3. Het planterug naar Basisplan 1 of Basisplan 2.
Om te beginnenJe bent naar de Hogeschool IPABO gekomen. Je bent gekomen en je bent blijven komen. Blijkbaar past de hogeschool bij de voorstelling die jij je maakt wanneer je peinst over: Hoe wordt ik een goed onderwijsgevende? Tijd, energie en geld maak je vruchtbaar in moeite en zoeken, in beschikbaarheid, loyaliteit en inzet. Dat doe je voor jezelf. Je bent het ook verplicht tegenover degenen die samen met jou studeren of degenen die jóu, samen met anderen, op weg helpen, adviseren, uitdagen. Je bent het ook verplicht aan kinderen van de basisschool die jouw kinderen zullen zijn, - ook al blijkt dat achteraf steeds maar tijdelijk[1]. De wijze waarop jij je verantwoordelijkheid interpreteert blijkt uit je zoeken naar wat goed is of het beste. Dat maakt je bespreekbaar in verslagen en werkstukken. In die teksten maak je je bedoelingen en keuzen toegankelijk, probeer je varianten, zoek je alternatieven, ga je na wat er gebeurd is en overpeins je hoe het de volgende keer eventueel beter of anders kan. In de beschrijvingen zal blijken dat jij en wij in toenemende mate meer van je vragen. Je inzichten, vaardigheden en dus ook je verwachtingen, criteria groeien. Bij die vragen moet je denken aan vragen als: waarom gaat het bij mij (in de praktijkschool) zoals het gaat? Zijn er motieven, kapstokken, zaken die terugkeren, vaste punten, vragen? Bijvoorbeeld: ik merk dat ik best moeite heb met vertellen. Hoe kan ik daaraan werken en beter gaan vertellen? Jij bent in je leerproces om te beginnen waarschijnlijk een beetje lijdend voorwerp. De dingen overkomen je. Maar dat verandert. Steeds meer ga je initiatief nemen, wordt je mee-werkend of onderwerp, actief en betrokken. In alle personen van het werkwoord neem je deel aan je onderwijs en vorming. Steeds meer ga je zelf een actieve tot zeer actieve rol spelen in je eigen leerprocessen. Zelf ga je ontdekken, wat het voor jou betekent, een goed onderwijsgevende te zijn. Uiteraard leer je samen met anderen (medestudenten, mentoren, docenten, Ipabo en praktijkscholen). In individueel en sociaal gedrag kom je jezelf als aanstaande onderwijsgevende op het spoor. Waarom legt dit basisplan zoveel nadruk op jou, de student? Het lijkt wel alsof je bijzonder bent. Dat is ook zo. Jij zult nu en later kwaliteiten hebben, dingen kunnen, of om kunnen gaan met kinderen op een manier die alleen jij kunt. Jij bent bijzonder - bijzonder staat tegenover algemeen. Algemeen wil zeggen: één uit velen of waar er zoveel van zijn. Een mens is ondanks alle meten met gemene maten toch een uitzondering. Iedere mens is een schepsel Gods, een schepping apart. Apart, uniek, uitzonderlijk. De nadruk op tal van hedendaagse verschijnselen[2] in cultuur en onderwijs wordt zeker mede gedragen door de katholieke, christelijke of bijbelse traditie[3]. En er is meer. Alleen door meer ik te worden kunnen wij meer wij worden, wij samen, als studiegroep, als klas, als school, tot en met als samenleving. In de dagen van het grote verdriet over zoveel mateloos en onzinnig geweld zou dat betekenis kunnen krijgen. Op de hogeschool IPABO ga jij de modules voor katechese/katechetiek volgen. Daartoe zijn enkele uitgangspunten geformuleerd. Zij willen je aanreiken, effectief te studeren. |
||||||||||||||||
PropedeuseTijdens de propedeuse zal de verantwoordelijkheid voor je leren zich meer richten op je eigen plaats, je studeren en leren op de hogeschool en in de praktijk. Dat betekent: verkenning, situering, kennis maken met, eerste informatie en eerste uitproberen van recent verworven kennis en vaardigheden in de praktijk. Gedurende deze periode (P-Ka-1a) oriënteren de colleges katechese zich op: werkomschrijving van het vakgebied, inleiding bijbelse literatuur, verkenning Genesis, Exodus, Passie en Pasen, eerste verkenning van het praktisch bezig zijn op de basisschool. Deze eerste oriëntatie is algemeen, meer gericht op de moeilijkheden en mogelijkheden van het werken met een groep kinderen. Je probeert iets uit, heel klein nog, een deel van een les of het werken met een kleine groep. De colleges katechese beginnen tweede helft van het eerste jaar. Je hebt je eerste stageperiode al achter je. Het leren reflecteren op het eigen onderwijsgedrag en het verhelderen van het subjectief concept[6] maak je bespreekbaar door middel van een tekst. Je schrijf een kort essay over kinderen, de werkelijkheid en de verhalen. Maak daarbij onderscheid tussen het jonge kind en het oudere kind. Je bron is je eerste stageperiode (herinnering) en de stage die je nu doet. Praat met enkele kinderen over verhalen en wat daar aan of mee is. Gebruik woorden van kinderen om je verhaal te concretiseren. Eventueel: wat betekenen vragen van kinderen en hoe gaan volwassenen daarmee om[7]. Streef in de teksten die je schrijft regelmatig opnieuw naar het concrete van de directe observatie en interpreteer de weg die je gaat. Het is jouw persoonlijk leerproces. Let wel: aan het begin van je opleiding kunnen ook de antwoorden op die vragen niet verder gaan dan het begin.
Als hulpvragen kun je peinzen over de volgende kwesties. Maak je eigen bloemlezing. Wat zijn de ervaringen waar je van leert? Heb je het gevoel dat je een beetje zicht begint te krijgen op jouw leervragen? Beginnen zich ook eerste antwoorden af te tekenen? Bijvoorbeeld: als kinderen zo spreken, zien, blijken te denken, wat doen verhalen dan voor kinderen? Hoe moet ik gaan leren vertellen? Zijn er themata die wat meer toegankelijk beginnen te worden? Welke woorden denk je zijn binnen dit vakgebied functioneel, inspirerend, bieden ruimte? Met name aan het begin van je opleiding lijkt het belangrijk dat je zicht krijgt op je eigen veranderen. Wat is nieuw voor je? Wat begin je te begrijpen, te kennen, in te zien? Waarom is dat belangrijk? Wat je weet, kent en kunt is voor jezelf vanzelfsprekend en natuurlijk[8]. Je hebt van dag tot dag de indruk dat je nauwelijks verandert. Vanuit het beheersen van de situatie ontstaat de neiging om altijd vanuit veiligheid, vertrouwd terrein te gaan werken. Wat je kent brengt zoveel onrust of onzekerheid mee. Met welke studieuze zaken ben je nu als vanzelf bezig terwijl je daar eerder nooit aan gedacht hebt? Katechese[9] blijkt steeds meer een nog te ontginnen gebied. Waarheid in de zin van feiten zijn hier niet uit voorraad leverbaar. Altijd ben je bij een begin. Zet je het katechetisch vuur wat lager, dan wordt het wat gemakkelijker. Maar een vuur dat nauwelijks brandt is nauwelijks vuur, het verwarmt niet. Voor een studerende kan het belangrijk zijn, vertrouwd te zijn met leven in onzekerheid, leven in groei. Je moet ervaring opdoen met het overtrekken van grenzen, het op zoek gaan naar het nog niet gekende. Als het over onderwijs en opvoeding gaat, en kinderen, leren – wat boeit je dan? Wat zou je verder willen uitzoeken? Wat zou je beter willen kennen of kunnen? Waar zou je meer feeling voor willen krijgen? Waar trek je de grens van niet naar wel over? Welke vragen bijvoorbeeld kon je eerst niet en nu wel beantwoorden? Vanuit het gevoel van leren blijf je ook dicht bij de kinderen. Het leren betekent ook voor hen confrontatie met het nog niet gekende. Ook daarin gaat de onderwijsgevende hen voor. Zeker aan het begin moet je zorgvuldig je eigen leren volgen. Waar groeit je repertoire? Wat zou je verder moeten weten/kunnen/kennen? Het gevoel van onveiligheid zou uit het onderwijs moeten verdwijnen. Stel je voor dat ik het niet weet. De wereld is veel groter dan mijn begrip. Het is trouwens belangrijk dat je je realiseert dat je niet alles kunt, en zeker niet hoeft te weten en te begrijpen. Alles bestaat niet. En als het wel zou bestaan, dan zal vrij snel blijken dat alles meer omvat. Katechese studeren op de hogeschool Ipabo betekent een gesprek beginnen en leren mee te praten, met/over de leerstof, met en over, ten dienste van kinderen op de basisschool, de basisschool zelf, je medestudenten, je studiegroep, tal van situaties met zoveel docenten van de opleiding, en zeker ook met je docent katechese/katechetiek. Dat gesprek zal over tal van kwesties gaan. Rode draad daarbij blijkt binnen het vakgebied katechese/katechetiek steeds weer het geheel van de verhalen[10] waar christenen mee leven en die zij proberen op het spoor te komen. In de tweede helft van de eerste module (P-Ka-1b) ga je meer zelfstandig met de aangeboden literatuur aan het werk. Het wordt een opdracht in groepswerk die zich concentreert op Abraham, Isaäk en Jacob. Waar staan die namen voor? Op het spoor van welke thematieken willen die verhalen je hebben. Welke themata helpen op het spoor van die verhalen te komen[11]? Let op. Je levert niet een verhaal in, bijvoorbeeld over Abraham. Geen uitreksel. Dat is er al. Zie kinderbijbels. Voor het maken van de opdracht, het gaat over zelfstandige en groepsgebonden werk, bestudeer je steeds eenig materiaal uit de literatuur die je op de website of in de bibliotheek vindt. Je mag het bestuderen zoals je wil, maar je moet iedere keer 3 of 4 woorden over houden. Woorden die blijkbaar belangrijk zijn, of zinvol. Vergelijk jouw lijstje met dat van anderen binnen je groep. Maak een gezamenlijk (groeps-) lijstje[12]. Daarna de volgende 2 tot 3 pagina’s. Als alles klaar is maak je een of twee suggesties voor lessen. Daarin komt aan de orde het (gedeelte uit het) verhaal, het (hefboom-) woord en de kinderen. Suggesties. Geen uitgewerkte lessen. Methodische aanwijzing - werken met bijbelverhalenJe moet je geen samenvattingen maken. Je mag ze natuurlijk voor jezelf samenvatten, als een geheugensteun. Maar die samenvatting hoef je, bij wijze van spreken, niet in te leveren. Wanneer je perse iets van het verhaal wil opschrijven, neem dan bijvoorbeeld de eerste regels. Wanneer je het begin min of meer kalligrafisch overschrijft, - zo dicht mogelijk bij de tekst blijvend maar eventueel wel met eigen woorden, - schrijf je als het ware voor jezelf het verhaal open. De ruimte van de tekst gaat leven, wordt meer (de aanhef van) een verhaal, jouw aanhef voor jouw verhaal. Samenvattingen vatten niets en zeker niet samen. Het zijn hoogstens geheugensteuntjes. Houdt die dus kort. Wanneer je met een verhaal wil gaan werken mag je je om te beginnen best laten leiden door een kinderbijbel. Daarna ga je studerend lezen: de tekst uit de grote mensen-bijbel. Vervolgens loop je met behulp van de informatie in reader Aleph de tekst opnieuw door. Je noteert enkel woorden uit de tekst die er toe doen of waarden, aandachtpunten waar de uitleg of inleiding[13] (reader) je op wijst of aan doet denken. Vertaal ze in woorden die vandaag typerend of passend zouden zijn. Noteer daarbij je aanvullingen: begrippen, ideeën, beelden, suggesties, associaties, referenties. Zo ontstaat een werkblad[14] als brainstorming. Het wordt bijbels studiemateriaal dat jij verderop in je opleiding kunt verwerken tot katechetisch materiaal. Het kunnen voor jou bouwstenen[15] worden. Welke verhalen of fragmenten te midden van anderen vind jij belangrijk, welke woorden te midden van andere woorden? Weet je waarom? Wat jij zinvol of belangrijk vindt, vinden anderen dat ook? Het zal je niet verbazen dat jij toch je eigen voorkeuren hebt. Kun je er achter komen waarom jou intrigeert wat jouw aandacht heeft? Kun je bescheiden onderwijs-opzetjes bedenken waarin je met deze gegevens uit de voeten kunt? Hoe vertaal je zo’n woord in kindertaal? Hoe zou het voor kinderen (welke) betekenis kunnen krijgen[16]? Gedurende je propedeuse werk je één keer per veertien dagen, (drie keer per blok, de derde keer ook evaluerend) aan je katechetisch journaal. Je doet dit in een apart, regulier schoolschrift[17]. Het hoeft niet zo leesbaar te zijn. Niet te veel peinzen. Denk even na en schrijf dan ongeveer 20 minuten. Een opname van het moment. Eventueel concretiseren, of een paar strepen ergens onder zetten. Probeer op het spoor te komen van iets dat voor jou als a.s. onderwijsgevende van vitaal belang kan zijn. Na het laatste college van ieder blok colleges werk je aan reflecteren in aanzet, een persoonlijke[18] oefening in het formuleren van je eigen kennen en kunnen en het oppakken van jouw persoonlijke leervragen met voorbeelden[19]. Dit journaal lever je op de eerste werkdag na het laatste college van de module in – wanneer tijdens het laatste college geen andere afspraak wordt gemaakt. De kwaliteit van je werk kan er aanleiding toe geven dat de docent je oproept voor een gesprek. Wanneer je eigen evalueren daar aanleiding toe geeft mag je ook zelf een gesprek aanvragen. Maar eerst schrijven, dan praten, tenzij wanneer het niet anders kan.
|
||||||||||||||||
HoofdfaseGedurende de hoofdfase zal je opleiding in toenemende mate meer een eigen leerweg worden. De aandacht voor het bijbelse materiaal (nu in de richting van exodus, evangelie en profetische literatuur) zal meer betrekking krijgen op pedagogische en didactische mogelijkheden van dit materiaal en de toegankelijkheid daarvan voor kinderen op een basisschool. Gedurende de propedeuse ligt het accent op kennismaken met. De opdracht rond Abraham, Isaak en Jacob richtte zich op het verzamelen van woorden, ideeën, beelden die de verhalen (meer objectief) meebrachten (ook voor jou, meer subjectief). Deze manier van werken ontwikkel je verder, maar er komt iets bij. Per vier woorden maak je van twee woorden een kwestie. Wat doen de teksten met die woorden? Wat roepen ze op? Waarom zijn ze belangrijk voor mij (a.s. onderwijsgevende) of voor kinderen? Wat uit de kinderliteratuur (ook film, video, liederen) sluit hierbij aan? Bij module H-ka-1 ligt het accent nog niet op het maken van eindproducten, lessen die klaar zijn. Nog is het verkennend. Bij die verkenning situeer je de bijbelse literatuur in onze (ook onderwijs-) cultuur. H-ka-1a over exodus. H-ka-1b over Mattheüs 1-2 en Lukas 1-2 (kerstmis) en bevat een klein zelfstudie-programma over het bijbelse koning-zijn. H-ka-2 gaat over Markus. Gedurende de eerste colleges van H-ka-3 zal ruimte vrijgemaakt worden om kennis te maken met de opzet van katechese op de basisschool vanuit de begeleiding door de districtskatecheten. Er wordt naar gestreefd, deze informatie door de begeleidende katecheten zelf te laten geven. Daarnaast zullen enkele colleges besteed worden aan capita Nieuwe Testament. Tegelijk begin je aan concepten voor afstudeerprojecten. Informatie over deze opdracht vind je in de laatste alinea van deze tekst over de hoofdfase. Je werkt meer individueel of als individu binnen of voor een groep. Je hebt duidelijk een eigen inbreng in de activiteiten van je werk- of studiegroep. Werken in werkgroepen wordt in toenemende mate belangrijk. Het werken in het basisonderwijs zal blijven vragen naar kwaliteit, betrokkenheid, flexibiliteit en kunnen samenwerken. Gedurende de hoofdfase dient de intertekstualiteit[20] van de bijbelse literatuur meer toegankelijk te worden voor onderwijs-leersituaties. Je krijgt meer kijk op de plaats van deze literatuur in onze[21] kultuur. Je moet leren en geleerd hebben, verhalen, thematieken, beelden en woorden te vertalen in andere verhalen en situaties[22]. De opmerkzaamheid en het lerend vermogen van kinderen moet jij een plaats kunnen geven binnen het rijke klimaat van talen en verhalen, van woorden en beelden, gevoelens en begrip. Taalontwikkeling, ontwikkeling van creativiteit en kinderen leren vragen[23] te stellen gaan in deze fase van je studie steeds meer punt van voortdurende aandacht worden. Nabij en op respectvolle afstand, word je getuige, (betrokkene, zij het meer professioneel en geschoold) partijgenoot in het groeiproces van het zich ontwikkelende kind[24]. De lessen zijn vraag- antwoordcollege. Je bestudeert vooraf de opgegeven stof uit de reader, formuleert enkele vragen. Gedurende het college worden de vragen ter sprake gebracht en worden antwoorden gezocht door de groepsgenoten. De docent is gespreksleider, probeert vragen en antwoorden te verhelderen indien dit nodig of nuttig mocht zijn. Eerst zelf proberen. Gezien de werkwijze wordt het een normale zaak dat studenten materieel met hetzelfde bezig zijn terwijl de inzet, de werking en de (steeds voorlopige) uitkomsten van het leren verschillend is. Omdat het groepswerk – voortdurende ontmoeting met anderen – beslist inspirerend is, moet je het werken van de groep regelmatig evalueren. Omdat ieder mens je op een andere wijze inspireert, ziet de docent het liefst, dat je ieder blok (5, 6 en 7) in een anders samengestelde groep werkt. Bevordert dat niet ook de zakelijke kant van het werken? Naast een zekere constante tekenen zich in de verslaggeving, planning en verkenning een zich ontwikkelende flexibiliteit en creativiteit af. Identiteit is een kwestie van veel variatie. Dat moge duidelijk zijn. De praktijk vraagt dat. Werken aan de ontwikkeling van reflexief vermogen dient zich te oriënteren aan een zich ontwikkelende gevoeligheid voor en toegankelijkheid van situaties in de praktijk. Jouw vraag als onderwijsgevende kan zoiets worden als: hoe kan ik in de katechese deze (steeds concrete) kinderen veiligheid bieden? Hoe kan ik met het geduld van de wijsheid, hun groeien stimuleren? Hoe kan ik hen in alle bescheidenheid maar met de kennis en vaardigheid van een professioneel geschoolde, helpen een plek te vinden, de draad van hun leven (een beetje, weer, toch – kortom met alle denkbare en mogelijke modaliteiten) op te pakken? Tegelijk dient het bezig zijn met de vragen van mensen en kinderen van vandaag, zich te spitsen aan en in het herkennen van verhalen, woorden, beelden en concepten uit de bijbelse cultuur. In de ontmoeting met het andere ontstaat het eigene. Op de boven aangegeven wijze bestudeer je delen uit de readers Alef en Beth. Delen van je werk komen terecht in studiemateriaal (bouwstenen en beddingen) dat je voor de modules maakt, of het worden aantekeningen in je katechetisch journaal. Gedurende de hoofdfase sluit je elke praktijkperiode in je katechetisch journaal af met een korte schets van de situatie van de katechese (godsdienst, levensbeschouwelijke vorming) in de betreffende bouw van de basisschool. Het zal daarbij niet zozeer gaan over de beschrijving van de concrete situatie in de praktijk. Dat is onderdeel van je reguliere verslaggeving[25] en hoort bij je praktijk. Meer aandacht moet je geven aan wat volgens jou als aanstaande onderwijsgevende relevant is voor kinderen in deze fase van hun leven. Je zou kunnen denken aan bijvoorbeeld de volgende vragen. Hoe zou jij[26], wanneer je onderwijsgevende was voor een dergelijke groep kinderen, willen werken? Hoe kom je zo ver? Hoe bouw je dat op? Welke problemen zie je, ideeën heb je? Uiteindelijk: hoe verantwoord je de door jou voorgestane aanpak pedagogisch en didactisch? Welke verhalen[27], denk je, bieden kinderen van deze leeftijd en ontwikkeling, een beetje plaats en ruimte? Bespeur je bij jezelf een zeker groeiend vakvrouw/manschap? Zie je een ontwikkeling? Welke plaats geef je je opmerkingen en ervaringen op de praktijkschool in je opleiding? Geef een en ander weer in korte notities in je journaal. Bovenstaande vragen verwerk je in een korte beschouwing van ongeveer een pagina waarmee je, na blok 6, 8 en 10 je katechetisch journaal afsluit. Voordat je je werk inlevert heb je delen[28] daarvan besproken met klasgenoten[29]. Geef aan welke delen. Heeft het gesprek iets opgeleverd? Is er iets blijven liggen? Wat doe je daarmee? Centraal in de hoofdfase staat het volgende: hoe maak je jouw ervaring, kennis en inzicht functioneel in onderwijs-leersituaties voor kinderen in het primaire onderwijs? Geleidelijk aan ga je je nu ook meer specialiseren: jonge dan wel oudere kind. Ervaring speelt een rol in de praktijk, de colleges, en het individueel en samen leren. Kennis en inzicht groeien niet toevallig. Het zijn structuren die ontstaan op basis van de leervragen die zich, wanneer het goed is, beginnen af te tekenen tijdens de colleges en/of de praktijk op de basis- en de opleidingsschool. Adequaat handelen blijkt uit de reflectie en de componenten die jij een rol laat spelen bij de planning van praktijk en studie. Denk daarbij aan bijvoorbeeld de volgende vragen. Welke problemen kom ik tegen? Welke oplossingen zijn er? Welke alternatieven? Welke oplossingen kies ik? Waar binnen je eigen studeren merk je veranderingen op in je kennis, inzicht en handelen? Hoe waardeer je die veranderingen? Waaraan merk je dat je repertoire zich uitbreidt en hoe kun je dat inzetten in je studie en praktijk? Deze bundel vragen ga je te lijf in het voorbeeld exodus. In zelfstudie en groepswerk ga je vervolgens door met Kerstmis en koningen. Methodische toelichting: bijbelverhalen en creativiteitKatechese op de basisschool is in het recente verleden te veel gepresenteerd als een praatje bij een verhaaltje en nog wat weinig tijd rovende voorbereiding of continuïteit. Wil de kwaliteit van het vakgebied beter aan de orde komen, dan verdient het verhaal een plaats in de cultuur van mensen in de meest brede zin. Er zullen met name werkvormen aan de orde dienen te komen waarin kinderen dichter bij de verhalen kunnen komen en de verhalen een bergplaats zijn van zoveel. Hoe spreek je kinderen aan op hun creatieve mogelijkheden en de ontwikkeling daarvan? Hoe kunnen woorden, beelden, verhalen je mee nemen? Hoe kun je je gevoel herkennen, benoemen? Wat betekent het, ‘een plek te hebben’? Met name in de tweede helft van de hoofdfase zul je meer aandacht moeten krijgen voor de vraag: welke rol spelen woorden als tevredenheid, onvrede en pedagogisch-didactische nieuwsgierigheid in je pedagogisch en studieus handelen. Reikt jouw betrokkenheid verder dan ‘het lukt me wel’ of ‘als ik het maar red!’. Wat vind je spannend aan kinderen die groeien, leren, bezig zijn? Wat ontroert je, zou je willen? Vanaf eind blok 6 rond je iedere een module af met een antwoord op de vraag:”Wat ik nu gedaan heb, maakt me dat tot een betere onderwijsgevende”? Wat betekent het antwoord op die vraag voor de komende periode? De tekst leg je vast in je katechetisch journaal. Regelmatig (bijvoorbeeld één keer per drie weken) werk je grammatologisch[30] (dat wil zoiets zeggen als met de logica van een woordspin), evaluerend en verkennend met de volgende vraag: welke verhalen, beelden, ideeën, samenhangen beginnen voor mij, ook als mogelijkheden voor katechese, betekenis te krijgen? Werk dit uit in een regelmatige rubriek. Het wordt een onderdeel van de schriftelijke begeleiding van je studie[31]. Voor het begin van de volgende module maakt je tenslotte een persoonlijk trefwoordenregister bij BASISPLAN 2000, het basisplan voor katechese/katechetiek waarin je nu leest. Vanaf halverwege je opleiding[32] gaan de opdrachten meer in de richting van de afstudeeropdracht. Gedurende de colleges worden de te ondernemen activiteiten in het kader van de afsluiting hoofdfase en de afsluitfase besproken. Je maakt drie[33] werkstukken: series lessen voor kinderen in een concrete groep van de basisschool. Elke serie duurt ongeveer twee maanden. Aan het einde van H-ka-3 is het plan klaar: de lijn, enkele woorden, eerste ideeën[34]. Houdt een tijdschema bij. Je neemt je materiaal mee voor het eindgesprek hoofdfase. Uiterlijk twee dagen voor het gesprek (officieel mondeling tentamen genoemd) lever je je materiaal in. Voeg behalve de evaluatie (zie vorige alinea) ook enkele voortgangsvragen aan het geheel toe.
|
||||||||||||||||
AfstudeerfaseHeel de ontwikkeling van iemand die in het basisonderwijs wil gaan werken tot een professioneel geschoold en initieel bekwaam te achten onderwijsgevende begint in de propedeuse, gaat scherpere contouren en een meer persoonlijk profiel krijgen in de hoofdfase en wordt afgerond is de afstudeerfase. Gedurende de afrondingsfase gaan we niet zozeer iets nieuws beginnen. Aanzetten uit de voorafgaande perioden worden verder verdiept, hanteerbaar gemaakt en toetsbaar. Een en ander groeit in contact en regelmatig overleg met de docent. Regelmatig: gedurende een blok twee keer. De colleges zijn ondersteunend. Je begint aan het uitwerken van je werkstukken. Ieder college is gedeeltelijk voor eigen werk. De docent is beschikbaar voor advies of begeleiding op aanvraag. De afsluitfase is mede gelet op differentiatie, specialisatie en de lio-stage, een echte afsluitfase geworden: verwerking, verdieping en toepassing. Het afstudeerproject bestaat uit een trilogie. Met drie werkstukken[35] (steeds voor ongeveer 2 maanden werken in het basisonderwijs, inclusief schriftelijke presentatie en verantwoording) (A-Ka 1 &2) rond je je opleiding af. De drie werkstukken zullen per eenheid ongeveer 15 pagina’s tellen. Ieder deel bestaat voor 2/5 uit materiaal op het niveau van de onderwijsgevende (presentatie en verantwoording) en voor 3/5 uit suggesties voor een praktijk. AfrondendPaus Johannes XXIII wil rond 1960 door het Tweede Vaticaans Concilie de ramen van de Kerk openen. Hij wil de Kerk bij de tijd en de tijd bij de Kerk brengen. Nu, veertig jaar later, lijkt de Kerk in Noord-West Europa getalsmatig een afgesloten periode te zijn[36]. Wie die periode sluiten wil of waarom? Deze kwestie blijft hier buiten beschouwing. De eerste daad van de bisschoppen van Vaticanum II betreft de liturgie, de kerkelijke eredienst. Tot 1963 is de taal tijdens de eucharistievieringen in de katholieke kerken exclusief het latijn. Vanaf december 1963 wordt het gebruik van de taal[37] van het volk algemeen geaccepteerd. Bij diezelfde gelegenheid wordt ook de lezing van de bijbel in een rooster van drie jaar ingevoerd. Het kerkelijk leergezag is van mening dat mensen recht[38] hebben op meer kennis van en vertrouwdheid met het Boek van God en zijn Mensen. Ook voor het katholiek onderwijs in Nederland kan die doelstelling relevant zijn. Een cultuurbreuk markeert ook minstens de mogelijkheid van een overgang en verbinding. Een gesloten boek is als ieder boek. Het hoeft alleen maar geopend te worden[39]. In onze kultuur is het Boek altijd al open[40]. Bijbelse namen zijn bekend, denk maar aan Adam of Abraham, aan Jerusalem of Babel. Maar wat snijden die namen aan? Welk stof verbergen zij, welke verhalen, herinneringen, dromen? Misschien hoef je alleen maar zo nieuwsgierig te zijn als Mozes die een struik in brand ziet. Hij gaat kijken. Hij krijgt te horen dat hij een werk te doen krijgt. Hij zal voor klein gekregen, klein gemaakte mensen, bevrijding en vrijheid mogelijk moeten maken. Hij breekt het brood van de slavernij om het zo Pesach te laten zijn, bevrijding, vrijheid en verantwoordelijkheid. Aan het einde van de modules katechese en katechetiek op de Ipabo moeten we katechese op de basisschool bescheiden typeren. Misschien mag men proberen: “Wanneer het over deze dingen gaat, kinderen leren mee te praten”. Wat zijn ‘deze dingen?’ Voor wie dat werkelijk wil weten is er veel te vertellen, te laten zien, te bedenken, te vinden. De modules katechese snijden dit in eerste instantie aan. Je zult zelf verder moeten. Daarnaast kan de veelheid aan vakgebieden van de pabo je helpen, op alle niveau’s een speelse en leerzame structuur voor katechese of godsdienst te ontwikkelen zodat je als katholieke, oecumenische of interconfessionele basisschool je verantwoordelijkheid kunt dragen. Tenslotte wil je aan het einde van je studie op de Hogeschool Ipabo misschien constateren, dat je als onderwijsgevende kinderen meer moet geven dan je geven kunt, meer dan je hebt of kunt verantwoorden[41]. Als begeleider van pabo-studenten in de praktijk maak je vaak mee, dat onderwijsgevenden hun werk niet opvatten als het afwikkelen van een arbeidscontract. Kinderen zijn in het onderwijs meer dan een bron van werk of zorg. Hun kwetsbaarheid verplicht je tot grotere verantwoordelijkeheid[42]. Hun vraag stimuleert de kwaliteit van je werk. Daarom doe je meer dan het voorhandene, meer dan kennis en vaardigheden reproduceren of het oude lesje afdraaien. Katechese wil oprecht bezig zijn met wat de cultuur van het boek te bieden heeft. Je leert in ieder geval, samen te leren, samen zoiets als een gemeenschap te bouwen, een groep, een klas. Het boek biedt wat ons draagt, verkent verhalen en woorden van alzo hoge van alzo ver. Het vertelde of gespeelde verhaal blijkt ruimte voor mensen, door de generaties heen. Verhaal of waarheid, altijd zo goed als nieuw. Bij hooggeëerd publiek dien je steeds een beetje te bukken. Dat doe je bij lezen altijd.
verder met basisplan 2000: hier Foto's water DavE;
aliae: JEN [1] Die tijdelijkheid is alleen van buiten,
of achteraf terugblikkend zichtbaar. Zolang je met anderen bezig bent
is dat feitelijk. Iedere verhouding met een ander is een verhouding
zonder verhouding (Levinas), iets nieuws, zonder precedent. In de
loop van de komende jaren zul je wellicht veel onderwijservaring opdoen.
Maar ervaring verhindert niet, dat ieder kind een creatio separata
is, een schepping, een wereld apart, uiteindelijk onvergelijkbaar uniek.
Van het kind moet je leren, hoe dit kind kan leren. Steeds begin je weer,
opnieuw. Ook voor jou, kind, wil ik er proberen te zijn – hopelijk
krijgen we die kans. Deze vertaling op onderwijslocatie van Ex 3,14
normeert het pedagogisch en didactisch handelen van leraren en hun gelijken.
Dit er willen zijn maakt verzoening (het weer durven en nu ook
willen – of weer willen en ook durven meedoen)mogelijk, draagt
de vrede. Levenslang leren getuigt van realiteitzin.
[2] Denk aan individualiseren, in gedrag
en expressie. Denk ook aan verschijnselen als leerhuis, adaptief onderwijs
of oog voor emotionele ontwikkeling.
[3] Ook wanneer Bijbel lezen op verscheiden
wijzen manier gebeurt, in alle verscheidenheid is het de uitdrukking van
wat ieder naar de Bijbel brengt. De lezing is subjectief, maar dit is
noodzakelijk wil het lezen profetisch wezen. Daartoe dient men er zeker
ook de noodzakelijke confrontatie en dialoog aan toe te voegen. Zodoende
ontstaat het probleem van het beroep op de traditie. De traditie is geen
gehoorzaamheid maar een hermeneutiek ( - een geschiedenis van uitleg.
Noot van JE). Emmanuel Levinas, Éthique et Infini, Dialoges avec Philippe Nemo, Paris, Librairie
Arthème Fayard et Radio France, 1982, p.124.
[4] Inspiratie: je eigen stem als de stem
van een ander. Van buiten af naar binnen (in-)geademd. Souffleren
(souffler: fluisteren, ademen). Spiritus: latijnse vertaling
van roeach: wind, adem, geest. Inspiratie, heteronomie, - het pneuma
van het psychisme. Emmanuel Levinas, Autrement qu’être ou au-delà
de l’essence, Den Haag 1974, p. 160. Inspiratie
zou je die intrige van het oneindige kunnen noemen waarin ik mij tot de
auteur maak van dat wat ik hoor. Zij brengt nog voorafgaand aan de eenheid
juist het psychisme tot stand. Inspiratie of profetisme. Ik ben de vertolker
van wat ik uitspreek. ‘God heeft gesproken, wie zal niet profeteren”,
zegt Amos (3,8) wanneer hij het profetisch reageren vergelijkt met de
passiviteit van de angst die degene voelt die de klacht van de armen hoort.
Emmanuel Levinas,
De Dieu qui vient à l’idée, Parijs: Vrin 1982, p.124.
[5] Het gaat hier over een soort fotoalbum,
kiekjes in zinnen en woorden, momentopnamen in je studie. Het eerste jaar
moet je je richten op jij en onderwijs. Het tweede jaar ben je meer bezig
met kinderen in groepen en kinderen meer individueel. Vanaf het derde
jaar gaat het steeds over jouw mogelijk functioneren in de praktijk. Het
perspectief is dan steeds pedagogiek, didactiek en katechetiek. Daartoe
ben je al die jaren ook bezig met het uitbreiden van je repertoire, je
kennis en inzicht.
[6] Het subjectief concept is zoals
jij tegen de dingen aankijkt, jouw instelling, inzicht, optiek, jouw neiging
om te kiezen en jouw wijze te participeren. Het gaat er daarbij niet over,
hoe jij op reflexief niveau met zaken om gaat (actief: hoe doe
je, meer bewust) maar meer over hoe jij, nu jij hiermee
(in een concrete situatie in de praktijk) geconfronteerd wordt, uiteindelijk
blijkt te denken, te reageren, aan te voelen (passief:
hoe blijk je te doen, meer onbewust). In het subjectief concept wordt
het voorbewuste of nog niet bewuste meer bewust, hanteerbaar. Hier begint
je leren, het bijstellen van je subjectief concept.
[7] Zorg voor een goede lay-out. Wees
niet zuinig met wit op je pagina's. Geef voorbeelden uit de taal van kinderen
die je verhaal illustreren. Maximaal 4 pagina’s A4.
[8] Wie enkele jaren auto rijdt en mensen
na hun eerste rijlessen hoort praten over lessen en opgaan begrijpt de
problemen nauwelijks meer. Dan moet je wel ver terugdenken.
[9] Probeer eens de werkomschrijving: vertrouwen
in het leven.
[10] Het grootste deel van die verhalen
is niet van christenen. Ze horen bij de schriftelijke joodse traditie.
Door Jezus van Bethlehem en Nazareth tot Jerusalem zijn niet joden mee
aangeschoven bij verhalen en vertellingen die al lang begonnen zijn. (Misschien
is het een mooi begin van het derde millennium wanneer christenen zich
realiseren, dat zijn bij deze verhalen te gast zijn en dat ze ook niet
voortdurend voor hun beurt moeten praten. Eerst de vinger opsteken en
het woord vragen, hoor je wel eens op de basisschool.)
[11] Let op de procedure. In de regel
zet men bijbelverhalen in omwille van de themata. De strekking daarvan
is duidelijk: het gaat dan om de themata. Vanuit de verhalen is die benadering
abstract. Concreet zijn de verhalen. Hoe helpt zoiets als een thematiek
je, binnen te komen in de optiek van het verhaal? Je kunt dus in de katechese
heel goed enkele dagen of weken werken aan themata om daarna (voor de
kinderen onverwacht, maar voor jou volgens planning) veel gemakkelijker
toegelaten te worden tot het verhaal. Als er van katechese iets overblijft
is het (behalve de dingen waarvan je vergeet dat je ze geleerd hebt) de
wereld van verhalen.
[12] Lever de gezamenlijke lijst in met
daarop de woorden van ieder afzonderlijk en de woorden die de groep heeft
vastgesteld.
[13] Uitleg bij een bijbelverhaal is een
merkwaardige zaak. Het verhaal uitgelegd betekent einde verhaal. Blijkbaar
gaat het dan om de uitleg. Terwijl je precies het verhaal toegankelijk
wil maken. Uitleg van zou derhalve eigenlijk inleiding tot
de tekst moeten zijn, voorwoord. Het woord krijgen we van het verhaal,
tot in het evangelie van Johannes toe. (Zie daartoe Johannes 1,1.)
[14] Per woord of verhaal geef je aan:
a. Wat draagt het verhaal aan? Hoezo? (herhaling, verandering van tijd)
b. Wat valt mij op? Weet je waarom? c. Kunnen a en b voor het verhaal
of voor kinderen betekenis krijgen? Hoe kun je dit in kindertaal vertalen?
Eventueel laat je je raden door: hoe kinderbijbels doen dit? Waarom zou
je kopiëren wat je zelf (voor jouw kinderen) beter kunt?
[15] Bouwstenen zijn fragmenten die zich
tijdens een college of bij het bestuderen van literatuur, losmaken van
de achtergrond. Het zijn woorden, beelden, ideeën, themata die voor jou
betekenis hebben. Jij voelt daar iets bij. Het zijn woorden die je min
of meer een beetje jou laten zijn, die je plaats laten vinden.
Zo worden bouwstenen beddingen (en omgekeerd). Je herkent je er in, voelt
je er bij thuis. Bijvoorbeeld: veel verhalen over kinderen zullen je belangstelling
hebben. Anders zat je niet op een Pabo. Een bedding (of setting) is zoiets
als een ruimte, iets waar je in kunt komen. Een bedding is je vertrouwd,
niet vreemd. Een melodie die je herkent, een plek die je kent. Bij beddingen
en bouwstenen is het sleutelwoord gastvrijheid. In het mijne (van de tekst,
de taal of het verhaal – tekst, taal, verhaal zijn hier onderwerp, eerste
persoon) ben je welkom. Zo leer je meer, ook over jezelf en de ander (tweede
en derde persoon), van en aan elkaar (getuigenis). Ieder het zijne. De
maaltijd (niet voor de eetmuur van de automatiek, maar rond de tafel)
is hiervan het model: allen samen en ieder voor zich. Zie ook noot 6.
[16] Leren semantiseren. Ook drama als
werkvorm kan je helpen om meer effectief te analyseren en te concretiseren.
Woorden en alternatieven liggen dan meer voor de hand. Dat komt door het
impliciete dialogische moment dat eigen is aan het met andere woorden
zeggen, het nog eens proberen of de presentatie.
[17] Gedurende je hele opleidingstijd
doe je hierin verslag van je vorderingen, je ontwikkeling, je vragen en
je groeiende kijk op wat voor jou hoofdstukken en details van jouw opleiding
binnen dit vakgebied zijn.
[18] De ervaring is een reis die ons over
onszelf heen brengt. Zij doet ons het vertrouwde verlaten voor het vreemde,
is misschien meer transcendent dan exterieur.... Het ideaal is haar horizon
en bepaalt haar domein, het goddelijke is voor haar de laatste plaats
van vragen. De ervaring is een volledig weggaan van zichzelf en filosofie
is echt metafysiek. Gerard
Bailhache, Le sujet chez Emmanuel Levinas, fragilité
et subjectivité, Parijs: PUF 1994.
[19] Bij het formuleren van je eigen kennen
en kunnen gaat het niet om een totale reflectie. Je moet je beperken tot
de elementen die binnen het kader van je opleiding nu aan de orde (zouden
moeten) zijn. Liefst enkele punten waar een beetje meer aandacht verbetering
kan brengen. Jouw studie moet steeds meer concreet worden. Op die manier
werk je aan de collectie die straks jouw bagage zal zijn wanneer het gaat
over katechese op de basisschool. Methodisch begin je misschien het best
ongereflecteerd. Beperk je, maak enkele punten concreet. Hanteer als vorm
een variant op het dagboek. Zo begint het schematiseren. Werk een of twee
punten uit en werk daar enige tijd aan en laat het daarna weer even rusten.
Veel vaardigheden en elementen van kennis groeien. Daar zit een eigen
dynamiek achter. (Blijf niet altijd ‘werken’ aan wat je erg moeilijk vindt.
Wat je moeilijk vindt kost tijd. Werk ook aan wat je goed doet. Perfectioneer
dat. ) Totale duur: maximaal 20 tot 30 minuten.
[20] Het verweven zijn van teksten met
andere teksten. Teksten uit de bijbelse literatuur delen deze kwaliteit
met andere teksten. Beelden, fragmenten, herinneringen, uitdrukkingen,
associaties, enz., zijn ook teksten: middelen die een indruk tot uitdrukking
brengen of vastleggen, opschrijven, eventueel alleen in je geheugen om
plotseling vitaal aanwezig te zijn wanneer de gelegenheid zich voordoet,
onverwacht. Iets tot uitdrukking brengen op schrift, of als spreker ter
sprake brengen, zelfs onbewust, ongeweten. Een citaat, of een toespeling
is een voorbeeld van intertextualiteit. Maar het geduld, of het vermogen
van een onderwijsgevende om iets effectief te presenteren herken je ook
buiten het onderwijs. Die ‘samenhang’ is ook intertextualiteit. De frase
Jezus en zijn leerlingen geeft mensen in het onderwijs, zelf leraren
en leerlingen, altijd een extra aanknopingspunt. Zo ook: Mozes is dé
leraar, of de Tora is de leerstof. Betekenis, mogelijkheid,
reikwijdte, implicatie en strekking van ‘het citaat als hermeneutische
werkvorm’ is nog nauwelijks verkend. Hermeneutiek is 'uitleg-kunde'.
[21] Wij en onze in teksten
voor katechese op de Hogeschool Ipabo hebben steeds betrekking op de onderwijsgevende
en de kinderen van een concrete groep op de basisschool.
[22] Trefwoord: bouwstenen en beddingen.
[23] Welke vragen van kinderen vind jij
moeilijk? Weet je waarom je ze moeilijk vindt? Kun je er andere woorden
voor geven? Hoe ga je met dat materiaal om?
[24] Vgl Exodus 12,26v.; Jozua 4,21v.; Markus 10,13-16 en par.
[25] Verwerking, evaluatie en zelfsturing.
[26] Een goede stage-ervaring is stimulerend.
Daar krijg je ideeën van. Hoe zou jij nu ...
[27] Het gaat hierbij niet over verhalen
in de zin van bijbelverhalen. Bij verhalen gaat het hier over verwikkelingen
waaraan kinderen hun hart kunnen ophalen. Over kinderen op de basisschool
waar jij verantwoordelijkheid voor draagt zal men nooit zeggen: er was
geen plaats voor hen in de herberg.
[28] Nog een keer: niet alles. Je hoeft
niet alles te bespreken. Kies een voor jou relevant punt en brengt dat
in als onderwerp. Let wel: werken aan een deel is werken aan het geheel.
Het is zelfs de enige manier om aan gehelen te werken. Vermoedelijk is
dit een element van deconstructie, het doen oplichten van het onbewaakte,
niet gereflecteerde, verbindende.
[29] De bedoeling van dit gedeelte van
de opdracht is: formaliseren wat gedurende de opleiding informeel voortdurend
aan de hand is. Voortdurend overleg je met elkaar, geef je feedback, evalueer
je. Deze werkvorm is gastvrijheid in de praktijk. De ander mag zijn wie
z/hij is. Daarom mag groepswerk, samen werken, essentieel genoemd worden
binnen het geheel van de opleiding. Het maakt het ook mogelijk, gezamenlijk
verantwoordelijk te zijn voor de kwaliteit van inrichting en uitvoering
van dit deel van het onderwijs op de Ipabo.
[30] De term is van Jacques Derrida, De la grammatologie, Parijs 1967. Hij
wijst erop dat het schriftuurlijke voorafgaat aan het letterlijke of woordelijke.
Een korte toelichting volgt hier. Aan mijn spreken – waarin ik mezelf
als origineel en aanwezig, als eerste persoon, beleef – gaat steeds een
voorgegeven samenhang vooraf. Zo gezien is het wit van de blanco pagina
een illusie. Er zijn altijd lijnen, verbindingen, verbanden, samenhangen.
Denk bijvoorbeeld aan het gegeven, dat ik kan spreken dank zij het verschijnsel
taal, zelfs moedertaal. Voorgegeven samenhang in die zin, dat deze samenhang
aan mijn spreken voorafgaat. Mijn spreken, ik als woord, logos,
mijn logica, logologie of egologie, want steeds het ik tegenover
het andere, (xenofobie: het andere haalt mij weg bij mijzelf, is
angstaanjagend) ik als norm. Gramma is Grieks voor schrift, gravure,
kras, inscriptie. Kort samengevat: bij grammatologie gaat het over
het onttronen van de grammatologie.
[31] Bijvoorbeeld door in je katechetisch
journaal of in je aantekeningenmap van achteren naar voren te werken aan
een ideeënbak. Daarin catalogiseer je alles wat voor jou inspiratie kan
bieden, materiaal kan zijn. Leg daar ook verwijzingen in vast naar tekstfragmenten
in de readers die jou helderheid gegeven hebben.
[32] Bij 6 modules betekent dit na H-Ka-2;
bij vier modules na de tweede.
[33] Een over verhalen uit het ‘aloude
testament’, David bijvoorbeeld. Een over iets uit het evangelie, bijvoorbeeld
de reis van Jezus naar Jerusalem. Een naar keuze, bijvoorbeeld over een
thema. De drie werkstukken zullen alle drie werken met kernwoorden die
in het eerste deel van je studie naar voren gekomen zijn. Ze zullen verwijzen
naar de readers en naar andere literatuur (ongeveer 150 pp). Het geheel
van de drie werkstukken bestaat voor 2/5 uit materiaal voor onderwijsgevenden;
3/5 bestaat uit materiaal voor onderwijs, toegankelijk geordend. (Verdeel
elke periode en twee keer 3 stappen, kernen die je gedurende de periode
aan de orde laat komen. Elke drie stappen voor ongeveer 4 weken.) Geef
voorbeelden van een mini-programma en van mogelijke uitwerkingen. Je maakt
geen mini-methoden. Je materiaal is meer een handreiking. Een onderwijsgevende
kan het niet gebruiken zonder er zelf aandacht aan te besteden. Jij schrijft
materiaal en exempels, exemplarisch.
[34] Deeltijd en versnelde deeltijd zijn
zover aan het einde van de voorlaatste module. Gezien de beschikbare collegetijd
is hun planning en afstudeerproject aangepast.
[35] Gezien de praktijk van een schooljaar
kun je denken aan voor, tussen en na de grote feesten. Voor twee van de
drie zullen brede, oriënterende titels aangegeven worden. Bijvoorbeeld:
David, De verhalen over Jezus. Het derde onderwerp is naar eigen keuze.
Je kunt je ook beperken tot twee projecten en die meer uitbreiden.
[36] Het leger worden van de kerken hoeft
geen teken te zijn van het naderende einde. D.Hellenius schrijft in het
gedicht ‘kerk’: Als paddestoelen verbonden door een lichaam van onzichtbare
draden.D.Hellenius, , Verzamelde
gedichten, Amsterdam: G.A.v.Oorschot, 1991, p.218.
[37] December 1964.
[38] Een nieuwe filosofie (manier van
denken, zien, aanraken, in de buurt komen van, spreken, noot van JE) is
voor alles het woord teruggegeven aan degenen die het kwijt zijn geraakt
in de retoriek die het grootse dat de mens onderneemt, verdonkeremaant.
Emmanuel Levinas, Un langage qui nous est familier,
in Les Cahiers de la nuit surveillée, Lagrasse: Verdier 1984,
p. 325.
[39] Denk aan de regels van het kinderlied:
Is er dan geen smid in het land, die de sleutels maken kan? Wanneer je
weet dat een sleutel gebroken is, is er misschien ook iets aan te doen.
Zo ook met een gesloten boek. Nog zijn er mensen die de resultaten
welke wij cultuur noemen – antwoord op het zoeken van de generaties
voor ons – open kunnen maken. Dat geldt voor onze geschiedenis, voor de
natuur met haar monumenten, voor het geheel van de kunsten, voor het boek
van alle verhalen.
[40] Mede omwille van de algemene bekendheid
is het noodzakelijk in te gaan op de vaak sluimerende, in ieder geval
ongeweten, onbewuste kennis, vaak bijvoorbeeld door vorige generaties
tot element van de cultuur gemaakt. Zonder bewust aangebrachte nieuwe
kennis blijven de oude vooroordelen. Wie niet kiest voor en werkt aan
verbeterde, nieuwe kennis van bijvoorbeeld de bijbelse traditie, heeft
daarmee gekozen voor de oude vullingen en de daaraan opgehangen structuren
van bijvoorbeeld macht en (on-)mondigheid. Medeplichtigheid mag geen optie
in het onderwijs zijn.
[41] Het gaat er niet om, het ik en de
anderen samen te denken. Het gaat over het voor het aangezicht staan.
Vgl. Emmanuel Levinas, Éthique et Infini,
Dialoges avec Philippe Nemo, Paris, librairie Arthème Fayard et Radio
France, 1982, p. 82
[42] Illustratief is hier de rol van Juda
in Genesis 44,32-34. Hij stelt zich verantwoordelijk, borg voor zijn broer.
Als dat gebeurt valt Jozef uit zijn pose. Hij huilt. Waarom?
|
||||||||||||||||