24 november
2024 - Christus Koning - Engelbewaarders - Badhoevedorp
Daniel 7,13-14; Johannes 18,33b-37
Wanneer je de tekst
van vandaag opzoekt in je Bijbel dan zie je dat de lezing van vandaag
volgt op de intens dramatische droom van de profeet Daniël. Het is
de zesde eeuw voor het begin van onze jaartelling. Daniël is een
van de belangrijke figuren, In wat wij ouderen als kind leerden over Bijbelse
geschiedenis sprak Daniel zeer tot de verbeelding. Want hij is die Daniël
die wi9j kenden uit "Daniel in de leeuwenkuil". Daniel is een
groot man aan het hof van Nebukadnezar (wij zeiden vroeger Nabucodonosor
- kent u de opera Nabucco?). Andere grote politieke figuren aan het hof
willen Daniel kwijt. Ze overtuigen de koning dat hij een speciale wet
moet uitvaardigen om de vrome Daniel op te ruimen. Gedurende 30 dagen
mag je alleen maar tot de koning bidden. Daniel is een vrome Joodse man.
Hij bidt drie keer per dag tot zijn God. Hij wordt dus betrapt. En hoewel
het de koning spijt, het is "een wet van Meden en Perzen". Daniël
moet de leeuwenkuil in. Maar
die leeuwen laten wonder boven wonder,
Daniël met rust. En Daniël wordt hersteld in zijn ambt. Welnu,
deze Daniel heeft een dreigende droom.
In zijn droom gaan beesten tegen elkaar te keer. Denk aan de beelden die
wij helaas uit het allerdaagse journaal kennen. Bij de beesten af. Maar
de droom van Daniël verandert plotseling. Hij ziet een "Oude
van Dagen" en massa's dienaren die zich inzetten en bekommeren om
Gods troon. En dan, als een hoogtepunt: op de wolken des hemels
iemand als een mens. Voor de Zeer Oude wordt hij met alle volmacht bekleed.
Alle stammen en Talen brengen Hem hulde. Zijn koningschap - uw koninkrijk
kome - Zijn koningschap zal blijvend zijn.
Met die droom voor ogen gaan we naar bijna het einde van het Evangelie
van Johannes. De lezing brengt ons van vandaag náar, zelfs ín
het paleis van Pilatus. Jezus staat voor Pilatus. Zo aanstonds zal de
vertegenwoordiger van het Romeinse rijk deze Jezus overleveren om op de
beestachtige wijze die Rome rijk was Jezus te laten kruisigen.
Voor het zover is zal Pontius Pilatus Jezus verhoren. "Ben jij de
koning van de Joden? (Johannes 18,34) Pilatus zal daar na een korte "dialoog"
ook op terug komen, al weet hij dan toch niet meer hoe hij het heeft:
"Jij bent dus tóch koning!" (37). Tijdens het verhoor
wordt duidelijk dat Pilatus geen idee kan hebben waar het over gaat. Dat
koningschap gaat niet over een idee dat hij ervan heeft. Het is een door
en door Joods idee. Het gaat over "de Gezalfde" (chrèstos,
de koning) op de bijbelse wijze. Dan gaat over zaken die zijn eigen volk
en hogepriesters aangedragen wanneer ze Jezus bij Pilatus afleveren. Pilatus
voert zijn proces over zaken waar hij geen idee van heeft. Hij schuift
in dit dramatische verhaal naar binnen en naar buiten om zelf buiten schot
te blijven. Hij vraagt Jezus: "Wat heb je gedaan?" Jezus geeft
antwoord. Zijn koningschap gaat niet over de verleden tijd. En Zijn koningschap
wordt niet geboren in het heden met al zijn geweld. Zijn koningschap dateert
uit wat geschieden zal. Zijn koningschap gaat over het getuigenis dat
de waarheid is. Die waarheid is: voor God is de mens zo heilig, dat God
hem/Hem bewaart. Zelfs in de palm van Zijn hand. En wij, ieder die in
waarheid bewaard wordt hoort dat we maar één ding te doen
hebben. Luister naar mijn stem. Zoals de schapen. Zij zijn met Hem vertrouwd,
zij herkennen hun herder herkennen aan Zijn stem - niet aan wat hij gezegd
heeft, maar aan wat hij nu zegt, zijn spreken nu - eeuwigdurend heden.
Als een laatste poging om Jezus te redden lijkt het wel, levert Pilatus
Jezus over aan de soldaten. Die geselen Hem, zetten Hem zijn doornenkroon
op en doen Hem een purperen lap om: "Gegroet, koning van de Joden",
en ze slaan Hem in zijn gezicht, maken Hem onherkenbaar.
Dan komt Pilatus weer op het toneel. "Zie, ik breng hem voor jullie
naar buiten. Ik vind geen schuld in Hem. Zie de mens!" En het verhaal
gaat verbijsterend meedogenloos verder. Pilatus laat Jezus naar buiten
voeren en Hij gaat op de rechterstoel zitten. Maar nu laat Johannes ook
achter het decor kijken.
Hij gaat op de rechterstoel zitten. Johannes schrijft niet: Pilatus gaat
op de rechterstoel zitten. Hij schrijft "Hij gaat op de rechterstoel
zitten" - alsof je tussen de regels door ook kunt lezen dat Jezus
volgens Johannes op de rechterstoel zit. Het slachtoffer is de rechter
- vandaag de koning. Zijn koningschap is waarheid. Bijbelse waarheid dat
zijn de daden waaruit genegenheid blijkt. Want Gods waarheid, zijn koninklijke
heerschappij, is dat Hij zich voor ons buigt, zelfs aan het kruis, wanneer
Hij Zijn hoo0fd buigt, de Geest geeft, ons in zijn genegenheid bijeen
brengt, één maakt.
Jan Engelen
Overweging
Willibrordzondag, 10 november 2024 Meerwende
Jesaja 52,7-10; Mattheüs 28,16-20
Myra, tegenwoordig Demre geheten, is een plaats in het midden van Zuid-Turkije.
Varend van Egypte naar Griekenland of later Rome, was dit een belangrijke
tussenstop voor de zeevarenden. En omdat wij, Nederlanders al vele eeuwen
lang een zeevarende natie zijn is de bisschop van Myra, in Nederland zeer
gevierd geworden. Want bisschop Nicolaas werd geroemd als helper van de
armen. Die roem brengt hem naar Amsterdam, De Nicolaaskerk. En die roem
verspreidt zich als een lopend vuurtje over heel Nederland en van hieruit
zelfs naar Amerika. Maar Sint Nicolaas is niet de Patroon van Nederland
geworden. Dat is bisschop Willibrord overkomen.
De monnik Willebrordus komt uit het midden van Engelland, tussen York
en Edenburgh naar Nederland. Hij wil hier het christelijke geloof preken.
Hij leeft van ongeveer 658 tot 739. Hij is gestorven in Echternach, Luxemburg.
Als je naar gegevens over hem gaat zoeken dan blijkt dat er nauwelijks
iets over hem bekend is. Eigenlijk alleen het feit dat hij hier gekomen
is. Hij heeft bij ons het boompje geplant dat uitgegroeid is tot al die
kerktorens die Nederland rijk is. En het moge dan zo zijn dat er minder
mensen ter kerke gaan, die torens, dat merkteken herkent iedereen.
Wat lezen we uit het Goede Boek wanneer wij Willibrord gedenken? De eerste
lezing komt uit Jesaja. Het verhaal begint daar vandaag beneden, in de
oude stad Jerusalem. Op die plek komen drie dalen bijeen. Waar je ook
naar kijkt, je moet je ogen opslaan.
Terwijl het licht zich aankondigt achter de Olijfberg en Oost-Jerusalem
ziet de profeet "op de bergen de voeten van de bode, de engel die
het goede nieuws brengt". Hij ziet de voeten van de eu-angelist.
de bode, de evangelist, de engel met het goede verhaal. Wat is dat goede
verhaal? Dat goede verhaal is "heil, helen, genezen."
De profeet boodschapt ons: "Je redt het, je overleeft." Ons
leven ís niet verloren of tevergeefs. Redding bestaat want dat
is God is redding vrijheid en bevrijding. En dat, "God is redding",
zal ook de naam zijn van het kind van Kerstmis ontvangen wanneer het op
de achtste dag wordt opgenomen in het verbond van Abraham, en dan ook
Zijn Naam ontvangt: de Heer bevrijdt, Jesjoea, Jezus.
Zo peinzen we vandaag aan de voeten van Jerusalem over de voeten van de
vreugdebode die het goede aankondigt, die Heil komt melden. Dat heil is:
tegen Sion zeggen: jouw God is koning. Niet de economie, niet de heersende
macht in staat of kerk, niet de grote mond of de lachers op zijn hand
- die zijn geen koning. Koning is onze God. Geen koning met een gouden
petje op zijn hoofd of met een grootse rijke mantel om zich heen, maar
een koning die zich bukt om óp te richten wie gebogen is, om slaven
te bevrijden en een naam te geven aan mensen die ontkend worden.
God is koning omdat Hij het niet kan laten zich te ontfermen over Zijn
mensen en hen mee te nemen in zijn dromen van vrede: Eer en alle achting
voor God in de hoge en vrede op aarde voor alle mensen die hem uiterst
dierbaar zijn. Een God die niet alsmaar anderen de les leest, maar een
God die in mensen gelooft. Uiteindelijk is dát de inhoud van de
verkondiging.
Het christelijk geloven, ik zeg liever "ons christelijk vertrouwen"
gaat niet over óns en onze eventuele hebbelijkheden. Nee, het gaat
over een eigenlijk ondenkbare God, een God die één en al
goedheid en ontferming is. Een God die van mensen houdt, zich voor hen
buigt.
De tweede lezing is
het slot van Mattheüs. Wij kennen die tekst dus we horen hem bijna
niet meer. Ga en maak alle volkeren tot mijn leerlingen
en leer
hen zich te houden aan alles wat ik jullie bied. Ook hier hoort dus geen
opgeheven vingertje bij, maar open armen. Bij Onze Vader in de hemel is
iedereen meer dan welkom. Willibrord heeft op onze deuren geklopt met
de bede, een beetje ruimte te maken voor dat goede verhaal over onze God.
Dat mosterdzaadje is puur groeikracht - ook al zal het bij ons nog wel
een tijd duren voordat we ons weer in vertrouwen, toevertrouwen aan dát
verhaal.
Jan Engelen
Allerheiligen-Allerzielen
- 3 november 2024 Engelbewaarders Badhoevedorp
Klaagliederen 3,17-26; Johannes 14,1-6
1 en 2 November zijn altijd getekende dagen geweest. Ik denk dat de meesten
van ons bij die dagen een gevoel hebben, een herinnering. Er werden verhalen
verteld en je dacht in de stilte van jezelf aan die lieve mensen die er
opeens niet meer waren. Ik herinner me mijn oma. Ik was 12, zij 62. Ze
was erg ziek, zou zeker nooit meer beter worden. 's Avond tegen zessen
kregen we bericht dat oma gestorven was. Ja. Ik wist het, ik nam het voor
kennisgeving aan leek het wel. Maar 's nacht in mijn bed overviel het
mij plotseling. Ik zou haar stem nooit meer horen, haar lieve stem. Ik
ben in haar schaduw opgegroeid maar nu, geen woord meer. Nooit meer een
woord. Zo definitief.
Met Allerzielen gingen in de kerk bidden voor de mensen die gestorven
waren. Zes keer het Onze Vader, zes keer het Wees gegroet, zes keer het
Eer aan de vader. Dan moest je even naar buiten en mocht je weer naar
binnen om nog een keer voor een ander zieltje in het vagevuur te bidden.
Het was de toties quoties-aflaat. Een heel geheimzinnig woord vond ik
als kind. Bijna een toverspreuk, maar het betekende alleen maar: zo dikwijls
als. Als kind kon je mensen in de hemel brengen. Alsof we engelen waren.
Fantastisch. Alleen, - hoe dat zit met dat vagevuur is niet meer zo duidelijk.
En het is een vreemd idee, in de wachtkamer van de hemel zitten wachten
tot jij ook mag. Maar voor mijn oma hoefden we eigenlijk niet te bidden.
Zij was eigenlijk een heilige, een engel. Ze keek je glimlachend aan en
dan wist je genoeg. Van haar heb ik ook geleerd dat het fijn is om te
leven.
Allerheiligen en Allerzielen zijn eigenlijk hetzelfde feest. Heel vlug
gezegd: vroeger was het zo dat wij als volk, als dorp of wijk, meer een
stukje 'wij' waren. Rond 1500 werd langzamerhand het 'ik' geboren. En
meteen had je de poppen aan het dansen. Want dat 'ik' (vonden al die ikken
die zichzelf de maat namen) was eigenlijk niet altijd even aardig. Wat
wij wel wisten werd opeens een persoonlijke aangelegenheid. Zo werd de
zonde geboren, het schuldgevoel ging welig tieren. Denk aan het Dies Irae,
dies illa. Hel en verdoemenis lagen op de loer wanneer je niet oppaste
en voor Gods rechterstoel verscheen. Want die dag zou komen. Die onheilspellende
fatale dag. Maar eerlijk gezegd: dat is natuurlijk onzin. Allerheiligen
en Allerzielen zijn eigenlijk één feest. Het feest viert
dat wij er God zij dank mogen zijn, mochten zijn en voor hem en voor elkaar
betekenis hebben.
En met Allerzielen herdenken we niet alleen ons verdriet maar ook de vreugde
dat we elkaar hebben mogen kennen, dat we leven met elkaar gedeeld hebben
en nog steeds ook delen. De mensen die wij missen zijn voor ons een levende
herinnering.
In de eerste lezing begint bijna traditioneel. Ik ben vergeten wat geluk
is, vergaan is mijn kracht, vervlogen mijn hoop op de Heer. Maar deze
woorden spreken ons ook aan. Het gevoel dat je in die woorden tegemoet
komt, kennen we wel. Wat ons pijn doet, ons verdriet, is zeer ter zake.
Die pijn hoort ook bij ons leven. Maar: dat zijn de laatste woorden niet.
Gods "barmhartigheden" zegt de tekst, houden niet op. Elke morgen
is zij nieuw. En dan persoonlijk tot God gericht: groot is Uw trouw. Goed
is het in stilte te wachten op de Heer die ons geneest. Zo wordt Allerzielen
ook het feest van Allerheiligen: bij Hem zijn wij thuis. In zijn genegenheid
neemt Hij ons op. Johannes heeft daar zijn eigen woorden voor. Luister
maar.
Jezus aan de tafel van het laatste avondmaal. Hoe kan hij afscheid nemen
van zijn leerlingen, van de mensen die Hem lief zijn? Volgens het verhaal
dat wij vandaag lezen kan Hij niets anders zeggen dan: In het huis van
mijn Vader is ruimte voor velen.
Het woord "velen" betekent in de taal van de Bijbel "democratisch
allen". Dat wil zeggen: niemand moet, maar iedereen mag, iedereen
is welkom. Eigenlijk is er ruimte voor iedereen. "Ook voor mij?"
"Ja ook voor jou als je wilt." Zo is Allerzielen in feite ook
Allerheiligen. Zo gedenken en vieren we nu de herfst invalt, het geheim
van de tijden: wij horen God zij dank bij elkaar. Iedereen is welkom.
(Zo is Allerheiligen/Allerzielen eigenlijk de oogst (najaar) van Kerstmis!)
Meerwende,
30e zdg dhj 2024
Jeremia, 31,7-9 ; Marcus10,46-52
De eerste lezing uit de profeet Jeremia begint als een inval, een overval,
een donderslag bij heldere hemel, volstrekt onverwacht. Want zo! En dan
moet je even rusten. Spanning opbouwen. Want zo! Stilte! Verwondering,
afwachting. Dan schalt de tekst van uitzinnige vreugde. God bevrijdt zijn
volk, bevrijdt wat van Israël is overgebleven. De profeet komt woorden
te kort. Daar komen ze, uit het noorden, als het ware van het einde van
de aarde. En wat komt daar. Wie komen? Blinden, lammen. En zwangere vrouwen.
Iedereen die door en door kwetsbaar is. Ze gaan over wegen waarop je niet
struikelt.
In tranen werden ze afgevoerd, vol troost komen ze terug. Denk aan die
vreselijke beelden die wi9j op de tv zien. Je kunt het bijna niet geloven!
Ephraïm, de jongere van de twee broers. Zeg maar: de meest kwetsbare.
Hij leek verloren, maar zal hij een volheid van volkeren worden (Genesis
48, 19). Groeien en bloeien.
Met die verwachting
gaat de tweede lezing naar Jericho. Daar begint de tocht omhoog, van Jericho
beneden naar Jerusalem boven.
Jezus vertrekt uit Jericho. Naast de leerlingen is er een grote menigte.
Alleen Bartimeus, een blinde die niemand ziet en ook niet gezien wordt,
zit eenzaam langs de weg, blind te wezen. Maar hij weet wel precies wat
hij roepen zal, roepen moet. Hij moet wet! "Jezus zoon van David".
Voor hem gaat daar het koningskind, "Zoon van David, ontferm je over
mij," wees betrokken op mij.
Bartimeus is de eerste die zegt wat wij in de kerken steeds zeggen wanneer
de dienst begint: ontferm U over ons. Maar de mensen om Jezus heen willen
daar niet van horen. Waar de anderen proberen hem te dempen zet hij een
grotere keel op. Heb medelijden! Ontferm je over mij! Laat zien wat het
betekent dat Jij Jezus bent. Want die naam betekent: "De Heer bevrijdt".
Waar de anderen hem afsnauwen, schreeuwt hij:"Laat Uw koninkrijk
komen, - zoon van David!"
"Wat wil je dat ik voor je doe", vraagt Jezus hem. "Rabboeni,
meester, mijn leraar, dat ik moge zien". En Jezus zegt dat zijn vertrouwen
hem geneest. En terstond - hij kan zien. Hij ziet Jezus op zijn weg naar
Jerusalem, en hij volgt hem op de weg. Zien betekent voor deze man die
blind was, dat hij volgeling van Jezus wordt. En hij volgt hem op zijn
weg. De weg van de ontferming. En het verhaal nodigt ons uit, mee te gaan
op die reis van Jezus, de zoon van David, de leraar. Opdat wij zo onze
weg mogen vinden, achter Hem aan. Uw Rijk kome. Uw wil geschiede, zoals
in de hemel, zo ook op aarde. En dat wij dat mogen zien, hopelijk, eindelijk
vrede.
Achtentwintigste
zondag door het jaar
Engelbewaarders Badhoevedorp
13 oktober 2024: Dienst van Woord en Communie.
Wijsheid 7, 7-11; Marcus 10, 17-30
Ik mag U voorlezen
uit het boek Wijsheid. (7,7-11)
Ik bid - en mij wordt inzicht geschonken.
Ik smeek en de geest van de wijsheid komt over mij.
Ik kies niet voor scepters en tronen, wijsheid stijgt daar bovenuit.
In vergelijking met wijsheid is rijkdom niets.
Zelfs de kostbaarste steen lijkt niet op haar.
Want alle goud is in vergelijking met haar gewoon stof
en zilver een soort modder.
Ik houd meer van haar dan van gezondheid en schoonheid,
en ik stel haar boven het licht
want de glans van de wijsheid verbleekt nooit.
In haar valt mijn bezit, alles wat goed voor mij is, mij ten deel.
En dank zij de wijsheid krijg ik alles wat mij rijk maakt.
Overweging
Het boek Wijsheid zet een wonderlijke zaak op het spel. Ik bid en inzicht
wordt me geschonken. Interessant. Niet: ik bid om inzicht, maar ik bid.
Door mijn bidden komt als vanzelf inzicht. In-zicht, in-zien. Als het
ware naar binnen kijken, diepte vermoeden, perspectief zien dat je eigenlijk
niet kunt vermoeden, waar je geen woorden voor hebt. Het boek Wijsheid
zegt: in vergelijking met wijsheid is alles niks. Al gaat de goudprijs
omhoog: goud is alleen maar stof en zilver is modder. Wijsheid, wat is
wijsheid? Hoe kun je jezelf intomen en de stilte een stem geven? Een spoortje
geduld, even luisteren, ook eens een keer tot tien tellen - wijsheid is
een zeldzaam goed aan het worden. Mensen talen daar nauwelijks naar, lijkt
het.
We bewaren te weinig stilte. Bidden, het verkennen van de ruimte die we
beleven, woorden wegen en durven, woorden die ons gegeven zijn. Zonder
wijsheid betekent gezondheid, schoonheid, en zelfs het licht eigenlijk
niks. Wat is wijsheid? Die vraag zet ons op weg.
In het evangelie van
Marcus is Jezus intussen op weg uit zijn Galilea hem van jongst af aan
vertrouwd, op weg naar Judea, naar alles wat op Zijn hoofd zal neerkomen
in Jerusalem. We zijn vandaag bijna in Jericho. Jezus is de Jordaan overgestoken
en iemand komt naar hem toe. Het verhaal dat U zojuist hoorde noemen het
verhaal van de Rijke Jongeling. Maar in de tekst gaat het over iemand
die naar hem toekomt met een eigenaardige vraag. Je mag je afvragen wat
deze man in Jezus ziet:
"Meester, wat moet ik doen om eeuwig te leven". Niet:"Wat
moet ik doen om in de hemel te komen?", zoals wij dat vroeger in
de katechismus leken te leren. Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor
hier en hiernamaals gelukkig te zijn. Nee, om hier en nu gelukkig te zijn,
hier en nu volop te leven, naar de maat die God ons toedeelt om te leven,
eeuwig te leven.
Wat ziet deze man in Jezus? Waarom stelt hij hém die vraag?
U kent het antwoord. Niet doden, niet je heil zoeken in ontrouw of inbreken
in de trouw waarin mensen leven, niet stelen, niet vals getuigen. Doe
niemand te kort en heb achting voor de mensen die je leven geven.
Hij, die mens, prachtig - hij zegt: "Dat alles doe ik van jongs af
aan." Een heel leven passeert de revue. Zoals je dat als kind ook
geleerd hebt. Let een beetje op andere mensen, doe niet zo afwijzend of
minachtend, treiter niet, geef om elkaar. En hoe je als kind als vanzelf
je best om er iets van te maken.
Ik heb het gevoel dat ik Jezus hier goed kan begrijpen. Hij kijkt hem
aan. Hij voelt in zijn kijken bewondering en liefde groeien. Dit komt
dicht bij hem: een mens naar Gods hart.
En dan krijgen we wat Jezus, in deze herkenning, er nog aan toe voegt.
"Eén ding ontbreekt je
" We horen het ideaal van
Franciscus: alles wat je hebt en bent zet je op het spel voor Gods armen
om Hem te volgen.
Ja!
Ik denk niet dat het er hier over gaat dat wij onze bankrekeningen moeten
gaan opheffen om alles op rekening van de hulpverlening te storten. Ik
denk dat deze woorden veel meer autobiografisch zijn voor Jezus. Hij geeft
zijn visitekaartje, laat ons in zijn kaarten kijken. Als je in het Evangelie
naar Jezus toegaat, naar wat voor mens ga je dan? Wie is Hij? Wie is Hij
die doet wat Hij niet laten kan? We krijgen nu zelfs te horen hoe moeilijk
het ook voor Hem is om de weg te gaan, want die weg voert Hem naar de
manier waarop God koning wil zijn. Jerusalem. Aan het kruis met Hem! Jezus
van Nazareth, koning van de Joden.
Ik bedoel: vrijheid, bevrijding, een vrij mens zijn - dat is niet een
klusje dat je er even bij doet, iets dat er nog wel bij kan. Het gaat
Jezus om Gods koningschap. Zijn reis naar Jerusalem is een reis naar waar
je leven wezenlijk op uit is, een reis die een leven lang duurt.
Vrijheid en bevrijding
- wijsheid. De leerlingen zijn er niet gerust op. "Wie kan dan nog
gered worden?" Als het zo definitief gezegd wordt als Jezus dit doet,
wie kan dan nog mee? Deze vraag nodigt Jezus uit zijn laatste troef op
tafel te leggen.
Dat ligt niet in onze macht, zegt Hij. Van de kant van de mensen uit gezien
is dat onmogelijk, maar van de kant van God uit gezien is alles mogelijk.
Dat alles heeft voor
mij iets geheimzinnigs. Dat bij God alles mogelijk is betekent niet dat
Hij een giga-producent is. Mogelijk maken is meer: laten zijn, de kans
geven. Als wij God de kans geven in ons leven in te breken - door ruimte
te maken in onszelf, door bidden bijvoorbeeld, door Hem te delen in Zijn
naam zoals wij in onze viering doen, - dan maakt hij het ons mogelijk
dat wij er zijn, voor Hem, als licht in zijn ogen, als hoop op vrede.
Delen wij met elkaar wat ons gegeven is en moge God met ons zijn.
Jan Engelen
--------------------------------------------------------------------------------------------------
Tweeëntwintigste
zondag B-jaar -
Engelbewaarders - Badhoevedorp - 010924
Deuteronomium 4, 1-2.6-8; Marcus 7, 1-8.14-15.21-23
U weet, we lezen in de liturgie altijd fragmentjes, snippertjes uit de
tekst geknipt. En soms komt dat niet zo gelukkig uit. De samenstellers
van de lezingen voor vandaag waren misschioen van mening dat de eerste
lezing een beetje plompverloren zou beginnen met zoals het in de Bijbel
staat: "Luister Israël
" Je kunt toch niet zomaar
met de deur in huis vallen. De samenstellers van de lezingen door het
jaar waren wellicht van mening dat de tekst wel een beetje abrupt begint.
Daarom hebben ze er braaf voorgezet: "Mozes sprak tot het volk en
zei
" Maar het is wel typisch, iets veranderen aan een tekst
die er precies over gaat dat je niets aan de tekst mag veranderen, dat
je er niets aan mag toevoegen en er niets van mag afdoen.
Ook de woordkeuze van onze vertalers is, als ik dat zo zeggen mag, niet
altijd gelukkig. "Luister dan, Israël", vertalen ze. "Luisteren".
Ik hoor dan: Nou moet je eens goed luisteren. Luister nou toch eens een
keer
ik weet niet of u dat ook hoort als een woord dat nogal van
boven af klinkt, nogal bevoogdend. Je hebt te luisteren. In het hebreeuws
is die suggestie in ieder geval volstrekt afwezig: En nu, Hoor Israël
We-athah,
sjema Jisraeel. In de bijbelse traditie zijn dit absoluut heilige,
apart gezette woorden. Want daar zijn we bij de kern van de zaak. Voortdurend
wordt de gelovige voorgehouden dat hij moet horen. Je moet op je
qui vive, bij de tijd zijn. Denk ook aan 'erbijhoren'. Horen naar
wat God ons (ge)biedt.
De verhoudingen tussen de mens en God en tussen de mensen onderling, dat
vraagt zorgvuldigheid. Nu het volk het veelbelovende land in bezit gaat
nemen is dat hetgeen er toe doet.
Het leven van een mens is bijbels gesproken geen natuurproduct. Het is
gediend bij wikken en wegen wat ons in wezen gegeven is, bij horen. En
alleen bij het klinken van de woorden blijkt ons leven een oponthoud in
de vergankelijkheid, een wonder om bij op te zien.
Marcus
hebben we vandaag opgeslagen in het 7e hoofdstuk. Na de dood van Sint
Jan de Doper in het 6e hoofdstuk lijken bij Marcus de kaarten geschut.
In snelle scheden zal de afstand tussen Jezus en de leiders van het volk
zich uittekenen. Waarom? Vandaag komen de Farizeeën en sommigen van
de geleerde schrijvers met de problemen die zij hebben. Het gaat over
de reinheid. Die leerlingen van Jezus doen niet wat men volgens hen dient
te doen. Ze eten met onreine handen. Dat zien ze en dat (b)lijkt hun pijn
te doen. Waarom eten zijn leerlingen met onreine handen?
En inderdaad, waarom doen die leerlingen dit dan niet? De tegenstemmen
in het evangelie maken daar een punt van. Maar dat verwijt grijpt Jezus
precies aan voor wat er volgens hem aan de hand is, aan de hand dient
te zijn, gaande is.
Hij, wie is Hij, de tekst zelf noemt zijn naam niet, Hij roept de mensen
wederom bij zich. Dat wederom vind ik belangrijk. Opnieuw laat hij ons
naar Hem toe komen. Niets wat van buiten komt kan een mens verontreinigen,
zegt hij. Maar wat uit een mens komt - dat is een andere zaak. Wat uit
een mens komt, dat verontreinigt een mens.
Uit de lezing is dan weer een stukje weggelaten. Ze gaan naar huis en
de leerlingen komen Jezus nadere uitleg vragen. In die uitleg klinkt dan
al die narigheid waar de krant vol van is, geweld, moord, ontrouw, hebzucht.
Maar Jezus heeft het over een andere pijn, over wat je ziet gebeuren,
over waar mensen toe in staat zijn, wat uit een mens komt. Dat verontreinigt
een mens. En daar wil ik vandaag nog iets bij zeggen.
Maar let op: afgezien van alles wat wij hier kunnen denken: Rein of onrein
gaat over de gemeenschap, over willen horen bij de gemeenschap, meedoen,
over deel uitmaken van het geheel. En Jezus zegt vandaag: je wordt niet
buiten de gemeenschap geplaatst door wat op je af komt. Je plaatst jezelf
buiten de gemeenschap door mooi te praten en intussen met alles en iedereen
de kachel aan te maken. Je plaatst jezelf buiten de gemeenschap wanneer
je de gemeenschap en de relaties in die gemeenschap minacht of kapot maakt.
Je bent een bouwer of een breker. Voor afbrekers heeft hij geen goed woord,
zeker niet wanneer die zich voordoen als de leiders in de gemeenschap.
Jezus is er alles aan gelegen dat we het vertrouwen vinden om in alle
bescheidenheid, op onze plek, een bouwer te zijn, iemand op wie je aan
kunt. Het is als met het horen aan het begin van de eerste lezing. Het
gaat er om bij de tijd te zijn. Daartoe nodigt hij ons aan de tafel -
om zijn geheimen met ons te delen, met ons, deze gemeenschap vandaag hier.
Moge dat zo zijn.
Jan
Engelen
|