullen de glorie van onze God zien, de luister van onze Heer.
En dan:
Maak je slappe handen sterk en maak je knikkende knieën stevig.
U hoort: dit verhaal wil wat! De profeet haalt breed uit voor een schitterend
visioen. Een bloeiende woestijn. Ik weet niet of U al eens een woestijn
gezien hebt. O ja, natuurlijk, op de tv. In elk geval. Je kijkt naar steentjes
op de grond, dan is er tenminste nog wat te zien in die uiterste verlatenheid
- en dan komt Jesaja aanzetten met bloeien als een roos, en juichen en
jubelen. Alsof er een oogstfeest is, alsof we elkaar zullen aankijken
en zeggen: menslief, wat ben je rijk.
Maar u hebt ook gehoord dat Jesaja zo uitpakt omdat hij terdege weet van
slappe handen, knikkende knieën. Want God zal komen. Hij zal het
voor je opnemen. Alles wordt anders. Blinden zullen zien, doven zullen
horen.
Ik ben geneigd om te denken: die man durft wel. Die profeet. Al die beelden
van zoveel ellende die voortdurend op ons losgelaten worden. Van het ene
'oh wat erg' naar het andere 'oh, wat erg'. Als je het nieuws gelooft
kun je geen ijsje meer eten en mag je nooit meer zeggen: Wat lekker. Of:
'Leuk je te zien.' Kommer en kwel maken de dienst uit. En Jesaja zegt
dan: 'Dat had je gedacht!' Wacht meer. Hoe onbegrijpelijk en onwaarschijnlijk
ook: God laat je niet alleen. De dorre vlakte wordt een vijver, het dorstige
land één waterbron.' Jesaja - Jesja-jahoe, God is verheven.
God is een ander verhaal.
Daarover vertelt Marcus ook in dat kleine stukje evangelie dat we vandaag
mochten voorlezen in onze kerk. Even vertelt Marcus ons een verhaal over
Jezus die van heinde en ver terug komt. Tyrus en Sidon liggen een end
van Jerusalem, ver buiten het land - in het tegenwoordig zo droeve land
dat Libanon heet. Jezus komt terug en gaat naar zijn verhaal begonnen
is, rond het Meer van Galilea in de streek van de Tien steden, een beetje
in de rafelranden van de kaart van Israël. Voor de high society van
Jerusalem waren het toch eigenlijk 'die boeren van Galilea', die
ja, wisten die veel.
Nou, daar heeft Marcus een mooi verhaaltje voor, kort en duidelijk. Mensen
brengen iemand die doofstom is. Let op: het is niet een blinde of een
lamme of een melaatse. En probeer te luisteren met oren van 2000 jaar
geleden. Het is iemand die niet kan horen en die niet kan spreken. Dat
is dus eigenlijk een verloren mens. Hij heeft beelden genoeg maar geen
tekst. Hij weet niet wat hij ziet, hij kan er geen touw aan vastknopen.
Te midden van mensen staat hij over buiten. Hij met al zijn armzaligheid
wordt naar Jezus gebracht. Je hoort de mensen zeggen of denken: In Gods
naam doe er wat aan!
Dan neemt de tekst ons mee naar buiten. Buiten de kring. Ergens apart.
Jezus schept ruimte voor deze mens. En wat nu gebeurt is een plaatje dat
zien laat wat heiligen betekent. (Uw naam worden geheiligd).
Heiligen is apart stellen, onderscheiden, onderkennen, om tot zijn recht
te laten komen. En hoe doet Jezus dat? Hoe heiligt hij deze mens? Hij
neemt hem apart en identificeert zich met deze mens. Jij bent als ik.
Hij steekt zijn vingers in de oren van de dove en raakt met speeksel zijn
tong aan. Effetha, ga open.
Dat maakt een verhaal los dat met al onze wereldwijde ellende en ook met
onze somberheid niet stil te krijgen is. God is er ook nog. Hij laat ons
niet alleen. Neemt het voor ons op. Niet ons als collectivum, maar ons
als: jij, en jij, en hij ook ja, en zij zeker, en ik. Met ieder van ons
gaat God een gesprek aan. Daarom moet je leren te horen en te spreken,
toetsend, verkennend, voor jezelf en voor ons allen een andere wereld
open maken.
Ik weet - dit zijn grote woorden. Maar Jesaja en Marcus maken het mogelijk
om dit in de stilte van deze zondagochtend over ons te laten komen. Moge
God met ons zijn.
19e zondag
door het jaar 8 augustus 2021 Engelbewaarders - Badhoevedorp
1 Koningen 19, 4-8; Johannes 6, 41-51
Wat wil de
eerste lezing ons vandaag vertellen, wat is er aan de hand? Het gaat over
Elia. Dat moet een belangrijk figuur zijn want u kent de combinatie: Mozes
en Elia. In Amsterdam kennen wij de combinatie "Mozes en Aaron",
twee broers. De een leraar en de ander priester. Nu gaat het over Mozes
en Elia, de leraar en de profeet. Maar wat is een profeet? Wij hebben
daar in ons taalgebruik voorspellers van gemaakt. Maar een profeet is
iemand die de tijd bij het boek houdt, of het boek bij de tijd. Iemand
die de tekst vertolkt, waar maakt, erbij haalt. Iemand die stem geeft,
tekst en uitleg bij Mozes, bij de leerstof, bij wat een mens leren mag
en kan weten.
Elia heet in de traditie zelfs de vader van de profeten. Want U weet wel:
Bijbelse koningen gaan al vlug doen alsof zij de wereld hebben uitgevonden
en alsof zij kunnen doen wat in hun opkomt. Maar Elia is de eerste die
zich openlijk tégen de koning keert, - die hem confronteert met
zijn gedrag en 'de woorden die ons gegeven zijn'. De bijbelse koning heeft
dan uiteraard ook nog lange tenen en dus blijft er voor Elia niets anders
over dan de benen te nemen. Hij verdwijnt in de woestijn. Liggend onder
een struik, komt hij tot de conclusie dat dit het wel was. Het hoeft niet
meer. Laat maar zitten. Hij legt zich in zijn vergetelheid neer en slaapt
in - om door een engel aangestoten te worden.
Elia ziet brood, hij ziet water. Eet en drinkt en slaapt weer in om weer
opnieuw aangestoten te worden door de engel die hem tekst en uitleg geeft:
eet en drink, want je hebt nog een verre reis voor de boeg. Na 40 dagen
bereikt hij de berg Gods, de Choreev, de Sinaï. Veertig dagen op
reis, denk aan veertig jaar woestijn, denk ook aan "een heel mensenleven".
Je reist een heel mensenleven om aan te komen bij de kern van je bestaan.
En het wordt een fantastisch verhaal wat daarna komen gaat. Alleen wij
horen het niet. Maar ik wil het U graag vertellen. (Mijn vader was een
vrij stille man. Ik heb dit verhaal voorgelezen bij zijn begrafenis.)
Bij de berg Gods aangekomen overnacht Elia in een spelonk. God komt als
een woord naar hem toe. "Wat doe je hier, Elia?" Elia zegt dat
hij alles heeft gedaan wat menselijk mogelijk is, maar ze staan hem naar
het leven en hoe moet je dan verder? Kun je nog wat?
Kom naar buiten. Ga op de berg staan voor het aangezicht van God. Dat
doet Elia. God zal zich aan hem laten zien. Dan komt een enorme storm
die bergen verscheurt en rotsen verbrijzelt. Maar in die storm is de Heer
niet. Dan een aardbeving. Maar in die aardbeving is de Heer niet. Een
vuur. In het vuur is de Heer niet. Dan hoort Elia de kleine stem van de
stilte.
Elia omhult zijn gelaat met zijn mantel. En hij blijft staan aan de ingang
van de spelonk. Elia zal terug gaan. Er is werk aan de winkel. Maar mij
fascineert altijd die "kleine stem van de stilte", bijna niet
opgemerkt maar o zo aanwezige God. Inspiratie, intuïtie, een vonkje.
De kleine stem van de stilte.
Wij horen
in het evangelie van Johannes de verdere discussie tussen Jezus en de
Joodse mensen die mopperen wanneer hij spreekt over het brood uit de hemel
dat de vader geeft, de mensenzoon op wie hij zijn zegel heeft gezet, die
naar zijn beeld en gelijkenis is.
Het is nog in de nadagen van het Paasfeest, het feest van de Joodse mensen,
het feest voor de mensen die uitzien naar vrijheid en bevrijding. Wat
zie je er van? Wat merk je van vrijheid en bevrijding. Uw koninkrijk kome,
maar wanneer komt het dan? Waar kunnen we het zien, bespeuren? Uw wil
geschiede gelijk in de hemel, zo ook op aarde. Wat is die wil dan? Wat
wil de Vader dan? Wat is de gave die hij ons geeft?
Het evangelie van vandaag zegt: Het is het brood dat uit de hemel nederdaalt.
Ik ben, God is, het levende brood dat uit de hemel neerdaalt. Hij geeft
ons heden ons dagelijks brood en wijst ons met de kleine stem van de stilte
de weg naar het land dat onmiskenbaar alle beloften draagt. Als je van
dit brood eet zul je volop leven, leven in eeuwigheid.
Moge dat zo zijn.
------------------------------------------
5 augustus 2012 - 18e zondag door het jaar
Sint Jan de Doper Amsterdam
Exodus 16, 2-4.12-15; Johannes 6, 24-35
Als je het verhaal uit de eerste lezing van vandaag gaan
filmen dan ben je veel tijd aan de voorbereiding kwijt. Midden in de woestijn.
Afgeleefd en afgepeigerd het volk. En dat zou dan over vrijheid en bevrijding
gaan! Had ons maar gewoon thuis gelaten! En: Je hebt ons naar de woestijn
gebracht om ons van de honger te laten omkomen. Het is een beeld van ontluistering
waar de honden geen brood van lusten. En dan de woede waarmee ze zich
tegen Mozes richten. Maar, interessant: Mozes hoeft zich niet te verdedigen.
God grijpt zelf in. Hij zal het laten regenen. (Regen, voor sommige rabbijnen
een beeld van verrijzenis.) Iedere dag zal er voldoende zijn voor iedereen.
Brood zal het regenen. Vlees zul je eten. Maar hoe arm moet je zijn om
daar in te geloven? Je kunt het je niet voorstellen. Dat hoeft dan ook
niet. Er zijn andere zaken mogelijk - zegt de tekst.
En ze zeggen: Wat is dat? Man-hoe? Wat is dat. Daar is manna van afgeleid.
Wat is dat. In de woestijn leef je kennelijk van vragen.
Vorige week hadden we het verhaal over de vijf broden
en de twee vissen. Twaalf korven bleven over. Ze wilde Jezus meteen tot
koning maken, maar hij trekt zich terug in de bergen, alleen. Dan slaat
de liturgische lezing weer een paar regels over. Dat zijn duistere regels.
Nacht op zee. Duister. Storm. De leerlingen roeien wat ze kunnen. Ze zien
Jezus over de zee gaan. Vreest niet. Ze willen hem aan boord nemen, ze
willen hem hebben, en terstond bereikt het schip de wal. Duistere regels.
Vorige week zei ik het ook al: aan de overkant. Het onttrekt zich aan
wat wij voor ogen zouden kunnen hebben. Hoe kom je door de vast en zekere
honger heen? Hoe kom je over de zee? Hoe kom je over de dood heen?
In Kfar Nachoem, het dorp van de troost, het dorp van "niet-alleen",
daar vinden de mensen Jezus. Rabbi, hoe ben je hier gekomen? Hij zegt:
jullie zoeken me niet omwille van de tekenen. Tekenen: dat wat zál
geschieden. Denk aan: Gij zult een teken zien, een kind in doeken gewikkeld.
Zij willen brood dat de honger stilt. Wij willen enkel het onmiddellijke.
Maar het gaat om het voedsel dat blijft en dat, zo zegt Jezus, de Mensenzoon
je zal geven. Op Hem heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt. Mensenzoon.
Mens. Adaam. Kind van Adaam. Dat is toch om te beginnen Abel, het eerste
slachtoffer. De mensenzoon zal ons voedsel geven. Al eerder is in het
Johannes-evangelie door Jezus gezegd: "mijn spijs is het de wil van
de Vader te doen. "Wat moeten we daar dan voor doen? Vertrouwen te
hebben in degene die God gezonden heeft. Maar welk teken laat jij dan
zien dat wij in jou vertrouwen zouden kunnen en moeten hebben? Hoe zal
in jouw leven blijken dat je het zegel van de Vader draagt, dat jouw leven
en jouw weg betrouwbaar zijn? Het manna was betrouwbaar. Het heeft ons
40 jaar door de woestijn gebracht. Maar wat weten we van jouw betrouwbaarheid?
Hoe kunnen we dat vertrouwen en daarop bouwen. Het echt brood uit de hemel
geeft mijn vader jullie. Het echte brood is hij die het leven aan de wereld
geeft.
Hij neemt de zonden op zich. Hij draagt de zonde van de broedermoord naar
Jerusalem. Hij draagt de last daarvan tot op het kruis. Dat is zijn weg.
Zijn betrouwbare weg. De weg die de Vader bezegelt.
Wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben. Daarom zijn wij hier. Wij
stellen op hem ons vertrouwen, wij willen van zijn woorden leren en voeden
ons aan zijn trouw.
Moge God met ons zijn.
17e zondag door het
jaar zondag 29 juli 2012 Sint Jan de Doper Amsterdam
2 Koningen 4, 42-44; Johannes 6, 1-15
Het is dus rond Pasen.
Het land geeft zijn eerste vruchten. Als blijk van dank en geloofsbelijdenis
wordt iets van de eerste oogst naar de tempel of naar de priester gebracht.
Paasbrood. Elisa zegt: geef dit aan de mannen te eten. Twintig kleine,
op een vuurplaat gedroogde pannenkoeken voor honderd man. Dat is toch
niks. Maar Elisa denkt daar anders over. Verder leven is blijkbaar niet
alleen het resultaat van rekenwerk. Elisa zegt: geef het maar. Dat gebeurt
en er blijft nog over. Het kan ook anders gaan. Daar zijn verhalen voor.
Echt weinig kan ruim voldoende zijn.
In het Markus-evangelie waren we vorige week zo ver dat we vandaag het
verhaal van de wonderlijke vermenigvuldiging van het brood zouden krijgen.
De mensen die het leesrooster maken zijn daardoor op het idee gekomen,
om datzelfde verhaal te nemen uit het evangelie volgens Johannes. Alsof
die verhalen inwisselbaar zijn. Maar we moeten het er mee doen. Vijf weken
lang gaan we lezen uit hoofdstuk 6 van Johannes. Voor wie preken mag is
dat geen eenvoudige opgave. Dus maar beginnen.
Het verhaal begint met de overkant van de Zee van Galilea. Aardrijkskundig
geleerd weten wij dat die Zee geen zee, maar een Meer is. Maar ik wil
het niet beter weten dan Johannes. Johannes heeft het over de Zee van
Galilea. De zee heeft diep bijbelse wortels, gaat over meer dan aardrijks-
of zeekunde. De zee waar alles samengevloeid is in Genesis 1. De zee ook
die er volgens de Apocalyps niet meer zal zijn. Zie, ik zie een nieuwe
hemel en een nieuwe aarde, maar de zee is niet meer. De zee is de plaats
waar je geen grond meer onder de voeten hebt. Mi manca la terra, zingt
iemand in de opera Don Carlos. "Het ontbreekt me aan aarde".
Dan weet je dat hij dood zal gaan. Aarde heb je nodig om te kunnen leven,
te kunnen gaan en staan. De zee is volstrekt onherbergzaam. Ook de volkeren
die zo vaak over het Oude Israël heenvielen worden "de zee"
genoemd. Je blijft er in. Over de zee heen vertelt en suggereert meer.
Dat is ook over alles wat een mens ont-zetten kan heen. Overzijde.
Een grote menigte volgt hem Ze hebben zijn tekenen gezien. Die Jezus moet
toch meer betekenen dan wij mensen in de regel voor elkaar kunnen zijn.
Hij gaat de berg op, gaat zitten met zijn leerlingen. Dat wordt iets van
leraar en leerlingen. De berg - Mozes! - speelt daarin mee. Er gaat geleerd
worden. En dan horen we de tijd. Vlak voor Pasen, pèsach. Wij waren
slaven in Egypte en Hij heeft ons bevrijdt. God als bevrijder, als degene
die tijd en ruimte heeft voor een mens zodat hij of zij zich kan oprichten
en kan gaan staan, zelf staan, zelfstandig.
Jezus slaat zijn ogen op. Nu begint de les. En dan gaat het opeens over
iets uitermate praktisch. De leraar bekommert zich om het brood dat er
niet zou kunnen zijn voor die menigte. Maar Johannes gooit ook meteen
een vleugje roet in het eten. Jezus weet het wel maar hij wil Filippus
laten horen. Filippus die zich verderop laten horen wat hem bekommert.
Heer, laat ons de vader zien en het is ons genoeg. Filippus ook heeft
ons in het begin van het evangelie gebracht naar Nathanael: "God
geeft". Over wie Mozes gesproken heeft en de profeten, hem hebben
we gevonden, Jezus uit Nazareth. Filippus die dus best op de hoogte is
en die zeker respectvol met zijn leven omgaat krijgt in de woestijn de
vraag: "Waar vinden we brood voor zoveel mensen". Met andere
woorden: "Geef ons heden ons brood voor vandaag, het brood dat we
nu nodig hebben." In de woestijn, alsof het de vraag om het manna
is, het brood uit de hemel. We zingen dat hier soms: panis angelicus,
het brood van de engelen.
Filippus geeft een praktisch antwoord. Het is te weinig. Andreas, de broer
van Simon Petrus heeft nog wel die jongen met vijf broodjes en twee vissen,
maar dat is toch eigenlijk een lege hand. Maar Jezus doet alsof het niet
te kort is. Gras genoeg - in de woestijn. Laat de mensen gaan zitten.
En wat we eerder verwachtten toen hij zijn ogen opsloeg - hij laat zijn
ogen op, neemt het brood, breekt het - dat gebeurt nu. En er blijft over.
Zo zitten wij vanmorgen hier, met wat ons overgebleven is. De Heer die
zichzelf geeft als brood voor vandaag. Volgende keer meer.
Moge God met ons zijn.
16e zondag door het jaar
22 juli 2012 Sint Jan de doper Amsterdam
Jeremia 23, 1-6; Marcus 6, 30-34
In 1978 ging ik met een groep
katecheten en pastores, Achter Amman, Jordanië, de woestijn in. Voordat
we van de weg afgingen moesten we even wachten. Uit de woestijn kwam een
stofwolk op pootjes aangedribbeld. Schapen op drift die elkaar verdringen
om mee te kunnen. En vooraan liep als een vorst, rechtop, de staf steeds
voor zich uit neerzettend de herder. Een vorst.
Jeremia heeft het niet op met de herders. Ze hebben het volk verloren
hebben laten lopen. Ze hebben zich niet bekommerd om de gemeenschap. Ze
hebben er niet op gelet. Misdaden noemt de profeet dat. God zegt door
de profeet: ik let wel op jullie, op al jullie misdaden. Ik zal mijn overgebleven
schapen uit alle landen bijeen brengen. En ik stel echte herders aan.
God zal zorgen voor een goede herder. Voor mijn gevoel word ik dan altijd
ook meegenomen naar "de zoon van David" die wij iedere zondag
bezingen met "Hosanna". Hosjeannah, wees toch eindelijk Hosjea,
(Jezus). Die naam betekent: de Heer bevrijdt. (Een vraagje om mee te nemen.
Hoe doet hij dat, bevrijden. Als God onze verlosser, bevrijder is, hoe
gaat dat dan? Daar kom ik straks op terug.)
Voorlopig lijkt me niet leuk voor veel leiders die wij hebben en kennen:
Wee de herders door wie de schapen van mijn kudden omkomen, verloren gaan.
De media maken ons tot getuigen van veel te veel ellende.
Ik heb jullie vorige week al
gezegd: na het evangelie van de vorige week vertelt Markus het onthutsende
verhaal over de verjaardag van koning Herodes. Zijn dochter kiest als
koninklijk geschenk het hoofd van Sint Jan de Doper. Daarna komen zijn
leerlingen om hem te begraven. Direct daarop vertelt Markus het verhaal
van vandaag. De leerlingen die Jezus twee aan twee had uitgestuurd komen
terug met hun verhalen over alles wat ze gedaan hebben en wat ze geleerd
hebben. De dood van Johannes betekent niet het einde van wat Sint Jan
heeft aangekondigd. Toch, het lijkt er op dat Jezus voelt wat hem boven
zijn hoofd hangt. Hij zegt: kom, we gaan naar een eigen plaats, een eenzame
plaats. Al die mensen. Ze hebben zelfs geen tijd om te eten. - Maar dat
is een opmerkelijk concrete vermelding. Geen tijd om te eten. Waarom zegt
Markus dat? Waarom hier opeens praten over eten?
De behoefte van het volk blijkt ook onpeilbaar. Terwijl Jezus met zijn
leerlingen in een boot oversteekt is het volk om het meer heen gelopen.
Aan de overzijde wachten ze, wachten we- Hem op. In het zoeken naar de
stilte blijken zij, de velen - de uittocht te herkennen. Velen, democratisch
allen, voor allen die willen of zouden durven willen. Als hij vertrekt
naar de woestijn, naar de overkant zorgen zij dat ze er al zijn.
Jezus is uit op rust, maar hij blijkt niet teleurgesteld. Hij voelt zich
ook niet opgejaagd. Hij voelt medelijden. Waarom voelt hij medelijden?
Markus legt dat uit. Omdat ze als schapen zijn die geen herder hebben.
En dan zegt de tekst: en hij begint hen alles te leren. Polla,
veel, in de zin van alles, alles wat er toe doet. Want dat leren moet
U niet verstaan zoals wij dat werkwoord vroeger altijd begrepen. Je huiswerk
leren, aardrijkskunde leren. Als Jezus de mensen leert, dan reikt Hij
hen aan wat Hem dierbaar is, wat in Hem leeft en waar Hij van leeft, wat
Hij voortdurend leert. Bijbels leren is steeds op zoek gaan naar jezelf,
naar je weg, je waarheid en je leven. Hij wil hun herder zijn en begint
hen dat wat er toe doet, het vele, te leren. Dat vele is ook dat wat ieder
past, wat ieder eigen is. Wat Jezus je leert is volstrekt persoonlijk
- zoals ook Gods schepping aan ons heel persoonlijk is, uitzonderlijk,
want ieder mens is een verhaal apart. Gods verhaal voor ons om op verhaal
te komen. Het kan U niet verbazen wanneer nu het verhaal van de zogenaamde
wonderlijke broodvermenigvuldiging komt. Ze zullen samen eten, maar ieder
eet alleen voor zichzelf, persoonlijk.
Vat ik samen: de leerlingen
die terugkomen vertellen alles wat ze geleerd hebben. Jezus heeft medelijden
met de mensen want ze zijn als schapen die geen herder hebben en hij begint
hen te leren. Dat wat Hij leert is voor ieder afzonderlijk en persoonlijk.
Daarom het vele voor de velen. Aan de tafel van de Heer mogen wij weten
dat er ruimte voor ons is gemaakt, voor ieder van ons. Daarom zeggen we
straks het woord dat alles samen vat, Onze Vader.
Moge God met ons zijn.
15e zondag door het jaar
- 15 juli 2012 - Sint Jan de Doper Amsterdam
Amos 7, 12-15; Marcus 6, 7-13
In de eerste lezing is het
wat wij noemen rond 750 voor Christus. We zijn in Tekoa. Dat is een steenworp
afstand van Jerusalem en ook van Bethlehem. Daar woont Amos, een schapenfokker.
Met Jerusalem dichtbij heeft hij een zekere afzet. En hij heeft ook moerbeibomen,
een soort wilde vijgen. Het zijn bomen die een bepaalde aanpak vragen,
maar als je dat weet en je daaraan houdt, wordt het ook wat. Maar nu.
De bliksem is ingeslagen bij Amos, deze man. Hij is vertrokken naar Bethel.
Beth-el is vanouds een heilige plaats. Toen er nog een Tempel was in Jerusalem
stond daar de Ark van het verbond. Nu is het een heiligdom voor de goden
van de koning, voor de afgoden. Amatsjah is er priester.
Wat zie je Amos? Ik zie een paslood. En God zegt: ik zal een paslood aanleggen
in het midden van mijn volk. Ik zal het niet meer sparen.
Amos vaart uit tegen de koning, tegen het hof en de bobo's, de rijken.
Amos stookt overal zijn heilig vuur en dat geeft nogal wat onrust. Amatsjah
gaat zich beklagen bij de koning, maar die doet niks. En daar begint de
eerste lezing van vandaag. Amatsjah spreekt de profeet zelf aan. Hij zegt:
Vlucht naar het zuiden, naar Juda. Met andere woorden: ga terug naar huis,sukkel
en bemoei je met je eigen zaken. Ga naar huis en eet daar je brood , houd
daar je profetenpraatjes. En laat Bethel en het heiligdom van de koning
met rust. Dit hier zijn zaken van de koning.
En dan komt een moeilijk stukje. Want in het hebreeuws kun je niet zeggen
"Ik ben".
Amos zegt letterlijk: Geen profeet, ik, - en, - geen profetenzoon, ik.
Want een herder, ik. Kweker van moerbeibomen. Hij zegt dus: Ik ben geen
profeet , ik ben geen vak- of hofprofeet. Maar ik geen profeet! Zou ik
geen profeet zijn! Ik ben gewend om voor mijn dieren te zorgen. Vijgenbomen
zijn mij terdege toevertrouwd. Maar zoals jullie
Amos schuif je niet zo maar aan de kant. Hij is als menig artiest, geen
uitzondering. Hij is iemand die met zijn kwaliteit, probeert te doen wat
hij kan, om er iets van te maken, om een beetje "wij" mogelijk
te maken. Daarom: trek als mijn profeet naar mijn volk Israël. Want
met die valse koningen en hun afgoden is het bijbels Israël is geen
baas meer in eigen huis.
Vorige week maakte Markus ons
tot getuigen van wat er in de synagoge van Nazareth gebeurde. De mensen
staan versteld van alles wat hij zegt. Ze komen zelfs tot: "Waar
komt die wijsheid vandaan?" Maar dan wijzen ze dat toch meteen af.
"Dat is toch de zoon van de timmerman". Even kijken ze in Nazareth
op tegen hun jongen, maar dan gaan ze snel over tot de orde van de dag.
In Nazareth hoeven ze hem niet, zoals straks in Jerusalem. Ze moeten hem
niet. Maar hebben ze ooit gekozen voor de God van vrijheid en bevrijding,
van eigen verantwoordelijkheid. De tegenstand van zijn stad, van Nazareth
en van Jerusalem, kan het verhaal van en over Jezus niet tegenhouden.
Twee aan twee stuurt hij zijn leerlingen.
Twee aan twee, als betrouwbare getuigen van Gods koningschap. Hun toerusting
is enkel een stok en de sandalen - wat je overeind en wat je gaande houdt.
Onderweg zijn zij overgeleverd aan wat komen gaat wanneer je uit bent
op het koninkrijk Gods,op de nieuwe gemeenschap rond Jezus. We horen hen
gaan. We horen wat er gebeurt. Omkeer. Doe weg wat de mens kleineert.
Genees de zieken. Gastvrijheid lijkt daarbij cruciaal. Gastvrijheid verjaagt
duivels en geneest zieken.
We horen in het verhaal van vandaag de leerlingen niet terugkomen. Hierna
komt het verhaal dat de liturgie overslaat. Het feest van Herodes, de
dans van Salome en de Dood van Sint Jan de Doper. Dat slaat het missaal
over. Volgende week gaan we verder met de leerlingen die bij Jezus samenkomen.
Terwijl hij met een boot oversteekt gaan de mensen gaan om het meer heen.
Ze wachten hem op. De week daarna horen we de vraag naar brood, of liever,
over de overvloed aan brood wanneer de vijf broden aanreiken en twee vissen.
Vandaag moeten we onszelf gaan zien als mensen met een stok die ons overeind
houdt, met sandalen aan de voeten, op zoek naar de gemeenschap van"uw
rijk komen"en geef ons heden ons dagelijks brood. Hij reikt het ons
aan, om met elkaar te delen.
Moge God met ons zijn.
14e zondag door het jaar
- 7 juli 2012 - Doop van Stefan - Sint Jan de Doper Amsterdam
Ezechiël 2, 2-5; Marcus 6, 1-6
(Het dopen van een kind is
ook verkondiging aan de gedoopten die aanwezig zijn. Wat betekent het,
gedoopt te zijn? Omwille van die verkondiging is de preek/meditatie wat
ingeperkt. )
Het is toeval. Het kwam zo het beste uit dat we vandaag Stefan hier in
de Sint Jan in Amsterdam gaan dopen. En dat past goed bij de eerste lezing.
Ook de profeet Ezechiël heeft natuurlijk volstrekt niet en nooit
begrepen wat hem overkwam, vroeger, lang geleden, ooit eens. In feite
is dat iets wat wij mensen met elkaar delen. Begrijpen is zo berekenend.
Dan weet je wat je verwachten kunt. Maar in je leven is het vaak zo dat
er veel is dat buiten de macht van de berekening valt. Neem alleen al
het feit dat je leeft. De geest van de Heer komt over mij. Hij heeft het
niet van zichzelf en geen mens heeft het van zichzelf. En dan moet Ezechiël
ook nog naar Israël gaan. En Israël zal weten dat er een profeet
is, dat het woord van al zo hoge een mond gevonden heeft. Je gelooft je
oren niet. Of ze luisteren of niet, ze zullen weten dat er een profeet
in hun midden is. De vader van Sint Jan de doper zegt over zijn kind:
en jij kind zult profeet zijn van de allerhoogste. Als wij een kind dopen
zeggen of bedoelen we dit ook voor dit kind. Het zal als ieder mens, een
getuige zijn voor het leven, profeet zijn van de allerhoogste.
- Zo komen we in de synagoge
van Nazareth. Jezus op bezoek, thuis, in zijn eigen synagoge. Terug van
weggeweest. De verhalen over hem zijn al opgeklommen langs de heuvels
rond het meer van Galilea. Ze kennen de eerste verhalen al en kijken hun
ogen uit maar ze accepteren niet wat ze zien en horen. Ze weten wel beter.
De appel valt niet ver van de boom. Het feitelijke dat nu gebeurt moet
het afleggen voor oude kennis: "Dat is toch de jongen van de timmerman!".
En laten we ons niets wijsmaken. Er is niets nieuws onder de zon. Stel
je voor dat het anders zou zijn, dat je zou moeten veranderen. Het is
een stalen muur. Als ze niets nieuw willen, kan er ook niets anders. Dan
gebeurt er niets - als dat bestaat, alsof niets kan "gebeuren".
Jezus is verbijsterd over dat ongeloof. Maar hun ongeloof maakt andere
wegen vrij. Hij verlaat zijn plaats en trekt uit naar de dorpen in de
omtrek en daar begint hij te vertellen en hardop te dromen over zijn vader
die in de hemel is.
Omdat ze hem thuis niet geloven is hij uiteindelijk ook naar ons gekomen.
Van zondag tot zondag willen wij hier een uur samenkomen om te luisteren
naar Hem en wat hem beweegt, proberen we te rusten in de schaduw van zijn
woord en in de betrokkenheid die hij met ons wil delen bij het laatste
avondmaal.
In Jezus zijn zoon wil de Heer met ons leven, wil hij onze Vader zijn.
Moge dat zo zijn
Badhoevedorp
- De Engelbewaarders, dienst van Woord en Communie, 4 juli 2021
Ezechiël 2,2-5; Marcus 6,1-6
Openingsgebed:
Heer onze God, vandaag, deze zondag, hier in de kerk van de Engelbewaarders
samengekomen, danken wij U dat wij ook uw kinderen mogen zijn. Open ons
hart. Geef ons de stilte en de rust om Uw woord te horen en gesterkt verder
te gaan met het leven dat U ons geeft. Leer ons, om te zien naar elkaar
zoals hij dat doet die is Uw Zoon, onze Broeder onze Heer, Jezus Christus
tot in eeuwigheid. Amen
Overweging
De eerste lezing is genomen uit de profeet Ezechiël. God is mijn
kracht, betekent die naam, maar je moet dat m.i. wel goed verstaan. "God
is mijn kracht", zijn niet de woorden van een klein jongetje dat
opschept over zijn vader: "Mijn pappa kan alles." Nee, 'God
is mijn kracht' is meer een tegenwerping, een tegen-zin. Ezechiël
is de profeet die nooit in Jerusalem geweest is, profeet uit de ballingschap,
profeet in een tijd zonder uitzicht of inzicht. Eigenlijk: eigenlijk profeet,
oorspronkelijk 'ziener', in de tijd van radeloosheid troef. Er is geen
begin meer aan, en je weet niet waar je beginnen kunt. Het heeft geen
ZIN meer. Zin in het frans is sens. Dat betekent zin en richting. Je hebt
dan geen zicht meer op naar welke kant het uitgaat.
Dat is de situatie van Ezechiël. En u gelooft het niet, maar er is
één tekst van Ezechiël die wij, ouderen allemaal kennen.
Met Pasen werd het asperges me, besprenkel mij niet meer gezongen voor
de hoogmis. Dat werd Vidi aquam. Als jongetje vond ik dat feestelijk.
De kleur van de liturgie was niet meer groen of paars, maar wit, stralend
wit, en de dienst begon met "Ik zag wat komen uit de tempel."
Vidi aquam. Ik moet als kind al begrepen hebben dat dat iets bijzonders
was, en nu wij allemaal weten hoe warm het ten Oosten van de Middellandse
Zee kan worden begrijpt u, wat een heerlijk wonder het is, wanneer water
uit de, de tekst zegt rechterzijde, van de tempel stroomt. Deze tekst
vindt U bijna aan het einde van Ezechiël: water zie ik naar buiten
komen. In een woestijnland maakt water het grote verschil. Dan kan alles
weer groeien en bloeien, dan is er weer leven mogelijk, spelen de kinderen
en kijken de ouderen toe of doen wat ze doen moeten om de zaak draaiend
te houden.
Ik reed als toerist/pelgrim door Irbid in Noord-Jordanië, rond het
middaguur. De stad was verlaten. Niets en niemand op de weg. De bus reed
het stadje uit en plotseling, bijna een zee van mensen, geruststellende
palmen, spelende kinderen, vrouwen in groepjes bij elkaar, en oude mannetjes
die het best wel snappen. En in het midden van dat alles, het woder, een
put of bron. Daar, bij het water, komt iedereen iedereen tegen - zoals
in mijn jeugd elke zondag wanneer de mensen uit de kerk naar huis of uit
hun huis naar de kerk gingen. Vidi aquam, ik zie water.
De profeet Ezechiël heeft natuurlijk volstrekt niet en nooit begrepen
wat hem overkwam, vroeger, lang geleden, ooit eens. In feite is dát
iets wat wij mensen met elkaar delen. Begrijpen is zo berekenend. Dan
weet je wat je verwachten kunt. Maar in je leven is het vaak zo, dat er
veel is dat buiten de macht van de berekening valt, dat niet te begrijpen
is. Neem alleen al het feit dat je leeft. De geest van de Heer komt over
mij. Hij heeft het niet van zichzelf en geen mens heeft het van zichzelf.
En dan moet Ezechiël ook nog naar Israël gaan. En Israël
zal weten dat er een profeet is, dat het woord van al zo hoge een mond
gevonden heeft. Je gelooft je oren niet. Of ze luisteren of niet, ze zullen
weten dat er een profeet in hun midden is. De vader van Sint Jan de doper
zegt over zijn kind: en jij kind zult profeet zijn van de allerhoogste.
Een mensenkind zal als ieder mens, een getuige zijn voor het leven, van
het leven, profeet zijn van de Allerhoogste. Soms denk ik: we hebben dat
vroeger te weinig geleerd.
Zo komen we in de synagoge van Nazareth. Jezus op bezoek, thuis, in zijn
eigen synagoge. Terug van weggeweest. De verhalen over Hem zijn al opgeklommen
langs de heuvels rond het meer van Galilea. De mensen kennen de eerste
verhalen al en kijken hun ogen uit, maar dit is zo overweldigend en aangrijpend
dat ze niet accepteren wat ze zien en horen. Ze weten wel beter. De appel
valt toch niet ver van de boom! Het feitelijke dat nu gebeurt moet het
afleggen voor oude kennis: "Dat is toch de jongen van de timmerman!"
En laten we ons niets wijsmaken. Er is niets nieuws onder de zon. Stel
je voor dat het anders zou zijn, dat je zou moeten veranderen. Het is
een stalen muur. Als ze niets nieuw willen, kan er ook niets anders. Dan
gebeurt er niets - als dat bestaat, alsof niets kan "gebeuren".
Er is alleen maar nieuws onder de zon!
Jezus is verbijsterd over hun gebrek aan vertrouwen. Maar hun ongeloof
maakt andere wegen vrij. Hij verlaat zijn plaats en trekt uit naar de
dorpen in de omtrek en daar begint hij te vertellen en hardop te dromen
over zijn vader die in de hemel is.
Omdat ze hem thuis niet geloven is hij uiteindelijk ook naar ons gekomen.
Van zondag tot zondag willen wij hier een uur samenkomen om te luisteren
naar Hem en wat Hem beweegt, proberen we te rusten in de schaduw van zijn
woord en in de betrokkenheid die Hij met ons wil delen als Hij in de schaduw
van het Laatste Avondmaal, zich geeft aan ons.
In Jezus zijn zoon wil de Heer met ons leven, wil hij onze Vader zijn.
Moge dat zo zijn
Bij het
begin van de communiedienst
Nu Uw gaven hier op ons altaar staan, voor ons klaargemaakt om te delen
met elkaar, gedenken wij die laatste avond, die laatste keer dat hij met
zijn leerlingen aan tafel gaat. Wij bidden U: open ons hart voor Uw gave
aan ons, Uw Zoon in ons midden, Jezus Christus, onze Heer.
Slotgebed
Heer onze God, onze dienst loopt ten einde. U sterkt ons met Uw woord,
Uw zoon. Leer ons te gaan in zijn spoor, leer ons elkaar te zien en houdt
ons bijeen om de verwachting te delen van al het goede waar wij mee leven
mogen. En geef ons Uw vrede.
Dat vragen wij U omwille van uw lief kind, uw Zoon, onze Broeder,
onze Heer, Jezus Christus, tot in eeuwigheid. Amen,
--------------------------------------------------------------------------
Als ik z'n stem maar
hoor. Als ik Hem/hem maar hoor.
- 1 juli 2012 - 13e zondag door het jaar - Sint Jan de Doper Amsterdam
Wijsheid 1, 13-15; 2, 23-24; Marcus 5, 21-43
In onze kleine kerkgemeenschap,
vanaf deze plaats, zeg ik wel eens vaker wat. Dat is wel gewoon en vertrouwd.
Iedere zondag voel ik jullie stilte en jullie luisteren. En geloof me,
ook al voer ik het woord, ik luister mee. Maar vandaag is het ook anders.
Want wat moet je in de kerk zeggen, in de gemeenschap van de mensen om
je heen, wanneer je 70 wordt. Vandaag hier: 70 Jaar! Laat ik me maar beperken
tot de lezingen van vandaag.
De eerste zin van de eerste lezing is een pure overrompeling. God heeft
de dood niet gemaakt. De ondergang van de levenden doet hem geen plezier.
Wij zijn gewend aan het idee, dat God over leven en dood gaat, maar volgens
de verteller van het boek Wijsheid heeft God de dood in ieder geval niet
gemaakt. De ondergang van de levenden doet Hem geen plezier. Het bijbelboek
Wijsheid zegt: God heeft geen schuld aan onze dood. Hij heeft het niet
verzonnen.
Met andere woorden!
Ook voor God is de dood iets hart verscheurends. Het kan eigenlijk niet.
Dat is de definitie van wat niet Goed is: het kan eigenlijk niet. Zelfs
God heeft de dood nooit kunnen en willen bedenken. Dat is hem als het
ware "uit de hand gelopen". Het is niet de straf die onze "eigen
schuld dikke bult"is omdat wij stout geweest zijn. Als je je man
verloren hebt, of je vrouw, - of je vader of moeder, of je broer of zus
- de dood is geen straf en is niet iets wat God bedacht of gewild heeft.
Daarvoor is de dood te onherroepelijk. De verteller van de eerste lezing
weet zeker dat God de dood niet wil. Hij is het niet schuld dat we sterven.
De dood hoort niet bij Gods schepping. Wat deze uitspraak betekent, daar
is uiteraard over te twisten of na te denken, maar duidelijk is: het sterven
wordt niet gebagatelliseerd. Niets is erger dan afscheid moeten nemen
van iemand die je lief is. Het is een pijn die blijft.
Gerechtigheid is onsterfelijk - zegt de tekst. Wat is gerechtigheid? Een
van de antwoorden is: Het geschieden van het woord. "En Hij heeft
het gezegd en Hij doet het nog ook". Mijn leraar Ben Hemelsoet beschreef
zo het woord wonder. En hij heeft het gezegd en hij doet het nog ook.
Alsof je leven een wonder is! Dat is voldoende voor de tweede lezing.
- Arme Jaïrus. Zijn kind. Maar let op de woorden, mijn dochtertje.
Jaïrus krimpt van zorg over zijn zorg voor "zijn dochtertje".
Strakjes zal blijken dat ze 12 is. In de bijbelse traditie ben je dan
geen parkietje meer in een kooi, geen dochtertje. Dan ben je in feite
al volwassen. Het gaat snel in het Midden Oosten. Terwijl Jaïrus
met Jezus en een paar leerlingen op weg is naar zijn huis komt die zieke
vrouw. Heel haar vermogen heeft ze uitgegeven in de hoop dat de medicijnmannen
haar zouden kunnen helpen, maar haar ziekte is alleen maar erger geworden.
Twaalf jaar lang dwingt haar zieke lijf haar buiten de gemeenschap te
leven. Waar iedereen is mag zij door haar ziekte niet komen, mag of kan
zij niet komen. Buitengesloten. De verhalen over Jezus brengen haar op
het idee: Als ik alleen maar zijn gewaad kan aanraken.
Aanraken is je identificeren met, op persoonlijke wijze je binden aan.
Zijn gewaad aanraken is dus nauwelijks iets van "alleen maar".
Het is totaal. (En misschien moet ik jullie daar iets bij vertellen. Wanneer
de Tora-rol, zeg even de kern van de bijbelse traditie, in processie naar
de lezenaar wordt gebracht wordt, staan de mensen in het pad gereed. Ze
raken het kleed over de rol aan. Het kleed, het doek, het gewaad van de
boekrol. Ze identificeren zich bij voorbaat met de woorden die ze zullen
horen wanneer de boeken open gaan. Identificatie, toewijding.) Wat betekent
die identificatie? Wat wil zij als zij, zoals heel de synagoge, alleen
maar de zoon van zijn gewaad wil aanraken. Je identificeren met. Ik herken
me in je woorden. Ik herken me in wat je zegt. Ik voel dat jij mij in
ieder geval begrijpt. Haar de hand uitstrekken is haar horen en haar gehoord
willen worden. Haar hand is een vraag om ruimte en tijd, om er te mogen
zijn.
De vrouw geneest en het is typerend voor Jezus dat hij dat niet onopgemerkt
voorbij laat gaan. Hij wil het weten. Hij maakt haar tot onderwerp van
haar verhaal. Wie heeft mij aangeraakt? Bevend en bang gaat zij daar op
in. Hij geeft haar het woord en richt het meisje. Meisje, vrouw. Uitdrukkelijk
beveelt Hij dat wat er gebeurd is een geheim moet blijven. Alsof het nog
niet zo ver is. Alsof er nog geen woorden voor kunnen zijn dat meisjes
vrouwen zijn en als het goed is jongetjes mannen. Meisje sta op.
Waar gaat het eigenlijk over?
Mag ik daar iets over proberen te zeggen nu ik vandaag 70 word?
Waar het over gaat is dat je
uiteindelijk niet alleen bent. Let op het woord uiteindelijk.
Wij hebben als kind geleerd dat we geschapen zijn. Dat betekent voor ons,
voor mij als kind in ieder geval, dat God mij gemaakt heeft. Maar mensen
maak je niet. Ook God doet dat niet. Geschapen zijn betekent meer: afgescheiden
zijn, losgemaakt. Jij bent jij. Jij bent niet een ander. Zoals in een
gezin ieder kind anders is, volstrekt anders, zo ben jij ook anders. Ik
ook. Afgescheiden. Wij staan er werkelijk helemaal alleen voor. Daarom
heeft het scheppingverhaal het meteen over HEMEL EN AARDE. Wel alleen,
de aarde, de mens, maar ook niet alleen. Er bestaat zoiets als een verbond
of verband. Wij horen bij. Iemand zegt Jij tegen je en je bent, hoe dan
ook niet meer alleen.
Als ik je stem hoor.
De stem - iemand die het tegen jou heeft, tegen jou hoogst persoonlijk
- de stem grijpt je bij je kraag, trekt je uit het water. Je staat wel
op je eigen benen, maar je staat er niet meer alleen voor. Iemand staat
tegenover je, loopt naast je, biedt je een paar woorden aan of een kopje
koffie.
God betekent uiteindelijk: je of jij, je bent niet alleen. Hij is er ook
nog. En ook als het gordijn dicht gaat hoef jij niet bang te zijn. Voor
de mensen om je heen beteken je, ben je iemand. Zelfs als je gestorven
bent kijken ze je aan, denken ze aan je.
Denken aan iemand is iemand zien als een levende. De joodse leraren zeggen:
wie in het verbond leeft, leeft ook als hij gestorven is. Dat is dus niet
diepzinnig mee gewoon reëel. Als ik zijn stem maar hoor. Als ik HEM
maar hoor. Als ik maar woorden voor hem heb.
Dat is ook wat wie hier vandaag doen. Hij geeft ons het brood als gebaar
van zijn eigen leven. Als wij het brood delen met elkaar hebben we gemeenschap
met hem, horen wij bij wijze van spreken zijn stem, horen wij Hem. Het
breken van het brood is het openen van de boeken. Die boeken lezen ons
en lezen wij samen. Ze geven ons het woord.
Moge God met ons zijn.
Jan Engelen * 01-07-1942
Heilige Drie-eenheid
- 3 juni 2012 Sint Jan de Doper, Amsterdam
Deuteronomium 4, 32-34.39-40; Romeinen 8, 14-17; Matteüs 28, 16-20
Na Pinksteren wil
de liturgie geheel in de sfeer van de vroomheid van de voorafgaande eeuwen,
nog eens even alles bij elkaar zetten. We krijgen samenvattingsfeesten:
Drievuldigheidszondag, Sacramentsdag, het Heilig Hartsfeest (op de vrijdag
na de derde vrijdag na Pinksteren). Ik denk dat wij allemaal de namen
van die feesten kennen. Maar verder? Elementen uit verhalen zijn uit de
verhalen gehaald, zelfstandig gemaakt, maar missen dan - als ik dat niet
al te oneerbiedig zeg, ook "kop en staart". Waar gaat het eigenlijk
over? Of is dit een vrome spraakverwarring?
Vandaag is het Drievuldigheidszondag. Ik zal daar iets over moeten zeggen.
We kennen de formuleringen nog uit onze kinderkatechismus: De Vader is
God, de Zoon is God en de Heilige Geest is God. Als achtjarige meende
ik te weten dat er dus drie Goden waren. Eén plus één,
plus één is drie. Dat wist je als achtjarige wel. Maar het
wonderlijke was: deze drie waren één. En het voorbeeld daarbij
was: drie lucifers branden. Je houdt ze bij elkaar. Eén vlam. Daar
was niets tegen in te brengen. Ik mocht niet spelen met lucifers natuurlijk,
maar dit was heel duidelijk. Nu, een paar jaar later, vraag je je toch
af: waar hebben we het over? Als iemand tegen Jezus in het evangelie zegt:
"Goede meester", zet Jezus deze leerling op zijn nummer: "Er
is er maar één de goede en jullie zijn broers en zussen".
En als de hogepriester zegt: "Zeg ons, ben jij de Messias, de Zoon
van God", dan zegt Jezus: "Jíj zegt het. Dat zijn Jouw
woorden. Maar ik zegt je, van nu af aan zul je de mensenzoon zien komen
op de wolken des hemels". Jezus houdt niet van die taal. Toch zegt
de gelovige Thomas, wanneer hij zijn vingers in de wonden van Zijn handen,
en zijn hand in de zijde heeft gelegd: "Mijn Heer en mijn God".
En Jezus wijst hem niet terecht.
Waar hebben we het dus over? Jezus noemt God: "mijn vader" en
hij leert ons: "Onze Vader", of "mijn en jullie vader".
De apostel Paulus zegt dat wij door de doop filii in filio, zijn geworden,
zonen en dochters in de zoon, in die ene, de nieuwe mens, die nieuwe adam.
En wij leerden allemaal vroeger, dat we door de doop kinderen van God
werden. Als Lukas het heeft over de vaderen van Jezus spreek hij van achteren
naar voren, en komt zo uiteindelijk bij : zoon of kind van Adam, zoon
of kind van God . Wanneer wij hier naar luisteren gaat het op Drievuldigheidszondag
ook over ons. Ook wij horen bij die kinderen van God. Johannes spreekt
daar in zijn brieven zo uitdrukkelijk over.
In de oude tijd wilde men, net zoals vandaag, graag precies weten hoe
het zat. En zoals men meende te weten wie of wat een mens was, zo meende
men ook te kunnen weten wie of wat God is - terwijl je ook die momenten
kent dat je niet weet wie de mens naast je is. Ik zei tegen mijn studenten
als ze wat ouder waren graag: er is niemand die ik zo goed ken als mijn
vrouw, maar er is ook niemand van wie ik zo weinig begrijp als van mijn
vrouw. Als dat thuis al zo is, wat menen we dan toch te kunnen en te moeten
weten over het grote geheim dat God is. Geheim: zicht wordt wat onzichtbaar
blijft.
De vader zegt: "Zie, mijn kind, mijn welbeminde, luister naar hem".
Jezus leert ons over zijn en onze vader die in de hemel is. En wanneer
hij doopt, doopt hij met heilige geest. De geest van de heilige, de woorden
die ons gegeven zijn. Ik sprak daar onlangs over.
God is een geheim. Er zijn momenten dat dat voor ons een open boek is,
dat we ons volkomen bij Hem thuis voelen. Maar als we dat voelen en weten,
onttrekt Hij zich ook aan ons. Mijn God mijn God, waarom laat je ons alleen,
heb je ons verlaten - voor ons is die tekst niet moeilijk. En Jezus maakt
in alle verhalen van en over Hem, God voor ons heel zichtbaar. Hij is
het dagelijkse brood waar wij van mogen leven, het licht in onze ogen,
de warmte die we voelen. En dat is niet enkel dit moment, maar het is
dit levende moment in de dynamiek van het heden dat het verleden meeneemt
en voor zich voor ons uit strekt. Die geest is en het leven geeft, bidden
we iedere zondag.
Blijkbaar "is
er iemand die om je geeft". En mens zijn op aarde, onder de hemel,
dat is mogelijk.
"Ik hoorde een jongetje in de synagoge met zijn vader praten. Hij
zei: Abba." Meer is er niet over te zeggen. Dat woord, pappa zouden
wij misschien zeggen, intens vertrouwd van jongs af aan, heel je leven
klinkt er in mee, met alle warmte die een mens toe te wensen is, dat woord
zegt alles. De Geest staat daarvoor in, verbindt (tegenwoordige tijd)
hemel en aarde. Moge dat zo zijn.
Pinksteren ,27 mei
2012, Sint Jan de Doper, Amsterdam
Handelingen 2, 1-11; Joh. 15, 26-27; 16, 12-15
Wat met Pasen begint,
wordt in eerste instantie voltooid met Pinksteren. Pinksteren is bijbels
gesproken om te beginnen de voltooiing van de eerste oogst in het voorjaar.
Zeg maar wat bij ons over een maand volop gaande is, aardbeien, bessen,
kersen, sla. Pasen het begin van de oogst, de eerste oogst. Pinksteren
het feest over hoe goed het leven is.
Pasen is ook de uittocht uit de slavernij, uit het slavenhuis Egypte.
Dat is op zich een onmogelijkheid. Eén keer slaaf, altijd slaaf.
Het slavenleven is uitzichtloos. Het zal nooit veranderen. Totdat je dan
bij de uittocht de ogen open gaan. Hoe kan dat? Hoe is het mogelijk dat
het ondenkbare gebeurt, dat altijd vernederden met opgeheven hoofd de
onbekende toekomst, iets volstrekts anders, het vrije leven tegemoet gaan?
Hoe is vrijheid mogelijk? Hoe kan het? Daarover gaan met Pinksteren de
boeken open. Pinksteren is niet de intocht in het veelbelovende land,
eind goed al goed, wat wij misschien zouden denken, maar Pinksteren is
het sluiten van het verbond aan de voet van de berg. Het sluiten van het
verbond. Wij krijgen het woord, de Tora, die aanwijzing ten leven. Je
kun t leren van je verleden. Heel het bijbelse verleden hoort daar ook
bij. Ik zeg graag: geloven betekent ook, dat je er een enorm geheugen
bij krijgt. Heel veel verhalen worden nu ook jouw verhalen. Pinksteren
heet in de joodse traditie het wekenfeest. Want we zijn zeven weken, zeven
keer zeven dagen verder dan Pasen. Met Pinksteren krijgen wij woorden,
gebaren en taal om alles wat het leven ons biedt en waar het ons mee tegemoet
treedt, aan te kunnen, en op te staan als mensen die van vrijheid en verantwoordelijkheid
weten. Woord en antwoord, dat maakt Pinksteren mogelijk. Vrijheid is immers
geen chaos voor chaoten. Alleen in verbondenheid, in woord en antwoord,
is vrijheid mogelijk.
Pinksteren is dus het feest van de eerste oogst, en van het verbond, van
verhalen en taal, van zin en samenhang. En dan nu nog de verhalen van
de leerlingen van Jezus daarbij.
Hemelvaart, wel een feest van vreugde, maakt ons in feite ook een beetje
tot wezen. Achterblijvers. Jezus is niet meer in ons midden, wat nu? Afgelopen
zondag wordt ook wel wezenzondag genoemd. Want zonder Jezus zijn de leerlingen
hun levende midden kwijt. Maar er is nog een belofte. De Geest. Vandaag
komt die belofte uit. Pinksteren, het feest van de Heilige Geest, of van
de Geest van Heiligheid. Heilig betekent niet "vroom", of "bijna
overdreven braaf", maar"bijzonder, opmerkenswaardig, wat aandacht
verdient, waar je oog voor moet hebben. Om te latenhoren wat de Heilige
Geest betekent, oproept, kunnen we het best terug naar die eerste eye-opener,
het scheppingsverhaal. Al in de tweede regel kom je de aarde alleen tegen.
Alles plat, alles hetzelfde, uitzichtloos. Het scheppingsverhaal vertelt
om te beginnen dat hemel en aarde één zijn, onlosmakelijk
met elkaar verbonden. Niets kan daar tussen komen of daar iets aan toevoegen.
Maar regel 2: de aarde, alleen, is woest en leeg, duisternis over de vloed
- zonder overzicht of inzicht, zonder enige mogelijkheid, ontoegankelijk,
enkel radeloze duisternis. En als we dat beseffen, horen we: en Geest
van God, intens waakzaam aanwezig, over onze aarde heen, over onze aarde.
Nu we beseffen dat de aarde feitelijk alleen is, krijgen we te horen:
toch niet alleen! Zoals ieder mens feitelijk alleen is, - maar dank zij
degene die je tegenkomt, mensen met wie je leeft, toch niet alleen. Zo
komt het woord verbond weer terug. Met elkaar verbonden. Dat is ook wat
"religie" betekent, verbonden, wederzijds en wederkerig verbonden,
in woord en antwoord.
Leven met de Geest betekent dat wij niet opgaan in het heden, of dat het
heden geen afsluiting is. Het heden is eerder ontsluiting, begin, verder
gaan, missie - met alles wat daar als (ongekende, nog niet gekende) mogelijkheden
bij hoort. De geest zal ons de komende dingen aankondigen. Maakt wat nog
niet is, voelbaar, tintelend. Zoals het licht van de vroege ochtend het
geheim van de komende dag bevat, verraadt.
"De woorden die ik jullie gegeven heb zijn geest en waarheid",
zegt Johannes (in het zesde hoofdstuk). Zo simpel. Alles wil er uit. Alles
wordt duidelijk. We durven de toekomst aan. Laat maar komen. In Gods naam.
Wij weten dat Zijn woorden met ons meegaan. Zo delen wij zijn leven, zijn
bestaan met ons, zijn lichaam. Moge dat zo zijn.
Hemelvaart van
de Heer - 17 mei 2012 Sint Jan de Doper, Amsterdam
Handelingen 1, 1-11, Marcus 16, 15-20
Het moet een zeldzame
tijd geweest zijn, die veertig dagen na Pasen. Jezus, gestorven en begraven
- eind van het verhaal, en dan blijkt de dood niet het laatste woord te
hebben. De barensweeën van de dood konden hem niet vasthouden, zegt
Lukas in het Pinksterverhaal. Jezus verschijnt te midden van de leerlingen.
Als de Boom des Levens staat hij in hun midden, als hun midden. Thomas
mag zijn vinger in de wonden leggen en Hij, Hij spreekt woorden van zeldzame
vrede.
Veertig dagen blijft hij met hen optrekken. Wat doet Hij al die tijd?
Waar hebben ze het over? Al deze verhalen zijn afkomstig van Lukas. En
Lukas is zeer spaarzaam over die laatste veertig dagen. Ze spreken over
HET RIJK GODS. Ik moet U zeggen, dat is toch wel een wonderlijke zaak.
Want, als je spreekt over "het koninkrijk Gods", waar gaat het
dan over? "Uw koninkrijk kome", wat hopen en wensen we dan?
Waar zijn we met de woorden van Jezus op uit, wat zien we vol verlangen
tegemoet?
Het "koninkrijk
van God" is op de eerste plaats iets NIET. Kort gezegd: God is niet
een koning als een pharao. God is geen koning over de rug van de mensen
heen. God hoeft geen koning te zijn ten koste van mensen die gekromd in
het stof uit klei voor de farao stenen moeten maken, steden moeten bouwen.
Als Mozes wordt uitgestuurd om het volk uit de slavernij te bevrijden
zegt hij: maar als ik zeg "De God van onze vaderen stuurt mij en
zij vragen: hoe is zijn naam? - wat moet ik hun dan antwoorden?"
God souffleert hem dan uit het brandende braambos, uit de struik die het
leed dat wereld heet vertolkt. God onthult zijn betrokkenheid met woorden
als: "Ik ben er ook nog". Ik heb dit verhaal al vaker
verteld, maar ik heb niets anders. Gods koningrijk is ons heden en onze
toekomst. Gods koningschap is zijn belofte dat de dood het laatste woord
in ieder geval niet heeft. Hij is voor ons een open horizon, een uitnodiging
om met het leven in zee te gaan en ons toe te vertrouwen aan Onze Vader
die in de Hemel is, in de hoop en zekerheid dat ons leven een heiliging
is van zijn naam.
Ook op zijn meest verlaten moment wist Jezus: In uw handen beveel ik
mijn geest. God is voor wie wil een absolute onvoorwaardelijke garantie:
Ik ben er voor jou. "Voor mij ben jij mijn schepping, mijn alles.
"God zegt tegen ons niet:"Jij bent veel voor mij," maar:
"Jij bent ALLES voor mij," een absolute uitzondering. Jij bent
Jij voor mij.
Veertig dagen voor het koning zijn van God. Niet de farao, niet de bank,
niet de economie, niet de "stand van zaken", niet "noem
maar op", maar GOD IS KONING. Ons leven "king size"-formaat.
Volgens Lucas breekt
dan toch die dag aan dat ze alleen verder moeten. Ze gaan die heuvel op
die in het verlengde van de Olijfberg ligt. Ik stel me altijd voor dat
ze met zijn allen om Jezus heen staan. Ze horen die laatste woorden. "Het
is jullie niet gegeven het uur te kennen dat de Vader vaststelt . Maar
je zult kracht ontvangen en mijn getuigen zijn in Jerusalem, in Judea,
in Samaria en all over the World, kath' holon ton kosmon." Wij
spraken daar afgelopen zondag nog over.
Het lijkt er op dat ze niet eens tijd krijgen om daarover na te denken
of daarbij stil te staan. Ze. Ze en we. Want terwijl hij
dat zegt verdwijnt hij voor hun ogen. Een wolk, teken van Gods aanwezigheid
wanneer bijvoorbeeld het volk door de woestijn trekt. Teken ook van Gods
aanwezigheid wanneer de Tempel in Jerusalem in gebruik genomen wordt.
Een wolk, God zelf, onttrekt Hem aan hun ogen.
Als zij naar Hem willen kijken zien zij elkaar, zien wij elkaar. Met zijn
verhalen zijn wij op elkaar aangewezen.
Hemelvaart maakt ons mensen met een zending. Het is aan ons, voortaan,
om uit te leggen wat het voor ons betekent, dat God koning is. Dat hij
er wil zijn voor iedere mens, opdat hij of zij kan leven, opdat hij of
zij vrede en veiligheid voelt, hoe bedreigd en bedreigend het leven soms
ook is, vaak is. In Zijn hand zouden wij veilig zijn - zegt Jezus die
vandaag teruggaat naar zijn vader. Over tien dagen vieren wij de gaven
van de woorden die ons gegeven zijn, de oogst van al die toekomst en beloften,
de Geest die hemel en aarde bijeen houdt. Daarvoor staan die drie namen:
de vader, de zoon en de Heilige Geest. Let it be en moge God met
ons zijn.
6e zondag van Pasen
- 13 mei 2012 - Sint Jan de Doper, Amsterdam
Handelingen 10, 25-26.34-35.44-48; Johannes 15, 9-17
De kerk kent tegenwoordig
vele zorgen. Toch: Ondanks alle zorgen weten we dat het christendom een
wereldreligie is. Met alle onderlinge verschillen, meer dan 2 miljard
mensen zijn christen. Je kunt je bijna niet voorstellen dat dit oorspronkelijk,
helemaal niet zo vanzelfsprekend is.
Christendom is afgeleid van Christus, de Griekse vertaling van het bijbelse
m'sjiach - ook wel in het Grieks verbasterd tot Messias. Het messianisme
is oorspronkelijk enkel en alleen een joodse aangelegenheid, een joodse
verwachting. Joodse hoop die joodse mensen doet leven, ook nu nog.
Waarom altijd dat
praten over bijbels, Hebreeuws, en wat moet dat voortdurend spreken over
het Grieks daarbij? Heel simpel: het Grieks is het Engels van 2000 jaar
geleden. Sinds Alexander de Grote rond 400 voor Christus zijn rijk bij
elkaar gevochten heeft is het Hellenisme (Hellas, Griekenland) het Grieks
de taal van de mondiale cultuur geworden. Wanneer de leerlingen van Jezus
over de grens van de Joodse wereld heen gaan om in de cultuur van de grote
wereld binnen te gaan, doen ze dat in het Grieks. Één van
de eersten die dat doet en die we kennen is de apostel Paulus. Zijn brieven
gaan naar Epheze, naar de Galaten, naar Kolosse en noem maar op. Het zijn
steden waarvan de ruïnes in het tegenwoordige Turkije liggen. 2000
Jaar geleden zijn dat Griekse steden. De taal dan Grieks. Denk ook aan
Lucas, vermoedelijk een niet-jood met belangstelling voor de joodse cultuur.
Zo komt hij in aanraking met de Messiaanse beweging en wordt hij leerling
en evangelist, verteller en kroongetuige van de verhalen over en van Jezus.
Die overstap van de kleine gesloten joodse wereld naar de Grieks sprekende
wereld van alle volkeren rondom gaat niet vanzelfsprekend. Daar gaat de
eerste lezing over, een gedeelte uit het verhaal over Petrus en Cornelius.
Petrus is de leider van de nog steeds kleine groep christenen die alsmaar
verder groeit, die mensen aantrekt en opneemt in de jonge christelijke
gemeenschappen. Het grote probleem wordt: kunnen niet-joden ook christenen
worden?
Cornelius is een Romeinse legeraanvoerder over een honderdtal soldaten.
Hij ziet in een droom een engel die hem opdraagt, Petrus te ontvangen.
Tegelijkertijd droomt Petrus iets over een laken dat uit de hemel neerdaalt,
vol met allerlei dieren, reine en onreine. Hij krijgt de opdracht te slachten
en te eten. Alsof er geen onderscheid is tussen rein en onrein. Alsof
er geen verschil is tussen de joodse wereld en al die anderen volkeren
daaromheen.
Als Petrus bij Cornelius binnen komt knielt die voor hem neer. Petrus
wil dat niet. Hij zegt: ik ben ook maar een mens. Daarmee realiseert hij
zich blijkbaar ook, dat hij gelijk is aan Cornelius, ook een mens. En
de ontdekking gaat verder: voor God bestaat er geen onderscheid tussen
de mensen. Hij roept iedereen, Hij is er en wil er zijn voor iedereen,
zonder onderscheid.
De Geest komt over allen en iedereen is het er mee eens dat je niemand
het doopwater kunt weigeren die de geest ontvangen heeft.
En dan het evangelie van Sint Jan. Zoals is blijkbaar een magisch woord.
Door een vergelijking wordt iets waar wij geen woorden voor hebben, taal
en daarmee toegankelijk. In de regel slaat het woord bij Johannes terug
op het werkwoord. Liefhebben zoals. Vader en Zoon zijn in het evangelie
van Johannes werkelijke minnaars, gelijkelijk. De tekst komt uit de toespraak
van Jezus aan de tafel van het Laatste Avondmaal. De woorden nodigen ons
uit, in de wederzijdse en wederkerige liefde van de vader en de zoon een
plaats te zoeken. Die plaats is te vinden waar wij elkaar beminnen, waar
wij om elkaar geven, waar we vrienden zijn.
Kerk, afgeleid van Kyriakè. Het kyriakè oikia, het huis
van de kyrios, het heer-lijke huis is. In Gods liefde voor ons staat op
tafel wat de Heer aan ons geeft. Woorden om te proberen. Zijn Zoon om
mee te leven, onze broeder, onze Heer.
Moge dat zo zijn.
5e zondag van Pasen
- Sint Jan de Doper in Amsterdam - 06 mei 2012
1 Johannes 3, 18-24; Johannes 15, 1-8
Over bevrijding hebben we het de afgelopen dagen veel gehad. Niet
zoveel over vrijheid. Vooral over bevrijding. Vrijheid en bevrijding
zijn voor mij woorden die heel vaak door mijn hoofd dwalen. Dat is de
schuld van de bijbelse literatuur. Dat begint al op de eerste bladzijde:
om te beginnen God schept. Blijkbaar kan en wil HIJ dat, blijkbaar
is het aan HEM, heeft HIJ die vrijheid. En dat horen we dan meteen in
die onmetelijke ruimte van hemel en aarde. De hemel waar God God is, de
aarde waar zo aanstonds de mens ook zeker mens zal kunnen zijn, mogen
zijn, moeten zijn. Dat gaat niet zo van een leien dakje. Want zoals bij
God, zo is ook bij die mens VRIJHEID in het geding. Die mens moet er voor
kiezen, je moet het willen en waar maken.
Sint Jan heeft het
er in zijn brief over. Het gaat niet over de stoere taal van politici
zodra ze een camera in de buurt weten, en het gaat ook niet over het "beslist
van plan zijn". Het gaat over simpele praktijk van elke dag, van
elk moment. De toewijding, - er voor staan of er voor gaan, - het eenvoudige
doen geeft doorslag en betekenis. Door onze daden laten we zien wat we
kiezen. En als het goed gedaan wordt zit je vanzelf in het spoor van dat
bevrijdende scheppingsverhaal. Het goede, dat wat liefde belooft. Dan
is ook zicht geboden op je adres, op waar je je thuis weet.
Als je bij HEM thuis bent dan ben je iemand als Abraham, dan weet je van
gastvrijheid, dan weet je ook dat er ruimte is voor jou - niet jij op
je beste momenten, maar jij zoals je in je daden bent. God begrijpt meer
van jou dan jij zelf, zegt Sint Jan. "Vertrouwen in de zoon"
en "houden van elkaar" blijken parallel te lopen. Het zijn de
rails van ons leven. Dat is een van de consequenties wanneer je bijvoorbeeld
"Onze Vader" zegt.
Vrijheid en bevrijding. Dat is de kern van ons leven volgens het exodusverhaal.
Een wereld van slaven is een on-wereld, een onding. Want het leven moet
veelbelovend zijn.
Hoe veelbelovend het
goede land is, blijkt uit de druiventrossen van de verspieders. Vandaag
brengt Jezus ons naar de wijnstok zelf en naar de wijngaardenier die de
wijnstok beheert. Verbondenheid met die stok betekent vast en zeker voeding.
De wijngaardenier ziet daar hoogst persoonlijk op toe. Geen vrucht, geen
voeding. Wel vrucht? Dat betekent onderhoud, verdergaande zuivering. Maar
de wijnstok is de vitale kern en het hele gebeuren zelf.
We hadden het vorige
week over IK BEN, dat wil zeggen GOD IS. In IK BEN mogen we voor alles
de stem van het brandende braambos herkennen. Ik ben er ook nog. God die
zich over zijn kind in het slavenhuis ontfermen zal. Pas daarna lees je
door: de waar-ige wijnstok. Ik zeg het een beetje vreemd: waar-ige wijnstok.
Maar als ik het zo zeg dan hoort U de betekenis van waarheid die hierboven
omschreven wordt. Waarheid laat je niet koud. Dan begrijp je ook beter
waar het die waar-ige wijnstok om gaat. Zes keer noemt de tekst tussen
regel 2 en 9 het woord vrucht. Het gaat deze stok voor alles om de vrucht.
Regel 2 (de eerste drie keer voor het woord vrucht) geeft als het ware
het beleid. Elke rank aan mij die geen vrucht draagt snijdt Hij af,
en elke die wel vrucht draagt zuivert HIJ, opdat ze meer vrucht mag dragen.
In regel 3 tot 9 wordt het woord vrucht uitgespreid tot een ruimte voor
de leerlingen. Het basiswoord wordt: blijven in mij.
Hij, God, is dé plaats. Dáár KUN je zijn. Vrijheid
en bevrijding. Joodse mensen hebben vele manieren om GOD ter sprake te
brengen, vele namen. De Goed, de Barmhartige, enz. Eén van die
namen is DE PLAATS, in het hebreeuws MOKUM. Een plek waar het goed is
om te zijn, bij wie je je geborgen mag weten of en bij wie je kunt schuilen,
vertoeven. Een plaats waar je gezellen wordt.
Moge dat, in de naam van de Vader en de Zoon, zo zijn.
4e zondag van Pasen
Amsterdam, Sint Jan de Doper, 29 april 2012
1 Johannes 3, 1-2; Psalm 23; Johannes 10, 11-18
Het ontbreekt mij
aan niets. Op zich is dat een wonderlijke zin. Niet: Mijn herder is
de heer, ik heb alles - maar: mijn herder is de Heer, het ontbreekt
mij aan niets. Wie dat gedacht en geschreven heeft, heeft geweten
wat ontbreken betekent. Hij of zij moet het tekort gekend hebben,
en toch hebben gezegd: dat is bij mij niet het geval. Het ontbreekt mij
uiteindelijk en eigenlijk aan niets.
Wat ontbreekt ons dan? Wat is het tekort waar wij mee leven en dat ons
toch geen pijn doet? Eigenlijk is dat simpel: wij leven van de beperking,
van voorlopig, van verder. Je weet niet waar je naar toe
onderweg bent, maar je weet wel dat het leven verder gaat. Dat tekort
van maar even hier en nu, en dan weer verder, is geen ontbreken.
Want het leven dat je leeft, hier en nu, is het leven dat je krijgt, dat
je bent. Wij zeggen en wij vinden: een godsgeschenk. Zelfs
als het regent en alsmaar blijft regenen: deze dag krijg je toch maar.
Volgens mij is deze kinderlijke afhankelijk die Johannes bedoelt wanneer
hij schrijft: we worden kinderen van God genoemd en we zijn het ook
nu al zijn we kinderen van God en wat we zullen zijn is voor ons
nog niet zichtbaar. Leven in en merkwaardig soort afhankelijkheid
- want dat is vermoedelijk een van de bouwstenen van wat wij liefde noemen.
Vrij en tegelijk afhankelijk zijn, of afhankelijk en tegelijk vrij zijn.
Los zijn, jij zijn.
Ik bedoel: het leven is alles behalve vanzelfsprekend. Het is mondjesmaat
en stap voor stap. Het is jammer wanneer je pas wanneer iets voorbij is
merkt dat het goed was. God zegt in het scheppingsverhaal dat het goed
is. Hij víndt dat. Voor mij is dat een constatering en een belofte.
Als je probeert te leren, zo te kijken als hij, dan zul je moeten toegeven
dat het - wat er ook gebeurt - goed is. Kind van God zijn, proberen te
zijn, willen zijn. Leren Onze Vader te zeggen, te voelen, te verkennen
en te proeven.
In het evangelie zegt Jezus volgens Sint Jan hetzelfde. Ik ben
- dat wil zeggen God is voor mij.
Ik ben, God is voor mij, de goede herder, een echte herder, echt dat
wat een herder is. In het latijn: een pastor. Pastor zijn is
niet voorbehouden aan pastores. God is een pastor. En alles wat God is,
is ook een opdracht voor de mens, misschien beter: een uitnodiging en
een opdracht voor mij. God is goed betekent: ik moet proberen goed
te zijn. God is barmhartig, ik moet proberen compassie te hebben,
te leren.
God is een echte herder: ik moet proberen een echte herder te zijn. U
merkt: ik zeg steeds ik. Geboden gelden niet voor een ander. Een gebod
geldt voor mij. De ander mag gerust zeggen: dat is voor ook zo - mooi,
maar dat ís de blijft altijd de verantwoordelijkheid van de ander.
God is de goede herder - dat is ook een uitnodiging om er over na te denken,
welke mogelijkheden het woord herder geeft. Ik wil daar
niet meer over uitweiden. Het is een uitnodiging om daar zelf wat over
te peinzen. Maar ook wanneer je je hand uitstrekt als je te communie gaat,
ook dan heeft je hand alles van een herder. Ontferming, betrokkenheid,
genegenheid.
De echte herder komt niet tersluiks of in het geniep binnen. Wie dat doet
is een rover. Als het moeilijk wordt hoor en zie je ze niet meer. Veelvraat
wolf kan dan de kudden uiteenjagen. De rest kun je je voorstellen. Maar
de echte herder wordt direct herkend. Wederzijdse herkenning. Ook andere
schapen uit andere schaapstallen zullen die stem herkennen. Zo wordt verscheidenheid
gerespecteerd en eenheid mogelijk.
In die herkenning noemt Jezus God: Mijn Vader en Onze Vader. Moge dat
ook voor ons zo zijn.
Pasen - 8 april
2012 Ark-Jacobuskapelgemeente en Jan de Doper Parochie - Amsterdam
Ezechiël 37: 1-14; Johannes 20,11-18
Pasen 2012. Wat kun je zeggen? Moet je zeggen of zou je willen zeggen.
Het eigenaardige doet zich voor dat dit eigenlijk geen probleem is, geen
probleem méér is. Kunnen en moeten zijn goede hulpwerkwoorden
nu het Pasen is. Afgelopen nacht hebben we meegemaakt, hoe de duisternis
van de nacht uiteenspatte door het teder licht van de Paaskaars, zo klein,
zo nauwelijks begonnen, maar zo definitief anders dan al het andere dat
we deze week samen beleefd hebben van Palmzondag en Hosanna, de hoop en
de innigheid van Witte Donderdag, de troosteloze treurigheid van Goede
Vrijdag op Golgota en het onvermijdelijke graf met de steen ervoor. En
dan die stem: wat zoeken jullie de levende bij de doden?
Wat kun je zeggen?
Onze kranten en alle andere nieuwsbronnen maken er geen geheim van. Crises
overal. Zorgen, veel zorgen, onzekerheid, en dat vlammende geweld op zoveel
plaatsen van onze arme aarde. Het geschenk van het leven dat eindeloos
gebagatelliseerd wordt, geminacht, op het spel gezet of meedogenloos vernietigd.
Het dal van de dorre beenderen van Ezechiël heeft niets van een fantasie,
is meer het drama van alledaagse realiteit. Maar de stem roept Ezechiël
bij de tijd. Als Ezechiël profeteert, als hij de tijd bij zijn Tora
houdt en Gods commentaar op al die troosteloosheid laat horen, voegen
de beenderen zich aaneen. Ik zal jullie graven openen, ik laat jullie
uit je graven komen en jullie terugbrengen naar je land, je Israël,
terugbrengen naar de belofte die Abraham op de been bracht voor een ander
land, een ander leven. Leven is niet wat achter je ligt. Het is het nu,
gedragen door de verwachting. Ezechiël zegt: gedragen door de zekerheid
en betrouwbaarheid van God die met je spreekt. Hij is er ook nog en dat
zul je merken.
Het stille verdriet van Maria begrijpen we, bijna, van binnen uit. Hij
was toch Hij die komen zou en nu!? Niets is er over van haar opleven toen
Hij haar zag, haar herkende en een paar woorden voor haar had. De geschiedenis
heeft als een beest op Hem ingeslagen. De stilte van het graf is alles
wat over is. Zij huilt. "Vrouw", WAT zoek je. De twee engelen
in het graf troosten haar niet nu haar Heer zelfs gestorven verdwenen
is. En dan staat daar die man achter haar. Hij zegt: WIE zoek je? Hij,
de tuinman - zeg het anders, de man van de tuin. Alsof de deur van het
paradijs open staat. De man van de tuin. Maar het is niet goed voor een
mens, alleen te zijn. Ook deze vreemde man. Hij kan zich geen houding
meer geven. Hij kan haar nog alleen noemen bij haar naam. En zij weet
meteen
Raak mij niet aan - als de boom des levens. Onttrokken aan ons
rekenen en plannen, onttrokken aan onze handigheid, eigenlijk ontwapenend.
Een stem die spreekt, die je noemt bij je naam, om je te sturen naar je
broers en zussen en te vertellen over mijn vader en jullie vader, onze
vader. Dat moeten we vandaag zeggen. Hij is er ook nog.
Met Pasen begint alles opnieuw. Alles is anders. In en door Jezus die
verrezen is maakt onze vader duidelijk dat de dood niet het laatste woord
heeft, maar het licht. Een goed Pasen.
18 maart 2012 -
4e zndg Veertig Dagen Tijd - Sint Jan de Doper Amsterdam
2 Kronieken 36, 14-16.19-23; Johannes 3, 14-21
De Babylonische Ballingschap
is eigenlijk de geboorteplaats van het boek en de boeken die wij de bijbel
noemen. In Babylon, wanneer het volk eigenlijk niets en nergens meer is,
in Babylon breekt de herinnering door. "Wij waren slaven in Egypte
en de Heer heeft ons bevrijdt - en dat zal hij zeker nu ook doen. Die
verwoesting van de Tempel in Jerusalem in de oertijd, ver voor het begin
van de christelijke jaartelling,"die verwoesting is het einde niet.
Voor de bijbelse mensen is en blijft het een litteken dat steeds pijn
blijft doen. Troostend hebben de leraren woorden gevonden. Ze zeggen:
wij waren zover weg dat God geen andere mogelijkheid meer had dan het
afbreken van zijn Huis. Het is een schaduw die ook door de evangeliën
loopt. Pas in de rouwtijd van de Ballingschap komt het volk weer bij zinnen.
En dan komt Cyrus, de Perzische koning, de eerste in de Bijbel die Messias,
gezalfde, mijn gezalfde genoemd wordt. De toezegging van koning Cyrus
maakt mogelijk wat geen mens meer durft te dromen. God zelf zal zijn Huis
herbouwen. Wij, christelijke lezers, kunnen er over peinzen - We zijn
daar de vorige week al een beetje mee begonnen: ZIJN HUIS, ZIJN ZOON,
Waar Hij uit gebouwd is, waar wij uit gebouwd zijn. God ontfermt zich
over de mens, over zijn mens, over zijn mensenkind.
Vorige week waren
we in de Tempel in Jerusalem. Het evangelie maakte ons tot getuige van
de Tempelreiniging. Jezus joeg de kooplui de tempel uit. Maar van het
Huis van Mijn Vader geen Huis van Verkoop en Handel. Na de vrede van de
bruiloft van Kana waar Jezus zoiets gewoons als water verandert in zoiets
bijzonders als wijn, heel goede wijn - zon goeie hebben we nog nooit gehad
- breekt ineens als een donderslag de chaos uit op het tempelplein. Weg,
weg. En de leerlingen herinnerden zich. De boeken bleken open. En meteen
blijkt het Pasen. De lazen we de vorige week nog. Het bijbelgrieks prent
het in ons geheugen: Jezus IN Pasen, In Jerusalem, IN het feest. Het is
Pasen in Jerusalem. En dit verhaal speelt zich af in de nacht. Paasnacht
in Jerusalem. Dan kan het maar over één ding gaan. Dan moet
gedacht, gepraat en gezongen worden over die wonderlijke macht wanneer
God zijn volk uit de handen van de pharao grist en hen brengt naar de
Zee en naar de overkant. Dat wordt een moeilijke weg en blijft een moeilijke
weg. Want hoe het ook gaat, je leven moet je iedere dag en eigenlijk ieder
moment weer uitvinden,
Nicodemus, een farizeeër, is die nacht bij Jezus.Hij wil met zijn
leraar leren wat Pasen betekent. Nicodemus zal straks ook het lichaam
van het kruis nemen. Met Nicodemus peilen we Pasen. Slavernij en bevrijding.
En dan komt dat gesprek bij die vreemde passage over de koperen slang.
Al het kwaadaardige heft zijn kop en beukt in op het volk dat het eigenlijk
niet ziet zitten. Wat moet je nu toch in die woestijn van elke dag. Bijtend
en verlammend gif dat je niet van je af kunt schudden. Daarop maakt Mozes
een koperen slang op een staf. Wie daarnaar opziet wordt genezen. Wie
zich richt op het handwerk van Mozes en wat Mozes aanreikt, wie dat doet
leert anders te kijken, leert óp te zien en daarvan te leven. Wij
mogen leren te vertrouwen op de zoon die God ons schenkt. Licht en openheid.
Letterlijk: het goede mag gezien worden.
God is door en door betrokken op de mens. In zijn lief kind geeft Hij
zichzelf. Opdat de wereld zal kunnen leven. Wie dienovereenkomstig probeert
te doen, wie daden van genegenheid doet, kiest voor het licht waar de
schepping mee begint. Diens daden blijken in God gedaan te zijn. In de
schaduw van het laatste Avondmaal is dat vandaag de handreiking. Leren
leven in het licht van God die ruimte en tijd geeft.
Moge dat zo zijn.
11.03.2012
- 3e zondag van de Veertig Dagen, Amsterdam, Sint Jan de Doper
Exodus 20, 1-17, Johannes 2, 13-25
De eerste lezing,
Exodus 20 kennen wij als "de tien geboden". Ik hoef U niet uit
te leggen hoe we dat van kinds af aan begrepen hebben. Tien keer werd
ons de les gelezen. Tien redenen werden aangewezen die duidelijk maakten
waar wij eigenlijk en feitelijk onder de maat bleven. Tien geboden, een
zwaar juk om te dragen. De tekst hoorde waarschijnlijk al zo'n 2,5 duizend
jaar bij het joodse ochtendgebed. Maar toen de joodse gemeenschap merkte
dat de tekst door christenen gezien werd als de bijbelse samenvatting
van wat mensen moesten doen en laten, hebben ze de tekst nog alleen in
stilte gezegd. Want je mag mensen niet de kans geven, verkeerde dingen
te leren. Onze "tien geboden" noemen zij "de tien woorden".
Want slaven in Egypte krijgen deze tekst te horen als een paspoort van
de bevrijding. Tien keer "mijn woord heb je". Tien keer: "Als
je met deze God in zee gaat dan zal eens de tijd aanbreken dat je niet
meer achter andere goden aanloopt, dan hoef je je zekerheid niet meer
ergens anders vandaan te halen. Dan zul je niet meer moorden, roven, leven
van de ontrouw." En als je daar oren naar hebt, dan is er natuurlijk
niets op tegen om zo'n leven te gaan oefenen. U hoort, niet meer de kramp
van moeten en zullen, maar de rust en de vreugde van de herkenning. Tien
kansen voor een ander leven. Tien keer "wij samen", zo luidde
indertijd een beleidsdocument van wijlen bisschop Zwartkruis. Wij samen
op de weg van vrijheid en verantwoordelijkheid, door God voor vol aangezien,
vol kansen en mogelijkheden. De tien woorden als summum van Gods creativiteit.
Wat mensen in zijn naam kunnen!
Nog steeds is het Johannes-evangelie bezig te beginnen. De tweede helft
van hoofdstuk 2. Paasfeest van de Joden betekent voor Jezus: op naar Jerusalem.
Alsof die stad Hem eigen is, door en door vertrouwd. Maar voor onze ogen
speelt zich een tumult af dat zichtbaar maakt wat er aan de hand is, wanneer
"de tempel" het "huis van mijn vader" wordt. Dat is
geen winkel van vroomheid, voor pelgrims en voor handelaars, hoe goed
bedoeld wanneer ze het goed bedoelen.
Ook voor de leerlingen gaat het evangelie nu definitief beginnen. In dit
geweld gaan voor hen de boeken open. Waar zij het van zullen moeten hebben
begint hier: Zij herinneren zich. Van nu af aan betekent het leven van
Jezus voor hen, dat de boeken open gaan. In geuren en kleuren speelt zich
voor hun ogen af waar de heilige boeken, maar ook waar het leven van Jezus
naar toe wil, waar het om draait.
De instantie pikken het niet: welk teken? Wat zullen wij gaan zien? Wat
laat jij ons zien! Breek de tempel, breek Gods aanwezigheid af en binnen
drie dagen zal ik hem opnieuw bouwen. Op de derde dag, als alles definitief
gaat worden. Zij menen dat weg te kunnen wuiven. 47 Jaar is aan deze tempel
gebouwd. Het precieze getal brengt veertig jaar in herinnering, de tijd
in de woestijn, maar ook het verhaal over de dagen van de werken van het
begin, het scheppingsverhaal in zeven dagen, wanneer alles genoemd wordt,
alles een plaats krijgt en plaats vindt. Daarmee liggen de boeken open.
Wanneer Hij verrezen is uit de doden herinneren zijn leerlingen zich dat
Hij dit gezegd heeft. Van nu af aan lopen de Schrift en de woorden die
hij spreekt in de herinnering der leerlingen synchroon. Van Zondag tot
zondag volgen wij die weg. Volgende week het visioen van de paasnacht,
de mensenzoon verheven.
Er is nog veel te vertellen. Volgende keer meer. Breken en delen we wat
we aan de tafel van het laatste avondmaal van de Heer mogen ontvangen.
Delen we hem in ons midden, als ons midden, met elkaar. Moge dat zo zijn.
4 maart 2012 -
2e zondag van de Veertig Dagen - Sint Jan de Doper Amsterdam
Genesis 22, 1-2.9a.10-13.15-18, Marcus 9, 2-10
Waarom lezen we in
de kerk altijd bijbelteksten? Simpel. Zonder die teksten hebben we niets
te vertellen en weten we niets van alles wat die verhalen ons te vertellen
hebben. Neem dat fantastische verhaal over Abraham dat wij zo juist hoorden.
Abraham de "vader van de gelovigen". Kijk naar de cijfertjes
boven de lezing van vandaag in het boekje en zie hoe ZE omgaan met de
vader van de gelovigen, dan begrijp je ook waarom ZE zo omgaan met de
gelovigen - maar dit terzijde. Het verhaal van vandaag is wereldliteratuur.
Het gooit hoge ogen, baart opzien en schrik. Schilders hebben ons het
gruwelijke van dit verhaal in onze ogen gewreven. In de godsdienstlessen
mocht het verhaal 40 jaar geleden niet verteld worden. Het zou kinderen
bang maken voor hun vader!
Maar je kunt dit verhaal ook zo laten horen dat je voelt hoe Abraham aan
zijn kind gehecht is. Je zoon, je enige, van wie je houdt, Izaak. Izaak
het kind van de beloften. Al voor het verhaal over Abraham en Sara begint
is Sara onvruchtbaar. Daarom weten we dat hun verhaal niet ver zal komen.
Maar God maakt Abraham tot een zegen. Uit hem zal een groot volk komen.
Dan zal er toch een kind moeten komen. Dat wordt meer dan een leven lang
wachten. Pas als Abraham 100 is komt het kind van de belofte - eindelijk.
Zijn HOOP, zijn ZEKERHEID, zijn STEUN en TOEVERLAAT, zijn ALLES. U begrijpt:
nooit zal Abraham opgeven. Zijn zoon is zijn God. Daarover gaat het verhaal.
Abraham zal nog moeten leren dat Isaak niet is: " MIJN zoon",
maar "mijn ZOON. Dat is heel iets anders.
In 1978 was ik in Jerusalem in het Rockefellermuseum. Daar wordt de hele
ontwikkeling van het pottenbakken sinds duizende jaren voor de gewone
jaartelling bewaard en zichtbaar gemaakt. Al lopend daar stond mijn hart
opeens stil. Uit een gebarsten pot staarde een kinderskelet me aan. Het
kind moet ongeveer zo oud zijn geweest als mijn jongste toen, ongeveer
een jaar. Er stond bij geschreven: "Jericho, 2000 vóór".
Als mensen in die wereld iets belangrijks deden, bijvoorbeeld het bouwen
van een huis, brachten ze een offer van wat hen dierbaar, kostbaar. Een
kinderoffer was een deel van de cultuur. Dat is de wereld van Abraham.
Abraham moet in dit verhaal ook leren dat dit niet kan. Je offert je kind
niet. Daarom gaat het verhaal tot op de rand om dan om te keren. Een ram
neemt de plaats in van de Zoon. Toch, de traditie houdt vast aan de hardheid
van het verhaal. In het volgende verhaal sterft Sara. Er zijn leraren
die zeggen: als Sara hoort wat Abraham met Isaak van plan was sterft zij
van schrik. En het verhaal vertelt over Abraham die met zijn knechten
terug gaat. Waar is Izaak? Er zijn verhalen die vertellen dat God Izaak
uit de doden heeft opgewekt.
Genesis 22 brengt ons ook aan de voet van het kruis. U hebt het gehoord:
de ezel, vroeg in de morgen, het hout, de berg, de twee knechten, en de
derde dag - U weet: Pasen!
De aanhef van het
evangelie zegt: na zes dagen. Wie dat weten wil begrijpt dat we worden
uitgenodigd tot een van de geheimen van de zevende dag. Het wordt de dag
van een hele klim. Met de drie leerlingen worden wij meegenomen om op
zekere hoogte ingewijd te worden in kath'idian, in waar Hij eigen is,
in het zijne. In het licht van dag één (hier dus de 8ste,
de dag over de sabbath heen) straalt zijn gewaad - de vader is immers
begonnen te spreken: licht moet er zijn. We ontwaren we Elia en Mozes.
Ook de volgorde van die namen, de laatste die het eerste is, brengt ons
terug naar het begin. Petrus begrijpt dat hij nu wel moet aangeven, hoe
goed het is. Taal van iemand die verbluft is, fluistert Marcus. De stem
zet Jezus in de geuren en kleuren van Genesis 22. Degene naar wie de vader
van de gelovigen iedere dag naar uitgekeken heeft , de beminde zoon. Als
zij later naar beneden gaan, zo horen we, vragen zij zich af wat dat betekent:
opstaan uit de doden.
Het zijn grote geheimen, de verhalen die we met elkaar delen in het woord
dat God ons geeft. Moge het ons meenemen in het grootse respect dat God
voor zijn mensen heeft.
Sint Jan de Doper - Aswoensdag
- 22 februari 2012
Op Aswoensdag beginnen we opnieuw. We gaan ons uitdrukkelijk voorbereiden
op de gebeurtenissen die in de Goede week en met name met Pasen hun hoogtepunt
zullen bereiken. Pasen is voor ons niet alleen het begin van het voorjaar,
van nieuw leven overal. Maar met Pasen beleven we de vernieuwing van het
aangezicht van de aarde. Pasen is de manifestatie en uitleg van Gods grote
daden, van de bevrijding van het volk uit de duisternis van Egypte en
de opwekking van Jezus uit de doden. Vandaag, op Aswoensdag, gaan we ons
weer voorbereiden op Pasen.
De liturgie voor Aswoensdag brengt ons om te beginnen allereerst onder
het gehoor van de profeet Joel. Zijn woorden worden ons voorgehouden,
en mogen we ons eigen maken.
Onze lezing van vandaag komt uit hoofdstuk 2. In het eerste hoofdstuk
heeft zich een ramp voltrokken. Sprinkhanen vreten het land leeg. Het
(bijbelse) volk heeft in feite zelf zijn wijngaard geslagen met ontzetting,
de vijgenboom geknakt.
De tekst van dat eerste hoofdstuk is de moeite van het lezen waard. Wanneer
u een beetje tijd geeft zult u merken dat de tekst voor zich spreekt.
Intens poëtische beelden schilderen de troosteloosheid van een weggevreten
land. Heel de samenleving totaal ontwricht. Blijkbaar is het bij zo'n
oude tekst mogelijk zo actueel als de actualiteit te zijn. De weiden in
de woestijn zijn verteerd, de bomen verzengd, zelfs de dieren van het
veld komen om van de dorst omdat de beken hun water niet meer geven.
In alle troosteloosheid komt dan in het tweede hoofdstuk, de lezing van
vandaag. Een stoot op de bazuin. Een nieuw initiatief.
We horen hoe God de profeet en ook ons toevertrouwt, dat we ons, al lijkt
dat onwaarschijnlijk, toch ook opnieuw kunnen oriënteren. Kondig
een vastentijd aan. De onthouding van wat voor de hand ligt zal laten
zien dat genieten niet vanzelfsprekend is. We willen wat van onszelf.
We willen ons vrij maken voor anderen. De rouw zal zichtbaar maken dat
we weten wat we over ons afroepen wanneer we alsmaar doorgaan met ons
toe-eigenen wat toch steeds gave blijft. Vasten en rouwbeklag spellen
de toekomst wanneer we zo doorgaan. Ze maken het gemis manifest. Daarmee
wordt duidelijk: laat God, maar ook, laat jezelf zien dat het je ernst
is. Laat jezelf zien dat je het weet. God kan een nieuw begin mogelijk
maken. Je kunt daar je stem aan geven in de liturgie en in het leven zoals
het zich elke dag aandient. Toen is de Heer voor zijn volk opgekomen en
heeft hij zijn volk gespaard (Joel 2,18). Nu zal hij dat weer doen.
In het Matteüsevangelie
gaat de knop definitief om in het vijfde hoofdstuk: Jezus op de berg van
alle verhalen, de Bergrede. We horen het visioen van Jezus de gekruisigde.
Dit zijn de woorden waar hij zijn leven op inzet, waar hij zijn leven
voor geeft. In het midden van al de woorden op de berg vinden we, wellicht
onverwacht, de drie praktische aangelegenheden die de kerk ons vandaag
wil voorhouden. Aalmoezen geven, bidden en vasten. Het gaat daarbij blijkbaar
om drie activiteiten die niet vanzelfsprekend zijn, die niet "in
de aard van het beestje" liggen. Want : 1.Aalmoezen geven. waarom
zou je een ander geven wat van jou is? 2 Bidden. Waarom woorden van een
ander zeggen alsof het jouw woorden zijn? 3. Vasten. Waarom zou je je
inperken in zaken die van jou zijn?
Aalmoezen geven. Meer letterlijk staat er niet aalmoezen geven, maar je
over de ander ontfermen. Daden doen waaruit betrokkenheid blijkt. Je hoeft
niet te verantwoorden wat de ander met jouw hulp doet. Simpel: geef als
dat nodig en mogelijk is. En maak er geen theater van. Laat het niet je
eerste zorg zijn dat anderen zien hoe goed je bent. Doe als Onze Vader,
doe in het verborgene ziet is er dan niets.
Datzelfde geldt voor het bidden. Maak er geen drama van. Sluit je op in
je binnenkamer. Dat gebaar van het sluiten vestigt het oog op het moment
van dichtgaan, op de deurpost. We weten van de deurposten die bestreken
waren met het bloed van het lam in de paasnacht. Sluit je in je binnenkamer,
binnen de ruimte waarvan je weet dat die je gegeven is. Laat je gebed
voor jezelf en je God zijn.
Een hele cultuur hoort bij het woord vasten, tot en met vastentrommeltje
toe. Maar in de bijbelse traditie is men spaarzaam met vasten. Het geweld
van zolang het licht is niet eten wordt maar weinig gebruikt. En toch:
wanneer je het doet: maak geen theater van je toewijding. Dan ben je meer
jezelf toegewijd dan God die in het verborgene ziet.
Het Onze Vader
De drie praktische aangelegenheden die op Aswoensdag in de liturgie worden
aangeprezen staan in het midden van de zogenaamde Bergrede. Ze zijn de
spil. In het midden staat bidden. Het is jammer dat de tekst van het Onze
Vader, die daar, helemaal in het midden staat, weggelaten is. Daarmee
is de lezing een soort beeld als dat van de verwoeste stand (Rotterdam)
van Zadkine, een stad zonder hart. Maar het hoeft geen probleem te zijn.
Wanneer we één
tekst van jongst af aan kennen is dat het Onze Vader. Wanneer we straks,
getekend met het Askruisje, de kerk verlaten nemen we in ons hart het
Onze Vader mee. Dat is onze kracht, ons geheim. In die woorden horen we
het programma van Jezus, horen we waarom en waarmee hij naar Jerusalem
gaat. Horen we zijn wapen, wat hem sterk maakte en op de been houdt.
Vandaag beginnen we aan de 40 dagen die ons voorbereiden op dag één,
de dag die Pasen heet. Moge God met ons zijn.
Voorbeden
Bidden we voor de Kerk van God hier, op deze aarde.
Heer, zo vaak weten we niet waar we mee bezig zijn, wat we zouden willen.
Wees Heer onze God,
bemoedig ons met Uw vertrouwen
en leer ons hoe wij Uw Zoon kunnen volgen
op zijn reis naar Jerusalem.
Heer onze God, wij bidden
Bidden we voor de grote wereld
waarin wij leven.
Heer onze God, onze wereld wordt steeds kleiner en groter tegelijk.
Problemen stapelen zich op,
De zorgen zijn groot en het leed is vaak niet te peilen.
Geef onze wereld leiders die hun verantwoordelijkheid willen dragen,
Die ons betrekken in de zorg voor anderen dichtbij en ver weg.
Geef ons het geduld om ons te oefenen in verantwoordelijkheid en betrokkenheid.
Heer onze God .
Bidden we voor de mensen met
wie wij leven.
Bidden we voor onze kleine kerkgemeenschap,
Voor de mensen om ons heen,
Thuis, op ons werk.
Voor de kinderen en kleinkinderen,
Voor de mensen die ziek zijn
Voor de mensen die wij missen omdat ze er niet meer zijn
En voor alles wat ons bezig houdt
Heer onze God
Meer dan wij het zeggen kunnen
bent U onze God.
Wees Heer onze God,
Ontferm U over ons
En ga met ons mee,
Alle dagen die wij leven,
Omwille van uw lieve zoon,
Jezus Christus, onze broeder, onze Heer.
Amen
12 februari - Zesde
zondag door het jaar - Sint Jan de Doper, Amsterdam
Leviticus 13, 1-2.45-46; Marcus 1, 40-45
U hebt al gemerkt,
het gaat in de eerste lezing van vandaag over wat wij vroeger de melaatse
noemden. De tekst is daar heftig en beslist over. Iemand die door die
kwaal is aangetast moet buiten de gemeenschap leven. Alles wat een mens
nodig heeft om te kunnen leven, zijn lijf en leden, alles wordt bedreigt
door een gezwel, een uitslag of een vlek, die dodelijk is voor hem maar
ook voor het leven van de gemeenschap. Daarom mag hij of zij niet meer
zijn waar de gemeenschap is. En mocht zo iemand, wat niet te verwachten
was, toch genezen, dan moest hij naar de priester. In het bijbelse Israël
staat de priester in dienst van het leven. De dreiging van de dood dient
hij te bezweren. Alleen de priester kan je genezen verklaren.
We worden ook nog een keer geconfronteerd met dat altijd verkeerd begrepen
woord "onrein". Onrein is voor ons gevoel "niet schoon"
of vies. Maar het bijbelse onrein betekent: jij staat buiten de gemeenschap,
letterlijk, jij mag niet meer meedoen. Daarom: buiten de gemeenschap.
Ik heb U de vorige week er op gewezen hoe vaak Marcus het woordje "en
terstond" of "en gelijk" gebruikt. Alsof het verhaal in
volle vaart verloopt. Vandaag horen we dat niet. Vandaag horen we dat
niet. Aan het einde van hoofdstuk 1 komt er een soort rust. Een soort
van windstilte. Opeens is het decor leeg. Zelfs zo leeg dat we de naam
van Jezus niet meer horen. Stil! Er komt naar hem toe een melaatse. De
richting van het lopen staat vast. Naar hem toe. Wie is hij? Die melaatse
komt naar hem toe, overbrugt de afstand met zijn roepen, valt op zijn
knieën en zegt: Als je wilt! jij kunt mij genezen! Een variant lijkt
het wel op Uw wil geschiede, gelijk in de hemel zo ook op aarde. Als jij
wilt
wat kan er dan gebeuren voor mij op aarde. Als jij voor mij
de hemel wilt zijn, wat is er dan voor mij? Genezen. Reinigen. Weer opnemen
in de gemeenschap. Jij niet met name genoemde kunt mij, melaatse zonder
naam, weer opnemen in de gemeenschap. Weer mee mogen doen, verzoend worden
met.
Hij valt op zijn knieën.
Gebaar en taal brengen Jezus letterlijk van zijn stuk. Hij strekt de hand
uit, raakt hem aan. We horen hoe het lichaam van Jezus onderwerp van het
werkwoord aanraken wordt. Hij vertolkt de gevraagde gemeenschap. We zien
de woorden gebeuren. Maar, zegt hij van wie wij nog steeds niet weten
wie hij is, laat je zien aan de priester en offer voor je reiniging wat
Mozes heeft voorgeschreven.
Zo'n veertig jaar geleden zeiden we graag dat Jezus zich niets aantrok
van alle regels. Hier horen we: wie om reiniging vraagt moet zich voegen
naar de woorden van de Tora. Dat is een getuigenis. Maar de man loopt
over. Hij vertelt Jan en Alleman wat hem overkomen is. Het verhaal dat
niet mag, wordt een verhaal op pootjes. Iedereen krijgt er mee te maken.
Maar er gebeurt wat niet kan. Dat is moeilijk te verteren. Hij wordt gelijk
uitgeworpen. En het gevolg is: Jezus kan ook niet meer binnen zijn. Hij
wordt een outsider. Buiten, op eenzame plaatsen is hij.
Maar dat buiten wordt een vindplaats. Een markt. Van alle kanten komen
de mensen naar hem toe. Alsof Jezus een oase is in de eenzaamheid, een
plek met water in de woestijn die gemeenschap mogelijk maakt.
Een moeilijk verhaal en tegelijk en makkelijk verhaal. Wanneer ik een
vogel zou zijn en wanneer er een boom in de buurt zou zijn: ik zou op
een van de takken zitten en het tafereel aanschouwen. Uw wil geschiede.
Jezus die mensen bijeen brengt. Zijn naam borgt gemeenschap, ons, onze
vader. Vandaag komen nog steeds, buiten de drukte van de stad, mensen
bijeen. Zij horen naar Hem, horen bij Hem. Uw wil geschiedde. En moge
God met ons zijn.
5 februari Vijfde
zondag door het jaar Amsterdam, Sint Jan de Doper
Job 7, 1-4.6-7; Marcus 1, 29-39
Dat leven eenvoudig
is, of dat het alleen maar zon en maneschijn kent, wij weten dat het niet
zo is. Leven is soms/vaak/eigenlijk zo gecompliceerd, zo veeleisend, zo
oneerlijk! Daarom moest het boek Job er wel van komen. Job, een goed man
die het voor de wind gaat. "Zal wel", zegt de tegenpartij. "Natuurlijk
is Job vroom. God is hem goed gezind, Hij heeft alle reden om dankbaar
te zijn. God is van mening dat dit roddelen in de bovenkamer is. Hij geeft
de tegenpartij de kans die hij wil. Binnen de kortste keren is Job gebroken.
Zijn kinderen verdwijnen, zijn vrouw, zijn bezittingen. Zo eindigt Job
op de mestvaalt.
De hemel speelt hoog spel over de rug van Job. Al zijn glans en luister
wordt hem ontnomen om zichtbaar te maken dat een mens van God en mens
verlaten, nog steeds een mens voor God is, desnoods tegenover God. De
dagen branden. Hij snakt naar schaduw. De maanden en nachten zijn vol
vruchteloos getob. Job kan niet bij zijn heden zijn. 's Avonds wacht hij
op de morgen, 's ochtends verlangt hij naar de avond. Zijn leven is enkel
onrust, onraad, angst. Geluk zal er voor hem niet meer zijn, nooit meer.
En het boek Job blijft in feite daarbij.
En terstond, of en gelijk. Dat staat in Markus. Niet zoals in onze
boekjes "in die tijd". En terstond. Wat is er gebeurd?
Jezus is bij Marcus gedoopt. Dan oogst hij de eerste leerlingen en gaan
ze naar Kapernaum. Ik heb u daar vorige week over verteld, die bezeten
man in de sjoel die van mening was dat Jezus hem pijn wilde doen. Jezus
heeft die man bevrijd van zijn angst en zijn bezetenheid, en terstond
zo begint dit verhaal. In vliegende vaart gaat het verder Maar
wat we krijgen is in feite een huis, tuin en keuken verhaal. Om te beginnen
herkenbaar. Met Jacobus en Johannes komen we thuis bij Simon en Andreas
en direct worden we naar de schoonmoeder van Petrus gebracht. Weer zien
we, zoals in het voorafgaande verhaal, de anderen tegenover die ene. De
leerlingen overbruggen de afstand. En terstond - alweer dat woord terstond
- vertellen ze Hem over haar, effenen zij voor Hem de weg, effenen ze
zijn weg lijkt het wel. Hij neemt haar bij de hand en richt haar op. Het
vuur verlaat haar en zij staat op en dient hen. Haar dienen is mogelijk
omdat zij opgestaan. Is dat het begin van de gemeenschap, de dienst? Opstaan
om te dienen. De mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden maar
om te dienen. Opstaan en dienen. Zoals we ons in Job mogen herkennen wanneer
het leven hem hopeloos en onbegrijpelijk overvalt, zo mogen we ons ook
herkennen in de schoonmoeder van Petrus, in de angst van Petrus, in de
zorgen van de leerlingen en in Jezus die haar de hand reikt zodat zij
op kan staan. Dood en verrijzenis horen in het evangelie bij elkaar.
Dan dooft het licht in het verhaal. De deur van het huis staat bol van
het leed dat wereld heet, en velen genas hij. Velen is in het evangelie
democratisch allen. Allen die willen, allen die zich, zoals wij
dat zeggen, geroepen voelen. Grappig vind ik dat de boze geesten Hem kennen.
Die weten dat Hij aan hun lijf komt, dat aan hun rijk een einde zal komen.
Dat allemaal loopt uit in Jezus op een plaats in de eenzaamheid, in de
woestijn, zeggen wij dan. Petrus zou de gelegenheid van allen die Hem
zoeken willen uitbuiten: "Allen zoeken je". Nu kun je
zaken doen, nu hebben de mensen gehoor voor je, geven ze thuis. Maar Jezus
zegt dat hij verder moet. Het verhaal begint nog maar pas. Hij trekt van
stad tot stad, preekt in de synagoge. Commentaren merken vaker op dat
het jammer is dat we nauwelijks weten wat hij preekte. Dat klopt natuurlijk
niet. Hij preekt dat we op moeten staan, dat we moeten dienst kunnen doen
als getuigen van de opstanding, de verrijzenis. Hij preekt in vele tonen
dat het niet goed is voor een mens om alleen te zijn, wat dat ook betekenen
moge, het kan zoveel betekenen.
We weten dat het evangelie ons gevonden heeft, het goede verhaal. Wij
horen erbij als Hij ons aan de paastafel zijn gaven geeft, Zichzelf.
Moge God met ons zijn. Jan Engelen
29
januari Vierde zondag door het jaar
Sint Jan de Doper, Amsterdam
Deuteronomium 18, 15-20; Marcus 1, 21-28
We zeggen graag -
zeker als we een beetje ouder geworden zijn: je bent nooit te oud om te
leren. Want een mens blijft leren. En dan komt de kern. Je blijft leren
van je ervaring, van wat je meemaakt, van waar je midden tussen in staat.
Leren, studeren, is meemaken, je concentreren op, en in je opnemen, voor
je zien, kunnen. Dat doet Mozes vandaag in de eerste lezing ook. Hij vertelt
hen wat er gebeurd is, de acta, en wat er gebeuren zal, te doen staat,
de agenda. Aan de voet van de berg van het verbond, van waar je
opziet en onder de indruk bent, ontroert, beseffen ze dat het te groot
voor hen is. Wie kan dat verdragen?
Het volk vraagt niet meer de stem van God te hoeven horen, niet meer dat
grote vuur te zien. Daar blijf je in. Kan er niet iemand voor hen uitgaan,
iemand die bemiddelt tussen ons en dat grote gebeuren? Daarom heeft God
gezegd, uit hun midden een profeet te zullen roepen, iemand die namens
(pro) Hem spreken (fèmi) zal. Pro-fèmi,
profeet. Wat is een profeet? Gods woord is in zijn mond. Hij zal uitleggend
voorgaan. Na Mozes zal God een andere profeet doen opstaan naar wie je
luisteren moet. Een andere profeet. Een uit je broers. En die profeet
zal weten dat hij namens God spreekt, of hij zal zwijgen en niet spreken.
De profeet is dus iemand naast je, tegenover je, namens je,
voor jou. We weten allemaal dat we het van anderen moeten hebben.
Alleen is maar alleen. Dan blijven hemel en aarde gesloten. De ander opent
voor ons de wereld, neemt ons mee, doet het licht opgaan. En eens gegeven
is altijd gegeven. De mensen die ons het leven geleerd hebben blijven
bij ons, blijven ons nabij. Alsof tijd niet bestaat, het leven altijd
heden.
Dat fundamentele gegeven in het leven van een mens, van iedere mens, is
ook de sleutel tot de heilige woorden die ons als Schrift gegeven zijn,
die ons voor blijven, voor ons. Het kan niet op.
Het evangelie brengt ons naar het meer van Galilea, een kom water
als het ware uit de rotsen opgeschept. Vissers in beweging. Kfar Nachoem,
het dorp waarvan de naam troost spelt. Sabbat. Synagoge. Samenkomen, leren
en vieren. En terstond is er in de synagoge een man met een onreine geest:
"Wat is er tussen ons en jou, Jezus van Nazareth. Ben je gekomen
om ons te vernietigen? Ik weet wie je bent. De heilige van God. Met een
enorme heftigheid gaat hij te keer. Fel tegen Jezus. Maar waarom? Hoe
komt hij er op? Er is nog niets gebeurd. En hij spreekt de waarheid. Jezus
is de heilige van God. Maar waarom denkt hij dat Jezus hem komt vernietigen?
Ik weet! Vanwaar deze "gemeenschap onmogelijk makende" kennis?
Markus spreekt over leerlingen, over Jezus als leraar, en
de mensen die verbaasd zijn over zijn leer. Drie keer iets van
het woord leren. De man met de onreine geest komt met ik weet.
Hij hoeft niet te leren. Hij weet. De onreine geest maakt door
zijn weten de gemeenschap onmogelijk. Wat hij weet zorgt ervoor
dat hij en Jezus, of dat de gemeenschap en Jezus niet bij elkaar kunnen
komen. Gemeenschap, bij elkaar horen, samen optrekken en verder gaan,
in zee gaan met - bij hem kan het niet. Dan zou hij zichzelf moeten opgeven,
loslaten, toevertrouwen aan. En dat kan hij niet. Maar voor Jezus hoeft
hij dat ook niet. Hij neemt het over. Zwijg stil en ga weg! Als
de boze geest het zwijgen wordt opgelegd gaan de mensen spreken.
Allen luchten hun hart: Wat is dát nou, een nieuw leren dat iets
te zeggen heeft! Misschien nog mooier: iemand die de anderen het woord
geeft.
Jezus gaat de synagoge binnen (v.21). Daarmee begint het verhaal. En het
verhaal over hem gaat uit naar alle kanten (v. 28). Daarmee eindigt het.
Zo hebben wij elkaar gevonden en vinden wij elkaar, hier rond de altaartafel,
in woord en gebaar, het lichaam van Christus.
Moge dat zo zijn.
8
januari 2012. - De Heer laat zich zien. Driekoningen - Sint
Jan de Doper Amsterdam
Jesaja 60, 1-6; Matteüs 2, 1-12
Sta op, schijn,
want gekomen is je licht. De zon is over je op aan het gaan. Terwijl
heel de wereld nog in duisternis verkeert en door het duister wordt bedekt,
licht het fel op over Jerusalem. Alle licht moet op die stad vallen en
iedereen ziet het. Want de Ballingen in Babylon krijgen de vrijheid zoals
indertijd de slaven in Egypte een uittocht kregen, een exodus. Alles wat
God kan en vermag, vrijheid en bevrijding worden zichtbaar In Jerusalem.
En óp trekken de volkeren. Alle volkeren worden "WIJ".
Dank zei Onze Vader worden we broers en zussen, zonen en dochters.
Dat wij hier op zondag
samen komen, dat wij hier kerk zijn, is een al lang verhaal. Wij
zijn kerk - kyriakè oikia - hoort u dat kyriakè,
kerk. Kyriakè. Kyrie, dat weten we, is Heer. Kyriakè
is heer-lijk. Van de Heer. Wij zijn kerk, Huis van de Heer. We weten
niet hoe lang nog, maar dat is ook onze zorg eigenlijk niet. Het is Zijn
zorg. Wij zijn Huis van de Heer, kerk, zo'n beetje ook Heel Jerusalem.
Het zijn de verhalen die ons tot kinderen van Jerusalem maken, tot mensen
van Zijn Verhalen.
Wanneer Maria en Jozef
naar Bethlehem gaan weten wij wel wat er aan de hand is. Augustus moest
zo nodig. De mensen wilde hij geteld hebben dan kon hij zijn mannetjes
de belasting laten incasseren. En in Bethlehem verloren is toen dat kind
geboren. Bijna weggeworpen in een stal, bij de besten thuis. In een krib
gelegd. In doeken gewikkeld. Het is voor ons niets nieuws, we weten dat.
Als de os en de ezel staan we erbij, geven die arme mensen een beetje
warmte. In doeken gewikkeld - een detail maar. Maar in doeken gewikkeld
dat is ook wat ze straks met dat arme lichaam zullen doen, wanneer ze
hem van het kruis afnemen, wanneer WE hem van het kruis afnemen. Dat arme
lichaam. Dat lichaam dat we ook in een dienst van Woord en Communie mogen
delen met elkaar, willen delen.
Maria, Jozef en dat
kindje. Sinds een week drie is het hoge woord er uit. Elisabeth zei tegen
haar familie en heel de buurt dat het kind Johannes moest heten. Wij weten:
Sint Jan de Doper. En Zacharias begint opeens weer te praten nadat hij
9 maanden met stomheid geslagen was, en in stilte bad dat het goed zou
gaan met dit volstrekt onverwachte, een kind, geboren terwijl zij al zo
oud waren dat de verwachting allang verdwenen was. Een kind dat je meeneemt
over de horizon van je eigen leeftijd heen. Nu moet je wel verder kijken.
Zo hebben Maria en
Jozef ook naar de kribbe gekeken, naar hun kind, in doeken gewikkeld.
Herders zijn opeens plompverloren binnengevallen. Een zootje ongeregeld.
Gasten van het veld. Een paar schapen, een blaffende hond die de wereld
buiten hield. Verwarde mannekes, - laat het ze niet horen - met dromen
en plotseling de hemel vol, engelen, vrede op aarde, vrijheid en bevrijding
enzovoorts, free at last.
En Maria is moeder geworden. Zij bewaart al die woorden, zoals de kerk
dat ook probeert. Woorden bewaren. Want je gelooft het niet, maar van
woorden moeten we het hebben, woorden delen we als brood. Ze maken ons
leven mogelijk. Maria bewaart al die woorden.
Vandaag meldt dan
ook Matteüs zich. Als het over kerstmis gaat zijn er immers twee
getuigen. Lucas begint in de tempel en dwaalt dan af naar die uithoek
op de rand van de woestijn bijna, Bethlechem, het kind in de kribbe.
Matteüs begint zijn evangelie zijn Goede Verhaal met
Egypte, Babyonische Ballingschap en Bethlehem.
Hij begint eerst met al die namen, al die verhalen. Abraham, Isaak, Jacob
en weet ik veel. Ook David en Salomo, tot aan Maria en Jozef toe. Het
kind van Kerstmis hoort bij al die namen,- al die verhalen, - niet te
tellen. Al die verwachting, die onzekerheid die maar duurt en houdt het
dan nooit op, en toch, gelukkig, eindelijk: licht in de duisternis.
Matteüs noemt
eerst Bethlehem en daarna pas Jerusalem. Dat is een leesaanwijzing. Jerusalem
mag en zal weten van haar afkomst, bescheiden, klein, zo klein als Bethlehem
van jongetje David, weggeplukt van achter de schapen om de mensen van
zijn vader een kans te geven en zo goed en kwaad als het gaat koning voor
hen te zijn , het op te nemen voor hem. Zo wordt Jezus in Bethlehem geboren
- en meteen begint de wereld van ver buiten die verhalen zich te roeren.
Wij zijn er ook nog. Als dat licht in Bethlehem geboren wordt doen wij
ook mee. Achter dat licht gaan ze aan, achter dat licht gaan we aan, mee
in die wolk van stof die de wijzen uit het Oosten meebrengen als ze in
Jerusalem aankomen. Op naar het licht, op naar dat kind. Waar moeten we
zijn? De city where it all happens zal wel de stad van die grote koning
zijn. "Waar moeten we zijn?"
Maar Jerusalem geeft niet thuis. Met Herodes zijn ook de boeken dichtgegaan,
lijkt het wel. Maar van de andere kant, toekijkend van tussen de gordijnen,
zien we hoe die onnozele Herodes ons voordoet waar we moeten en hoe je
daar komt. Hij roept alle hogepriesters en schriftgeleerden - die hebben
we strak nodig voor het decor van het lijdensverhaal, weet U nog! Alsof
dat verhaal hier al begint. Donkere wolken trekken zich samen boven Jerusalem
- en Herodes laat onverstoord de hogepriesters en schriftgeleerden de
boeken open maken om te zien waar ze moeten zijn, waar WE moeten zijn.
Bethlehem - we hadden het kunnen weten. In Bethlehem gaan de boeken uiteindelijk
open en begint het verhaal van David, van Bethlehem tot Jerusalem, en
van Jezus, van Bethlehem tot Jerusalem. Dat lied begint ook bij Maria
en Jozef zouden naar Bethlehem gaan. Als een stelletje kleine kinderen
rennen die wijzen - niet goed wijs. Echt niet. Zij hebben dat bij zich
wat straks op het bordje boven het kruis staat. U weet wel: "Koning
van de Joden". Ze rennen die laatste kilometers naar Bethlehem. Ze
komen langs het graf van Rachel immenoe, Rachel onze moeder. Vondel
laat haar dwalen door berg en beemd en over de velden van Ephraim, Bethlehem.
Ze zoekt haar kinderen en laat zich niet troosten want ze is haar kinderen
verloren en hoe kun je dan nog leven, rust vinden. Het is de vraag of
de Messias haar troosten kan!
Maar vandaag gaan de wijzen ons voor naar Bethlehem. Drie koningen zagen
een sterre en wij gaan achter de muziek aan, met hen mee.
Wat hebben die wijzen
gevonden? Welke droom openbaart zich voor hun ogen? Wat is te gek om waar
te wezen, daar, in die kribbe, in doeken gewikkeld? Een kind kijkt je
aan, kijkt ons aan, biedt zich aan - ook aan ons. De Heer laat zich zien.
Laat ons zingen en bidden. Delen we met elkaar wat ons gegeven wordt.
1 januari 2012 - Nieuwjaar, Besnijdenis van de Heer,
Heilige Maria, moeder van God
Amsterdam, Sint Jan de Doper.
Galaten 4, 4-7; Lucas 2, 16-21
Voor voorgangers in
de liturgie is het vandaag een verwarrende dag. Omdat het vandaag de achtste
dag van Kerstmis is, is het vandaag het "feest van de besnijdenis
van de Heer". Voor ons is dat een ietwat merkwaardig feest. Wat moeten
we daar nu mee. Ik kom daar dadelijk op.
Een groot feest duurde eeuwenlang acht dagen. Daar hebben wij tweede kerstdag,
tweede paasdag en tweede Pinksterdag aan over gehouden. Op de achtste
dag was het feest afgelopen. Bij Kerstmis betekende dat zo'n beetje: nu
kon het werk van Jezus beginnen. Daarom: Nieuwjaarsdag, een nieuw begin.
En Paus Johannes Paulus heeft het feest van de besnijdenis van de Heer
omgedoopt tot het feest van het moederschap van Maria.
Ik ga terug naar waar
het allemaal om begonnen is. Rond de jaren 60 van de vorige eeuw, dus
zo'n 50 jaar geleden was er een theologisch congres op de Universiteit
van Groningen waar ook Prof. Flusser zou optreden, een eminent Joods geleerde.
Voor hij aan zijn conferentie begon werd hem in goede gemoede verteld
dat hij niet de nadruk moest leggen op de besnijdenis van de Heer. Daar
zouden mensen door in verwarring kunnen raken. Dat Jezus een Jodenman
was, 50 jaar geleden was dat nogal verwarrend. En de besnijdenis komt
te dicht aan het vlees.
Maar hoe is het in
feite. Eerlijk gezegd: volgens de bijbelse verhalen weten we tot nu toe
nog steeds niet wie of wat er met Kerstmis geboren is. Het kind in de
kribbe heeft nog geen naam. U hoorde dat in de eerste lezing. Pas op de
achtste dag, waarschijnlijk omdat men dacht dat het kind het zou redden
en in leven zou blijven, krijgt het kind een naam. En in bijbelse kringen:
omdat het een joods jongetje is wordt hij op de achtste dag een "kind
van het verbond," een kind van Abraham. Ik denk dat wij het als een
vanzelfsprekende zaak beschouwd hebben. Gedoopt worden is min of meer
natuurlijk. Je werd, zeker vroeger, gedoopt, zoals je vader en moeder
en hun ouders ook gedoopt waren. Wij realiseerden ons nauwelijks dat je
net zo goed niet gedoopt kon worden. Want door de doop wordt je opgenomen
in de gemeenschap van de leerlingen van Jezus, wordt je volgeling van
de Messias. Zoals een joods jongetje door de besnijdenis kind van Abraham
wordt. Wat betekent dat? Dat betekent in beide gevallen dat heel veel
verhalen van anderen, over Adam, en Paulus, en Elias en David - noem maar
op, al die bijbelse verhalen worden ook jouw verhalen. Door de besnijdenis
en door de doop wordt je "het kind van heel veel verhalen" en
ook kind van de verhalen over die verhalen. Zonder die verhalen over God
en zijn mensen hebben we geen verhalen. Of anders gezegd: zonder verhalen
zijn we niet wie we zijn. Foto's, en liederen, alles wat bij uitstek zo
menselijk is,zijn moderne verhalen. Ze geven kleur aan ons leven, voeden
de verwachting. Zo ook, aan dan kom ik bij de moderne naam voor dit feest:
feest van Maria, de moeder van de Heer. "Moeder van de Heer",
wij weten dan, ook "onze moeder". Het zal niet lang duren in
de verhalen dan mogen we ook "Onze Vader", zeggen. En we weten
ook: dank zij die vader zijn we broers en zussen van elkaar. Daarom proberen
we ook te leren elkaar te vergeven en opnieuw te beginnen. Ik weet wel,
je kunt best zonder verhalen leven, en als je hart niet meer klopt heb
je het gehad - maar ik denk dat dat alleen maar zo lijkt: zonder verhalen
zijn we geen kind meer van onze ouders, geen broer of zus van onze broers
en/of zussen. Bloedverwantschap is vooral verhalenverwantschap. Daarom
zijn katholieken anders dan Protestanten, maar daarom ook zijn we als
katholieken en Protestanten bijvoorbeeld, al 70 jaar lang bezig, echt
bezig, dichter bij elkaar te komen en elkaar als broers en zussen te herkennen.
Dat gaat langzaam., want groeien gaat langzaam.
Jezus de Messias, het kind van Kerstmis, een wereld van verhalen. Wij
weten dat we niet alleen zijn, dat God oog voor ons heeft en dat we het
leven werkelijk delen. Daarom strekken we onze hand uit en weten we dat
God om ons geeft.
Moge dat zo zijn.
24
december 2011 - Kerstmis - nachtmis in de Sint Jan de Doper in Amsterdam
Jesaja 9, 1-3.5-6;
Lucas 2, 1-14
Het Oosten. De oriënt, waar je je op oriënteert, vanwaar de
zon opgaat. Het daghet in het Oosten. Het licht komt uit het oosten. In
de kerken van het Oosten vind je iconen, teksten voor mensen die niet
kunnen lezen maar die de beeldtaal wel verstaan. Op kerst-iconen zie je
vaak een oudere man, zijn gezicht bijna verdwaald in zijn baard. Ook in
Europese schilderijen zie je bij het kerst-tafereel Jozef in een hoekje,
als een oude man, aandachtig aanwezig. Maar je ziet aan hem: hij hoort
er eigenlijk niet bij. Dat is ons vroeger met grote stelligheid geleerd.
Hij was de voedstervader, leerden we. Bij Jezus moesten we uitdrukkelijk
weten, dat Hij de zoon van God is, alsof niet ieder kind een kind van
God is.
Op onze televisieschermen hebben we de laatste weken veel oudere mannen
met tranen gezien. Het zijn kinderen van de rekening, van talloze, levenslange,
pijnlijke rekeningen, nooit betaald, - rekeningen van een dwaze geschiedenis.
Deed het maar niet zoveel pijn. Het heeft zoveel pijn gedaan. Het doet
nog zoveel pijn. En krijt niet meer.
Donkere wolken hebben zich boven ons samengebald. Europa, de banken, de
markten, het geld, de pensioenen, de dieren, het milieu, het onderwijs.
De ouderen, de jongeren, de kinderen, de zieken, de mensen zonder werk,
de zorg voor de gehandicapten, - al die kwetsbare en gekwetste mensen.
De oude woorden van Jesaja zijn volstrekt hedendaags: Het volk dat gaat
in duisternis - of, zoals wij het net in de vertaling hoorden - het volk
dat in duisternis wandelt. Duisternis alom. In dat duister komen wij tesamen
omdat er een ster is gaan blinken, omdat het verhaal ons ter ore is gekomen.
Het kwaad is als de
dood. Het doet een mens verbleken. Het confronteert je zo met jezelf dat
je geen kant uit kunt. Daar is niet uit te komen en daar kom je ook niet
uit. Je kunt je niet over je verdriet heen zetten. Niemand kan zichzelf
aan zijn of haar eigen haar uit de put trekken. Is er dan een ander?
Maar hoe zou je kunnen
denken dat je alleen bent? Hoe komen we op dat armzalige idee dat we alleen
zouden zijn? Wij - de aarde alleen.
Je weet toch, vandaag, dat gisteren niet de laatste dag was. Zelfs al
pakken duistere wolken zich samen, al weten we en zien we, bijna niets
meer: wij komen te samen onder het sterren blinken. We hebben behoefte
aan een nieuwe intimiteit, aan weer opnieuw gevonden worden. We komen
samen, we luisteren naar de verhalen en we zingen liederen samen.
Verbaasd, verwonderd, verstild heffen we deze nacht ons hoofd omhoog.
Want een kind is ons geboren! De eeuwenoude mens ziet de nieuwe Adam.
Een kind is ons geboren. Een nieuwe tijd, een ongehoord nieuwe wereld
breekt aan. Een nieuwe tijd, ook al zullen en kunnen we onze opening geloven.
Dat hoeft ook niet. Want het kind zal blijken in ons te geloven. Het kerstkind
gaat niet met ons mee, maar het kerstkind neemt ons mee, maakt ons weer
tot kinderen die blij kunnen zijn met dit zeldzame, menselijke licht,
eenkind in ons midden.
Ondanks alles, of misschien wel precies omwille van alles: ieder kind
is zijn kind, iedere mens is zijn mens, is alles voor hem. In elk van
ons biedt God ons Zijn Zoon aan. Ieder van ons mag vannacht uit het goede
verhaal geboren worden.
En dit zal jullie een teken zijn: je zult een kindje vinden, in doeken
gewikkeld. En de hemel zingt mee. Glorie aan God is vrede op de aarde
die hij aan zijn mensen geeft.Hoe het ook zij: het kerstkind kijkt ons
aan. Zeldzame vrede. Moge Kerstmis goed voor U zijn.
Ja, moge dat zo zijn.
Kerstnacht
2011 - De Drie Hoven - oecumenische viering
Bethlehem. Mooie naam,
Bethlehem, Brood-Huis. Een plek waar brood thuis is. Daar moet het goed
toeven zijn. De geur van vers gebakken brood isme bekend. Op weg naar
mijn werk kwam ik jarenlang langs een bakkerij. Uitgenodigd door de geur
en de warmte. Een goede wereld, Bethlehem!
Maria en Jozef moeten wel vreemdelingen geweest zijn in Bethlehem. Door
het gebod van keizer Augustus hebben ze hun huis moeten achterlaten om
op weg te gaan naar Betlehem. Een onmogelijke reis. Onmogelijk, kijk maar
naar die jonge vrouw, Maria. In haar toestand moet die reis onmogelijk
zijn. Vaak grijpen haar handen haar buik. Herkend beschermen. Je mag er
toch niet aandenken dat het kind iets overkomt.
Bethlehem, brood-huis, de "Stad van David" zeggen ze zelfs.
Maar Bethlehem is niet thuis, biedt geen huis, geen dak boven het hoofd
van die vrouw met haar kind op komst. De radeloosheid van Jozef, bezorgd
als hij is. Haar weeën moeten al wel begonnen zijn. Het was haar
eerstgeborene. Dan begint het eerder of duurt het langer want je weet
niet wat er gebeurt, die eerste keer.
Bethlehem geeft niet thuis. Geen huis, geen dak, geen plek voor moeder
en kind. Zo komen ze, verloren, in een grot waar een paar beesten staan.
En als het zover is komt het kind in de kribbe, die voederbak voor de
dieren.
In Bethlehem, zo hopeloos verloren. Er is een bijbelse traditie die zegt:"Voor
wie er niemand is, over hem of haar zal God zich ontfermen". Omdat
Lucas, de verteller van het kerstverhaal, niet meer weet wat hij nog kan
zeggen, laat hij de hemel open gaan. Een hemelse legermacht blijkt groot
koor te zijn. Het lied is maar een regel lang. Het gaat over wat God in
de Hoge eert. Wat is Zijn Eer, Gods eer? Dat er vrede is voor de mensen.
Vrede voor Zijn Mensen. Want onze God is eenGod die van mensen houdt.
Het evangelie wil dat telkens opnieuw weer duidelijk maken. Tot en met
het Paasverhaal toe. Onze God is een God die van mensen houdt.
Dat is het lied van Kerstmis, dat vanuit de hemel over die man , die vrouw,
en dat kind klinkt. Voor mij is het dat kleine schilderij van Rembrandt,
heel veel donker en toch een warme gloed van licht. Het straalt, en bereikt
na al die eeuwen ook ons.
Heeft de eenvoud maar
ook onmiskenbare warmte van het kind in de kribbe, ons iets te bieden.
Als ik ons hier zo vanavond zie is die vraag al beantwoord. Wij voelen
ons aangetrokken door de ogen vanuit nauwelijks nog geboren kind. In hem
komt een nieuwe wereld ons tegemoet. Het kind van Kerstmis , kwetsbaar
en weerloos, is onze zekerheid, dat God het wel degelijk voor ons opneemt.
Hij komt naar ons toe, opent onze dagen nu wij als de herders in het veld
in deze nacht het kind van al die verhalen begroeten. Nu sijt wellekome
...
Rond de kribbe van
Bethlehem, "Brood-Huis" treffen we elkaar, zien we elkaar aan
en delen wij zijn "vrede op aarde".
Een gelukkig en zalig Kerstfeest. moge dat zo zijn.
11
december - Derde zondag van de Advent - Jan de Doper
Dienst van woord en communie met medewerking van de Amsterdamse Cantorij
Jesaja 61, 1-2a.10-11;Johannes
1, 6-8.19-28
Dat het vandaag in onze kerk bijzonder is hoef ik U niet te vertellen.
Meer dan mijn woorden kunnen zeggen horen wij de klinkende klanken van
de devotie, de verwachting, de vreugde en de stilte, die componisten in
hun muziek als klanken kunnen laten horen wanneer het over Kerstmis gaat.
Dank je dat jullie hier zijn, Amsterdamse Cantorij.
Ik kwam onlangs een in het nederlands vertaald kerstlied tegen, een vertaling
van Stille nacht. Daar werd gezongen dat de Heer er niet tegen op zag,
af te zien van zijn waardigheid, om naar beneden te komen en kind te worden
in een stal. Als operaliefhebber weet ik: mensen kunnen veel zingen wanneer
ze geroerd zijn, maar dit soort teksten is rabiate onzin. Gods adel is
een soort pauwentroon, geen goud en edelstenen. "Zijn mensen",
zelfs de mensen is hem alles. Daar doet Hij alles voor. Daar gaan Kerstmis
en Pasen precies over. Onze sterfelijkheid wordt niet opgeheven maar God
heeft het laatste woord: hij is er en blijft er voor ons. Wij, zijn mensen.
Hoor naar Jesaja vandaag:
De geest van de Heer is op mij want de Heer zalft mij. Dan volgt het programma:
het goede verhaal voor de armen, om de gebrokenen van hart op te binden.
Vrijheid voor wie gevangenis en open ogen voor wie gebonden zijn. Tot
wie richt de gezalfde, de Messias zich? Dat is beschamend bijna, duidelijk.
Het adres, de mensen voor wie "de gezalfde" er is, dat zijn
degenen die in het duister opgesloten zijn, geknakt, troebel. En weer
slaat de lezing teksten over. Wat wordt er dan overgeslagen? Jammer. Is
het niet troostend wanneer wij horen dat de treurenden van Sion in plaats
van as een sierraad krijgen, dat er vreugdeolie komt in plaats van de
rouw en een mantel van liederen in plaats van een benauwde geest. Als
terebinten van gerechtigheid worden wij, aanplanting van de Heer. Als
wij te snel de woorden van dankbaarheid lezen kunnen we nauwelijks weten
waarom we dankbaar zijn. Jesaja en de Messias, ons kind van Kerstmis opnieuw.
Sint Jan staat die vandaag in het Johannesevangelie staat te dopen. Na
het woord, het licht en het leven, komt er een gezondene. Iemand met een
missie. Om te getuigen van het licht. Ik stond er bij en ik keek er naar,
zegt het bekende kinderlied over de twee beren. Dat is het getuigenis:
ik stond er bij en ik keek er naar. Ik heb het zelf gezien. Het licht!
Een getuigenis niet zomaar, niet impulsief of willekeurig. Het verhaal
van Sint Jan begint toen joden uit Jerusalem priesters en levieten naar
hem toe stuurden om, hem te vragen: jij, wie ben je? Een tekst vol regieaanwijzingen.
Want joodse "priesters en levieten" zijn mensen die in de Tempel
en de synagoge dienen: "Tot je dienst!" Zij dragen bij tot het
heilige gebeuren van de dag in de Tempel in Jerusalem. "Priesters
en levieten" zijn ook de mensen die voorgaan bij het lezen uit de
Schriften overeenkomstig de leeswijze van de Synagoge. Wat in het verhaal
van vandaag bij de Jordaan gebeurt, het getuigenis van Johannes, heeft
alles te maken met de Tempel en de Tora, met het Huis en het Woord
van de Heer. Priesters en levieten worden door Joden die thuis zijn
in Jerusalem heel exact naar Johannes gestuurd met een precieze vraag.
Wie ben je? Hoe kan ik je kennen? Hoe laat je je kennen?
De Tempel en de Schriften zijn aan de orde wanneer het gaat over de identiteit
van de mens die komt om te getuigen. Namen komen voorbij, mogelijkheden.
Elia, de vader van de profeten (die Mozes op handen draagt), dé
Profeet, Jesaja, die alles weet van ballingschap en bevrijding voor Israël
en Jerusalem. Het zou een zegen zijn wanneer de kerken er zich op zouden
beraden, dat de Tempel en de Schriften er toe doen wanneer het om en over
de Messias gaat. Johannes gaat ons hier voor.
Johannes doopt met water, de messias doopt ons met heilige geest. Ik neem
U mee, terug naar het aloude verhaal over de schepping van HEMEL EN AARDE.
De aarde alleen is woest en leeg, duisternis over de vloed. Maar die treurigheid
is enkel opmaat voor wat nu komt: en de geest van God zweeft boven de
wateren. Er komt iets, er staat iets te gebeuren. De hemel gaat open.
Moge het woord van de muziek en van het goede boek ons vandaag op het
spoor van Gods liefde zetten. Daartoe immers delen we de gaven die ons
gegeven zijn, Zijn Zoon, Zijn Kind.
4
december 2011- Tweede zondag van de Advent - Sint Jan de Doper
Jesaja 40, 1-5.9-11; Marcus 1, 1-8
We gaan straks weer
het Rorate zingen. Wanneer je het een keer gehoord hebt vergeet je het
je leven lang niet meer: consolamini, consolamini, popule meus - Troost
je, troost je, mijn volk. Elk woord wordt door de klank en de intensiteit
van muziek en woorden geëtst op je gehoorbeen, elk woord gewogen.
God wil zijn volk troosten. Israël, zijn volk, is niet meer de verlatene,
de verstotene naar "mijn volk"! Heb je het voortaan over Hem,
dan heb je het over zijn mensen. Heb je het over zijn mensen, dan heb
je het over Hem. Zeg tot de steden van Jehoedah: "Zie jullie God".
Hij de herder. De lammeren draagt hij aan zijn borst.
Maar toch wil ik vlug naar Sint Jan de Doper, onze patroonheilige.
Markus is de enige
evangelist die het woord evangelie in zijn schild voert: Begin van het
evangelie gelijk geschreven staat. Een wonderlijk verhaal dus, want het
is een verhaal als de schriften die open gaan, gelijk geschreven staat.
Met het evangelie gaat het Boek open, een eu- angellion, ik vertaal graag:
een goed verhaal. En wat is een goed verhaal? Dat is een verhaal waar
je stil van wordt, of een verhaal waar je van op kijkt - het laat je niet
koud, neemt je mee. Het verhaal over het goede. En het goede is altijd
persoonlijk. Het is goed voor mij, voor jou, voor ieder die er van hoort.
Het goede is innemend, uitnodigend. Er bestaat meer dan het heden, meer
dan het hier en nu. Het Goede. Het valt buiten de maat van het gewone.
Het goede is buitengewoon. Denk ook aan: En God ziet hoe goed het is.
En dan! Zie ik stuur mijn engel voor je uit die voor jou de weg zal banen.
De tekst presenteert zich heel persoonlijk. Het gaat over mij en jou.
De woorden willen zich uitdrukkelijk richten op jou, voor jouw aangezicht
om voor jou een weg te banen. Een engel die een weg baant. Kennen we die?
Is daar over geschreven. Ik kan alleen maar denken aan de engel die in
de paasnacht door de dorpen en steden van Egypte trekt om de huizen van
de slavenkinderen die naar bevrijding hunkeren over te slaan in die nacht,
de nacht dat de eerstgeborenen van de Egyptenaren sterven. Voor jou een
weg. Alsof het werkelijk bestaat, verlossing, bevrijding, een droom voor
mijn aangezicht. Een droom voor mij. Gaat het verhaal dan ook mij aan?
Ben ik aangesproken? Mag ik mee. Schipper mag ik overvaren, bij de Jordaan,
bij Johannes met zijn staf en zijn schelp.
Johannes tekent aan de oever van de Jordaan met zijn staf in het zand.
Hij zegt omkeren. Wij vertalen altijd bekeren. Ik zie dan altijd een opgeheven
vingertje. We zijn dan stout geweest en moeten ons bekeren. Maar daar
gaat het niet over. Het gaat over omkeren, om van richting veranderen.
Daarom die engel voor je aangezicht, daarom die weg die gebaand wordt.
Want de richting staat met het evangelie onherroepelijk vast. Al die bijbelse
verhalen willen maar één kant op, namelijk uit de woestijn
door het land naar Jerusalem. Volgende week horen we dat weer opnieuw,
dan uit de mond van Johannes de evangelist. Jerusalem, de droom van de
ballingen. Stel je voor dat het waar is, stel dat Jerusalem weer onze
plaats is , dat we weer opnieuw bij God te gast mogen zijn in het land
van alle verhalen, in de schaduw van het heiligdom op de berg.
Voor ons aangezicht. Twee dingen. Allereerst de tekst, het verhaal. Het
verhaal zal ons voorgaan. Op de tweede plaats, de tafel. Wij komen samen
in de schaduw van de tafel van het avondmaal. In de kring van de leerlingen
horen wat over wat God met ons voorheeft, het goede, dat wij werkelijk
mogen leven, onze dagen op aarde.
Reiken we zo aanstonds elkaar de hand van de vrede en delen we wat ons
gegeven wordt.
Jan Engelen
27
november 2011 - Eerste zondag van de Advent - Sint Jan de Doper
Jesaja 63, 16b-17.19b; 64, 3b-8; Marcus 13, 33-37
Opeens is alles veranderd.
Plotseling zijn we begonnen 2011 af te schrijven. We richten ons op voor
het jaar dat komen gaat. Want er begint een nieuw jaar wanneer het Kerstfeest
afgesloten is. Kerstmis duurde vroeger als alle grote feesten een week.
Daarna, zo dacht men indertijd, begint het echt. En Kerstmis begint niet
dan na een behoorlijke voorbereiding. Vier weken duurt de advent, zelden
zo lang als dit jaar. Want Kerstmis valt op zondag. Dus de vierde adventsweek
duurt een week. Dat is niet gering. Extra oefentijd.
We beginnen dus opnieuw. Maar is dat niet een beetje merkwaardig.
Immers: alles gaat gewoon door. Hoe kun je dan gaan doen alsof
je opnieuw begint? Toch denk ik dat het antwoord op deze vraag behoorlijk
simpel is. Het is zinnig om opnieuw te beginnen omdat ons leven, ondanks
alle continuïteit, elke dag opnieuw weer een uitzondering is. Ons
leven begint elke dag weer opnieuw. Het steeds weer opnieuw beginnen is
een wezenlijk moment in ons alledaagse leven. Dat oefenen we echt in de
advent. Hij komt! Dat "oefenen" oefenen we om te beginnen al
met de lichtjes en het aanbellen op Sint Maarten. Hij komt oefenen we
ook met Sinterklaas. We moeten leren wat dat betekent, verwachten en delen
met elkaar. Al die feesten gedenken woorden die belangrijk voor ons zijn
- voor ons. Vieren, stil staan bij de tijd en de voorlopigheid van het
bestaan doen we gezamenlijk.
Hoe beginnen we dan
in de advent? We krijgen dit jaar als eerste Jesaja te horen. En moet
je horen hoe het begint. Want jij bent onze vader, want Abraham kent ons
niet en Israël weet niet van ons - Jij bent onze vader, onze bevrijder,
dat is voor altijd je naam. De tekst klinkt vanuit de ballingschap. Hoe
groot is Israëls verlatenheid wanneer zelfs Abraham niet meer gekend
wordt als "onze vader". Waarom liet je ons afdwalen van je wegen?
De tekst vraagt God zich weer te ontfermen over zijn volk. Doe het omwille
van onze vaderen. En de tekst is niet flauw. Geen verontschuldiging, maar
direct een geloofsbelijdenis. God, jij bent onze vader. Wij zijn de klei,
jij bent onze pottenbakker. Wij zijn allemaal het werk van je handen.
Kun je nog simpeler zeggen dat het leven een wonder is, afkomstig uit
Gods hand!
Toch: deze tedere woorden willen ons niet in slaap laten vallen.
Wachten, verwachten, is attent bij de tijd zijn. Wanneer is het zo ver?
De verwachting die zo groots ons leven inkleurt, wanneer is het zover?
Bij de tijd zijn, bij de tijd willen zijn - de waakzaamheid die van ons
gevraagd wordt is die van een mens aan wie een schat wordt toevertrouwd,
vertelt het evangelie. Als de Heer weggaat vertrouwt hij ons een deel
van zijn vermogen toe. Ons leven is ons toevertrouwd. Wat wacht ons dan?
Wat is het onberekenbare waar we op moeten rekenen?
Deze tijd van het jaar begint ermee, ons te wijzen op de kinderen. En
we gedenken: als je niet wordt als kinderen. De drukke en belangrijke
grotemensenwereld zal geleid worden naar het kind van Bethlehem. Het kind
als leraar. Wat kun je van kinderen leren?
Ik wil alleen die vraag stellen. Wat kun je van kinderen leren. Want als
je van kinderen kunt leren dan is dat een persoonlijke zaak. Dus wat je
van kinderen kunt leren is ook persoonlijk. Het kan een aandachtspunt
voor deze week zijn: wat zou ik van kinderen kunnen leren? Het zou me
niet verwonderen wanneer die vraag je brengt naar een nieuwe manier van
leven. Levinas, en groot filosoof heeft geschreven: jeugdigheid hoeft
niet een voorbijgande fase in je leven te zijn. Die jeugdigheid heet in
onze kerkelijke taal maagdelijkheid, onbevangenheid, openheid. Fris zijn.
Blijkbaar is het niet zodat het leven voor ons niets meer in petto heeft.
De advent geeft ons de tijd nog eens te kijken naar het begin en naar
waar het om begonnen is. God wil voor ons een nieuw begin zijn.
In de schaduw van de tafel van het laatste avondmaal ontwaren wij een
kind. God biedt zich in alle weerloosheid aan. Wij worden uitgenodigd.
Bij hem zijn wij welkom.
Moge dat zo zijn.
|