Op
reis met Johannes
een
serie uitzendingen van KRO-radio uit najaar 1983
gesprekken van Gerard Swüste en Jan Engelen
Voorwoord
Tijdens het maken
van deze serie was mij niet altijd even duidelijk wat nu het spannendste
was: 'op reis met Johannes' of' op reis met Jan Engelen'? Samen in de
studio zittend, kris-kras bladerend door dat evangelie, zoekend en herhaaldelijk
wat vindend. De opnamen voor deze uitzendingen waren gebeurtenissen, en
hopelijk is dat ook bij de luisteraars overgekomen en zal dat nu voor
de lezer overkomen.
'Op reis met Johannes'
is bedoeld als een echte reis. Er trekt van alles aan je voorbij, soms
herken je, soms word je aan iets herinnerd, soms weet je niet goed hoe
verder. Het evangelie van Johannes leent zich bij uitstek voor zo'n reis,
omdat op talloze plaatsen wegwijzers, herkenningspunten door de schrijver
zijn aangebracht, vaak verwijzend naar andere passages in zijn verhaal,
vaak verwijzend naar het Oude Testament, met name naar de verhalen over
Schepping en Uittocht.
'Op reis met Johannes'
is geen serie, waarin op overzichtelijke wijze duidelijk wordt gemaakt
wat Johannes precies wil zeggen: het is een serie die luisteraars en lezers
op een spoor wil zetten. Om zelf op reis te gaan. Om te gaan lezen en
herlezen. Om je niet te veel te laten misleiden door het feit dat je eigenlijk
alle verhalen al kent, maar door je bewust steeds te verbazen: wat raar
dat dat er staat; wat raar dat het zo gebeurd is; waarom zou Johannes
dat zo geschreven hebben?
Voor wie op dat spoor
wil gaan zijn deze uitzendingen denk ik hele inspirerende gidsen. Maar
je moet wel op reis willen gaan en niet alle en kennis willen verzamelen.
Want dat heb ik in de samenwerking met Jan Engelen wel ervaren: kennis
heeft hij meet dan genoeg in huis. Maar liever dan met deze kennis te
zwaaien wil hij mensen zelf laten ontdekken wat er in die overbekende
regels staat. En voor die ontdekkingsreis is op de allereerste plaats
nodig, datje je openstelt voor nieuwe indrukken. Veel luisteraars hebben
de radio-uitzendingen op deze wijze als een goede gids gezien. Hopelijk
zal ook dit boekje op dezelfde wijze mensen op weg helpen.
december 1983,
Gerard Swüste.
Met
open ogen
Uitzending 15 december 1983
De beste stuurman staat aan wal (Jo 21)
Jezus liet zich opnieuw zien aan Zijn leerlingen bij het meer van Tiberias.
Daar waren bij elkaar Simon Petrus, Thomas - ook wel genaamd Dydimus -
Nathanael van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee
van Zijn leerlingen. Simon Petrus zei: 'lk ga vissen' en zij zeiden: 'Dan
gaan wij met U mee'. En ze vertrokken en gingen aan boord en in die nacht
vingen ze helemaal niets. Toen het al morgen werd stond Jezus aan de oever,
maar Zijn leerlingen wisten niet dat het Jezus was. En Jezus zei tot hen:
'Hebben jullie ook iets te eten?' En zij antwoordden: 'Nee, dat hebben
we niet'. En toen zei Jezus tot hen: 'Gooi dan je netten uit aan de rechterkant
van de boot en je zult wat vangen'. En zij wierpen het net uit en ze konden
het niet meer trekken, zoveel vissen zaten daarin. En die leerling die
Jezus liefhad, zei tot Petrus: 'Dat? Dat is de Heer'. En Simon Petrus,
toen hij hoorde dat het de Heer was, hij sloeg zijn kleed om - want hij
was ongekleed - en hij wierp zich in zee. Maar de andere leerlingen kwamen
gewoon met de boot, want ze waren toch niet ver van het land, ongeveer
maar tweehonderd el en zij sleepten het net met de vissen.' (Johannes
21, 1-8).
Zo komen dan die leerlingen aan de kant en als ze aan de kant zijn, dan
brandt daar een kolenvuur en daar ligt vis op en brood. Vis en brood zijn
hele bekende zaken in het evangelie; denk maar aan die vijf broden en
die twee vissen. Het is het 21e hoofdstuk van Johannes, dat betekent dat
we helemaal aan het einde zijn. We hebben alles gehad. Aan de ene kant
kun je dan een tevreden gevoel hebben. Maar als je alles hebt gehad dan
komt natuurlijk ook het moment dat je zegt: nou en? wat nu? En zo zitten
ze daar bij elkaar, de leerlingen.
Petrus zegt: 'Ik ga
vissen'. Het eerste wat je hoort van de leerlingen is, dat zij behoorlijk
solidair zijn: 'dan gaan wij met je mee'. In die nacht vingen ze niks.
De volgende morgen blijkt dat de beste stuurman aan de kant staat. Hij
zegt: 'Gooi het eens over een andere boeg'. Dat doen ze! Het heeft natuurlijk
geen zin als je de hele nacht gewerkt hebt om te doen of je van niks weet
en van voren af aan te beginnen, maar ze doen het toch. Het net heeft
het water nog niet geraakt of het zit vol met vissen.
Er is iets heel grappigs
voor de lezer in het verhaal. Het verhaal begint met: Jezus liet zich
zien aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. De lezer weet daarmee
al veel meer dan de leerlingen die niet weten dat het Jezus is. Die beste
stuurman aan de kant, dat is Jezus. Als dan blijkt dat het Jezus is, schiet
Petrus het water in, nadat hij eerst zijn kleren omgegooid heeft want
hij zit ongekleed in de boot, hij zit in zijn Adamskostuum in de boot.
Het is net alsof wij op het einde van het evangelie teruggaan naar het
begin: hij zit als Adam in de boot. De anderen komen met het scheepje,
want het is maar tweehonderd el van de kant verwijderd.
Er zijn er die dan
meteen beginnen uit te leggen hoeveel tweehonderd el is. Misschien moet
je heel nuchter vragen: 'wat komt er na tweehonderd?' Na tweehonderd komt
natuurlijk niet, bijbels gesproken, tweehonderdeen. Het is geen rekenen!
Na tweehonderd komt driehonderd. Dan hoor je: twee en drie. Twee en drie,
dat is heel belangrijk. Het is als het ware een kruid dat Johannes regelmatig
in zijn evangelie stopt. Het moet de lezer te denken geven, nl. denk aan
'tussen lijden, dood en verrijzenis'. Dat wordt bedoeld met twee en drie.
Dan komen ze aan land
en dan zien we meteen da t daar een kolenvuur aan het brand en is. Dat
heet ook heel mooi in de Griekse tekst antrakian, antraciet, een antraciet-vuurtje
en op dat vuurtje ligt de vis en ligt het brood.
En terwijl je daarnaar kijkt, gaat Petrus naar de boot toe en sleept het
net eruit. En het is wel heel erg typisch, want het blijkt dat die vissen
voor ons heel precies geteld zijn: het zijn 153 vissen. Zou het er nu
niet eentje meer of eentje minder geweest zijn? Het lijdt geen twijfel,
of in dit getal 153 zit een geheim. Welk geheim? Dan moeten we vanuit
het einde van het evangelie helemaal terugbladeren naar het begin. Laat
ik daar eerst echter iets kleins bij vertellen. Als je een verhaal gaat
schrijven met punt 1, punt 2, punt 3 en je moet punt 1 weer gaan onderverdelen
in punt 1, punt 2, punt 3, dan kun je ook zeggen: a, b, c; a is dan 1,
b is 2 en c is 3. In het Hebreeuws is het zo dat alle letters ook een
cijferwaarde hebben en als je nu in het Hebreeuws gaat opschrijven Benej
Ha Elohim, de kinderen van God, en je gaat die lettertjes optellen, dan
heb je 153! En met de kinderen Gods begint het evangelie van Johannes.
In het eerste hoofdstuk
gaat het over hen, die niet geboren zijn uit het vlees en uit de wil van
een mens, maar die uit God geboren zijn: de kinderen Gods. Terug naar
dit verhaal: de ochtendstond heeft vis in de mond. Wat wordt er aan de
kant getrokken?
153 Vissen. Een hele
kerk vol, de kinderen Gods. Dus daarom is dat slotverhaal zo leuk.' Pasen
is net geweest en dan begint er wat. Het is inderdaad niet het slot van
het verhaal. De kern van het verhaal begint.
Het evangelie wil natuurlijk niets liever dan dat je na afloop van het
verhaal teruggaat naar het begin. En dat je opnieuw a.h.w. in de leer
gaat bij het verhaal. Daarom is het ook erg belangrijk als je het verhaal
aan het lezen bent - het geeft niet welk bijbelverhaal, maar het geldt
ook voor dit verhaal- ook als je het verhaal kent, dat je het verhaal
gaat lezen en voortdurend doet alsof je niet weet wat er komt. Je kunt
oefenen. Ik zeg dat wel eens tegen studenten: 'Leg nu je vinger op de
tekst, lees een klein stukje en hoe zou jij het nu verder verteld heb
en?' Dan zie je 'wat het evangelie vertelt', wat de tekst naar voren brengt.
Dan valt je ook op wát die tekst naar voren brengt.
Je willen laten verrassen
door wat die tekst zegt, zoals we nu ook met deze tekst hebben gedaan.
En dan ontdekken dat dit verhaal gaat over het bijeenslepen in een net
van de hele mensheid. En dat kun je als je het maar over een andere boeg
wilt gooien. De namen en getallen zijn allemaal verwijzingen naar eerdere
stukken in het verhaal.
Wat is nou de grap
in het verhaal? De grap in het verhaal is wezenlijk simpel. Kijk maar
naar wat er nou precies gebeurt en wat het verschil in het verhaal is.
Het verschil in het verhaal is het verschil tussen 'niks' en' alles'.
Ze vangen niks en ze vangen 153: alles, de hele wereld. En wat is dan
het verschil tussen niks en alles? Dat verschil tussen niks en alles is
alleen maar Jezus die aan de kant staat en die doet alsof Hij het beter
weet. Die doet alsof de vissen naar Hem luisteren in het verhaal, alsof
die vissen allemaal aan de andere kant van de boot zijn gaan zitten. Het
verschil tussen niks en alles, hoe vaak hoor je dat niet iemand zeggen:
'het is helemaal niks meer', of' fantastisch, prachtig!' Het verschil
tussen niks en alles is een beetje een geheimpje; het verschil tussen
niks en alles is bijna niks, maar dat is wel een heleboel. Dat is hier
het woord van Jezus.
En dat verschil is
ook het over een andere boeg gooien, het op een andere manier proberen
en doen alsof je iets kunt horen. Heel typisch is dat dit in het verhaal
niet staat, dat woordje 'horen'. Het Johannes-evangelie is natuurlijk
uit het zgn. Nieuwe Testament, maar dat betekent wel dat het Joodse verhalen
zijn en dat je dus ook voortdurend moet roeren in de verhalen van het
zgn. Oude Testament, van Mozes en de profeten, om te ruiken wat daar in
dat verhaal aan de orde is.
Ook in dit bijbelverhaal
klinkt steeds mee de hele geschiedenis van Jezus, maar ook de geschiedenis
van het Oude Testament. Je moet er voortdurend op bedacht zijn dat het
een soort toneel is. Op dat toneel gebeurt iets, maar er zit van alles
tussen de coulissen, tussen de decors, er kan nog van alles uit de lucht
komen en in de grond van dat verhaal zit ook nog een heleboel waarnaar
gekeken moet worden.
Een stut voor de wijnstok (Jo15 en 5)
We zijn helemaal achterin begonnen. We gaan nu een klein stapje terug
en komen dan in het vijftiende hoofdstuk. Daar komen we een verhaal tegen
dat overbekend is: het verhaal van de ware wijnstok. We hebben de vorige
keer gezegd, dat de hele bijbel meeklinkt: Nou, als er een begrip is waarin
de bijbel meeklinkt, dan is het wel die ware wijnstok. Bijvoorbeeld te
vinden in Psalm 80: 'Herder van Israel, jij hebt een wijnstok uitgegraven
uit Egypte'. Huub Oosterhuis heeft daar eens een heel mooie vertaling
van gemaakt: 'Koester het stekje, zie vanuit de hemel neer op het stekje
dat je geplant hebt'. Als het over de wijnstok gaat, dan moet je onmiddellijk
denken aan Israel. Die wijnstok is Israel zelf. Maar nu terug naar het
vijftiende hoofdstuk:
'lk ben de ware wijnstok
en mijn vader is de landman. Elke rank aan mij die geen vrucht draagt
neem t hij weg en elke die wel vrucht draagt, snoeit hij opdat zij meer
vrucht draagt. Jullie zijn nu rein om het woord dat ik tot jullie gesproken
heb: blijf in mij zoals ik in jullie blijf. Evenals de rank geen vrucht
kan dragen uit zichzelf als hij niet aan de wijnstok blijft, zo ook jullie
niet als jullie niet in mij blijft. lk ben de wijnstok, jullie zijn de
ranken. Wie in mij blijft, zoals ik in hem, die draagt veel vrucht, want
zonder mij kunnen jullie niets doen. Wie in mij niet blijft, is buitengeworpen
als de rank en is verdord.' (Johannes 15, 1-6).
Bij dit verhaal van
de wijnstok moet ik altijd denken: zoals die wijnstok groeit en rondwriemelt,
zo gaat het ook met die woorden van 'Gij in mij en ik in jou'. Dat is
dezelfde groeibeweging. Het is bijna een nest met jonge katjes: om elkaar
heen krullend. Ik denk dat je dat plezier ook in die tekst moet zien.
Wie op zijn vakantie al eens een wijngaard gezien heeft, kan zich bij
die wijnstok ook iets voorstellen: hoe dat hele veld vol is.
Als je leest: ik ben
de ware wijnstok en mijn vader is de ... Wat vul je dan in? De boer, de
'landman' hebben we net voorgelezen. Bij dat woordje 'landman' moet in
je hoofd een belletje gaan klinken, want er is nog iemand van wie gezegd
wordt, hij is een man van het land. Dat is Noach. Noach, die daar uit
zijn ark gekomen is, die de catastrofe heeft meegemaakt, nu eindelijk
uit zijn ark, voetjes op de grond. Noach brengt een offer en dan staat
er heel uitdrukkelijk: Noach was een man van het land. Wat gaat nu een
man van het land doen?
Hij gaat ploegen,
hij gaat zaaien. In Genesis, hoofdstuk 9 vind je wat Noach doet zodra
hij 'landman' heet. Hij gaat een wijnstok planten! Onder christenen kun
je dan zeker zeggen: alles wordt alvast in gereedheid gebracht, want we
moeten ons gaan voorbereiden op het Avondmaal. Oaar staat die wijnstok!
Oit verhaal van de wijnstok heeft dus iets in zich van troost, want de
naam 'Noach' betekent troost. Als Noach zijn naam krijgt in Genesis 5,
dan staat er: hij heet Noach, want hij zal heel de wereld troosten.
In het begin van Johannes
15 zie je meteen hoe de landman bezig is met die wijnstok. Je ziet hoe
de echte wijnstok groeit onder de handen van zijn baas. De zon kan zijn
werk doen. Water zit er hopelijk genoeg in de grond. Onder de handen,
onder het bezig zijn van die landman groeit die wijnstok. Ais je nu dat
beeld kent van die wijngaard met die wijnstokken, dan wordt het een beetje
verwarrend want je hebt natuurlijk bij die wijnstok ook altijd nog een
stok nodig. Die wijnstok groeit niet zomaar. Nee, een wijnstok wordt omhooggehouden
omdat er een paal naast staat; er staat een stok naast en daardoor kan
die wijnstok stok zijn. Ik heb dat nog nooit gehoord bij uitleg of preken
van dit verhaal, maar ik denk dat het voor christenen heel belangrijk
is om zich dat te realiseren. Je moet ook horen wat de tekst niet zegt
en wat erbij hoort, denk ik.
Welke stok kan daar
naast die wijnstok staan? Dat kan natuurlijk alleen maar de Thora: zijn:
Jij bent mijn stut, jij bent mijn steun. De Thora, die de stok overeind
helpt. We hebben hier een heel veld van wijnstokken voor ons en in dat
hele veld wordt eentje aangewezen als een echte, een betrouwbare wijnstok.
Je kunt er zeker van zijn, daar komt wijn uit!
Wij hebben in dat
verhaal ook een heel duidelijke plaats: Wij zijn ranken. En als die ranken
een beetje .. hersens in hun hoofd hebben, dan zorgen ze natuurlijk dat
ze aan die wijnstokken blijven vastzitten, want als dat contact met die
wijnstok er niet meer is, dan verdroog je. Dat verdrogen, daar heeft Johannes
iets mee gedaan. Want dat woordje 'verdrogen' vind je hier in deze tekst,
en dat vind je elders bij Johannes op een onvermoede plaats, midden in
Jeruzalem, bij de vijver. Dat staat in het vijfde hoofdstuk van het Johannes-evangelie.
'Nu is er in Jeruzalem
bij de Schaapspoort een bad, dat in het Hebreeuws de bijnaam Bethesda
draagt, met vijf zuilengangen en daarin lag een menigte zieken blinden
verlamden en verschrompelden. '
Verschrompelden! Daar
staat in het Grieks hetzelfde woord als wat we in het vijftiende hoofdstuk
zagen bij die verdroogden. We zijn nu eigenlijk al waar we wezen moeten:
in Jeruzalem. Bij dat Jeruzalem moet je natuurlijk niet meteen de atlas
pakken en daarin opzoeken waar Jeruzalem ligt.
We zitten in het Jeruzalem
van het Johannes-evangelie. Wie dat wil kan zichzelf daarin oriënteren.
Wat wordt er verteld over Jeruzalem in het Johannes-evangelie? In hoofdstuk
2, na Kana, dat verhaal over de tempel in Jeruzalem; in hoofdstuk 3 Nicodemus,
's nachts in Jeruzalem en nu in hoofdstuk 5 komen we weer in Jeruzalem
en daar is een vijver met vijf zuilengangen.
Er is nog iets leuks
met die vijver. Die vijver is een van de redenen waarom ze vaak gezegd
hebben: 'Dat Johannes-evangelie is een onbetrouwbaar evangelie. Want in
Jeruzalem is nog nooit gevonden: een vijver met vijf zuilengangen!' Sinds
een jaar of twintig blijkt die dan wel gevonden te zijn. Eigenlijk is
dat jammer, want nu kun je niet meer nadenken over die vijf zuilengangen.
Want bij vijf; als je in de bijbel heel hard roept: vijf!!! Ja, vijfboeken
van Mozes natuurlijk!
Bij dat water ligt
een menigte, je kunt het volgen alsof je met een camera de tekst inloopt.
Die vijver in Jeruzalem heet Bethesda: huize genegenheid. Dat is een mooie
plek, met vijf zuilengangen. Die camera is nu naar binnen gereden en wat
zie je dan? Een menigte zieken, blinden, verlamden, verdroogden. Uit die
hele menigte neemt dan Johannes een iemand als portret van die hele menigte.
Daar ligt een mens
en die ligt daar al achtendertig jaar. In het boek Deuteronomium, in het
tweede hoofdstuk, vind je achtendertig jaar voor de woestijnreis. Daar
ligt een mens bij die vijver achtendertig jaar lang en die heeft als probleem
staat er letterlijk: 'Hij heeft niet iemand'. Als die lamme iemand had
die hem naar dat water zou kunnen brengen, dan was het probleem opgelost,
maar hij heeft niet iemand.
Jezus vindt hem. Hij
vraagt hem: 'Wil je gezond worden?' Een heel domme vraag! Alhoewel, zo
dom is dat niet. Wat doen mensen om gezond te worden? Tot en met hardlopen
toe elke avond. 'Wil je gezond worden?' Ja, dat wil hij en binnen de kortste
keren is dat dan gebeurd. Dan gebeurt er iets vreemds in dát verhaal.
Die man gaat rondwandelen met zijn matras en ze vragen aan hem: wie heeft
dat gezegd dat hij moet rondwandelen, want het is Sabbat en dan mag dat
niet! Nu blijkt die man niet eens te weten wie dat gedaan heeft! Hij weet
het helemaal niet! Maar hij antwoordde: 'Die mij gezond gemaakt heeft,
heeft tegen mij gezegd: "Neem je matras op en ga hier weg"'.
Ze vroegen hem: 'Wie is die mens die dat gezegd heeft, neem op en ga hier
weg?' en de genezene wist het niet!
Op welke manier laat
nu Johannes die genezen lamme ontdekken dat het Jezus is? Hij wordt gewoon
voor de tweede keer gevonden en op een heel specifieke plek gevonden:
Hij wordt gevonden in de tempel, in het heiligdom. In de tempel daar komt
hij Jezus tegen en dan zegt Jezus: 'Kijk, je bent nu gezond geworden,
zondig niet meer opdat je niets ergers overkomt'. Wat zonde is, is het
geheim van het evangelie. Zonde heeft in elk geval alles te maken met
Verbond. 'Zondig niet meer' betekent een uitnodiging om toe te treden
tot het Verbond, om mee te komen, binnen te gaan in al die verhalen.
Het betekent zelfs
misschien: hou maar eens op met peinzen en piekeren. Kom maar eens mee,
moet je kijken in dat verhaal. Er is iemand die je, zelfs in Jeruzalem,
het water in helpt, zodat je door het water op beide pootjes terechtkomt.
Even terug naar het
verhaal van de wijnstok, van waaruit wij vertrokken waren. Het is met
dit verhaal van de lamme een tweeluik, het verhaal van moed vatten, durven
te groeien, jezelf durven te zijn, vruchtbaar willen zijn. Je kunt zeggen:
'Dat is heel leuk van die wijnstok, maar hoe kan ik dan rank zijn voor
die wijnstok?' Je wordt wel gevonden. Er is een woord dat je vindt. En
voordat je het dan weet sta je rechtop.
Rechtop staan is voor
ons helemaal niet vreemd, want we zijn gewend om rechtop te staan. Maar
zodra je twee maanden in het ziekenhuis gelegen hebt, merk je wat het
betekent en hoe vreemd dat is om rechtop te gaan staan. Voordat je het
weet sta je in het evangelie rechtop en word je voor vol aangezien en
moet je antwoord geven en weet je helemaal niet wat je antwoorden moet.
Aan het verhaal van
de genezing van deze mens wordt aan ons duidelijk gemaakt dat we er zijn,
dat we ergens zijn en dat we maar mee moeten gaan.
Wij horen er bij,
want er is een echte betrouwbare wijnstok en daar zijn we op geënt.
We zorgen daarmee verbonden te blijven zodat dat vocht van die grond tussen
hemel en aarde in beweging kan zijn. Wij worden erbij gehaald. Hoe gebeurt
dat dan? Hij zegt: 'Sta op'.
Nooit meer dorst (Jo 7 en 2)
We gaan nu naar een onbekend hoofdstuk met een paar bekende regeltjes
daarin: Het zevende hoofdstuk van het Johannes-evangelie speelt zich af
tijdens het Loofhuttenfeest. De meeste mens en in Nederland kennen het
Loofhuttenfeest niet. In het najaar, zo in september/oktober hebben joodse
mensen de gewoonte om a.h.w. buitenshuis te gaan wonen. Binnen zijnde
even doen alsof je buiten bent, terugkijken naar het afgelopen jaar, terugkijken
naar hoe je eigenlijk leeft en beseffen dat het leven je gegeven is. Dat
is het Loofhuttenfeest.
'En op de laatste,
de grote dag van het feest stond Jezus en Hij riep: 'Als iemand dorst
heeft, laat hij komen tot Mij en laat hij drinken. Wie naar Mij toekomt
in het vertrouwen zoals de Schrift dat zegt, stromen van levend water
zullen uit zijn binnenste vloeien. '
Dat is dus wat Jezus
zegt op de grote dag van het Loofhuttenfeest.
En die tekst loopt dan door:
'Dit zei Hij van de geest'.
Op de eerste plaats
'stond' Jezus. Dat is heel uitzonderlijk. Maar als je vlak na Pasen zegt
'stond Jezus', dan kan elke kerkganger dat wel invullen, nl. te midden
van de leerlingen met de deuren gesloten. Stond Jezus. En dan roept Hij:
'Wie dorst heeft, die komt en die drinkt'. Voor ons is dat natuurlijk
helemaal niet zo opzienbarend en ook niet zo belangrijk. 'Dorst hebben'.
Ja, een klein kind kan af en toe wel eens zeggen dat 't verschrikkelijke
dorst heeft. Maar in ons spraakgebruik komt dat bijna niet voor, tenzij
wanneer we gaan zingen: 'We hebben dorst en we krijgen niks te drinken'.
'Wie dorst heeft'
- probeer even dat bijbelse land voor je te zien. Na het voorjaar dan
is de regen afgelopen en dan schijnt nog maar alleen de zon. Wie in het
Midden-Oosten heeft gereisd weet wat het betekent om dorst te hebben en
hoe belangrijk water is.
Nu, wie dorst heeft,
die kome naar Mij en hij drinke. Hoezo? Is Jezus iemand die ons te drinken
geeft? Is Hij iemand - dat klinkt in termen van het Avondmaal; eucharistieviering,
brood en wijn - om van te drinken? Dat kun je vinden als je kijkt naar
de allerlaatste verhalen over Zijn lijden en sterven en verrijzen aan
het kruis, als alles voltooid is. In het Johannes-evangelie alleen, meen
ik, zegt Jezus aan het kruis: 'Ik heb dorst' en dan drinkt Hij en dan
geeft Hij de geest. Wij weten dan dat Hij gestorven is, maar dat staat
er niet. Er staat: 'Hij geeft de geest'. Dat is iets anders.
Dat woordje 'geest'
is voor ons wel een heel mystiek, een heel vreemd woord. Het te pakken
hebben, de geest te pakken hebben, in de geest van alle verhalen. Dat
woordje ' geest' is zo'n woord dat altijd een brug wil slaan helemaal
naar het begin.
'In het begin schiep
God de hemel en de aarde'. Die twee horen bij elkaar, hemel en aarde,
dat is een. 'De aarde nu', waar is dan die hemel? Woest en leeg. Aarde
waar niks te zien is van hemel, - dat is een aarde die je op de televisie
ziet, elke avond in het journaal: ellende overal, links, rechts, Noord,
Zuid. Dus hemel en aarde die bij elkaar horen. Ja, 'en de geest van God
zweefde boven de wateren' en dan gaat het beginnen. Dus die geest, dat
water, weer helemaal teruggaan naar het begin: de geest is het geheim
van het begin, dat hemel en aarde, ondanks alles op die aarde, toch bij
elkaar horen! Daar geeft Hij Zijn woord voor, Zijn woord aan.
Jezus staat hier op
de laatste en ook de grote dag van het feest - die laatste dag, dat woord
moet je goed horen. En dan zegt Hij: 'Wie dorst heeft die kome naar Mij
en hij drinke'. Omdat Hij weet van dorst hebben, Ik heb dorst, aan het
kruis, - omdat Hij weet van dorst hebben, daarom ook kan Hij je te drinken
geven. Hij weet wat dat betekent.
Levend water voor
dorstige mensen. Over dorst en drinken. Daarvoor bladeren we naar nog
een ander verhaal, nog verder in het begin. Het verhaal van Kana: Johannes
hoofdstuk 2.
Op de derde dag was
er een bruiloft in Kana.
Op de derde dag? Dat
is de dag van de Verrijzenis, hoe dan ook. Heeft dit dan met de Verrijzenis
te maken? Heeft dit met Pasen te maken? Dat zal moeten blijken! Op de
derde dag was er een bruiloft!
Bruiloft is in de
bijbel natuurlijk nooit een kwestie van de burgerlijke stand. Bruiloft
is in de bijbel altijd een kwestie van profeten. Dat is b.v. de manier
waarop Hosea spreekt over het Verbond, de bruiloft. 'Er was een bruiloft
in Kana, in Galilea.'
Als je naar de bruiloft
gaat dan is natuurlijk onze eerste vraag: 'wie gaat er dan trouwen?' 'En
de moeder van Jezus was daar' - dus Maria was daar - gaat die dan trouwen?
Dat is niet aan te nemen. 'En ook Jezus en Zijn leerlingen waren ter bruiloft
geroepen.' Gaat Jezus dan trouwen? Dat is ook niet aan te nemen. Wie is
dan de bruidegom en wie is dan de bruid in het verhaal? Je zult zien:
het verhaal noemt ze niet. Het verhaal noemt op het einde enkel de bruidegom.
Er is een bruiloft
en daar is Maria, daar is Jezus en Zijn leerlingen. Die moeder is daar.
Wij zeggen altijd natuurlijk onmiddellijk: de moeder van Jezus, dat is
Maria. Het grappige echter is dat het er niet staat. Ook in het verhaal
onder het kruis, dan staat er: een Maria en nog een Maria en de moeder
van Jezus. De naam van Maria als de moeder van Jezus wordt in het evangelie
niet genoemd. Wie is dan die moeder? Met die vraag kun je het verhaal
in. 'En toen er', en elke vertaling geeft dat, 'gebrek aan wijn kwam,
toen er geen wijn meer was.' Voor velen is dat natuurlijk aanleiding geweest
om grapjes te maken bij de tekst. 'Weet wel wat je in huis haalt. Als
je Jezus en Zijn leerlingen in huis haalt, dan zijn de wijnvaten te klein!'
Maar in de Griekse
tekst staat een woord dat heel gewoon betekent 'en omdat er geen wijn
was, omdat de wijn ontbrak'. Dus: een hele vreemde bruiloft! Een bruiloft
zonder wijn.
Daarom zegt de moeder
van Jezus: 'Ze hebben geen wijn'. En dan zegt Jezus: 'Vrouw wat is er
tussen jou en Mij, Mijn uur is nog niet gekomen'. Zijn uur is dus niet
het tijdstip dat zij aangeeft. En wat doet dan de moeder? Zegt ze 'rotjongen'
of 'Hij is altijd eigenwijs geweest', of 'je lijkt wel op je vader'? De
moeder zegt: 'Wat Hij ook zegt, doe dat'. Wie is in Kana de moeder van
Jezus? De moeder van Jezus is degene die zegt: 'Wat Hij ook zegt, dat
moet je doen'. Dus dat kan jij ook zijn en dat kan ik ook zijn.
Dan staan daar 'zes
stenen waterkruiken, neergezet volgens reinigingsgebruik van de joden,
elk met een inhoud van twee of drie metreten.' Twee of drie, je moet niet
vertalen wat een Nederlandse vertaling geeft: '120 liter'. Nee, 'twee
of drie', dat moet je in de gaten houden want dat wordt in het evangelie
onvoorstelbaar belangrijk in het beslissende verhaal. Ook die zes stenen
kruiken mogen te denken geven. Want na zes komt zeven. En met zeven breekt
niet de hel, maar de hemel los. Dan zijn er bergen verhalen! Die vaten
moeten gevuld worden en ze worden tot de rand toe gevuld. Als die vaten
gevuld zijn heeft niemand een vermoeden wat er in zit. 'Breng het naar
de leider van het feest'. Dat doen ze. En die gast weet niet waar het
vandaan komt en zij weten dat wél. De lezer van het evangelie mag
best weten waar het vandaan komt, daar is het verhaal ook voor.
Hij proeft en dan
roept hij de bruidegom ter verantwoording en dan zegt hij tegen de bruidegom:
'Iedereen zet eerst de goede wijn op en als er goed gedronken is de mindere,
maar jij hebt de goede wijn tot dit ogenblik bewaard. Jij hebt prachtige
wijn tot dit ogenblik bewaard. Iedereen, maar jij bent een uitzondering'.
'Wij kunnen dat tegenwoordig zeggen, met allerlei therapeutische toestanden
en zo: de bruidegom wordt er als het ware op aan gekeken wat hij gedaan
heeft. En de bruidegom zegt: 'Ja, ik weet niet wat ik in huis heb'. Dat
weet hij ook niet!
Kana begint als de
bruiloft van we hebben dorst en we krijgen niks te drinken en Kana eindigt
met, wat we in huis hebben, God mag het weten, maar zo 'ne goeie hebben
we nog nooit gehad. En dat is het verhaal aan het hoofd.
Nu kun je vragen,
goed, Kana, opeens overvloed aan wijn en dan, wat gebeurt er dan? Regel
12: 'Daarna daalde Hij af naar Kafarnaüm, Hij en Zijn moeder en Zijn
broers en Zijn leerlingen en zij bleven daar niet veel dagen.' Dan is
het Pasen en dan gaat Jezus op. Johannes is een beetje slordig geweest
in zijn verhaal, want ze dalen af naar Kafarnaüm en daar gebeurt
helemaal niks! Maar wij weten nu wel alvast dat Kana met Kafarnaüm
te maken heeft en dat komt later nog terug. En van Kana naar Kafarnaüm
ga je van boven naar beneden. Waar je ook gaat staan, als je gaat staan
en je kijkt naar Kana, je zoekt naar Kana, dan moet je naar boven kijken,
omhoog. En naar beneden dat is Kafarnaüm en dan blijkt Johannes een
heel interessante kaart te hebben. Want als je van Kana afdaalt naar Kafarnaüm,
dan moet je wel op tijd op de remmen gaan staan, want voordat je het weet,
schiet je weer de berg op en ga je Jeruzalem binnen. Dus: 'Hoe kom ik
nu in Jeruzalem in het Johannes-evangelie?' Via Kana, alvast gehoord hebbend
van Kafarnaüm, en dan is Jeruzalem heel beslissend.
Ik wil nog iets zeggen
over het begin van dat verhaal. Het verhaal begint op de derde dag. Ik
heb al gezegd, denk aan twee of drie, sterven en verrijzen, het VerrijzenisverhaaI.
Kana begint op de derde dag. Als je van Kana naar Kafarnaüm, van
hemel naar aarde (Jo 2 en 4) gaat lezen in het eerste hoofdstuk van het
Johannes-evangelie, dan zul je zien dat het Johannes-evangelie drie keer
in hoofdstuk 1 zegt: 'de volgende dag'. Dus, de volgende dag, dan hebben
we er twee gehad, de volgende dag, de volgende dag plus drie erbij: de
zevende dag. Het verhaal van Kana heeft dus alles in zich om een verhaal
te zijn over de Sabbat, over de vrije dag, over de dag waarop je mag opademen.
Dan zit er nog een geintje in, want in het Johannes-evangelie staat die
beroemde regel van 'zie het lam Gods'. In Exodus 12 wordt het Paaslam
aangewezen op de tiende dag van de eerste maand. Als je dan gaat tellen
dan is Kana op de vijftiende dag van de eerste maand. Dan is het de 15e
Nisan, Pasen! Kana is een Paasverhaal. Daarom heeft Jezus dit gedaan als
begin van de tekenen, als teken aan het begin, als teken aan het hoofd.
Dat is Zijn hoofdverhaal: hoe water van elke dag wijn wordt. Dood en verrijzenis.
Van Kana naar Kafarnaüm,
van hemel naar aarde (Jo 2 en 4)
Vandaag gaan we voor
de vierde keer reizen door het Johannes-evangelie. Bij reizen hoort ook
een beetje dat je weet waar de plaatsen liggen. De vorige keer hebben
we het gehad over Kana en Kafarnaüm. We hebben alvast de naam Jeruzalem
laten vallen. We hebben gezien dat de bijbel er een eigen aardrijkskunde
op na houdt. Want ligt Kana niet gewoon in Israel en is Jeruzalem niet
gewoon de hoofdstad van Israel? De bijbel maakt er iets anders van.
Jeruzalem is gewoon
een plek op de landkaart, in het bijzonder op de landkaart van Israel,
maar Jeruzalem is ook een plekje in het gevoel van joodse mensen. Maar
dat gewone plekje is ook de bijzondere plek, Jeruzalem is ook altijd de
stad van vrede, eindelijk rust.
Nu die bijbelse aardrijkskunde.
Het gaat natuurlijk over heel gewone plaatsen. Maar het gaat ook over
plaatsen die eigenlijk pootjes hebben, die door het verhaal heenlopen.
Als zo'n plaatsnaam valt, dan wil de verteller niet hebben dat je zegt,
oh ja, waar lag dat ook alweer? maar: 'waar ligt dat in het verhaal'.
Als het gaat over
Kana, dan gaat het niet over een plaatsje met zoveel honderd inwoners
en over Jeruzalem met zoveel duizend inwoners. Nee, het gaat over een
bepaalde functie die de plaats heeft in het verhaal. Jeruzalem zal de
stad worden waar Jezus gekruisigd wordt.
Zo'n plaats krijgt,
om wat er gebeurd is, een klank en die klank blijft het hele verhaal doorklinken.
Kana blijft het verhaal van: er was een bruiloft in Kana. Jeruzalem blijft
het verhaal dat al klinkt van ver uit het Oude Testament. Dat is ook een
legendarische stad, een stad van veel verhalen. En wanneer in hoofdstuk
21, helemaal op het einde van het evangelie, Nathanael genoemd wordt en
hij heet weer opnieuw 'Nathanael van Kana', dan word ik als toehoorder
van dit verhaal geacht mij volledig te herinneren: 'Oh ja, Kana' .
Toen begon het. Dat
water begint een kleur te krijgen. Dat wordt wijn. De mensen zeggen: zo
iemand hebben we nog nooit gehad. Om nu een voorbeeld te geven van hoe
dat werkt, die bijbelse aardrijkskunde: Kijken we eerst eens eventjes
in het eerste hoofdstuk. Dat eerste hoofdstuk begint met wat wij katholieken
vroeger noemden: 'het laatste evangelie'. 'In het begin was het woord'.
In regel19 begint de tekst te veranderen. Ik wil die tekst even heel nauwkeurig
volgen. 'En dit was het getuigenis van Johannes, toen de joden uit Jeruzalem
priesters en Levieten tot Hem zonden om Hem te vragen: Jij, wie ben Jij'.
Als je die regels neemt: 'dit is het getuigenis van Johannes'. Oh ja!
Het begin van het evangelie. Het zal dus wel Johannes de Doper zijn. Maar
het staat er niet. Er staat: dit is het getuigenis van Johannes. Dus toch
Johannes de Doper. Dus we zitten bij de Jordaan. Dat zal ook strakjes
blijken. In regel 28 wordt de naam Jordaan genoemd, maar voordat de naam
van de Jordaan wordt genoemd: 'toen de Joden uit Jeruzalem'. Eerst de
joodse mensen, dan Jeruzalem en dan krijg je 'priesters en Levieten om
te vragen'. Dus eerst Jeruzalem en daarna wordt die plaats geïdentificeerd
als de Jordaan. In het verhaal van het Johannes-evangelie is het zo: wanneer
je met je hoofd even boven de stadsmuren van Jeruzalem uitkijkt, dan zie
je meteen de Jordaan en dan staat daar Johannes en dan worden daar vragen
gesteld. Dat is de volgorde.
Wanneer we nu gaan
kijken naar Kafarnaüm, dan zul je zien - we hebben dat de vorige
keer al gezien - , na Kana, als dat water is gaan blozen bij het zien
van de bruidegom, in hoofdstuk 2, regel12 daalt Jezus af naar Kafarnaüm.
De naam Kafarnaüm is alvast genoemd. Want Kafarnaüm is de plek
van een tegoed, van een tegoedbon. Kafarnaüm is een tegoedbon. Die
wordt strakjes ingewisseld in het verhaal. Voordat het zover
is, gebeuren er nog
een paar dingen. Maar je krijgt zoals je dat vroeger bij processies had.
Dan hadden de mensen aan hun huizen van die altaartjes staan en daar kwam
dan een kruis op of een schilderij van Maria en links en rechts werd,
als de wind niet al te erg was, een kaarsje neergezet. Wat er nu gaat
komen in het evangelie over Jeruzalem en wat daarbij hoort, daar worden
a.h.w. twee kaarsen naast gezet: de eerste kaars is Kana en de tweede
kaars is Kafarnaüm. Op een of andere manier horen die bij elkaar.
Voordat je bij Kafarnaüm
aankomt in het ]ohannes-evangelie, krijg je eerst het verhaal over Jeruzalem
met de tempel. Dan het gesprek met Nicodemus en daarna is er het gesprek
met de Samaritaanse vrouw bij de put. Dat verhaal eindigt met: 'En na
twee dagen vertrok hij vandaar naar Galilea, want Jezus zelf had gezegd
dat een profeet in Zijn vaderland niet in eer is. Toen Hij dan in Galilea
kwam, ontvingen Hem de Gallieeërs omdat zij gezien hadden al wat
Hij in Jeruzalem op het feest gedaan had, want ze waren ook zelf naar
het feest geweest. Op de eerste plaats: Na twee dagen. We hebben al eerder
gezien bij dat cijfertje twee: wees erop verdacht, want twee heeft te
maken met drie. 'Na twee dagen', dus op de derde dag. 'Op de derde dag'
is altijd de ruimte waarin het Verrijzenis-verhaal begint. 'Gaat Jezus
naar Galilea'. Heel typisch. Wij zijn allemaal gewend uit het Lucas-evangelie
m.n., dat Jezus in
Galilea, in Nazareth niet van harte welkom was. In het Johannes-evangelie
is Jezus, nu nog, in hoofdstuk 4, van harte welkom. Dat zal pas in hoofdstuk
6 gaan veranderen. Laten we eens kijken wat er nu gaat gebeuren.
En Hij kwam dan opnieuw
in Kana in Galilea, de plaats waar Hij het water had gemaakt tot wijn.
En er was in Kafarnaüm een hoveling en zijn zoon was ziek. En toen
deze hoorde dat Jezus uit Judea naar Galilea gekomen was, ging hij naar
Hem toe en vroeg Hem te komen en zijn zoon te genezen, want deze lag op
sterven. (Jo 4, 46).
Het eerste wat we
nu bij de tekst moeten zeggen is: wij zijn eraan gewend dat de tekst is
zoals hij is. Wat in de bijbel staat, staat in de bijbel. De meeste mens
en realiseren zich nauwelijks dat de bijbel die we hebben altijd een vertaalde
bijbel is. Naast de Willibrord-vertaling kun je de Groot Nieuws vertaling
lezen of je kunt kijken naar de NBG-vertaling, naar de Staten-vertaling.
We hebben steeds een vertaling. In alle vertalingen die we hebben van
dit verhaal, heet die meneer waar het hier over gaat ' een hoveling'.
Kafarnaüm is de plaats van een hoveling. In de Griekse tekst staat
hier Tis basilicos: iemand koningachtig, iemand koninklijk. Bij hoveling,
in sommige voetnoten, wordt dan gezegd: aan het hof van Herodias. Het
gekke is dat in Kafarnaüm helemaal geen hof bekend was. Toch heet
die man altijd hoveling. Maar Tis basilicos, iemand koninklijk! Wij kennen
allemaal: Uw koninkrijk kome. Bij iemand koninklijk kun je aan veel meer
denken dan aan een superknecht aan het koninklijk hof. Iemand koninklijk,
daar moet je verdacht op zijn. Dan Kafarnaüm, Kfar Nachoem, het dorp
van de troost. Als je dat in het Hebreeuws zegt, die plaatsnaam, dan hoor
je weer de naam van Noach. Dan weet je ook dat daar water bij moet horen.
Het plekje Kafarnaüm langs het water, het meer van Galilea.
Jezus komt echter
in Kana, dus hoog. En 'waar hij water tot wijn heeft gemaakt', daar moet
de luisteraar niet denken - met luisteraar bedoel ik ook mezelf die naar
het verhaal aan het luisteren is terwijl ik het lees - 'oh ja, Jezus had
daar een tien gekregen, want het onmogelijke was Hem gelukt, Hij had van
water wijn gemaakt'. Nee, nu moet ik mij het hele verhaal herinneren met
alles wat daar op het spel stond, tot en met de moeder van Jezus die zegt:
'Wat Hij jullie ook zegt, dat moet je doen'.
Wie weet vindt Jezus
ook in dit verhaal een luisteraar. Die koninklijk iemand heeft als probleem
dat er een zoon ziek is. Het gekke is dat het in het evangelie ook gaat
over een zoon. Mensenzoon, vertalen we dan, Zoon van de mens, of Zoon
van God. Een koninklijk iemand met een zoon die ziek is, dat wordt een
vreemd verhaal. Het heeft in elk geval alles in zich om een evangelie
te worden.
In Kana is die koninklijke
iemand, Hij gaat naar Jezus toe en vraagt Hem te komen, om zijn zoon te
genezen. Jezus morrelt dan iets van: als jullie geen tekenen en wonderen
zien, dan hebben jullie geen vertrouwen. Maar die koninklijke iemand heeft
daar helemaal geen oren naar, en Hij zegt: 'Kom, kom Jezus, daal af eer
mijn kind sterft'. Daal af.
Daal af. In welk tranendal
komen we dan? En Kafarnaüm begint nu ingevuld te worden. Zoals Kana
lijkt op de hemel, zo gaat Kafarnaüm lijken op de ilarde, op deze
aarde waar dit verhaal over Jezus op weg naar Jeruzalem gespeeld zal gaan
worden. Ga heen, zegt Jezus, je zoon leeft. En die man verifieert dat
niet. Ze maken geen afspraak. 'Als het nou eens niet waar is', enz., nee
helemaal niks. Die man gaat. En reeds terwijl hij afdaalde, je ziet die
beweging naar beneden toe gebeuren, kwamen zijn dienaren hem tegemoet
en die zeiden dat zijn kind leeft. Hij vraagt: 'Welk uur?' Ze zeggen:
'Gisteren op het zevende uur - zes stenen kruiken in Kana - het zevende
uur, met alles wat het getal 'zeven' in bijbelse verhalen wordt, met alle
vreugde en veiligheid, geluk en tevredenheid van de Sabbat, de volheid
van de tijd. Daar kan nu eindelijk
niks meer bij. Het zevende uur. 'Gisteren op het zevende uur werd hij
vrij van koorts,' en de vader bemerkte dat dat het uur was waarop Jezus
had gezegd: je zoon leeft. En hij kreeg zelf vertrouwen en zijn hele huis.
Daarna wordt die figuur van een koninklijk iemand die een zoon heeft (God
Zijn Zoon) een beetje moeilijk. Want die koninklijk iemand krijgt nu vertrouwen.
Hij gaat 'geloven', geven de vertalingen. Hoezo God als gelovige? Misschien
is dat vreemd, maar als God Verbondspartner wordt, als Hij zich solidair
verklaart met de mensen in het verhaal, dan moet Hij ook maar afwachten
of het er van komt en of er iemand is die zich door Hem gezeggen laat,
of er iemand is die wil doen naar Zijn woord.
Wat gebeurt nu in
dit verhaal met die koninklijke iemand? Hijzelf krijgt vertrouwen en zijn
hele huis. Hij krijgt er een huis bij. Die koninklijke iemand die in de
Zoon een Vader blijkt, krijgt er een huis bij. Nu moetje eigenlijk een
tekenfilm gaan maken. Op het scherm zie je dan een hand die lijnen zet,
zoais een kind een huis tekent. Eerst die rechte streepjes en dan die
schuine streepjes er tussenin en het dakje erboven met een schoorsteen
erop. Als je lang genoeg kijkt wordt het een schuilkerkje, Onze Lieve
Heer op Zolder in Amsterdam, of de St. Nicolaas tegenover het Centraal
Station, of misschien de St. Pieter in Rome, of misschien de kerk van
de Heilige Verlosser in Jerusalem, of, of, of. In elk geval een plek waar
mensen thuis zijn omdat er zo iemand is als een vader en dat is wonderlijk.
De
voeten wassen, een schoenriem losmaken (Jo 13 en 1)
Vandaag gaan we naar
het begin, naar waar het begonnen is, naar Jeruzalem. We gaan ook naar
het begin van Jeruzalem. Dit is dan niet een of andere poort van de stad,
zoals je dat op een kaartje kunt vinden. Nee, het begin van Jeruzalem
in het Johannes-evangelie ligt in hoofdstuk 1. We hebben het er de vorige
keer al een klein beetje over gehad. Het is het verhaal waarvan zal blijken
dat we bij de Jordaan zitten.
We gaan beginnen in
Jeruzalem. Ik wil daarvóór eerst gaan naar het heel bekende
verhaal van de voetwassing van Jezus.
Hoofdstuk 13:
Wetend dat de Vader
Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van de Vader was uitgegaan
en naar de Vader terugging, stond Jezus op van de maaltijd. Hij legde
Zijn kleren af, nam een linnen doek omgordde zich daarmee. Hij deed water
in het bekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en af te
drogen met de doek waarmee Hij omgord was. Hij kwam dan bij Simon Petrus
en deze zei tot Hem: 'Heer wil jij mij de voeten wassen?' Jezus antwoordde
en zei tot hem: 'Wat Ik doe dat versta je nu niet, maar je zult het later
verstaan'. Petrus zei tot Hem: Jij zult mijn voeten niet wassen in eeuwigheid'.
Jezus antwoordde hem: 'Als ik je niet was, heb je geen deel aan Mil. En
dan zegt Petrus: 'Ja, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn hoofd,
mijn hele huid en haar'. 'Wie gewassen is, wie gebaad heeft hoeft geen
bad te nemen. En dan staat Jezus weer op en Hij trekt zijn kleren weer
aan. (Jo 13).
Dat is een mooi fragment.
Kleren uit, als een dienaar de voeten van de leerlingen gaat wassen, en
kleren aan. Als je met het verhaal begint, 'zijn kleren uit', als je het
je voorstelt dan ga je langzaam maar zeker in de richting van het lichaam
van Jezus. Hij buigt zich om dienst te doen. Het kruisigingsverhaal begint
al een beetje zichtbaar te worden. Dat moet ook, want we zitten bij het
laatste Avondmaal. Jezus en Zijn leerlingen zijn bij elkaar gekomen om
samen Pesach te vieren, om dat aloude verhaal te vieren van 'Wij waren
slaven in Egypte'. Egypte ligt helemaal beneden. Helemaal van beneden
worden wij opgehaald' om ons te brengen'. Dus die hele beweging van beneden
naar boven die met Pasen wordt gevierd, die moet je meemaken. Je moet
voelen: er is iemand die zich bekommert om het stekje dat hij in Egypte
heeft uitgegraven.
In dat verhaal van
die voetwassing gaat het over het wassen van die voeten. 'Voeten', daar
smeer je in de regel niet je brood mee, daar speel je geen piano mee.
Voeten gebruik je 'om te gaan en te staan'. Het typische is dat Petrus,
die toch altijd het model van de leerlingen is, Petrus de superleerling,
de echte leerling, weigert zijn voeten te laten wassen. Hij weigert derhalve
om te gaan en te staan, zeg maar 'zoals Jezus zijn voeten neerzette'.
Dat is heel opmerkenswaardig. De leerling die het toch moet hebben van
het gaan in het spoor van de leraar! Nu begrijp je ook waarom de tekst
daar kan zeggen: ' Als ik jouw voeten niet was dan heb je geen gemeenschap
met mij'. 'De leerling blijkt eigenlijk geen leerling te willen zijn.
Totdat hij dat opeens voor ogen krijgt. Dan zegt hij: 'Ja, maar dan helemaal!'
Ons worden in dit
verhaal de voeten gewassen. Wij mogen allemaal gaan zitten op de stoel
van Petrus en wij mogen allemaal zien hoe er iemand is die zich voor ons
buigt, die voor ons zijn hoofd buigt en die met zijn handen doet wat hij
niet laten kan 'in het besef dat Hij van de Vader is gekomen en naar de
Vader teruggaat'. Er gebeurt een heleboel tederheid aan ons in dit verhaal.
En dan kunnen we naar het begin. We zijn in Jeruzalem begonnen, maar nu
kunnen we naar het begin in Jeruzalem, naar het eerste hoofdstuk, echt
waar het verhaal begint.
'En dit is het getuigenis
van]ohannes toen de Joden uit Jeruzalem Priesters en Levieten tot hem
zonden om hem te vragen: wie ben jij? En hij beleed en ontkende het niet.
En hij beleed: Ik ben de Christus niet. En zij vroegen aan hem: wat dan
ben jij Elia?'
Dat is toch niet zo'n positieve belijdenis. Tot twee keer toe staat daar:
'Hij beleed en hij beleed en ontkende het niet'. Dus hij belijdt positief!
Hij ontkent het niet en dan zegt Hij iets dat Hij ontkent. Hij zegt: 'Ik
ben de Messias niet'. Hier is door de tekst de mogelijkheid uitgebuit
om voor de eerste keer in het verhaal al direct aan het begin, te zeggen:
' de Messias'.
Johannes zegt: ik
ben het niet. Da t kan ik ook zeggen en dat kan ieder van ons zeggen:
ik ben het niet. Johannes bij dat water is in eerste instantie al iemand
die zegt: 'Ik ben de Messias niet.'
Wij hebben de vorige
keer al iets over deze regels gezegd. Johannes gaat getuigenis geven.
Wat is dat, getuigenis geven'? Ik houd ervan om dan te zeggen: 'Ik stond
erbij en ik keek ernaar'. Johannes, hij staat erbij en hij kijkt ernaar.
En wij kijken met hem mee. Er komen 'joden uit Jeruzalem'. Die naam Jeruzalem.
Daar begint dit verhaal: joden uit Jeruzalem, priesters en Levieten. Wat
vreemd! Vreemd, want priesters en Levieten komen in het evangelie niet
meer voor. Dan de vragen. Wie ben jij? Hij belijdt het, Hij ontkent het
niet. Hij belijdt: 'Ik ben de Messias niet'. En zij vragen Hem: 'Wat dan?
Ben jij Elia?'. Ben jij Elijahu?, ben jij mijn God (Eli) is de Heer (Ja).
Elia, de vader van de profeten? Ben jij de Messias, ben jij de vader van
de profeten?
Als joodse mens en
het Paasfeest vieren is dat thuis een heel feest. Tegen het einde van
het Paasmaal gaat een van de mensen naar buiten om de deur open te stellen
en te kijken of Elia gekomen is. Dat is een spel. Helaas moeten we steeds
zeggen: Elia is niet gekomen. Als de Messias komt, dan komt eerst Elia.
Ben jij Elia? Johannes
zegt: Ik ben het niet. Ben jij de profeet? De profeet is in het Johannes-evangelie
altijd Jesaja. Ben jij de profeet Jesaja, die troost - Kafarnaüm
(dorp van troost) - toezegt aan de ballingen in Jeruzalem? (vgl. Jes 40)
Ben jij Jesaja? Hij zegt: 'Nee'. Hij wordt ook steeds korter van tekst.
Ik ben de Messias niet, ik ben het niet, nee. Nu is de bal afgerold. Die
Jongens hebben een balletje opgegooid en die bal is naar beneden gekomen
langs de namen Messias, Elia, de profeet. Wat zeg je dan van jezelf? Dan
zegt Johannes: 'Ik ben de stem van een die roept in de woestijn, maak
recht de weg van de Heer, zoals de profeet Jesaja gesproken heeft.' Johannes
zegt: ik ben his Master's voice, de stem van de profeet.
Die roept in de woestijn.
Woestijn. Dan herinner je je ook: 'Egypte, - door de woestijn - om aan
land te komen in dat veelbelovende land'. Er is door de woestijn de weg
des Heren. Het klinkt raar en het is bijna onmogelijk, maar een heerlijke
weg. Waar komt die uit?
Er waren dan sommigen
van die gezondenen uit de Farizeeën en die vroegen Hem en zeiden:
waarom doop jij dan als jij de Messias niet bent en Elia niet en de profeet?
Johannes antwoordde en zei: ik doop met water. Midden onder U staat Hij
die gij niet kent. Die na mij komt. Wiens schoenriem ik niet waardig ben
los te maken. Dit gebeurde in Bethanië aan de overzijde van de Jordaan
waar Johannes doopte.
Aan de overzijde van de Jordaan? We kijken dus vanuit Jeruzalem. De overzijde
van de Jordaan is het tegenwoordige Jordanië, maar nu kijken we weer
met een atlas in de hand! De overzijde van de Jordaan is in feite ook
het boek Numeri, want in het boek Numeri komt Israel onder leiding van
Mozes aan bij de Jordaan. Daar wordt eerst alles nog een keer herhaald
in het boek Deuteronomium. Maar: 'Aan de overzijde van de Jordaan'. We
staan, als je het goed verstaat, op springen. We moeten nog over dat water,
door dat water met alle herinneringen aan de uittocht uit Egypte.
We moeten nog door
dat water. Daar gebeurt het. En dan zegt Johannes iets heel vreemds: Ik
doop U met water. Midden onder U staat Hij die gij niet kent. Want wij
kennen Hem wel. Wij weten het beter dan de tekst. Ik ben dan toch geneigd
om te zeggen: 'Staat Hij die gij niet kent!' Laten we er maar eens vanuit
gaan, aan het begin van het evangelie, dat we het niet weten, dat ook
wij Hem niet kennen. Dat wij niet weten over Wie het gaat, en dat we ook
'bij God' niet weten wat ons overkomt in dit verhaal. En dan zegt Johannes:
ik ben niet waardig om Zijn schoenriem los te maken. 'Het verhaal waar
we dan naar toe moeten - ik heb gemerkt dat ook de oude kerkvaders, de
auteurs uit de tweede, derde en vierde eeuw, die relatie legden, - zij
gingen naar het boek Ruth, dat hele kleine Pinksterboekje over dat fantastische
meisje uit de velden van Moab, die meegaat met haar schoonmoeder. De luisteraar
kan dit verhaal opzoeken in zijn bijbel. Het is een schitterend verhaal
om te lezen. Er zitten voor ons wel een paar eigenaardige dingetjes in,
maar daar moet je maar aan wennen bij het verhaal van Ruth. Op een gegeven
ogenblik zal er een bruiloft plaatsvinden en er is iemand die meer recht
heeft om te trouwen met Ruth. Deze ziet er vanaf. Die ander (Boaz) trouwt
dan met Ruth. Dan worden de schoenriemen losgemaakt. Dat is als het ware
de bezegeling van het contract. Er wordt een stempel op gezet. Alles is
dus gereed voor de bruiloft! Die komt er aan in het verhaal. En dat betekent
dan, om weer terug te gaan naar Johannes: die schoen losmaken, hij die
dat niet mag is Johannes de Doper; Hij die dat wel mag is bij het laatste
Avondmaal, Jezus van Nazareth. Hij die dat wel mag en Hij die dat doet
en Hij die daar ook alles voor doet: zichzelf geeft.
Een graankorrel in de aarde (Jo 12 en 1)
We zijn op onze reis
met Johannes al heel wat plaatsnamen, heel wat woorden en term en tegengekomen
en we zijn eigenlijk een beetje aan het leren om die term en niet te plaatsen
zoals ze in ons leven staan, maar te laten meeklinken hoe ze in die verhalen
staan. Eigenlijk willen we ons een beetje bewust maken, dat dit teksten
zijn van joodse mensen uit die tijd. Die hele joodse traditie die in die
tijd levend was met alle verhalen die erbij horen, klinken daarin dus
mee.
Nee, het gaat niet
in eerste instantie over wat óns vertrouwd is in ónze wereld.
Wij zijn vreemdelingen in die joodse wereld. We kunnen hoogstens die verhalen
gehoord hebben, er iets van weten. Maar wij zijn vreemdelingen. Wij zijn
naar mijn gevoel altijd te gast in de wereld van al die verhalen. En in
die wereld van al die verhalen is ook het Johannes-evangelie geschreven.
lk wil vandaag om
te beginnen naar de graankorrel. In het Johannes-evangelie is dat de enige
gelijkenis die Jezus preekt. Een gelijkenis van een regeltje. Over de
graankorrel, die in het duister in de aarde gaat, daar sterft en vrucht
zal voortbrengen. Als het gaat over de graankorrel, dan moet ik altijd
denken aan Jozef. En waarom? Omdat Jozef uitschiet in kolossale massa's
graan, koren in Egypte. Dat is Jozef helemaal uit het einde van het boek
Genesis (37 vv). Jozef is op dat ogenblik het jongste zoontje van zijn
vader. Pappa Jakob gaat zeer onpedagogisch om met zijn lievelingskind,
trekt hem een feestgewaad aan. Die jongen staat er gekleurd op. Als je
pappa Jakob met zijn zonen ziet, dan zie je onmiddellijk Jozef. Ze hebben
eigenlijk een beetje de pest aan Jozef want altijd wordt hij naar voren
geschoven. Op een gegeven ogenblik moet Jozef naar de welstand, naar de
sjaloom van zijn broers gaan informeren. Ze zien hem van verre.
De afstand 'van verre
tot dichtbij' wordt overbrugd door een plan. Dat plan is: 'we zullen hem
leren dromen!' Dat wordt een plan om zijn leven te beëindigen.
Jozef in de handen
van zijn broers betekent: Jozef in de put. Maar Jozef in de put wordt
ook Jozef uit de put. Hij wordt verdonkeremaand, verstopt in het land
Kemeth (zo heette dat land in bijbelse tijden); het zwarte land, Egypte.
Maar daar zal hij uitschieten tot voedsel voor heel de wereld. Dus bij
de graankorrel moet ik denken aan Jozef: de broeder in de hand en van
zijn broeders. Ik denk, dat we dan ook heel goed zitten in de buurt van
het evangelie: een broeder in de handen van zijn broeders. Bij het Verrijzenisverhaal
zal dit ook blijken. In het Verrijzenisverhaal gaat het over de leerlingen,
de broeders. Broederschap is het geheim van het Verbond. Zo zijn we aan
elkaar gewaagd. We kijken nu naar iemand als Jozef.
'Er waren enige Grieken
onder hen die opgingen am op het feest te aanbidden. Deze dan gingen tot
Filippus, die van Betsaïda in Galilea was en vroegen hem en zeiden:
Heer, wij zouden Jezus wel willen zien. Filippus ging en zei het aan Andreas.
En Jezus antwoordt en zegt: Het uur is gekomen dat de Zoon van de mensen
moet verheerlijkt worden. Voorwaar, voorwaar Ik zeg jullie, als de graankorrel
niet in de aarde valt en sterft dan blijft hij op zichzelf, maar als hij
sterft dan brengt hij veel vrucht voort. (Jo 12, 20).
Dat is de korte gelijkenis.
Het gekke van die graankorrelgeschiedenis nu in het verhaal is: dat verhaal
komt als er Grieken opgaan om te aanbidden. Het is de enige keer dat niet-joden
in het Johannes-evangelie voorkomen. Voor de rest gaat het altijd over
joodse mensen. Dat is zelfs pijnlijk en droevig want, denk maar aan de
tijd rond Pasen, einde van de veertig dagen tijd, als overal ter wereld
en in Nederland de Matthäus-Passion en de Johannes-Passion wordt
uitgevoerd, dan wordt het breeduit in de concertzalen gezongen: Die Juden,
aber die Juden en dan zijn die mensen helemaal niet aardig. Vroeger was
dat aanleiding tot de meest beestachtige dingen die ze hebben gedaan tegenover
deze mensen.
De joden in het Johannes-evangelie - daar horen wij ook bij. De Christen
die zich thuis voelt in Jeruzalem, die wordt door het evangelie tot Jood
in Jeruzalem gemaakt.
En nu komen er niet-joden, zeg maar even voor het gemak, de Turken en
de Marokkanen, die vreemdelingen met alle problemen die ze hebben. Wat
blijkt dan nou van die Grieken, van die niet-joden in dat verhaal? Dat
zijn heel typische joodse niet-Grieken, want ze gaan op om op dat feest
eredienst te brengen. Ze gaan naar de tempel.
Ze doen net alsof ze stiekem in het eerste boek van de Koningen gelezen
hebben en weten dat Jeruzalem een huis heeft waar iedereen van harte welkom
is: een bedehuis voor de volkeren, een plek. En nu dat allemaal genoemd
is, am eredienst te gaan brengen, om te gaan bidden, nu krijg je: van
broeders tot broeders tot broeders. Iedereen wordt erbij gehaald. De graankorrel.
De graankorrel valt binnen in het land. Daarmee gaan we terug naar de
Jordaan, waar Jezus, de graankorrel, aankomt in het land. We gaan vandaag
zien hoe Hij aankomt.
De volgende dag zag
hij Jezus tot zich komen en zei: 'Zie het lam Gods dat de zonden van de
wereld wegneemt. Deze is het van wie ik zei, na mij komt een man die voor
mij geweest is, want Hij was er eerder dan ik. En zelf wist ik niet van
Hem, maar opdat hij aan Israel geopenbaard zal worden, daarom kwam ik
dopen met water.' (Jo 1, 21).
Er is een naamloze
'Hij' en een naamloze 'ik' in deze passage, maar wij weten dat de laatste
Johannes de Doper is. Dat moeten wij dan ook maar mooi zelf weten. Maar
zelfs de naam 'Johannes' wijkt terug. Er valt maar een naam: Jezus.
Tot nu toe is het
in hoofdstuk 1 nog maar alleen gegaan over Johannes die zijn getuigenis
geeft. Dan komen ze vragen. 'Ik ben de Messias niet,' enz. Nu de volgende
dag. Die tijd moet je in de gaten houden: 'de volgende dag'. Strakjes
komt dat weer, in 35, (de volgende dag) en 44. Klaarblijkelijk hebben
we de eerste dag gehad. Ik wil daar nu niet teveel over vertellen, maar
iedereen kan het nazoeken. Pak een bijbel, een goede bijbel, met het zgn.
Oude Testament en het zgn. Nieuwe Testament. Kijk eens wat er gebeurt
helemaal in het begin, op die eerste dag, de dag van het licht. Wat gaat
er nu op de tweede dag gebeuren? 'De volgende dag zag hij Jezus'. Eindelijk.
Het onderwerp van het evangelie. Daar zou het over moeten gaan. 'Tot zich
komen'. Dat is leuk. Dus: niet hij gaat er naar toe, nee, Jezus komt naar
hem.
Merk je op dat er
niets staat over de geboorte van Jezus in het verhaal? Geen Kerstmis,
helemaal niks bij Johannes. De volgende dag zag hij Jezus komen. Waar
kom je vandaan? Geen woord erover. In hoofdstuk 7 wordt dat heel beslissend.
Daar weten ze waar hij van komt. Bij Johannes weet je níet waar
hij vandaan komt. Dat klinkt raar. 'Ja, maar ik weet het toch wel. Ik
weet best dat Jezus in Bethlehem geboren is. Of niet? Hoe zit het dan?'
Nee, bij Johannes weten we dat niet. Er komt: de volgende dag.
De volgende dag zag
hij Jezus komen en hij zei: zie het lam Gods.
Wij, katholieken,
zijn vertrouwd met die uitdrukking. Want zie het lam Gods, 'Ecce Agnus
Dei' - honderd, duizenden keren als het niet nog vaker is kun je dat ook
horen in het Nederlands en in het Latijn. Agnus Dei, het lam van God,
is een heel vertrouwde formule. 'Zie het lam Gods dat op zich neemt',
of 'wegneemt de zonde van de wereld'. Precies deze tekst. Lam Gods: Paaslam.
In het boek Exodus
(hoofdstuk 12) kun je het zien. Het Paaslam wordt aangewezen en apart
gezet op de tiende dag van de eerste maand. Als je van hieruit gaat tellen
kom je - bij Kana - uit op het Paasfeest. Zie het lam Gods dat op zich
neemt de zonde van de wereld.
'Zonde van de wereld',
dan voelen wij ons thuis, dan zijn we op bekend terrein. Want 'wij zijn
allemaal zondaars', enz. Wat is dan zonde? Wat is dat waarvan gezegd wordt
dat het niet goed is. Ja, weer het Scheppingsverhaal. Daar kom je toch
nooit omheen. Het is niet goed voor de mens dat hij alleen is, dat hij
doet alsof hij alleen is. Zonde is - ik gebruik daar altijd maar als werkomschrijving
van - zonde is 'dat wat het Verbond op het spel zet, wat het Verbond tekort
doet, kapotmaakt, in gevaar brengt'. Zonde is wat de relatie verbreekt.
Doen alsof wij alleen zijn met alle gevolgen van dien. Doen alsof je met
niemand wat te maken hebt. Wat is zonde? God mag het weten. Hij waagt
daar Zijn Zoon aan. Dat is wat zal gebeuren in het verhaal.
Wat is zonde van de
wereld? Ik word eigenlijk erg verlegen als ik dat zo zeg. Wij kunnen spreken
over 1939 -1945. Die oorlog begon niet in 1940 maar in 1939 en ook nog
eerder. Wat daar gebeurde en hoe daar al die miljoenen vermoord zijn -
daar zie je wat 'zonde van de wereld', wat' doen alsof jij het weet',
wat' doen alsof jij baas in je eigen wereld bent' betekent. In dit verhaal
zal daar nu iets definitiefs over gezegd worden. 'Zie het lam van God
dat de zonde van de wereld wegneemt.'
Johannes zegt daarbij:
'Hij die na mij komt was voor mij!' Dat is een beetje rare formule. Ik
maakte een jaar of vijf, zes geleden bij de kleuterschool mee dat kinderen
tegen mij zeiden: 'Dag pappa van Mirjam!' Die naam had ik mijzelf nog
nooit gegeven. Zo had ik mijzelf nog nooit gehoord, als 'vader van je
eigen kind'. Die na mij komt was eerder dan ik: het is een beetje een
rare formule, maar 'wie is de vader van de vader?' Pappa van pappa is
opa. Ja, maar dat is niet zo. De pappa van pappa is het kind. Het kind
maakt de vader tot vader. Het is eigenlijk gewoon bijbels, het is gewoon
op zijn kop.
Twaalf broeders (Jo 1)
Hoofdstuk 1, regel32: En Johannes getuigde. We zijn in 1,19 begonnen met
Dit is het getuigenis van Johannes. Dat getuigenis, dat zelfstandige naamwoord,
is hier geworden tot werkwoord: En Johannes getuigde. Dan zie je hem ook
bezig. En hij zei. Dus zijn getuigen is zeggen: Ik heb gezien dat de Geest
neerdaalde als een duif uit de hemel en hij bleef op Hem. Dat verhaal
van Johannes begint met een verhaal over wat hij gezien heeft.
Ik heb gezien. Bij
Johannes wordt niet zoals bij Matteüs beschreven hoe het dan ongeveer
gegaan is. Nee, vanaf het begin al is het een verhaal. Geen reportage,
maar een vertelling over wat ik heb gezien. 'Ik heb gezien dat de Geest
neerdaalde als een duif uit de hemel'. De Geest, het geheim van het begin.
De Geest als een duif. Duif in het Hebreeuws is jona en jona heeft iets
te maken met vrede voor Jeruzalem, vrede voor Ninive. De Geest als een
duif, de geest die hemel en aarde niet toestaat om uit elkaar te gaan.
In Johannes 14, kan men dat gemakkelijk bekijken. Daar wordt gesproken
over de Geest, over de troost. De Geest, degene die niet alleen laat.
Want bijbels troosten is niet alleen: 'Kom leg je hoofd op mijn schouder
en huil nou maar eens: daar knap je van op'. Nee, troosten is wel helpen
huilen, maar helpen huilen door aan te wijzen hoe dat verder gaat, hoe
dat komen gaat. Hoe die twee, hoe aarde met al zijn droefheid ook met
al zijn vertedering, en hemel, hoe die bij elkaar horen. Nou wordt er
een verband gelegd tussen Jezus en alles wat je in het evangelie verwachten
mag. Als een duif op Hem en hij bleef op Hem en ik kende Hem niet, maar
die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: op
wie je de Geest ziet neerdalen en op Hem blijven, deze is het die met
de Geest doopt. En ik heb gezien en getuigd dat deze is de Zoon van God.
Dus hele zware woorden.
Je kunt zeggen: 'Ja maar, Johannes. Hoe kun je dat nu zeggen?' Dan zal
Johannes zeggen: 'Ja, dat weet ik ook niet. Ik heb het ook gehoord. Ja,
het staat er nu eenmaal en ik kan het zelf ook niet beter zeggen. Ik heb
veel te grote woorden gezegd. Nou, het zij zo'.
De volgende dag stond
Johannes daar weer met twee van zijn leerlingen. In regel29: De volgende
dag zag hij Jezus komen - niet meer de naam van Johannes; in vers 35 staat
de naam van Johannes er weer en nu heeft hij twee leerlingen naast zich
staan. Weer ziet hij Jezus komen en weer zegt hij: Zie het lam van God.
Twee leerlingen - er worden geen namen genoemd. Wie zijn dat?Dat kan iedereen
zijn. Dat kun jij ook zijn. Dat kan ik ook zijn. Dat kan iedereen zijn.
Twee leerlingen. Met zijn tweeën. Het getuigenis van twee is betrouwbaar.
Wat hebben die twee nou gedaan? Die hebben dat gehoord.
Toen de twee dat hoorden
volgden zij Jezus en toen draaide Jezus zich om - de enige keer in het
evangelie dat Jezus zich omdraait - en Hij zegt: wat zoek je? Dat woordje
zoeken komt helemaal op het einde ook weer terug. Het komt vaak voor in
het Johannes-evangelie, maar helemaal op het einde zegt Jezus tot Maria
Magdalena: Wat huil je, wie zoek je? Nu: Wat zoek je? 'Zij zeiden tot
Hem, Rabbi (wat vertaald wil zeggen: meester, leraar) waar houdt Gij verblijf?
'Ik zag de Geest neerdalen
en blijven op Hem', 'waar houdt Gij verblijf?' In het huis van mijn vader
zijn vele woningen. In het Grieks staat daar: zijn vele monai', vele verblijven.'
Waar verblijft Gij? Hij zegt, kom en je zult het zien en ze kwamen en
ze zagen waar Hij verbleef en ze bleven bij Hem, het was omstreeks het
tiende uur. Het tiende uur? Twee leerlingen! Stiekem heeft Johannes al
twaalf in de tekst gezet.
Het was dus omstreeks
het tiende uur, twee leerlingen, twaalf, de broederschap, de stammen van
Israel, alles is genoemd. Nu worden namen genoemd: Andreas, de broer van
Simon Petrus, een van de twee die het van Johannes gehoord had en die
hem gevolgd waren. En die vond eerst zijn broeder. Dus nu het evangelie
echt gaat beginnen: broeder, broeder. Dat blijkt een toverwoord. Stel
je voor dat wij broers zijn. En dan niet alleen maar sentimenteel en poëtisch
denken van 'broertjes vinden elkaar aardig'. Broederschap is in de Schrift
een zeer gewaagd thema. De eerste broers waren Kain en Abel. Jozef en
zijn broers, we spraken daar al over, broeders.
En zij zeiden tot
hem: wij hebben gevonden de Messias, wat betekent "Christus".
Jezus Christus. Christus is niet zijn achternaam omdat zijn pappa zo heette.
Nee: de gezalfde, met alles wat dan te verwachten is, denkend aan die
ene, de Messias. Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zei: jij
bent Simon, de zoon van Johannes. Jij zult Kefas, wat vertaald wordt met
Petrus, jij zult steenrots heten. Het typisch zachte steenrots dat zal
blijken. Want in die stenen rots wordt niet alleen maar hij beschreven,
op afstand van ons, maar wij moeten ook zo'n rotsje zijn, natuurlijk.
Petrus is leerling voor ons. En nou komt een schitterend verhaal, het
verhaal van Nathanael Johannes 1, 43:
De volgende dag wilde
hij naar Galilea vertrekken en hij vond Filippus en Jezus zei hem: volg
Mij. Je hoeft niet te zoeken, hij nodigt je wel uit. Het gaat van Hem
uit. Hij begint zelf het evangelie. 'Filippus was uit Betsaïda'.
Die naam valt ook in Jeruzalem, bij de vijver. Uit Betsaïda, 'de
stad van Andreas en Petrus'. Ah, dat is wat wij daarvoor gehoord hebben,
die voorafgaande dag. 'Filippus vond Nathanael en zei tot hem: wij hebben
Hem gevonden van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten,
Jezus, de Zoon van Nazareth'. Dat is de eerste keer dat het visitekaartje
wordt voorgelegd. En het is een heel breed visitekaartje. Aan Nathanael
wordt gezegd.
Nathanael betekent
'God geeft', en als God geeft, wat geeft Hij dan? Tot en met de Messias
in dit verhaal? In elk geval het land. In elk geval een plek. In elk geval
een verblijf. 'Over wie Mozes geschreven heeft in de wet'. Dat woord wet,
daar moet ik iets over zeggen. Het is een rotwoord: 'Verboden toegang,
art. 491, wetboek van strafrecht' en zoo In het woord 'wet' moet je 'weten'
horen. Wet is m.i. een ongelukkige vertaling van het Griekse woordje 'nomos'
als vertaling van het Hebreeuwse woordje Thora. Dat betekent 'onderricht'.
Toen ik in de Bijlmermeer ging wonen en mijn vader voor de eerste keer
op bezoek kwam, keek hij eens, hoe ik in dat keiharde beton de gordijnen
had opgehangen. Hij liep daar met zijn handen op de rug en keek naar boven
en hij zei: 'Dat heb je goed gedaan, Jan, dat zou ik niet kunnen verbeteren'.
Dat is volgens het onderricht gedaan. Nou heb je het gedaan zoals je zoiets
behoort te doen. Dat is Thora, praktisch reageren overeenkomstig het onderricht
van Mozes.
Tegen Nathanael wordt
derhalve gezegd: 'Zoals Mozes heeft geschreven in de Thora en de profeten',
die hebben we gevonden: Jezus, de zoon van Jozef. Wat wil hij er nog aan
toevoegen?
Uit Nazareth. En Nathanael
zei tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds komen? Dat lijkt een spreekwoord.
'Kan er uit die achterdeur Nazareth', enz. Ja, 'iets goeds', iets volgens
de Thora. Want Nathanael heeft een immens probleem. Dat woordje Nazareth
vind je niet in Mozes en de profeten. Dus Nathanael is a.h.w. de joodse
man, die bezig is met alles wat hij gekregen heeft en waar zijn leven
geheel en al van afhankelijk is. Kan uit Nazareth iets goeds komen? Filippus
zei: 'Kom en zie'. Filippus heeft dat blijkbaar bij Johannes eerder gehoord.
Kom en zie, zegt Jezus tegen de leerlingen. Jezus zag Nathanael tot zich
komen.
De rollen zijn omgedraaid.
Eerst ziet Johannes Jezus komen, nu ziet Jezus Nathanael komen en Hij
zegt: 'Voorwaar een Israëliet in wie geen bedrog is'. Zijn die Israëlieten
dan zo bedrieglijk? Is dat zo'n onbetrouwbaar volk? Nee, Israël is
de naam die Jakob gekregen heeft. Jakob en Ezau. Jakob met die geitenvelletjes
om zijn armen en zo, die wist wel hoe je iets kon organiseren. Dit is
Nathanael, een Israëliet in wie geen bedrog is.
Ik denk dat je best
mag zeggen: 'Kijk de ware Jakob'. Denk eraan, direct na dit verhaal komt
Kana. Je mag naar Nathanael kijken als naar de ware Jakob en je hoort
wat er op het spel staat: 'Een Israëliet in wie geen bedrog is'.
Nathanael zei: 'Van waar kent Gij mij'. Jezus antwoordde en zei: 'Voordat
Filippus je riep, zag ik je onder de vijgenboom'. En dan zegt Nathanael:
'Rabbi, Jij bent de Zoon van God, Jij bent de Koning van Israel'.
Is Nathanael nu onder
de indruk omdat Jezus een heel helderziend moment had en al van verre
had gezien dat hij onder de vijgenboom zat? Nee, de vijgenboom en de wijnstok,
dat zijn de typische vruchten van het land. Als Israel vrede heeft, dan
heeft iedereen zijn wijnstok en zijn vijgenboom. Zitten onder de vijgenboom,
dan doe je niets anders dan je bukken en kijken in wat voor je ligt: het
woord van de Heer. Nathanael ziet dat Jezus hem begrepen heeft als een
echte joodse man die bezig is, die het niet laten kan om bezig te zijn
met Gods woorden die nu a.h.w. over zijn papieren heenkijkt en zegt: 'Hallo,
wie hebben we daar? Jezus is de zoon van Jozef. Alle aandacht wordt gevestigd
op Jezus. Het zal over Hem gaan in het verhaal. Dan breekt ook Nathanael
uit in een serie van namen: Messias, zoon van God, koning van Israel.
Herinnering
opent het boek (Jo 2)
We hebben nu in het
evangelie van Johannes het hele voorspel gehad: Johannes de Doper, Jezus
die komt, Jezus die mensen meeneemt. Dat kan bij Johannes maar een kant
opgaan en daar komen we dan vandaag ook terecht, naar de stad waar het
om gaat en naar het feest waar het om gaat: Jeruzalem en Pasen. Voordat
Johannes spreekt over de stad waar het om zal gaan en het feest dat ophanden
is, vertelt hij eerst het verhaal over die bruiloft met de ontbrekende
wijn die toch doorgaat. Daarna komen we in Jeruzalem. Het gekke van het
eerste verhaal in Jeruzalem is - als je het vergelijkt met Mattheus, Markus
en Lukas - dat Johannes hier de zaak een beetje door elkaar gegooid heeft.
Want Mattheus, Markus en Lukas hebben het de lezer gemakkelijk gemaakt
in die zin dat dat verhaal over de zgn. tempelreiniging verteld wordt
vlak voordat de Goede week gaat beginnen. Je zou bijna kunnen zeggen:
'Klaarblijkelijk hebben ze Jezus gepakt omdat Hij toen in die tempel heeft
huisgehouden'. Maar Johannes doet dat niet.
We zitten pas in hoofdstuk
2, nog helemaal aan het begin en meteen al na de Jordaan, na Mozes en
de profeten, vertelt Johannes het verhaal over Jeruzalem. Dat verhaal
volgt in hoofdstuk 2, direct na het verhaal van Kana. Ik heb al verteld
hoe je dat verhaal over die bruiloft in Kana kunt lezen als een Paasverhaal.
Op de vijftiende Nisan, het joodse Paasfeest. Iedereen weet dat het over
Pasen gaat. In de synagoge leest men minstens al vanaf de zesde eeuw met
Pasen het Hooglied over de bruidegom en zijn lief, over God en over zijn
volk. Dat is de bruiloft van Kana die toch doorgaat. Als dat verhaal eindigt
in 2,12. Daarna daalde Hij af naar Kapernaüm en Hij verbleef daar
niet vele dagen. Zijn verblijf in Kapernaüm is beperkt, is gelimiteerd.
Hoe beperkt dat verblijf is horen we nu in het volgende verhaal, 2,13.
Johannes zegt: 'Dat
verhaal over Jezus kun je niet horen, althans niet op de manier waarop
ik het vertel, zonder dat we daar eerst die brede lijst omheen gezet hebben
van de Jordaan, van Johannes de Doper, de evangelist, de Jordaan met Johannes
en 'Jezus komt', bruiloft, het Verbond. Dan zegt Johannes: 'Nu moet ik
nog iets vertellen voordat het echt kan gaan beginnen. En het Pasen van
de joden was dichtbij en Jezus ging op naar Jeruzalem'. Ik vind: 'Dan
moet je eigenlijk niet verder lezen'. Je kunt natuurlijk toch stiekem
verder lezen: 'En Hij vond in de tempel de verkopers van runderen, schapen
en duiven', die wisselaars die daar hun hobby's aan het bedrijven zijn.
Nee, opnieuw: Pasen van de joden dichtbij en Jezus ging op naar Jeruzalem.
De camera gaat met Hem mee. We kijken over zijn schouders mee. We kijken
naar Jeruzalem. En wat zien we dan in Jeruzalem? Hij vond in de tempel
verkopers van runderen, al dat beestenspul. Een dissonant. Daar klopt
niks van wat die lui daar aan het doen zijn in Jeruzalem. En hij maakte
een zweep van touw en hij dreef allen uit, de schapen en de runderen .
In een kolossaal tempo. Als je gaat tellen en zodra je in het Johannes-evangelie
kunt gaan tellen dan moet je het niet nalaten, dan zie je dat hier zeven(!)
werkwoorden worden gebruikt, d.w.z. in een ontzettend tempo wordt hier
aktie gevoerd. Waarom dat ontzettende tempo?
Neem dit alles van
hier en maak van het huis van Mijn Vader niet een huis van verkoop, maak
van het huis van Mijn Vader geen winkel. En nu merk je, in Kana hadden
we de moeder. Hier hebben we de Vader. Die Vader heeft een huis. Denk
aan Kapernaüm! Maak het huis van Mijn Vader geen huis van verkoop.
En wat dan? Gaan ze nou protesteren?
Nogmaals, zeg ik,
leg je vinger op die tekst. Probeer niet verder te lezen, als het kan.
Wat gaat er nu gebeuren in het verhaal?
Dan komen de leerlingen.
Dat zijn die leerlingen die in Kana zijn gaan vertrouwen in Jezus. Daar
komen die leerlingen. Wat gaan die leerlingen doen? Die leerlingen vinden
hun tweede werkwoord, het werkwoord zich herinneren. Wat herinneren zij
zich? En Zijn leerlingen herinnerden zich dat er geschreven staat: de
ijver voor jouw huis vreet mij op (zal U verteren, staat er netjes vertaald)'.
Aangevreten door de
ijver van het huis. Dat is uit een psalm. Psalm 69. Als je dit opzoekt
dan staat er erg geinig, indrukwekkend: de ijver voor Uw huis, Kanithi.
Kana klinkt daarin mee. De ijver voor Uw huis verteert mij. Psalm 69.
De tekst begint met van David. We zitten in het huis van Mijn Vader. Hier
staat nu al geschreven de naam van David. David wordt nauwelijks genoemd
in het evangelie van Johannes, want zijn koningschap, daar gaat het niet
over. Het gaat veel meer over het koningschap van Jozef en de broeders,
over het brood voor de wereld. Maar toch: de naam van David staat alvast
in Jeruzalem.
De leerlingen herinneren
zich dus, het schiet hen te binnen, het wordt hun duidelijk wat die hele
galm van Oude Testament - Jeruzalem - David betekent. Alles gaat meeklinken.
Als de leerlingen zich herinneren, gaat het boek open. En dan komen bij
Johannes de anderen. Dan komt het protest van: 'He, wat doe je daar, mag
dat wel?':
De joden dan antwoordden
en zij zeiden tegen Hem, welk teken toon je ons dat je dit mag doen. Jezus
antwoordde en zei tot hen: breek deze tempel af en binnen drie dagen zal
Ik hem doen opstaan. De joden dan zeiden: zes en veertig jaar is over
deze tempel gebouwd en jij zult het binnen drie dagen doen verrijzen?
Maar Hij sprak van de tempel van Zijn lichaam. En toen Hij dan opgewekt
was geworden uit de dode, herinnerden Zijn leerlingen zich dat Hij dit
gezegd had. En zij kregen vertrouwen in de Schrift en in het woord dat
Jezus gesproken had'.
Ik vind het leuk in
deze tekst. We hebben de vorige keer gezegd: wij moeten een beetje lezen
met de ogen van joden en in de joodse tijd. Maar de joden zelf die hier
worden opgevoerd kunnen blijkbaar ook niet lezen. Die weten zich dus wel
de woorden te herinneren en die kennen de woorden wel, maar ze weten ook
niet de betekenis daarvan, die zitten ook te letterknechten. Als je een
goed verhaal hebt, weet je nooit wat je hebt natuurlijk. Want het vervelende
van het goede verhaal is dat het goede verhaal veel en veel groter is
dan dat jezelf bent. Je zult maar met zo'n traditie leven.
Ik maakte bij ons in de buurt mee dat een jongetje bar mitswa werd, dus
volwassen wordt in de joodse traditie. Als je dan zo'n jongen ziet met
alle charme, dan realiseer je je: 'Mijn hemel, wat een vreugde'. Maar
ook: 'Wat een gewicht aan traditie draagt zo iemand met zich mee'. En
let wel, wanneer je zo spreekt over joodse mensen en hun traditie, zo
hoor je ook te spreken over christenen en hun traditie.
We hebben een verhaal
dat veel te groot is. Dus we kunnen en zullen vaak genoeg tegen elkaar
zeggen: 'Ja, wat wij ervan maken, dat lijkt helemaal nergens op' Dat is
ook bekend. Dat blijkt ook in het evangelie. Maar dat wil niet zeggen
dat je op de grond moet gaan liggen, gaan huilen. Nee: de zon is inderdaad
veel te warm voor de planten en toch groeien ze daar naar toe. Kijk, daar
zit je in de buurt van het evangelie.
Nu, na dit verhaal:
de leerlingen herinneren zich. Dat staat in regel17 en ook in regel22.
Die herinnering van die leerlingen is dus niet toevallig. Die herinnering
daarvoor en daarna. Wat staat nu tussen die herinnering in?
Welk teken laat je
ons zien? Welk teken betekent niet: 'Jezus tovert nu een konijntje met
lange witte oortjes uit je mooie zwarte hoed die je daar bij je hebt'.
Het teken is: 'En dit zal U een teken zijn, Gij zult bij deze berg aanbidden'
(Ex3). Teken is: wat zal gaan gebeuren. Als het gaat gebeuren, kun je
je herinneren.
'Welk teken toon je
ons?' Jezus zegt: de tempel. Breek het heiligdom, breek het huis af. Huis,
in het Hebreeuws beth, is stamverwant aan ben, zoon, en banah, bouwen.
Breek het gebouw van
de vader af. Maar is die vader thuis? Johannes kan blijkbaar zijn evangelie,
zijn verhaal over Jezus, niet vertellen tenzij wanneer hij over Jezus
vertelt. Met een film kun je dat zichtbaar maken. Je moet kijken naar
de tempel. En als je kijkt naar de tempel dan zie je een mens: Hij, over
wie het gaat. Breek deze tempel af en binnen drie dagen .... We hebben
het daar vaker over gehad. Twee en drie. Houd die twee getallen in de
gaten. Ik zal hem doen opstaan.
Daarop zeggen zij: 'Zesenveertig jaar is over deze tempel gebouwd'. Nou,
dat is dan een tekst waar ik languit over gevallen ben. Zesenveertig jaar?
Waar staat dat? Dat staat nergens. Er is op geen enkele wijze bekend:
zesenveertig jaar. Het bijbelse Grieks heeft dan nog het voordeel dat
je moet lezen: veertig en zes. Ais je leest: veertig en zes, dat is niet
zesenveertig, maar veertig en zes. Nu kunnen er klokjes gaan meeklinken.
Want nu hebben we het over de tijd in de woestijn: veertig jaar. En zes:
denk aan die stenen kruiken die we in Kana gezien hebben. Zes gaat naar
zeven. Maar het is nog niet zeven, nog niet. De getallen zijn, denk ik,
een variant op wat je vindt over het bouwen van de tempel in de dagen
van Salomo in het eerste boek Koningen. Alleen gaat het daar over zeven
jaar en zes maanden. Zeven. In plaats van dat getal van het Scheppingsverhaal
komt nu het getal van het Exodus-verhaal. En zes, de Schepping opnieuw
tot en met de komst van de mens. 'Hij sprak van de tempel van Zijn lichaam.'
De lezer weet altijd
meer dan de gene over wie hij leest. Als je kijkt naar 'een detective'
op de televisie, dan weet de kijker altijd meer dan degene naar wie je
kijkt. Daarom is het voor de kijker ook zo spannend. Die weet wat er gaande
is.
Johannes fluistert
ons hier in de tekst toe: Hij sprak over de tempel van Zijn lichaam.'
Oh ja, 'En de leerlingen herinnerden zich dat Hij dit gezegd had en zij
geloofden de Schrift en het woord dat Hij gesproken had'. Let op de volgorde
van wat ik hier zeg. Hoe herinner je je als leerling? Door je de Schrift
te herinneren en door het woord dat Hij gezegd heeft. A en B en wel in
deze volgorde.
Jezus hier en Jezus
daar. Christenen zijn daar af en toe zo ongelooflijk sterk mee. Nee, Johannes
zegt: 'Eerst de Schriften'. Gaat het boek niet open, gaat het niet over
het huis van de Heer, dan kan het ook niet over Jezus gaan. Want daar
vind je de woorden die hier gezegd moeten worden.
Ontmoeting met de Messias (Jo 4)
Vandaag gaan we het
hebben over het heiligdom in Jeruzalem. Gewoonlijk praten we over de tempel
in Jeruzalem. Daarmee hoort de tempel in Jeruzalem bij al die andere tempels
die overal ter wereld waren en zijn. In een tempel staat een beeld van
de een of andere godheid. Het typische van de tempel in Jeruzalem is en
daarom zeg ik liever 'heiligdom' - dat in het heiligdom in Jeruzalem geen
beeld van een godheid is. Als de Romeinen met hun beschaving in het jaar
70 Jeruzalem met de grond gelijkmaken en het heiligdom in Jeruzalem afbreken,
dan komen ze in het heilige der heiligen. 'Nu komen ze de God van de joden
tegen', en wat zien ze dan? Niks! Sacra innania, heilig niks. Daarmee
waren de joden eigenlijk een atheïstisch volk: ze hadden niet eens
een God! Het gaat dus over het heiligdom in Jeruzalem. Dan houd ik ervan
om te zeggen: het heiligdom van alle verhalen, op de berg van alle verhalen.
Wanneer je het wilt
hebben over het heiligdom in Jeruzalem,dan heb je een bepaalde situatie
nodig om daarover te spreken. Je kunt het beste spreken over het heiligdom
in Jeruzalem, terwijl je daar niet met je neus voor staat. Johannes heeft
op een heel interessante manier het heiligdom in Jeruzalem en wat een
mens daar doet aan de orde gesteld in het vierde hoofdstuk. Dat verhaal
staat bekend onder de naam 'het gesprek met de Samaritaanse vrouw'. Een
wonderlijk verhaal: Toen nu de Heer vernam dat de Farizeeën gehoord
hadden dat Jezus meer leerlingen maakte en doopte dan Johannes - ofschoon
Jezus zelf niet doopte, maar Zijn leerlingen - verliet Hij Judea en trok
weer naar Galilea.
Jezus op reis. Het
verhaal begint heel vreemd: Jezus maakte meer leerlingen dan Johannes,
of schoon Jezus zelf niet doopte, maar Zijn leerlingen dopen. Jezus verlaat
Judea en Hij gaat naar Galilea. Ik zou bijna zeggen: 'Hij gaat weer terug
naar het begin'. Straks zal Hij vanuit Galilea naar Jeruzalem moeten gaan,
want daar komen de verhalen terecht. Hij doet nou even een stapje terug.
We gaan even afstand nemen om opnieuw erbij te kunnen komen. In televisietermen
gesproken: je ziet een plaatje waar een heleboel opstaat. Nu gaat die
camera dichterbij komen. We gaan minder zien. En je weet: het gaat over
op weg van Judea naar Galilea. Hij gaat door Samaria.
En Hij moest dus door
Samaria gaan. En Hij kwam daar in een stad van Samaria, genaamd Sichar,
dicht bij het veld dat Jakob aan zijn zoon Joze! gegeven had. Daar was
de bron van Jacob. Jezus was moe van de tocht en hij bleef zo bij de bron
zitten. Het was ongeveer het zesde uur en er kwam een vrouw uit Samaria
om water te putten. En Jezus zei tot haar: 'Geef mij te drinken', want
Zijn leerlingen waren naar de stad gegaan om voedsel te kopen. En de Samaritaanse
vrouw zei: 'Hoe kun jij als jood van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken
vragen', want joden gaan niet om met Samaritanen. En Jezus antwoordde
haar: 'Als jij wist van de gave Gods en wie het is die tot je zegt 'Geef
Mij te drinken', je zoudt Hem gevraagd hebben en Hij zou je levend water
gegeven hebben.
Ik zou bijna zeggen,
een heel typisch joods verhaal. Waarom? Het begint met iets heel gemakkelijks,
iets heel vanzelfsprekends. Jezus heeft een eind gelopen en Hij is moe
en Hij gaat zitten. Hij heeft dorst en Hij vraagt te drinken. Tussen 'Geef
Mij te drinken' regel 8 en 'als je wist wie het jou zou vragen' regel
10 zitten net twee regeltjes. Je hebt bijna nog geen tijd gehad om de
pen van het papier af te nemen en intussen is het hele verhaal omgekeerd.
Dat Samaria wordt
op een heel vreemde manier beschreven, Samaria, en dan vallen er meteen
namen: een stad genaamd Sichar, dicht bij het veld dat Jakob aan zijn
zoon Jozef gegeven heeft. Vader en zoon. En daar is de bron van Jakob
waar Hij uit drinkt. Jezus is vermoeid. Het is ongeveer het zesde uur
en we weten onderhand al: na zes komt zeven. Wat gaat er nu beginnen?
Er komt een vrouw
uit Samaria om water te putten. Jezus zegt: Geef Mij te drinken. En de
vrouw zegt: Hoe kan je dat nou vragen, jij een man uit Judea, jij, een
jood, hoe kun je aan mij, een Samaritaanse vragen of ik je te drinken
wil geven, want met Joden en Samaritanen daar is wat mee. Wat is daarmee?
Om dat te weten moet
je terug in de geschiedenis, de verwoesting van het Noordrijk, de Babylonische
ballingschap. De Samaritanen zijn gebleven. De gemeenschap van die Samaritanen
bestaat nog steeds (drie-of vijfduizend mensen) inde buurt van Nabloes.
Ook in de buurt van Haïfa zit een groep. De Samaritanen, die houden
zich aan Mozes. Voor de Samaritanen zijn de Nebi-iem, de profeten, geen
profeten. Er is dus iets tussen joden en Samaritanen. Jezus antwoordde
en zei: ' Als je wist van de gave Gods' - (Nathanael: God geeft. Wat geeft
God? Johannes: 'Ik zag de geest neerdalen'. In hoofdstuk 7 in de buurt
van 37/38 kun je zien over de gave van God. De geest als kader voor alles
wat gegeven wordt.) Als je wist van de gave Gods en wie het is die tot
je zegt, geef Mij te drinken, dan zou je het hem gevraagd hebben. Wat
doet die vrouw? Zij zegt: Heer, je hebt geen emmer en de put is diep,
hoe kom jij dan aan levend water? Ben jij soms meer dan onze vader Jakob,
die ons de put gegeven heeft en er zelf uit gedronken heeft? Ben jij meer
dan onze vader Jakob? Uit welke put drinkt vader Jakob? Dat lijkt mij
de vraag. De vraag ook, omdat je het klaarblijkelijk nodig hebt. Jezus
antwoordde en zei: Ieder die van dit water drinkt zal weer dorst krijgen,
maar wie gedronken heeft van het water wat ik hem geef zal geen dorst
meer krijgen. Het water zal in hem worden tot een fontein van water dat
springt tot eeuwig leven. De vrouw is dan heel pienter. Ze zegt: 'Heer
geef mij dan water'. Dan hoeft ze niet meer te sjouwen, niet meer te lopen.
Binnen de kortste
keren wil Johannes die vrouw zo ver brengen als wij, lezers van het verhaal,
ook moeten komen. Ook wij zullen zeggen: geef ons te drinken. Hoe doet
Hij dat? Wij zitten dan intussen in regel15 van dat verhaal, hoofdstuk
4. 'De vrouw zei tot Hem:
Heer geef mij dan
dit water opdat ik geen dorst meer heb en niet hierheen hoef te gaan om
te putten. Hij zei tot haar: Ga, roep je man en kom hier'.
Dan wordt het verhaal pikant. De vrouw antwoordde en zei: ik heb geen
man. Jezus zegt: 'Dat levend water, wil je dat hebben? Ga dan je man halen',
ga dan diegene halen die in jouw leven er bijna natuurlijk bij hoort.
Opdat zij zeggen kan wat haar probleem is: Ik heb geen man. Jezus zegt
dan: Terecht. Want je hebt vijf mannen gehad. Die je nu hebt is je man
niet. Daarin heb je waarheid gesproken. Nu denk ik dat je niet naar de
burgerlijke stand moet gaan van Sichar om het register van die vrouw op
te zoeken en te zien de korte samenvatting aan de hand van een paar namen
van al dat leed van deze vrouw. Maar je moet doen alsof je inderdaad vingertjes
op je hand hebt. Vijf mannen heeft ze gehad en die ze nu heeft, nr. 6,
is haar man niet. Het zesde uur - zeven - wie is dan degene met wie zij
spreekt? De lezer wordt op deze manier me de met die vrouw en met het
gevoel van die vrouw, die vrouw die van Verbond alleen maar weet vanuit
herinnering en heel haar leed, meegenomen naar die man met wie ze nu aan
het spreken is. In termen van Kana gesproken: Die bruidegom voor Israel,
wie is de zevende?
Die vrouw zegt: Heer,
ik zie dat je een profeet bent. Eerst: een jood . Nu: Ik zie dat je een
profeet bent. Het is typisch dat een Samaritaanse weet van een 'profeet'.
Voor alle helderheid: een profeet is niet een helderziende. Dit stukje
tekst wijst er niet op, dat de profeet iemand is die veel meer weet dan
wat je voor mogelijk houdt. Nee, de profeet is iemand die spreekt pro,
namens, niet alleen maar in tijd, 'voor', maar 'in naam van'. Hij spreekt
namens het Verbond, namens Mozes. Deze vrouw heeft iets gehoord over Verbond.
Daarom zegt ze: 'Ah, ik zie dat jij een profeet bent!' Wat gaat die vrouw
dan nu doen? Gaat zij zich schoon praten, gaat zij van zich 'afbijten'?
'Onze vaderen hebben op deze berg aanbeden en jullie zeggen dat in Jeruzalem
de plaats is waar men moet aanbidden.'
Die plaats is belangrijk.
Je moet altijd kijken naar de plaats waar het geschreven is. De plaats
is nu: de bron van vader Jacob, met het land dat hij gegeven heeft en
waar hij zelf uit gedronken heeft. De plaats is vreselijk belangrijk.
Nu Hij heeft gesproken
over: 'Vijf mannen heb je gehad en die je nu hebt dat is hem niet'. En
dan? Degene die met haar spreekt? Die zevende? Wie zou dat kunnen zijn?
Zij begint te praten
over bidden. Waar moet je aanbidden? Jezus zegt: Het uur komt, dat je
noch op deze berg, noch in Jeruzalem, de vader zult aanbidden. Ik denk
dat je daarbij moet horen, al die droefheid over de verwoesting van Jeruzalem.
Dat lijkt me niet onwaarschijnlijk.
Uitdrukkelijk stelt
de tekst van het Johannes-evangelie: Het heil is uit Judea, is uit de
Joden, is uit de mensen die weten waar het over gaat'. Dat Johannes-evangelie
is vaak anti-joods geweest, maar dat mag je dan alleen maar zo verstaan
omdat het joods is. Het is het gesprek van een eigen groep binnen zichzelf.
Jullie zoeken die
jullie aanbidden, want de vader zoekt aanbidders. God is geest, wie Hem
aanbidden, moeten aanbidden in geest en waarheid. En dan? Die vrouw hoort:
Geest en waarheid. Waarheid, een daad van genegenheid. God is iemand van
wie je voelt dat Hij om je geeft. Wat zegt die vrouw dan, nadat ze 'Geest'
gehoord heeft, nadat die Geest' tussen hemel en aarde' dat land met toch
een toekomstmogelijkheid laat zien. Dan zegt die vrouw; Ik weet dat de
Messias komt, die Christus wordt genoemd. Wanneer Hij komt zal Hij ons
alles verkondigen. Alles. Niets blijft meer ongezegd. Met het portret
van Mozes, met het portret van Jezus in het evangelie van Johannes, zal
ook het portret gegeven worden over het vólk, over de vróuw.
En Jezus zegt: Ik die met je spreekt, ben. (Wij vertalen om de zin meer
'in de mond' te krijgen: 'Ik ben het", maar dat staat er niet.)
Let wel. Jezus zegt
niet: 'Ik, mij die je ziet?' Nee: 'Ik, die nu met je spreekt'. Daarom
is ook het gesprek met de toehoorder van dit verhaal, met de lezer van
deze tekst begonnen. Wie is de Messias? Als je aan de Messias vraagt in
het Johannes-evangelie: 'Wie ben je?' en 'Die Messias, wie is dat?' dan
klinkt het in de eerste persoon enkelvoud. 'Ik ben, die met je spreekt'.
Ook jij, ook ik. Wij allemaal, (spreken, ik zijn) gooien hoge Messiaanse
ogen in het Johannes-evangelie.
Een
gesprek in de nacht (Jo 2)
In onze vorige uitzendingwaren we in Jeruzalem bij de tempel. Eerder spraken
we over de tempelreiniging. We hebben daar het beeld opgeroepen, al helemaal
in het begin van het evangelie van Johannes, van die reiniging van de
tempel, dat Paasfeest. Het sterven van Jezus wordt al aangekondigd, is
als het ware voor Johannes hetzelfde als het vernietigen, het verwoesten
van de tempel, straks. Ja, zeg maar 'van heel de wereld'. Direct na het
verhaal van die tempelreiniging in hoofdstuk 2, regel22: Toen Hij dan
opgewekt was uit de dode', herinnerden Zijn leerlingen zich dat Hij dit
gezegd had en zij geloofden de Schrift en het woord dat Jezus gesproken
had. Al in hoofdstuk 2 regel 22 wordt gesproken over het Verrijzenisverhaal.
Ik zou bijna zeggen Johannes, is dat niet wat vlug? We zijn nog maar net
begonnen en je bent al klaar. Daar begrijp ik niks van'. Tegelijk denk
ik dat je ook moet zeggen: 'De rest van het evangelie van Johannes net
zoals ook de eerste hoofdstukken, dat is eigenlijk allemaal uitleg van
wat het betekent: Hij is verrezen, of wat het betekent: de verrezen 'Heer'.
Wat betekent dat?
Als het gaat over
de verrezen Heer, lijkt Johannes te zeggen, dan kan ik daar maar met een
woord eigenlijk over spreken. Dat is ook het woord dat ik aan het begin
zet: in het begin was het woord. Net zoals dat woord van God in mensenhanden
niet klein te krijgen is, evenmin de Messias.
Dus in hoofdstuk 2, na de bruiloft van Kana - we hebben daarover gesproken
als de bruiloft van het Verbond - in Kana hoog op de berg en de afdaling
naar Kapernaüm (met de zoon die daar gaat sterven), het verhaal over
de tempelreiniging en de combinatie van het verhaal over Jezus met het
verhaal van de tempel, zeg maar dat Heiligdom dat helemaal de bekroning
is van alle joodse verhalen. Hierna, na het verhaal over het Heiligdom
in Jeruzalem, komt het beroemde verhaal over Nicodemus.
Nicodemus kent bijna
iedere christen, iedere katholiek. Want Nicodemus is 'die bangerik, die
stiekem 's nachts bij Jezus komt'. Hij durft eigenlijk helemaal niet.
Ja, en dan is hij toevallig op het einde van het evangelie erbij als Jezus
begraven wordt. Maar dat is natuurlijk nooit toevallig.
Is Nicodemus zo'n
stiekemerd die 's nachts komt? De tekst geeft een hele korrecte, concrete
aanwijzing om te laten zien dat je Nicodemus absoluut niet mag verstaan
als een bangerik. Wie dat precies weten wil, moet dat maar zelf opzoeken
in het zevende hoofdstuk in vers 51. Nicodemus de gene die zich beroept
op de Thora, wanneer de autoriteiten op het punt staan om Jezus zo goed
als eensgezind te gaan veroordelen. Nicodemus (één van hen)
zegt: Onze Thora veroordeelt niemand tenzij wanneer je naar hem hoort
en kent wat hij doet.
Nicodemus is geen
angsthaas, hij is niet degene die zegt: 'Ik heb toevallig niks gezien.
Ik weet echt van niks'. Johannes heeft dat ook zo genoteerd.
Wij zijn in onze bijbeluitgave gewend dat boven hoofdstuk 3 een stukje
wit staat met een cursief titeltje en dan staan daar nog vlak boven een
paar regeltjes van 2, 23 tot 25. Voor ons lezend oog is er derhalve een
hele afstand tussen het voorafgaande en het volgende. In de tekst is dat
helemaal niet zo. In het Grieks is het oorspronkelijk woord voor woord,
zonder wit, zonder punten, zonder komma's, zonder hoofdletters doorgeschreven.
Je moet het voorafgaande duidelijk lezen bij het volgende. Het voorafgaande
maakt er geen geheim van. Letterlijk vertaald vanuit het Grieks staat
er: Toen Hij nu was in Jeruzalem in Pasen, in het feest. (Door het 'onhandig'
letterlijk te vertalen hoor je drie keer in!)
Niemand kan met de
tekst in zijn hand meer zeggen: Weet iemand soms in welke tijd van het
jaar het was? Of: 'Waar zitten we?' Nee, het is Pasen in Jeruzalem. En
daarop staat het hele volgende verhaal: iemand uit de Farizeeën komt
's nachts naar Jezus toe.
Ook wanneer joodse
mens en zouden leven zonder directe betrokkenheid op de synagoge - aan
iedereen die zich nog maar iets herinnert van wat het betekent om jood
te zijn kun je vragen: wat doen jullie in de Paasnacht?' In de Paasnacht
wordt het verhaal verteld van: 'Wij waren slaven in Egypte'. En na Egypte:
De woestijn. In de woestijn, vergeet je Egypte niet. Dat is nu wel weg
maar je moet het niet vergeten. Wat je daar hebt meegemaakt aan ellende,
vergeet het niet. Dan staan we voor het beloofde land, aan het begin van
het Johannes-evangelie. Dat land is helemaal gekoppeld aan die woestijn.
En het centrum daarvan: Jeruzalem. Jeruzalem is dan 'samenvatting van
heel dat voorafgaande': van Egypte, van de woestijn, van veelbelovend
land. En het centrum van boven Jeruzalem, de tempel in Jeruzalem. En daar
staat de Messias. Samenvatting van alle verhalen.
Nu. We hebben het
gehad over de tempel. Over Jeruzalem. Nu is het Paasnacht in Jeruzalem.
Nicodemus komt bij Jezus.
Er was iemand uit
de Farizeeën en zijn naam was Nicodemus, een overste van de joden.
En deze kwam in de nacht tot Hem en zei tot Hem: 'Rabbi, wij weten da
t ]ij van God gekomen bent als leraar, want niemand kan de tekenen doen
die jij doet, tenzij God met Hem is.' En Jezus antwoordde hem: 'Voorwaar
ik zegje, tenzij iemand opnieuw geboren wordt kan hij het koninkrijk van
God niet zien. ' Nicodemus zei tot Hem: 'Hoe kan een mens geboren worden
als hij oud is? Kan hij dan voor een tweede maal de moederschoot ingaan
en geboren worden?' Jezus antwoordde: 'Voorwaar ik zeg je, tenzij iemand
geboren wordt uit water en geest kan hij het koninkrijk Gods niet binnengaan.
Wat uit vlees geboren is, is vlees, maar wat uit de geest geboren is,
is geest. Verwonder je niet dat ik gezegd heb, je moet opnieuw geboren
worden.
De tekst zegt: opnieuw
geboren worden, wederom geboren worden. In alle mogelijke vertalingen
vind je dat. Maar wat hier in die regels 3 en 7/8 staat, is niet wederom
of opnieuw geboren worden. Hetzelfde woord staat in regel31: van omhoog
geboren worden. Nu begrijp je wel: wanneer je niet precies weet hoe het
verhaal in elkaar zit, wanneer je oog daar niet gevoelig voor is, dan
zeg je, 'Van omhoog geboren worden? Hoe moet ik me dat voorstellen?' Ik
zou zeggen, wanneer je met meer joodse oortjes gewend bent te luisteren
dan is van omhoog geboren worden geen enkel raadsel. Dat is helemaal niet
geheimzinnig of diepzinnig. Want wanneer het volk in Egypte kapot wordt
gemalen door de bestaande orde, als je slaaf bent in die woestenij, zonder
dat iemand zich over je ontfermt, dan staat er het beroemde verhaal met
het woordje 'niet': niet horen, niet zien, niet kennen (horen, zien, en
zwijgen). Bijbels, in Exodus 3 of vlak daarvoor kom je tegen - bijbels
is: horen, zien, kennen. En 'kennen' betekent: bemoeienis hebben met,
begaan zijn met, opkomen VOOR. In hoofdstuk 3 vertelt God dan ook in het
verhaal, dat Hij naar beneden gekomen is om Zijn volk uit Egypte te halen
en hen te brengen naar het land dat overvloeit van melk en honing.
Je moet van omhoog
geboren worden. Dus je moet vanuit het Exodus-verhaal geboren worden.
Je moet geboren worden alsof er een God is en alsof Hij iemand is die
zich over je ontfermt. Je moet geboren worden alsof jijzelf slaaf bent
in Egypte. God mag en wil de kans hebben, jou daaruit te halen en je te
brengen naar het leven. Dat is de kern van het verhaal.
Dan nog iets over het woord 'leven'. Wij verwarren leven heel snel met
wat de medicijnman zegt over leven. Als de patiënt gestorven is dan
leeft hij niet meer en komt er een doktersverklaring. Dat is nooit het
bijbelse leven. Bijbels leven is een heel andere zaak. Bijbels leven is:
gehoord hebben, opzien en verwonderd kijken. De joodse traditie heeft
een spreuk: 'Wie in het Verbond leeft, leeft. Wie buiten het Verbond staat
is gestorven. En zelfs wie in het Verbond gestorven is, die leeft in het
Verbond. Dat is het leven. Het Johannes-evangelie begint daar ook mee:
in het begin was het woord en het woord was God. De Thora is God. En in
dat woord was leven en dat leven is een licht voor de mensen. Leven is:
altijd ontvangstapparaat zijn, meetrillen, je tot klinken laten brengen,
zoals die piano. Als je op de piano de c aanslaat en je doet dat op de
goede manier, dan klinken ook andere tonen van de piano mee. Dit is leven;
je laten meenemen door het verhaal, meegaan met het verhaal.
Nu Nicodemus. In Johannes
7 zeggen de Farizeeën. Mensen komen terug. Die hebben ze gestuurd
om Jezus te grijpen. Deze gestuurde mensen zijn terug. Ze zeggen: Nog
nooit heeft zo een mens gesproken. Dat is alles wat ze zeggen. En dan
zeggen de Farizeeën: Zijn jullie soms ook misleid! Want niemand uit
de leidenden heeft het voor Hem opgenomen! Alleen dit volk dat de Thora
niet kent'. Nicodemus - die naam betekent het volk overwint - zal het
dan opnemen voor het yolk. Hij neemt het daardoor ook op voor Jezus en
neemt het op voor de Thora.
Nicodemus dus, iemand
uit de Farizeeën. Hij komt in hoofdstuk 3 in de de Paasnacht naar
Jezus. We mogen erover peinzen wie leraar en wie leerling is. Nicodemus
zegt: Rabbi, wij weten dat jij van God gekomen bent als leraar. Het leraarschap
is altijd, precies omdat het leraarschap het mogelijk maakt aan de gene
die leert, om zich óp te richten, om mee te gaan, om zelf te gaan
staan, om zelf te horen en te spreken - daarom is dat leraarschap zo belangrijk.
Dat is vader en moeder zijn voor elkaar. Wij verwarren vader en moeder
met biologie. Nee, dat is iemand een woord geven en oprichten en mee laten
gaan en zelf woorden laten vinden.
Nicodemus als een
van de Farizeeën, als leider, gaat voorop in het verhaal. Hij krijgt
te horen dat hij in de Paasnacht van omhoog geboren moet worden. Nicodemus
snapt het eerst niet. Hij zegt: 'Hoe kan dat nou? Ik een oude man? Hoe
kan ik teruggaan in de schoot van mijn moeder om opnieuw geboren te worden?'
Nee, hij moet van omhoog geboren worden. Tenzij wanneer iemand geboren
wordt uit water (Johannes de Doper) en geest (Jezus). Verderop, in hoofdstuk
6, staat: De woorden die Ik gesproken heb zijn geest en waarheid. En je
weet toch nog wel over die geest, die altijd tussen de hemel en de aarde
inzit. Geboren worden uit water en geest, dat is waar het over gaat. Nicodemus
gaat dat ook verstaan. Dat blijkt in hoofdstuk 7. Tenslotte komen we Nicodemus
uiteindelijk tegen onder het kruis. Dan ontvangt Nicodemus - het Johannes-evangelie
over niet-aannemen en aannemen - dan neemt Nicodemus het lichaam van Jezus.
Wanneer wij als katholieken in de kerk zijn weten we precies waar het
over gaat: over het lichaam van Jezus. Nicodemus, een uit de Farizeeën,
ontvangt het lichaam van Jezus.
Met
open ogen (Jo 9)
Het Johannes-evangelie begint met: 'In het begin was het woord'. Dan zit
je dus meteen bij het Scheppingsverhaal. Vanaf het begin klinkt dat mee.
Net zoals in een muziekstuk de donkere kleuren voortdurend meeklinken
en ruimte geven aan de muziek, zo is daar dat Scheppingsverhaal. Maar
vanaf hoofdstuk 2 is al volstrekt duidelijk, eigenlijk vanaf hoofdstuk
1 al- zie het lam Gods - dat het zal gaan over het Exodus-verhaal, over
het Paasverhaal. Let wel, ik denk dat dit een keertje gezegd moet worden:
over het joodse Paasverhaal, niet het paasverhaal over Jezus maar het
joodse Paasverhaal van Jezus. Vandaaruit zul je moeten verstaan wat het
betekent: Jezus die gestorven is, Hij is niet dood, Hij leeft.
Er is een joods verhaaltje,
dat vertelt dat de letter A in de zesentwintigste generatie (precies aangegeven
want in Genesis 5 heb je tien geslachten en in Genesis 10 heb je tien
geslachten en dan moet je nog zes geslachten verder totdat je bij Mozes
bent) - in de zesentwintigste generatie komt de letter A bij de Lieve
Heer en zegt: 'Lieve Heer, ik vind het eigenlijk niet aardig dat je de
Thora niet begint met mij, de letter A, maar dat je begint met de letter
B'. God zegt dan: 'Maak je maar niet ongerust, want nu heb ik jou nodig.
Want met de letter A begint het eerste verhaal: Ani Adonaj; Ik ben de
Heer, de God die je uit Egypte heeft bevrijd uit het diensthuis'. Dus
dat Exodus-verhaal hoort erbij en het Scheppingsverhaal.
In Babylon heb je
de profeet Ezechiël. Hij kijkt vanuit Babylon terug naar Jeruzalem,
wat het geweest is en hoe het gekomen is, en hij vertelt hoe het worden
zal. Terugzien is altijd vooruit kijken. Evalueren is ook weten hoe je
verder kunt gaan. Ezechiël vertelt in hoofdstuk 15 het verhaal dat
degene die de hele serie beluisterd heeft zich zal weten te herinneren
over Israël als over de wijnstok en waarom die wijnstok brandhout
geworden is. Ezechiël 16 geeft het volgende verhaal. Verteld wordt:
Ik vond jou in de woestijn, toen jij een klein kind was. Toen jij geboren
was, was er niemand die zich over jou ontfermde. Ik vond jou in de woestijn.
En ik zei tegen jou in je bloed: leef! Ik kwam voorbij, ik vond je en
ik zei: leef! Welnu, dat woordje voorbijgaan, het 'voorbijgaan des Heren',
heeft alles in zich van de bevrijding van de slavernij van Egypte. Dat
woord kom je vandaag ook tegen in het verhaal waar we het nu over willen
hebben. Meteen al in de eerste regels is de vraag gerechtvaardigd: in
het voorbijgaan, Pasen. Zou het soms weer een Paasverhaal zijn? Iemand
die uit geboorte blind is, uit geboorte, uit genetès Genesis, uit
Schepping. Een mens die er geschapen nog blind voor staat:
En terwijl Hij voorbijging
zag Hij een man die vanaf zijn geboorte blind was en Zijn leerlingen vroegen
Hem: 'Rabbi, wie heeft er gezondigd, hij of zijn ouders dat hij blind
geboren is.' Jezus antwoordde: 'Noch hij heeft gezondigd, noch zijn ouders,
maar de werken van God moesten in hem openbaar worden. ' (Jo 9).
In het voorbijgaan
zag Hij een mens die uit geboorte blind was. Wanneer je nu het hele hoofdstuk
gaat doorlezen dan zie je dat in de laatste regel van het verhaal, in
regel 41, het woordje blijven staat. Dus je kunt dat hele hoofdstuk 9
samenvatten met 'wat in het voorbijgaan blijft.' En wat blijft dan? 'Uw
zonde', staat daar. En bij wie blijft dat? Bij sommigen uit de Farizeeën.
Niet de Farizeeën, maar bij sommigen uit de Farizeeën.
In het voorbijgaan
blijft bij sommigen uit de Farizeeën 'Uw zonde'. Over zonde hebben
we al eerder gezegd als werkformule: zonde is dat wat het Verbond kapotmaakt.
Zonde is zelfs wat wij erg gemakkelijk tegen elkaar zeggen: ik heb met
jou niks te maken. Zonde is: buiten het Verbond gaan staan.
Het hele interessante
is dat 'het probleem zonde', wat in dit hoofdstuk gaat spelen, als je
gaat zoeken zul je er verbaasd over zijn wat het Nieuwe Testament weinig
zegt over zonde. Je moet dat woord zonde zoeken. Terwijl voor vele christenen
die bijbel vergeven is van zonde; je moet het woord zoeken want anders
kom je het niet tegen.
In Johannes 9 blijkt
het probleem van de zonde wat de Farizeeën op het einde hebben, aangereikt
wordt door de leerlingen van Jezus. De leerlingen van Jezus hebben hetzelfde
probleem als de Farizeeën. Eigenlijk is het ook ons probleem. Als
je die regels leest. 'Noch hij heeft gezondigd, noch zijn ouders' dan
hoor je eigenlijk al niet meer waar het nou precies over gaat: 'opdat
de werken van God in hem zichtbaar zouden worden'. Wat zijn dan die werken
van God? Johannes zegt het heel opmerkelijk. Niet: ik zal wel de werken
van God even gaan doen. Nee: 'Wij moeten werken, de werken van degenen
die Hij gezonden heeft'.
Het Johannes-evangelie
geeft niet het Onze Vader; Onze Vader die in de hemel zijt. Als het Johannes-evangelie
het Onze Vader gegeven had dan had er in plaats van het woordje hemel
iets anders gestaan. Dan had er niet gestaan Onze Vader die in de hemel
zijt, maar Onze Vader die Mij gezonden heeft. En in hoofdstuk 20: die
Mij gezonden heeft, zo zend ik jullie; mensen met een missie. Volgens
het Johannes-evangelie is Jezus iemand met een missie en zouden ook wij
mensen met een missie zijn.
Je herinnert je nog
ongetwijfeld dat wij de eucharistieviering vroeger 'de mis' noemden. Als
kind vond ik dat heel raar. Hoe kun je nou de mis' een mis' noemen. (Je
had er zelfs geen ander woord voor.)
Nou dat had te maken
met 'ite missa est'. Daar komt het woordje 'mis' vandaan. Dat vond ik
eigenlijk vreselijk raar. 'Ite missa est', betekent' ga, het is afgelopen'.
Het is de wegzending. 'Het is afgelopen, Ga nou maar naar huis.' Zo verstond
ik dat. Maar het is anders. Ga, het is de zending! Je bent nu iemand met
een missie! Er mag nu iets van jou verwacht worden! Nou begint het pas
en daarom geeft het woordje 'mis' eigenlijk een heel goede formule.
Het gaat dus in dit
verhaal, Johannes 9, over een mens die uit geboorte blind is. Een mens
die uit geboorte blind is heeft een immens probleem. Hij kan nl. niet
luisteren naar het Scheppingsverhaal. Waarom niet? Omdat het Scheppingsverhaal
begint met: 'In het begin schiep God de hemel en de aarde, de aarde woest
en leeg, de geest over de vloed en God zei: er geschiede licht'. Voor
wie blind uit geboorte is, is er geen licht. Hij of zij kan dat Scheppingsverhaal
niet meemaken. Die mist het al vanaf de eerste dag. Hoe speelt dat nu
In het verhaal een rol? Wat gebeurt er in het verhaal? Die blinde is zo
blind dat hij er niet op komt om te vragen: 'Jezus maak mij gezond', of
zoiets. Nee, de leerlingen vragen wat hij gezien heeft. Een mens uit geboorte
blind - zij voegen daar het woordje 'zonde' bij. Jezus .. zegt: 'de werken
van God' . Hij spuugt op de grond. Hij maakt van het speeksel en de grand
slijk. Dan zalft Hij op die ogen - dat woordje zalven, de gezalfde, Christus
- Hij maakt bijna die mens blind uit geboorte tot een gezalfde. Daarmee
zitten we in het (wat ik maar even noem) het tweede Scheppingsverhaal.
Daar wordt de mens gevormd, stof uit de aarde.
Het Scheppingswerk
wordt in Jo 9 aan de 'mens blind uit geboorte' voltooid. Hij krijgt de
opdracht: ga je wassen in de vijver Siloam. De Vijver Siloam vind je in
Jeruzalem in de stad van David, helemaal diep beneden in het diepste punt
van de stad ongeveer. En Siloam, de tekst zegt het, betekent gezondene.
Hij moet zich gaan wassen in het gezondene.
De man komt ziende.
Die man begint niet te schreeuwen: 'Hoera, hoera, ik kan zien', en 'Dank
je wel, lieve Jezus, prachtig. Oh wat is het allemaal mooi. Ik zie de
bomen.' Nee, helemaal niks.
Alsof er niks aan
de hand is, alsof er niks gebeurd is. De mensen uit de buurt komen. Ze
zeggen: 'He, is dat niet die bedelaar van vroeger, die daar zat te bedelen?'
'Sommigen zeggen, hij is het, anderen zeggen, nee maar hij lijkt op hem.
Hijzelf zegt: ik ben het', zeggen de vertalingen. In het Grieks: 'ik ben'.
Dan moet je oppassen. Hier kun je je vingers gaan verbranden. Want 'ik
ben' klinkt ook in de struik die staat te branden in de woestijn, als
het Paasverhaal gaat beginnen. Deze arme, ongelukkige mens gaat gaandeweg
tegen wil en dank. Daar heeft hij zelf part noch deel aan. Hij zal in
het komende verhaal onder druk worden gezet. Hij gaat steeds meer lijken
op het onderwerp van het evangelie.
Ze brachten dan die
blinde bij de Farizeeën. De Farizeeën zeggen: 'Dat kan niet.
Het is Sabbat en dan mag dat niet.'
Het Johannes-evangelie
geeft twee 'echte' genezingen. De genezing van de lamme in hoofdstuk 5
en de genezing van een blinde. Deze beide genezingen gebeuren op Sabbat,
op de dag des Heren, op de dag waarop zichtbaar wordt gemaakt dat de Heer,
de Heer is. 'Waarom doet Jezus', laten we dat maar een beetje ontnuchterend
zeggen, 'in het Johannes-evangelie maar twee genezingswonderen en waarom
gebeuren deze nu precies op Sabbat? Dat had toch ook een dagje eerder
of later kunnen zijn?' Nee, Johannes zet dat precies op Sabbat. Dat heeft
alles te maken met' de zoon van David' (vgl. 2 Sam 5,8).
Wanneer in het tweede
boek Samuel David Jeruzalem gaat innemen, dan blijkt Jeruzalem niet ingenomen
te kunnen worden. Jeruzalem is zo'n sterke stad dat die verdedigd kan
worden door blinden en door lammen. De lamme en de blinde, de zoon van
David, zelfs als Johannes die formule niet gebruikt in hoofdstuk 7 valt
de naam David, de zoon van David kan niet tegen blinden en niet tegen
lammen. Die zullen genezen worden en wel op de dag des Heren. Want op
de Sabbat wordt de Schepping voltooid. In hoofdstuk 5 vind je dat ook,
voltooien. De Schepping wordt aan deze mens voltooid en die gaat zien.
Die Farizeeën
geloven er niks van. Ze zeggen: 'Dat kan niet'. Ze gaan naar de ouders
van deze mens en zeggen: 'Is dat jullie zoon van wie jullie zeggen dat
hij blind geboren is? Hoe kan hij dan zien?' En die ouders, heel slim,
zeggen: 'Dit is onze zoon en hij is blind geboren. Hoe hij nu kan zien
weten we niet.' Dan komt ook weer zo'n kort zinnetje: 'Of iemand hem de
ogen geopend heeft, wij weten het niet.'
Ja, dat kind is natuurlijk
groot geworden. Zij zeggen tegen hen: 'Vraag maar aan hemzelf. Laat hij
zelf maar spreken. Hij is oud genoeg.' Het verhaal van die mens en is
intussen steeds korter geworden.
Dan wordt die blinde
voor de tweede keer geroepen. Ze zeggen: Je moet God eren. Deze mens is
een zondaar. Die blinde zegt: Ik weet niet of Hij een zondaar is. Ik weet
een ding. Ik was blind en ik kan nu zien.
Wat heeft Hij dan
gedaan, hoe heeft Hij je dan de ogen geopend? Moet ik het soms opnieuw
vertellen. Willen jullie soms ook leerling worden van Jezus, van Hem?
En dan zeggen zij: wij zijn leerlingen van Mozes, maar jij, geheel en
al in zonde ben jij geboren - en ze gooien hem uit de synagoge.
Hij mag niet meer
meedoen. Ik denk dat in dit verhaal best wel zal meespelen dat die verhouding
tussen die jonge christelijke gemeenschap en die joodse gemeenschap soms
moeilijk en pijnlijk enz. geworden is. We hoeven daar nu niet op in te
gaan. Maar, wat Jezus overkomt in het evangelie, nl. Hij moet er a.h.w.
uit. Hij mag niet, Hij kan niet meedoen, dat gebeurt dan deze blinde ook.
Wat is dan nu het
probleem in het verhaal, of wat wordt het probleem in het verhaal? Het
probleem in het verhaal is dat vertrouwen in Jezus volgens het verhaal
betekent, dat je de feiten moet accepteren. Je moet niet diepzinnig nadenken
en een heel vroom gevoel krijgen. Nee, je moet de feiten accepteren. Kijk
maar. Want als je blijft, als je zegt, ik ga niet mee, ik ga niet verder,
dan sta je buiten.
Als je zegt: 'Ik doe
wat ik denk dat ik moet doen en ik ga daarvoor niet te rade bij anderen,
ik doe wat ik vind dat ik moet doen', pas op! want dan zit je zo vlug
in het verhaal van Genesis 3, in het paradijs, buiten. Doe alsof je ogen
in je hoofd hebt. Kijk. Hij opent ze voor je!
Opstaan
en beginnen te gaan (Jo 20)
Vandaag onze laatste
uitzending. We zijn destijds begonnen bij hoofdstuk 21 en daar zijn we
weer bijna terug. We gaan ons vandaag buigen over hoofdstuk 20. Ook omdat
er alle reden is om aan te nemen dat op het einde van hoofdstuk 20 er
een soort einde van het verhaal is. Ik zou vandaag het verhaal willen
nemen van Maria Magdalena in de tuin.
En Maria stond buiten,
dicht bij het graf te huilen. Terwijl zij dan huilde boog zij zieh voorover
naar het grafen zij zag twee engelen zitten in witte kleren. Een aan het
hoofdeinde en een aan het voeten"einde waar het lichaam van Jezus
lag. En zei zeiden tot haar: 'Vrouw, waarom huil je?' En zij zei tot hen:
'Omdat zij Mijn Heer weggenomen hebben en ik weet niet waar zij Hem hebben
neergelegd. ' Na deze woorden draaide zij zich om en zag Jezus staan,
maar zij wist niet dat het Jezus was en Jezus zei tot haar: 'Vrouw, waarom
huil je, wie zoek je?' Zij meende dat het de tuinman was. (Jo 20, 11-15).
Dit is eigenlijk een
heel ontroerende tekst. Als je je herinnert wat er allemaal gebeurd is.
(We hebben het in deze serie uitzendingen niet gehad over het lijdensverhaal,
maar laten we maar zeggen dat iedereen weet waar het over gaat.) Alles
is gebeurd, al het onherstelbare, alle droefheid, alle pijn, alle mislukking,
alle ellende. Overgebleven is het graf.
In die eerste regels
van hoofdstuk 20 is er al wat consternatie rond dat graf. Het klopt niet.
Het is anders. Er is wat mee. Daar staat in 20,11 Maria, buiten het graf.
Zij huilt.
Terwijl zij staat
te huilen bukt zij zich voorover. Ze kijkt in het graf en ziet twee engelen.
Opvallend staat hier in het verhaal precies aangegeven waar die engelen
staan. Die staan niet zo maar, ergens in een hoekje of bij de poort. Nee:
een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. Waar het lichaam van
Jezus gelegen had. Als je (met de tekst mee) naar die plaats kijkt, dan
zie je, zeg maar, begin en einde en daar tussenin het lichaam van Jezus.
Ik heb het gevoel,
maar dat is puur een gevoel, begin en einde en daartussenin - als je dat
zo zegt en je kijkt rond in de joodse traditie, dan valt je oog onmiddellijk
op de Thora. Alles van het boek Genesis tot en met Deuteronomium, opgerold
op twee stokken. Daartussenin de tekst, begin en einde. Zou dat er iets
mee te maken hebben? Waarom is die plek waar Jezus gelegen heeft van het
begin tot het einde zo precies aangegeven?
Je ziet dan vervolgens:
de lezer weet meer dan degene over wie hij leest. Wij weten allemaal-
als zij zich opricht en zij ziet daar iemand staan, dan weten wij allemaal,
dat staat in de tekst en daarom weten wij het - alles wat we weten, weten
we, omdat het geschreven staat en dat weten we. We hoeven ons daar verder
niets bij voor te stellen. Dat weten we. Wij weten dat het Jezus is. Zij
weet het niet. Jezus zegt- en dit is het eerste woord van Jezus in het
Verrijzenisverhaal van Johannes - waarom huil je? Dat herhaalt Hij nog
een keer: Waarom huil je? Eigenlijk: Wat huil je? staat er in het Grieks.
Wie zoek je? Het is
de laatste keer dat het woordje zoeken voorkomt in het evangelie. Wie
zoek je? Iemand!
Maria denkt dat het
de tuinman is. 'Tuinman', dat is bijbels gesproken bekend terrein. 'Je
wilt toch niet beweren dat we nu in dit verhaal helemaal terug zijn bij
het Scheppingsverhaal? Je weet het niet. Zij meent dat het de tuinman
is. Waarom?
Heer als U Hem hebt
weggedragen zeg me dan waar Hij ligt. Stel je nou eens voor dat wij dat
verhaal geschreven hadden, hoe zouden wij het dan zo hebben gemaakt dat
zij herkent dat het Jezus is. De evangelist doet dat, naar mijn gevoel,
op een sublieme manier. Hij laat Jezus zeggen: Maria en dat is alles.
Hij noemt haar bij haar naam. Hij roept haar bij haar naam.
Zij wordt uit de treurigheid
van haar huilen weggeroepen doordat Hij haar naam roept. Dan draait zij
zich om en zij zegt in het Hebreeuws - toch altijd, steeds weer opnieuw
vindplaats van alles wat geschreven is in de Schrift - Rabboeni, leraar.
Leraar heeft altijd te maken met de Thora. Daarop zegt Jezus die wonderlijke
zin: Hou Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader.
Als je die zin goed hoort. Ik zou zeggen: ' Als Hij is opgevaren naar
de Vader dan kun je Hem toch niet meer vastpakken.'
Hou Mij niet vast.
Het lichaam van Jezus. Volgens Johannes kun je dat vastpakken wanneer
Hij opgevaren is naar de hemel. En verder? 'Hou Mij niet vast, raak Mij
niet aan': wat mag je niet aanraken? Wat mag je bijbels gesproken niet
vastpakken?
Op het eerste gehoor
zijn er al minstens twee dingen. Dat is die boom in de tuin, de boom des
levens en de boom van kennis van goed en kwaad. Die mag je niet aanraken.
Als je die aanraakt, dan heb je ervan gegeten. Een tweede wat je niet
mag aanraken ... als je in een museum komt waar joodse zaken bewaard worden
met alle droefheid die daarbij is, bijvoorbeeld in Praag, ... het is allemaal
rest van wat kapotgemaakt is tussen '39 en' 45, dan zie je - en iedereen
kent dat: blijf er met je jatten af - daar zie een jaadje. Jad is hand.
Meestal zie je een vuistje met een aanwijzende vinger. Hoezo? Als in de
synagoge uit de Thora-rol wordt voorgelezen dan komt men nooit met zijn
vingers aan de Hebreeuwse woorden, aan de tekst die geschreven is. Daar
is een aanwijsstokje voor. Dat aanwijsstokje eindigt met een handje. Daarmee
worden de woorden precies gevolgd. Dat is een Jaadje.
Dus: Johannes schrijft
over Jezus bijna alsof het de boekrol is, alsof het de boom des levens
is. Daarmee denk ik (want dat woord komen we ook bij de andere evangelisten
tegen), krijg je het centrale gegeven waar het in het hele verhaal voortdurend
over gaat, ook al wordt dat woord bijna niet genoemd. Ik denk, bij alle
ophef over de vader: de broers. 'Ga en boodschap aan Mijn broers'. Zij
gaat dan en boodschapt aan de leerlingen. Jezus is de enige die de leerlingen
de broers noemt. Onze Vader. Wij zouden broers zijn.
Dat stukje dat we
net gezien hebben, was het stukje van 'vroeg op de eerste dag van de week'.
In regel 19 gaat het over de avond van de eerste dag van de week, de zondagavond.
De leerlingen zitten bij elkaar, het verhaal is bekend. Met gesloten deuren
uit vrees voor de joden. Jezus komt en staat in hun midden. We hebben
het daarover gehad. Het woordje 'midden' is een soort toverwoord van Johannes.
'Midden onder u staat Hij die gij niet kent'. Wij denken dan te ween over
wie het gaat. Wij zouden Hem wel kennen! Bij het kruis, een links, een
rechts en Hij in het midden. Hier ten slotte staat Jezus weer in het midden.
Wat komt Hij nou doen?
Je kunt hierover gaan
peinzen: Jezus stond in hun midden, terwijl die deuren gesloten waren,
hoe is Hij dan binnengekomen? Met een film kun je het laten zien. Dan
komt Hij zo maar door de muur heen. Ja, daar mag je best over denken,
maar de tekst vertelt er helemaal niets over. Alleen dat de zaak dicht
is en dat Hij in het midden staat. En dat vindt de tekst ook blijkbaar
niet belangrijk.
Wat is in de tekst wel belangrijk? Wat komt Hij doen daar in het midden?
Komt Hij nou zeggen: 'Zo jongens, dat hebben we gehad. Het was toch veel
moeilijker dan ik gedacht had om jullie allemaal te verlossen.' Nee. Hij
komt in hun midden met niets anders dan: 'Vrede zij jullie'. En dat betekent
twee dingen. Moge op jullie de vrede rusten - de vrede des Here zij altijd
met U, zeggen wij in de kerk - moge Gods vrede op jullie rusten, maar
dat is de tweede betekenis. De eerste betekenis is: vrede zij op jullie,
het is jullie taak, jullie opdracht om te zorgen dat er vrede is. Denk
aan dat verhaaltje van 's morgens vroeg, dat er broederschap is. Dat is
wat het geheim zou zijn.
Na dat gezegd te hebben
laat Hij hun Zijn hand en zien en zegt. Nogmaals horen we: Vrede zij U.
Iedereen kan nu weten waarover het gaat. Zoals de Vader Mij gezonden heeft,
zo zend ik jullie. Het gevoel dat ik als klein kind gehad heb van 'Hij
is groot en ik ben klein', het Calimero-effekt, 'Jezus die doet alles
en wij zijn zulke kleine, arme, domme stumperdjes' ... Volgens het Johannes-evangelie
is dat niet zo.
De verrezen Heer zegt
in het Johannes-evangelie: Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend
Ik jullie. Dat is een gelijkheid. Hij is dan inderdaad (ook helemaal bijbels)
Jezus geborene uit de dode. De eerste die ons voorgaat als Mozes met zijn
stok en zijn Thora, met zijn vrijgeleide onderweg, opdat er vrede komt.
Na dit gezegd te hebben
blies Hij op hen en zei: Ontvang de Heilige Geest. Daar heb je weer het
Scheppingsverhaal. Hemel en aarde zijn ook één. He has the
whole world in His hands, zong Mahalia Jackson vroeger. Zo simpel als
het gezongen wordt, zo simpel is het ook. Je moet alleen zo gek zijn om
dat te geloven. Het Johannes-evangelie maakt er geen geheim van dat het
evangelie zo gek is om dat te geloven, om daar tekst en oren voor te hebben.
Hij blaast op hen
en zegt: Ontvang de Geest en wie je de zonde vergeeft, die zijn ze vergeven,
wie ze behoudt, hun zijn ze behouden. Hij blies op hun - je hoort daar,
denk ik, dat beeld in van de mens die gevormd wordt. Staf uit de aarde.
Hij blaast de levensadem in zijn neus. Dan gaat die mens rechtstaan.
Gelukkig voor ons
is er eentje niet bij geweest: Thomas. Net zo goed als jij en ik. Wij
zijn er niet bij geweest. Net als Thomas die ook Dydimus heette. Dat betekent
tweeling. Bij een tweeling hoort altijd iemand. Wie hoort bij die leerling?
Thomas? Hij was er niet bij. De anderen zeggen: 'Wij hebben de Heer gezien',
maar hij zegt: Als ik niet mijn handen kan leggen in het teken van de
nagels en mijn vinger niet op de plaats van de nagels en mijn handen niet
kan steken in Zijn zijde, ik zal het niet geloven.
Thomas. We hebben
het de vorige keer gehad over de mens, blind uit geboorte. Thomas zegt:
'Ik heb mijn ogen niet voor niets in mijn hoofd en ik ben niet voor niets
mijn lichaam. Ik moet mijn lichaam kunnen gebruiken wanneer het gaat over
het lichaam van Jezus. Daarna is de week heel vlug voorbij. Regel 26:
na acht dagen. Dan zijn ze weer allemaal bij elkaar. Thomas is er, terwijl
de deuren weer gesloten zijn. Er staat nu niet meer: 'uit angst voor'.
Nee, Hij komt weer in het midden staan en zegt: Vrede op jullie. Dan wordt
meteen Thomas erbij gehaald.
De afwezige wordt
erbij gehaald en mag alles doen wat hij wilde doen. Bij Thomas, het staat
niet eens in de tekst dat hij dat doet, bij Thomas gebeurt niets anders
als dat zijn mond openvalt van verbazing. Hij weet niet meer wat hij zegt.
Maar in zijn woorden kunnen wij horen hoe hij gekeken heeft en wat hij
meegemaakt heeft. Mijn Heer en Mijn God.
Jezus zegt: Omdat jij Mij gezien hebt, geloof je, heb je vertrouwen. Zalig
zijn diegenen die niet gezien hebben en die toch in dat vertrouwen leven.
Daarop eindigt het evangelie in eerste instantie. Dat gebeurt op een heel
sympathieke manier. Net zoals het voorwoord heel sympathiek eindigt, hoofdstuk
1, regel 18: 'Niemand heeft ooit God gezien, maar de eniggeboren Zoon
die rust in de schoot van de Vader, Hij heeft Hem ons doen kennen', zo
direct herkenbaar. Dat gebeurt ook in hoofdstuk 20, regel 30: Jezus heeft
nog vele andere tekenen voor de ogen van zijn leerlingen gedaan, welk
niet zijn opgeschreven in dit boek, maar deze zijn geschreven opdat jij
vertrouwen hebt dat Jezus de Messias, de Zoon van God is en opdat je in
vertrouwen het leven hebt in Zijn naam.
Je weet nog wat ik
net gezegd heb over: Hij wordt helemaal beschreven als de boom des levens,
als het boek, opdat je in vertrouwen leven moge in Zijn naam, opdat je
mag eten van de boom des levens die in het midden staat. En heel de wereld,
ja wij willen natuurlijk helemaal niet zo denken, maar heel de wereld
wordt dan een tuin waar mensen wakker worden, opstaan, in hun ogen wrijven
met alles wat er 's morgens zo bij hoort, en kijken en beginnen gaan.
Voor onderweg is het een verhaal.
|