24 november 2024 - Christus Koning - Engelbewaarders - Badhoevedorp
Daniel 7,13-14; Johannes 18,33b-37

Wanneer je de tekst van vandaag opzoekt in je Bijbel dan zie je dat de lezing van vandaag volgt op de intens dramatische droom van de profeet Daniël. Het is de zesde eeuw voor het begin van onze jaartelling. Daniël is een van de belangrijke figuren, In wat wij ouderen als kind leerden over Bijbelse geschiedenis sprak Daniel zeer tot de verbeelding. Want hij is die Daniël die wi9j kenden uit "Daniel in de leeuwenkuil". Daniel is een groot man aan het hof van Nebukadnezar (wij zeiden vroeger Nabucodonosor - kent u de opera Nabucco?). Andere grote politieke figuren aan het hof willen Daniel kwijt. Ze overtuigen de koning dat hij een speciale wet moet uitvaardigen om de vrome Daniel op te ruimen. Gedurende 30 dagen mag je alleen maar tot de koning bidden. Daniel is een vrome Joodse man. Hij bidt drie keer per dag tot zijn God. Hij wordt dus betrapt. En hoewel het de koning spijt, het is "een wet van Meden en Perzen". Daniël moet de leeuwenkuil in. Maar … die leeuwen laten wonder boven wonder, Daniël met rust. En Daniël wordt hersteld in zijn ambt. Welnu, deze Daniel heeft een dreigende droom.
In zijn droom gaan beesten tegen elkaar te keer. Denk aan de beelden die wij helaas uit het allerdaagse journaal kennen. Bij de beesten af. Maar de droom van Daniël verandert plotseling. Hij ziet een "Oude van Dagen" en massa's dienaren die zich inzetten en bekommeren om Gods troon. En dan, als een hoogtepunt: op de wolken des hemels … iemand als een mens. Voor de Zeer Oude wordt hij met alle volmacht bekleed. Alle stammen en Talen brengen Hem hulde. Zijn koningschap - uw koninkrijk kome - Zijn koningschap zal blijvend zijn.
Met die droom voor ogen gaan we naar bijna het einde van het Evangelie van Johannes. De lezing brengt ons van vandaag náar, zelfs ín het paleis van Pilatus. Jezus staat voor Pilatus. Zo aanstonds zal de vertegenwoordiger van het Romeinse rijk deze Jezus overleveren om op de beestachtige wijze die Rome rijk was Jezus te laten kruisigen.
Voor het zover is zal Pontius Pilatus Jezus verhoren. "Ben jij de koning van de Joden? (Johannes 18,34) Pilatus zal daar na een korte "dialoog" ook op terug komen, al weet hij dan toch niet meer hoe hij het heeft: "Jij bent dus tóch koning!" (37). Tijdens het verhoor wordt duidelijk dat Pilatus geen idee kan hebben waar het over gaat. Dat koningschap gaat niet over een idee dat hij ervan heeft. Het is een door en door Joods idee. Het gaat over "de Gezalfde" (chrèstos, de koning) op de bijbelse wijze. Dan gaat over zaken die zijn eigen volk en hogepriesters aangedragen wanneer ze Jezus bij Pilatus afleveren. Pilatus voert zijn proces over zaken waar hij geen idee van heeft. Hij schuift in dit dramatische verhaal naar binnen en naar buiten om zelf buiten schot te blijven. Hij vraagt Jezus: "Wat heb je gedaan?" Jezus geeft antwoord. Zijn koningschap gaat niet over de verleden tijd. En Zijn koningschap wordt niet geboren in het heden met al zijn geweld. Zijn koningschap dateert uit wat geschieden zal. Zijn koningschap gaat over het getuigenis dat de waarheid is. Die waarheid is: voor God is de mens zo heilig, dat God hem/Hem bewaart. Zelfs in de palm van Zijn hand. En wij, ieder die in waarheid bewaard wordt hoort dat we maar één ding te doen hebben. Luister naar mijn stem. Zoals de schapen. Zij zijn met Hem vertrouwd, zij herkennen hun herder herkennen aan Zijn stem - niet aan wat hij gezegd heeft, maar aan wat hij nu zegt, zijn spreken nu - eeuwigdurend heden.
Als een laatste poging om Jezus te redden lijkt het wel, levert Pilatus Jezus over aan de soldaten. Die geselen Hem, zetten Hem zijn doornenkroon op en doen Hem een purperen lap om: "Gegroet, koning van de Joden", en ze slaan Hem in zijn gezicht, maken Hem onherkenbaar.
Dan komt Pilatus weer op het toneel. "Zie, ik breng hem voor jullie naar buiten. Ik vind geen schuld in Hem. Zie de mens!" En het verhaal gaat verbijsterend meedogenloos verder. Pilatus laat Jezus naar buiten voeren en Hij gaat op de rechterstoel zitten. Maar nu laat Johannes ook achter het decor kijken.
Hij gaat op de rechterstoel zitten. Johannes schrijft niet: Pilatus gaat op de rechterstoel zitten. Hij schrijft "Hij gaat op de rechterstoel zitten" - alsof je tussen de regels door ook kunt lezen dat Jezus volgens Johannes op de rechterstoel zit. Het slachtoffer is de rechter - vandaag de koning. Zijn koningschap is waarheid. Bijbelse waarheid dat zijn de daden waaruit genegenheid blijkt. Want Gods waarheid, zijn koninklijke heerschappij, is dat Hij zich voor ons buigt, zelfs aan het kruis, wanneer Hij Zijn hoo0fd buigt, de Geest geeft, ons in zijn genegenheid bijeen brengt, één maakt.
Jan Engelen

 

Overweging Willibrordzondag, 10 november 2024 Meerwende
Jesaja 52,7-10; Mattheüs 28,16-20
Myra, tegenwoordig Demre geheten, is een plaats in het midden van Zuid-Turkije. Varend van Egypte naar Griekenland of later Rome, was dit een belangrijke tussenstop voor de zeevarenden. En omdat wij, Nederlanders al vele eeuwen lang een zeevarende natie zijn is de bisschop van Myra, in Nederland zeer gevierd geworden. Want bisschop Nicolaas werd geroemd als helper van de armen. Die roem brengt hem naar Amsterdam, De Nicolaaskerk. En die roem verspreidt zich als een lopend vuurtje over heel Nederland en van hieruit zelfs naar Amerika. Maar Sint Nicolaas is niet de Patroon van Nederland geworden. Dat is bisschop Willibrord overkomen.
De monnik Willebrordus komt uit het midden van Engelland, tussen York en Edenburgh naar Nederland. Hij wil hier het christelijke geloof preken. Hij leeft van ongeveer 658 tot 739. Hij is gestorven in Echternach, Luxemburg. Als je naar gegevens over hem gaat zoeken dan blijkt dat er nauwelijks iets over hem bekend is. Eigenlijk alleen het feit dat hij hier gekomen is. Hij heeft bij ons het boompje geplant dat uitgegroeid is tot al die kerktorens die Nederland rijk is. En het moge dan zo zijn dat er minder mensen ter kerke gaan, die torens, dat merkteken herkent iedereen.


Wat lezen we uit het Goede Boek wanneer wij Willibrord gedenken? De eerste lezing komt uit Jesaja. Het verhaal begint daar vandaag beneden, in de oude stad Jerusalem. Op die plek komen drie dalen bijeen. Waar je ook naar kijkt, je moet je ogen opslaan.
Terwijl het licht zich aankondigt achter de Olijfberg en Oost-Jerusalem ziet de profeet "op de bergen de voeten van de bode, de engel die het goede nieuws brengt". Hij ziet de voeten van de eu-angelist. de bode, de evangelist, de engel met het goede verhaal. Wat is dat goede verhaal? Dat goede verhaal is "heil, helen, genezen."
De profeet boodschapt ons: "Je redt het, je overleeft." Ons leven ís niet verloren of tevergeefs. Redding bestaat want dat is God is redding vrijheid en bevrijding. En dat, "God is redding", zal ook de naam zijn van het kind van Kerstmis ontvangen wanneer het op de achtste dag wordt opgenomen in het verbond van Abraham, en dan ook Zijn Naam ontvangt: de Heer bevrijdt, Jesjoea, Jezus.

Zo peinzen we vandaag aan de voeten van Jerusalem over de voeten van de vreugdebode die het goede aankondigt, die Heil komt melden. Dat heil is: tegen Sion zeggen: jouw God is koning. Niet de economie, niet de heersende macht in staat of kerk, niet de grote mond of de lachers op zijn hand - die zijn geen koning. Koning is onze God. Geen koning met een gouden petje op zijn hoofd of met een grootse rijke mantel om zich heen, maar een koning die zich bukt om óp te richten wie gebogen is, om slaven te bevrijden en een naam te geven aan mensen die ontkend worden.
God is koning omdat Hij het niet kan laten zich te ontfermen over Zijn mensen en hen mee te nemen in zijn dromen van vrede: Eer en alle achting voor God in de hoge en vrede op aarde voor alle mensen die hem uiterst dierbaar zijn. Een God die niet alsmaar anderen de les leest, maar een God die in mensen gelooft. Uiteindelijk is dát de inhoud van de verkondiging.

Het christelijk geloven, ik zeg liever "ons christelijk vertrouwen" gaat niet over óns en onze eventuele hebbelijkheden. Nee, het gaat over een eigenlijk ondenkbare God, een God die één en al goedheid en ontferming is. Een God die van mensen houdt, zich voor hen buigt.

De tweede lezing is het slot van Mattheüs. Wij kennen die tekst dus we horen hem bijna niet meer. Ga en maak alle volkeren tot mijn leerlingen … en leer hen zich te houden aan alles wat ik jullie bied. Ook hier hoort dus geen opgeheven vingertje bij, maar open armen. Bij Onze Vader in de hemel is iedereen meer dan welkom. Willibrord heeft op onze deuren geklopt met de bede, een beetje ruimte te maken voor dat goede verhaal over onze God. Dat mosterdzaadje is puur groeikracht - ook al zal het bij ons nog wel een tijd duren voordat we ons weer in vertrouwen, toevertrouwen aan dát verhaal.
Jan Engelen

 

 

Allerheiligen-Allerzielen - 3 november 2024 Engelbewaarders Badhoevedorp
Klaagliederen 3,17-26; Johannes 14,1-6


1 en 2 November zijn altijd getekende dagen geweest. Ik denk dat de meesten van ons bij die dagen een gevoel hebben, een herinnering. Er werden verhalen verteld en je dacht in de stilte van jezelf aan die lieve mensen die er opeens niet meer waren. Ik herinner me mijn oma. Ik was 12, zij 62. Ze was erg ziek, zou zeker nooit meer beter worden. 's Avond tegen zessen kregen we bericht dat oma gestorven was. Ja. Ik wist het, ik nam het voor kennisgeving aan leek het wel. Maar 's nacht in mijn bed overviel het mij plotseling. Ik zou haar stem nooit meer horen, haar lieve stem. Ik ben in haar schaduw opgegroeid maar nu, geen woord meer. Nooit meer een woord. Zo definitief.
Met Allerzielen gingen in de kerk bidden voor de mensen die gestorven waren. Zes keer het Onze Vader, zes keer het Wees gegroet, zes keer het Eer aan de vader. Dan moest je even naar buiten en mocht je weer naar binnen om nog een keer voor een ander zieltje in het vagevuur te bidden. Het was de toties quoties-aflaat. Een heel geheimzinnig woord vond ik als kind. Bijna een toverspreuk, maar het betekende alleen maar: zo dikwijls als. Als kind kon je mensen in de hemel brengen. Alsof we engelen waren. Fantastisch. Alleen, - hoe dat zit met dat vagevuur is niet meer zo duidelijk. En het is een vreemd idee, in de wachtkamer van de hemel zitten wachten tot jij ook mag. Maar voor mijn oma hoefden we eigenlijk niet te bidden. Zij was eigenlijk een heilige, een engel. Ze keek je glimlachend aan en dan wist je genoeg. Van haar heb ik ook geleerd dat het fijn is om te leven.
Allerheiligen en Allerzielen zijn eigenlijk hetzelfde feest. Heel vlug gezegd: vroeger was het zo dat wij als volk, als dorp of wijk, meer een stukje 'wij' waren. Rond 1500 werd langzamerhand het 'ik' geboren. En meteen had je de poppen aan het dansen. Want dat 'ik' (vonden al die ikken die zichzelf de maat namen) was eigenlijk niet altijd even aardig. Wat wij wel wisten werd opeens een persoonlijke aangelegenheid. Zo werd de zonde geboren, het schuldgevoel ging welig tieren. Denk aan het Dies Irae, dies illa. Hel en verdoemenis lagen op de loer wanneer je niet oppaste en voor Gods rechterstoel verscheen. Want die dag zou komen. Die onheilspellende fatale dag. Maar eerlijk gezegd: dat is natuurlijk onzin. Allerheiligen en Allerzielen zijn eigenlijk één feest. Het feest viert dat wij er God zij dank mogen zijn, mochten zijn en voor hem en voor elkaar betekenis hebben.
En met Allerzielen herdenken we niet alleen ons verdriet maar ook de vreugde dat we elkaar hebben mogen kennen, dat we leven met elkaar gedeeld hebben en nog steeds ook delen. De mensen die wij missen zijn voor ons een levende herinnering.
In de eerste lezing begint bijna traditioneel. Ik ben vergeten wat geluk is, vergaan is mijn kracht, vervlogen mijn hoop op de Heer. Maar deze woorden spreken ons ook aan. Het gevoel dat je in die woorden tegemoet komt, kennen we wel. Wat ons pijn doet, ons verdriet, is zeer ter zake. Die pijn hoort ook bij ons leven. Maar: dat zijn de laatste woorden niet. Gods "barmhartigheden" zegt de tekst, houden niet op. Elke morgen is zij nieuw. En dan persoonlijk tot God gericht: groot is Uw trouw. Goed is het in stilte te wachten op de Heer die ons geneest. Zo wordt Allerzielen ook het feest van Allerheiligen: bij Hem zijn wij thuis. In zijn genegenheid neemt Hij ons op. Johannes heeft daar zijn eigen woorden voor. Luister maar.
Jezus aan de tafel van het laatste avondmaal. Hoe kan hij afscheid nemen van zijn leerlingen, van de mensen die Hem lief zijn? Volgens het verhaal dat wij vandaag lezen kan Hij niets anders zeggen dan: In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen.
Het woord "velen" betekent in de taal van de Bijbel "democratisch allen". Dat wil zeggen: niemand moet, maar iedereen mag, iedereen is welkom. Eigenlijk is er ruimte voor iedereen. "Ook voor mij?" "Ja ook voor jou als je wilt." Zo is Allerzielen in feite ook Allerheiligen. Zo gedenken en vieren we nu de herfst invalt, het geheim van de tijden: wij horen God zij dank bij elkaar. Iedereen is welkom. (Zo is Allerheiligen/Allerzielen eigenlijk de oogst (najaar) van Kerstmis!)

 

 

Meerwende, 30e zdg dhj 2024
Jeremia, 31,7-9 ; Marcus10,46-52


De eerste lezing uit de profeet Jeremia begint als een inval, een overval, een donderslag bij heldere hemel, volstrekt onverwacht. Want zo! En dan moet je even rusten. Spanning opbouwen. Want zo! Stilte! Verwondering, afwachting. Dan schalt de tekst van uitzinnige vreugde. God bevrijdt zijn volk, bevrijdt wat van Israël is overgebleven. De profeet komt woorden te kort. Daar komen ze, uit het noorden, als het ware van het einde van de aarde. En wat komt daar. Wie komen? Blinden, lammen. En zwangere vrouwen. Iedereen die door en door kwetsbaar is. Ze gaan over wegen waarop je niet struikelt.
In tranen werden ze afgevoerd, vol troost komen ze terug. Denk aan die vreselijke beelden die wi9j op de tv zien. Je kunt het bijna niet geloven!
Ephraïm, de jongere van de twee broers. Zeg maar: de meest kwetsbare. Hij leek verloren, maar zal hij een volheid van volkeren worden (Genesis 48, 19). Groeien en bloeien.

Met die verwachting gaat de tweede lezing naar Jericho. Daar begint de tocht omhoog, van Jericho beneden naar Jerusalem boven.
Jezus vertrekt uit Jericho. Naast de leerlingen is er een grote menigte. Alleen Bartimeus, een blinde die niemand ziet en ook niet gezien wordt, zit eenzaam langs de weg, blind te wezen. Maar hij weet wel precies wat hij roepen zal, roepen moet. Hij moet wet! "Jezus zoon van David". Voor hem gaat daar het koningskind, "Zoon van David, ontferm je over mij," wees betrokken op mij.
Bartimeus is de eerste die zegt wat wij in de kerken steeds zeggen wanneer de dienst begint: ontferm U over ons. Maar de mensen om Jezus heen willen daar niet van horen. Waar de anderen proberen hem te dempen zet hij een grotere keel op. Heb medelijden! Ontferm je over mij! Laat zien wat het betekent dat Jij Jezus bent. Want die naam betekent: "De Heer bevrijdt". Waar de anderen hem afsnauwen, schreeuwt hij:"Laat Uw koninkrijk komen, - zoon van David!"

"Wat wil je dat ik voor je doe", vraagt Jezus hem. "Rabboeni, meester, mijn leraar, dat ik moge zien". En Jezus zegt dat zijn vertrouwen hem geneest. En terstond - hij kan zien. Hij ziet Jezus op zijn weg naar Jerusalem, en hij volgt hem op de weg. Zien betekent voor deze man die blind was, dat hij volgeling van Jezus wordt. En hij volgt hem op zijn weg. De weg van de ontferming. En het verhaal nodigt ons uit, mee te gaan op die reis van Jezus, de zoon van David, de leraar. Opdat wij zo onze weg mogen vinden, achter Hem aan. Uw Rijk kome. Uw wil geschiede, zoals in de hemel, zo ook op aarde. En dat wij dat mogen zien, hopelijk, eindelijk vrede.

 

 

Achtentwintigste zondag door het jaar
Engelbewaarders Badhoevedorp

13 oktober 2024: Dienst van Woord en Communie.
Wijsheid 7, 7-11; Marcus 10, 17-30

Ik mag U voorlezen uit het boek Wijsheid. (7,7-11)
Ik bid - en mij wordt inzicht geschonken.
Ik smeek en de geest van de wijsheid komt over mij.
Ik kies niet voor scepters en tronen, wijsheid stijgt daar bovenuit.
In vergelijking met wijsheid is rijkdom niets.
Zelfs de kostbaarste steen lijkt niet op haar.
Want alle goud is in vergelijking met haar gewoon stof
en zilver een soort modder.
Ik houd meer van haar dan van gezondheid en schoonheid,
en ik stel haar boven het licht
want de glans van de wijsheid verbleekt nooit.
In haar valt mijn bezit, alles wat goed voor mij is, mij ten deel.
En dank zij de wijsheid krijg ik alles wat mij rijk maakt.


Overweging
Het boek Wijsheid zet een wonderlijke zaak op het spel. Ik bid en inzicht wordt me geschonken. Interessant. Niet: ik bid om inzicht, maar ik bid. Door mijn bidden komt als vanzelf inzicht. In-zicht, in-zien. Als het ware naar binnen kijken, diepte vermoeden, perspectief zien dat je eigenlijk niet kunt vermoeden, waar je geen woorden voor hebt. Het boek Wijsheid zegt: in vergelijking met wijsheid is alles niks. Al gaat de goudprijs omhoog: goud is alleen maar stof en zilver is modder. Wijsheid, wat is wijsheid? Hoe kun je jezelf intomen en de stilte een stem geven? Een spoortje geduld, even luisteren, ook eens een keer tot tien tellen - wijsheid is een zeldzaam goed aan het worden. Mensen talen daar nauwelijks naar, lijkt het.
We bewaren te weinig stilte. Bidden, het verkennen van de ruimte die we beleven, woorden wegen en durven, woorden die ons gegeven zijn. Zonder wijsheid betekent gezondheid, schoonheid, en zelfs het licht eigenlijk niks. Wat is wijsheid? Die vraag zet ons op weg.

In het evangelie van Marcus is Jezus intussen op weg uit zijn Galilea hem van jongst af aan vertrouwd, op weg naar Judea, naar alles wat op Zijn hoofd zal neerkomen in Jerusalem. We zijn vandaag bijna in Jericho. Jezus is de Jordaan overgestoken en iemand komt naar hem toe. Het verhaal dat U zojuist hoorde noemen het verhaal van de Rijke Jongeling. Maar in de tekst gaat het over iemand die naar hem toekomt met een eigenaardige vraag. Je mag je afvragen wat deze man in Jezus ziet:
"Meester, wat moet ik doen om eeuwig te leven". Niet:"Wat moet ik doen om in de hemel te komen?", zoals wij dat vroeger in de katechismus leken te leren. Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn. Nee, om hier en nu gelukkig te zijn, hier en nu volop te leven, naar de maat die God ons toedeelt om te leven, eeuwig te leven.
Wat ziet deze man in Jezus? Waarom stelt hij hém die vraag?
U kent het antwoord. Niet doden, niet je heil zoeken in ontrouw of inbreken in de trouw waarin mensen leven, niet stelen, niet vals getuigen. Doe niemand te kort en heb achting voor de mensen die je leven geven.
Hij, die mens, prachtig - hij zegt: "Dat alles doe ik van jongs af aan." Een heel leven passeert de revue. Zoals je dat als kind ook geleerd hebt. Let een beetje op andere mensen, doe niet zo afwijzend of minachtend, treiter niet, geef om elkaar. En hoe je als kind als vanzelf je best om er iets van te maken.
Ik heb het gevoel dat ik Jezus hier goed kan begrijpen. Hij kijkt hem aan. Hij voelt in zijn kijken bewondering en liefde groeien. Dit komt dicht bij hem: een mens naar Gods hart.
En dan krijgen we wat Jezus, in deze herkenning, er nog aan toe voegt. "Eén ding ontbreekt je …" We horen het ideaal van Franciscus: alles wat je hebt en bent zet je op het spel voor Gods armen om Hem te volgen.
Ja!
Ik denk niet dat het er hier over gaat dat wij onze bankrekeningen moeten gaan opheffen om alles op rekening van de hulpverlening te storten. Ik denk dat deze woorden veel meer autobiografisch zijn voor Jezus. Hij geeft zijn visitekaartje, laat ons in zijn kaarten kijken. Als je in het Evangelie naar Jezus toegaat, naar wat voor mens ga je dan? Wie is Hij? Wie is Hij die doet wat Hij niet laten kan? We krijgen nu zelfs te horen hoe moeilijk het ook voor Hem is om de weg te gaan, want die weg voert Hem naar de manier waarop God koning wil zijn. Jerusalem. Aan het kruis met Hem! Jezus van Nazareth, koning van de Joden.
Ik bedoel: vrijheid, bevrijding, een vrij mens zijn - dat is niet een klusje dat je er even bij doet, iets dat er nog wel bij kan. Het gaat Jezus om Gods koningschap. Zijn reis naar Jerusalem is een reis naar waar je leven wezenlijk op uit is, een reis die een leven lang duurt.

Vrijheid en bevrijding - wijsheid. De leerlingen zijn er niet gerust op. "Wie kan dan nog gered worden?" Als het zo definitief gezegd wordt als Jezus dit doet, wie kan dan nog mee? Deze vraag nodigt Jezus uit zijn laatste troef op tafel te leggen.
Dat ligt niet in onze macht, zegt Hij. Van de kant van de mensen uit gezien is dat onmogelijk, maar van de kant van God uit gezien is alles mogelijk.

Dat alles heeft voor mij iets geheimzinnigs. Dat bij God alles mogelijk is betekent niet dat Hij een giga-producent is. Mogelijk maken is meer: laten zijn, de kans geven. Als wij God de kans geven in ons leven in te breken - door ruimte te maken in onszelf, door bidden bijvoorbeeld, door Hem te delen in Zijn naam zoals wij in onze viering doen, - dan maakt hij het ons mogelijk dat wij er zijn, voor Hem, als licht in zijn ogen, als hoop op vrede.
Delen wij met elkaar wat ons gegeven is en moge God met ons zijn.

Jan Engelen

--------------------------------------------------------------------------------------------------

Tweeëntwintigste zondag B-jaar -
Engelbewaarders - Badhoevedorp - 010924

Deuteronomium 4, 1-2.6-8; Marcus 7, 1-8.14-15.21-23


U weet, we lezen in de liturgie altijd fragmentjes, snippertjes uit de tekst geknipt. En soms komt dat niet zo gelukkig uit. De samenstellers van de lezingen voor vandaag waren misschioen van mening dat de eerste lezing een beetje plompverloren zou beginnen met zoals het in de Bijbel staat: "Luister Israël …" Je kunt toch niet zomaar met de deur in huis vallen. De samenstellers van de lezingen door het jaar waren wellicht van mening dat de tekst wel een beetje abrupt begint. Daarom hebben ze er braaf voorgezet: "Mozes sprak tot het volk en zei…" Maar het is wel typisch, iets veranderen aan een tekst die er precies over gaat dat je niets aan de tekst mag veranderen, dat je er niets aan mag toevoegen en er niets van mag afdoen.
Ook de woordkeuze van onze vertalers is, als ik dat zo zeggen mag, niet altijd gelukkig. "Luister dan, Israël", vertalen ze. "Luisteren". Ik hoor dan: Nou moet je eens goed luisteren. Luister nou toch eens een keer … ik weet niet of u dat ook hoort als een woord dat nogal van boven af klinkt, nogal bevoogdend. Je hebt te luisteren. In het hebreeuws is die suggestie in ieder geval volstrekt afwezig: En nu, Hoor Israël …

We-athah, sjema Jisraeel. In de bijbelse traditie zijn dit absoluut heilige, apart gezette woorden. Want daar zijn we bij de kern van de zaak. Voortdurend wordt de gelovige voorgehouden dat hij moet horen. Je moet op je qui vive, bij de tijd zijn. Denk ook aan 'erbijhoren'. Horen naar wat God ons (ge)biedt.
De verhoudingen tussen de mens en God en tussen de mensen onderling, dat vraagt zorgvuldigheid. Nu het volk het veelbelovende land in bezit gaat nemen is dat hetgeen er toe doet.
Het leven van een mens is bijbels gesproken geen natuurproduct. Het is gediend bij wikken en wegen wat ons in wezen gegeven is, bij horen. En alleen bij het klinken van de woorden blijkt ons leven een oponthoud in de vergankelijkheid, een wonder om bij op te zien.

Marcus hebben we vandaag opgeslagen in het 7e hoofdstuk. Na de dood van Sint Jan de Doper in het 6e hoofdstuk lijken bij Marcus de kaarten geschut. In snelle scheden zal de afstand tussen Jezus en de leiders van het volk zich uittekenen. Waarom? Vandaag komen de Farizeeën en sommigen van de geleerde schrijvers met de problemen die zij hebben. Het gaat over de reinheid. Die leerlingen van Jezus doen niet wat men volgens hen dient te doen. Ze eten met onreine handen. Dat zien ze en dat (b)lijkt hun pijn te doen. Waarom eten zijn leerlingen met onreine handen?
En inderdaad, waarom doen die leerlingen dit dan niet? De tegenstemmen in het evangelie maken daar een punt van. Maar dat verwijt grijpt Jezus precies aan voor wat er volgens hem aan de hand is, aan de hand dient te zijn, gaande is.
Hij, wie is Hij, de tekst zelf noemt zijn naam niet, Hij roept de mensen wederom bij zich. Dat wederom vind ik belangrijk. Opnieuw laat hij ons naar Hem toe komen. Niets wat van buiten komt kan een mens verontreinigen, zegt hij. Maar wat uit een mens komt - dat is een andere zaak. Wat uit een mens komt, dat verontreinigt een mens.
Uit de lezing is dan weer een stukje weggelaten. Ze gaan naar huis en de leerlingen komen Jezus nadere uitleg vragen. In die uitleg klinkt dan al die narigheid waar de krant vol van is, geweld, moord, ontrouw, hebzucht.
Maar Jezus heeft het over een andere pijn, over wat je ziet gebeuren, over waar mensen toe in staat zijn, wat uit een mens komt. Dat verontreinigt een mens. En daar wil ik vandaag nog iets bij zeggen.
Maar let op: afgezien van alles wat wij hier kunnen denken: Rein of onrein gaat over de gemeenschap, over willen horen bij de gemeenschap, meedoen, over deel uitmaken van het geheel. En Jezus zegt vandaag: je wordt niet buiten de gemeenschap geplaatst door wat op je af komt. Je plaatst jezelf buiten de gemeenschap door mooi te praten en intussen met alles en iedereen de kachel aan te maken. Je plaatst jezelf buiten de gemeenschap wanneer je de gemeenschap en de relaties in die gemeenschap minacht of kapot maakt. Je bent een bouwer of een breker. Voor afbrekers heeft hij geen goed woord, zeker niet wanneer die zich voordoen als de leiders in de gemeenschap.
Jezus is er alles aan gelegen dat we het vertrouwen vinden om in alle bescheidenheid, op onze plek, een bouwer te zijn, iemand op wie je aan kunt. Het is als met het horen aan het begin van de eerste lezing. Het gaat er om bij de tijd te zijn. Daartoe nodigt hij ons aan de tafel - om zijn geheimen met ons te delen, met ons, deze gemeenschap vandaag hier.
Moge dat zo zijn.

Jan Engelen