Lucas 15 - een les van
Jan Engelen
alkmaar, L24,
hier en daar een beetje uitgewerkt.
(eerste
versie, 14
mei 2002)
het verloren
schaap
het verloren
muntje
de verloren
zoon
Naar
Jerusalem - intro
Vraag:"de drie volgende alinea's geven antwoord
op welke vraag (vragen)?"
Het
verhaal van Lukas, is op weg naar Jerusalem. In Lukas 9,51 zet Jezus
zijn zinnen, zijn aangezicht, op die stad. Het reisverhaal
over Jezus, van Jordaan naar Jerusalem. is het verhaal over zijn leven.
Het moge duidelijk zijn dat we met Jerusalem niet het vakgebied
van de aardrijkskunde betreden. Jerusalem bij Lukas, vanaf Lukas 1,4 [i] in de tekst verborgen,
is de stad waar alle beslissingen omtrent Jezus genomen zullen worden.
Daar staat het huis van de vader. Jerusalem is de stad van de exodus
(Lukas 9,31) van jezus, de stad ook waar je “Abraham, Isaak en Jacob
zult zien, en al de profeten” (13,28). In Jerusalem zullen oost
en west, noord en zuid samen komen om maaltijd te houden, om exodus
te vieren – waar God koning is. Jerusalem, Jerusalem, Jerusalem. Zoals Ben Hemelsoet niet kon
laten op te merken: Lukas heeft het zo geschreven dat de naam van
Jerusalem drie keer klinkt – één grote interpretatieve ruimte wordt.
Eersten worden daar laatsten. Binnen dan wel buiten
zijn hier volop aan de orde.
Jezus
markeert blijkbaar een andere grens dan die welke gangbaar wordt geacht.
Hij brengt een andere grens aan, forceert die omwille van Gods koningschap.
Dat is het verhaal van Lukas.
Al
lezend ben je op weg naar overbekende verhalen uit het evangelisch
repertoire dat vijftig jaar geleden deel uitmaakte van de bekende
bijbelverhalen voor katholieken. Die verhalen gaven ons elementaire
kennis over hoe het geleid had tot en hoe het gegaan was met Jezus,
en spoorden ons voortdurend aan om spijt te hebben over onze zonden
en ons te bekeren. Zo hebben we het evangelie aan ons dienstbaar gemaakt.
Uiteindelijk ging het evangelie over ons. De zondagse preek had in
de regel tot onderwerp “jullie!”. Kun je dan anders met bijbelverhalen
omgaan. Zijn zij nog steeds een te goed, credit aan ons gegeven?
Alleen lezen, wikkend en wegend in het spoor van de woorden voor ons
uit kun je daarop komen, op de toonhoogten van deze tekst, op waar
deze tekst op uit is. Het is te proberen.
Dat
een tekst wel eens niet samen kan vallen met mijn spreken, dat een
tekst de taal van een ander kan zijn of zou kunnen talen naar zijn
eigen verhaal … bestaat dat? Moet je afzien van jezelf als resultaat
van een verleden om te zien wat er gebeurt wanneer je in de buurt
van het onderwerp van het evangelie komt? Hoe kan dat bestaan? We
worden terugverwezen naar Abraham:
Wie
oren heeft om te horen, die hore! (Lukas 14,35) Is er dan iets te horen. Zoiets als
iets dan wel niets bestaat dat wanneer je al lezend
dichterbij komt om te horen? Tegen de achtergrond van die vraag begint
Lukas 15.
lucas 15
15, 1 Al de tollenaars nu en de zondaars
zijn gewoon naar hem te komen om naar hem te horen. 2 En de Farizeeën
en de schriftgeleerden morren. Ze zeggen: Deze ontvangt zondaars en
eet met hen. 3 En hij spreekt deze gelijkenis tot hen. Hij zegt …
Lukas maakt er in het voorafgaande van het verhaal
geen geheim van gemaakt. Het zal gaan over een maaltijd, over brood.
Gelukkig ben je wanneer je het brood van Gods koningschap zult
eten. Jezus en die bíj hem hóren vinden elkaar rond het brood.
Al de tollenaars nu en de zondaars blijken
bij Lukas een gewoonte ontwikkeld te hebben. Ze komen naar hem.
En ze komen met een welbepaald doel. Ze komen om naar hem te horen.
Wie is hij? Het ligt voor de hand om te zeggen: Jezus! Maar
zo wil Lukas het niet zeggen. Hij, dat moet degene zijn naar wie de
uitgestotenen komen, de zwarte schapen, de outsiders. Maar hun komen
laat zien wie er achter blijven, buiten blijven staan.
De toegewijde vromen en de vrome geleerden, o zo vertrouwd met wat
en hoe er geschreven staat. Zij, de harde kern, ontpoppen zich als
het volk dat van uittocht en woestijn niet meer weten wil. Murmureren
of morren is sinds Exodus 15,24 woestijntaal, volkstaal. Niet meer
verder willen. Had ons maar thuis gelaten. Waarom mogen wij van jou niet thuis sterven en moeten wij zo nodig in de woestijn
begraven worden! Murmureren, een refrein, altijd weer het oude liedje
als het nieuw en dus moeilijk wordt.
Tollenaars en zondaars hebben geen naam meer
op te houden. Eigenlijk hebben zij niets meer te verliezen, door iedereen
besmuikt en afgeschreven. Zij komen naar hem om te horen terwijl de
goegemeente op afstand blijft voor het nobele werk van de heilige
verontwaardiging, enkel om ongenoegen te vertolken: hij eet met
hen!
Wie is hij? Goede vraag. Daar wil wat wie
wij Lukas noemen precies over vertellen, een evangelie lang.
Hij spreekt. Daar vertelt het verhaal over.
Over iemand die spreekt. Het is een spreken heeft een welbepaalde
kwaliteit. De verteller noemt het een gelijkenis. Hij dwingt mij iets
te denken dat is als[ii].
Beroep wordt gedaan op mijn vermogen om te vergelijken, om met
elkaar in verband te brengen, om zelf een samenhang te zien en zó,
áls de tollenaars en zondaars of mét hen, te komen om naar hem te
horen en tóe te treden tot de kring van wie van hem nog iets
verwacht – iets – begrip misschien, of woorden die wat betekenen mogen?
Inleiding en vraag bij de
voorafgaande drie alinea's: Je kunt blijkbaar zeggen; een verhaal
lezen is een creatief proces. Wat is dande creativiteit van de luisteraar?
Bij de volgende drie verhalen: Wat is in elk verhaal de kern-idee
wanneer het over "de hemel" of over God gaat. Welke "huisregels"
blijkden daar te gelden?
Wie van jullie …? De toehoorder
die om te horen komt, hoort dat hij of zij in het enkelvoud
aangesproken wordt. Volgens deze spreker in het Lucas-evangelie blijkt
ieder van ons zich te kunnen identificeren met iemand die honderd
schapen heeft. Je ziet het mobiele wol golven over de heuvels waar
het zand opkrult in zich voortdurend ontfermen over de obligate aarde
die nog iets te bieden heeft, voor schapen die zich bukken.
4 Wie van jullie, die honderd schapen heeft
en er een van verliest, laat niet de negenennegentig in de wildernis
achter en gaat het verlorene zoeken, totdat hij het vindt? 5 En als
hij het vindt. Hij tilt op met blijdschap, op zijn schouders, 6 en
thuisgekomen roept hij zijn vrienden en buren samen en hij zegt hen:
Verblijdt je samen mij, want ik heb gevonden, mijn schaap dat verloren
was.
Synkaleoo, synchairoo, - je hoeft geen
grieks te kennen om twee keer het syn te zien van syntaxis,
synthese, synchronie, symfonie of sympathie. Samen, bijeen.
Waar Farizeeën en schriftgeleerden zich distantiëren roept deze ietwat
naďeve hoeder van schapen vrienden en buren bijeen. Mee, mee!
lijkt zijn verbond te klinken.
Je kunt het je het enthousiasme wel voorstellen.
Je gaat er in mee. Die honderd en dat ene schaap dat verloren gaat
in de grote ruimte van no man’s land. Typisch is dat oog voor
die eenling. Het verraadt een zien waar instemming kenmerkend
voor is.
Die ene die zich van de troep verwijderd krijgt geen
afkeuring of preek te horen. Geen tijd wordt verknoeid met vermaningen
of berispingen. Die eigenaar van honderd schapen volgens Lukas heeft
begrip voor onbegrip, verstand voor onverstand. De schapenman of –vrouw
die jij of ik zouden kunnen zijn, dit individu bemerkt zijn verlies
en gaat onverdeeld zoeken. Het hoeft ons, toegesprokenen, betrokkenen
in dit verhaal, niet meer te verbazen. De schapenmens die zijn verlies
bemerkt wordt zozeer geobsedeerd door dat verlies dat hij zonder meer
alles op het spel zet en zich blootstelt aan het risico ze allemaal
kwijt te raken. Geen verstandig overleg, niet iemand die intussen
even op de winkel past.
Natuurlijk vindt hij zijn schaap. Hij heeft daar
blijkbaar een neus voor. Hij legt het over zijn schouders om model
te staan voor een echte herder[iii] die in die ene om zijn schapen geeft. Zijn blijdschap
blijkt aanstekelijk te moeten zijn. Met mij. Langzaam maar
zeker begin je als toehoorder misschien ook een spoortje tegenzin
tegen deze geschiedenis te ontwikkelen. Dat gedoe over dat ene schaap.
7 Ik zeg je, zo is er meer blijdschap in
de hemel over een zondaar die zich bekeert,
dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering
nodig hebben.
Een beetje dun wordt je huid, een beetje geďrriteerd
en prikkelbaar. "Ze," zegt iemand tijdens de les,
"maken zich meer druk over die ene verkeerde dan over die 99
brave anderen die het goed doen," en waar onuitgesproken
natuurlijk ik toe behoor.
Er is zo’n trammelant over die ene dat ik me al in
het verdomhoekje zie gezet. Wie van jullie (in het verhaal)
verloopt heel listig naar een gevoel (bij de toehoorder) als "ik
blijkbaar niet!" Voor mij die de hitte van de dag draag en
trouw volbreng wat van mij verwacht wordt is dan geen waardering.
Je kunt het je best vorstellen, die sympathie voor die ene die verloren
is, maar het zonder meer opnemen voor die ene die de zaak weer verprutst
heeft, heeft iets oneerlijks. Je stoort je aan die partijdigheid die
zich baseert op verloren hebben.
8 Of welke vrouw
…
Is iets verloren hebben typisch iets voor
een vrouw? Waarom gaat Lukas verder met de kwetsbaarheid van de vrouw
met haar tien miezerige muntjes en eentje verloren. Lukas wil
het niet over mijn beginnende verontwaardiging hebben. Terwijl ik
mij afwend begint zij te vegen, het hele huis en zorgvuldig
te zoeken totdat zij het vindt.
8 Of welke vrouw, die tien drachmen heeft,
en er een verliest, steekt niet een lamp aan en veegt het huis en
zoekt zorgvuldig, totdat zij hem vindt? 9 En als zij hem gevonden
heeft, roept zij haar vriendinnen en buren bijeen en zegt: Verblijdt
je met mij, want ik heb de drachme gevonden, die ik verloren had.
10 Zo is er, zeg ik jullie, blijdschap bij de engelen Gods over een
zondaar, die zich bekeert.
Big
fun! Leuk! Weer synkaleoo en synchairooI. Nu
gaat het over de vriendinnen en de buren. Het moet de vrouw van die
schapenman zijn. Ze talen naar hetzelfde. Man en vrouw – er moet dus
dadelijk iets van zoon komen. Ook als dat over twee zonen gaat, dan
gaat het nog om die ene en in die ene om de andere want ieder kind
is de enige.
Wat verloren is heeft alles van de onschuld, van
waar je het voor doet, wat je niet kunt missen, of misschien
wel kunt maar niet wilt missen.
Let wel: ze is niet blij omdat nebenbei het
huis aan de kant is. Al haar gedoe heeft enkel en alleen als bedoeling
om te vinden wat verloren is.
11 En hij zegt. Een mens heeft twee zonen.
12 De jongste van hen zegt zijn vader: Vader, geef mij het mij toekomende
deel van ons bezit. En hij verdeelt het bezit onder hen. 13 En na
niet veel dagen maakt de jongste zoon van alles een potje en gaat
op reis naar een ver land, waar hij zijn vermogen verbrast in een
leven dat van redden niets weet. 14 Wanneer hij er alles verpatst
heeft komt er een zware hongersnood over dat land en hij begin gebrek
te lijden.
Het derde verhaal over wat verloren is. Je mag dat
eigenlijk nog niet zeggen. Lucas doet dat nog niet. Het verhaal dat
zich nu aandient is niets bijzonders. Een mens. Na de mens en zijn
vrouw nu de zoon. Nee, zonén, meervoud. Wanneer het verhaal begint
ga je al vlug denken dat het maar om één zoon gaat, maar het venijn
zal in de staart blijken.
Aardige bijkomstigheid is dat dit verhaal op een
gelukkig gesternte mag rekenen. Het is een thuiswedstrijd voor ieder
die niet enig kind is. Voor je het weet ligt die rol vast en ga je
er van uit dat de oudste een en al verantwoordelijkheid is en de jongste
een beetje dom: die weet nog niet zo veel. Situaties over een jongste
en een oudste zijn breed inzetbaar want herkenbaar. Ieder weet dat
niemand zo verschilt als die twee en dat niemand zo aan elkaar gewaagd
is als die twee.
De jongste gedraagt zich zoals je verwachten mag,
als een jongste. Hij wordt niet gehinderd door enige terughoudendheid.
Vader geef mij. Hij richt zich alleen tot zijn vader om uit
te komen bij zichzelf. En die relatie heet: geef. Vaders, dat
komt vaker in de Bijbel voor, zijn uitermate naďef. Sigmund Freud
blijkt gedacht te hebben dat de vader de buitenwereld is, de harde
buitenwereld met zijn eisen tegenover de beschermende binnenwereld
van de moeder die vanzelfsprekend het kind bergt in geborgenheid.
Maar bij Lucas staat de vader geheel los van de discipline die het
Überich de werkelijkheid van iedere dag verhullend in quasi-redelijkheid
meedogenloos meent te moeten eisen. Deze vader lijkt gediend van de
irrationaliteit van de zoon.
Hij verdeelt. Ik vind dat verrassend. Ik zou
denken: geef … en hij geeft. Nee: geef … en hij
verdeelt. Het is een verdeling die onopgemerkt blijft. Enkel de
jongste gaat er mee aan het werk. En hoe. Als dat werken heet. Hij
verpatst en vertrekt en verbrast en wordt overvallen door de hongersnood.
Een vreemd woord. Met die o's die je als ogen aankijken. Rond
de vijftiger jaren van de vorige eeuw zagen we bijna geen plaatjes
van uitgemergelde kinderen. We hadden niet veel, maar honger kenden
we eigenlijk niet. Dat er zoiets bestond als niets te eten hebben
kenden we rond 1950 uit dit verhaal. Intussen weet ik dat het land
van de beloften (Genesis 12,10) ook een hongerland is. Dat gaat tot
en met Jacob en zijn zonen die wel naar Egypte moeten vanwege de honger
(Genesis 43) om daar hun verdonkeremaande broer tegen te komen.
Hongersnood haalt het onderste uit de kast.
15 En hij gaat en dringt zich op aan een
der burgers van dat land en die stuurt hem naar het veld om zijn varkens
te hoeden. 16 En hij begeert zijn buik te vullen met de schillen,
die de varkens eten. Maar niemand geeft ze hem. 17 Zo komt hij tot
zichzelf en zegt: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in
overvloed en ik kom hier om van de honger. 18 Ik zal opstaan en naar
mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de
hemel en voor u, 19 ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel
mij gelijk met een uwer dagloners.
Een mini-exodus. "Hij trok er op uit",
vertaalt NBG 51. Het lijkt mij niet gelukkig deze knaap als vertaling
iets toe te kennen dat op een oefening in exodus zou kunnen lijken.
Zijn zelfstandigheid is enkel pot verteren. Hij gaat gewoon en schurkt
zich tegen een ander aan. Die moet dan wel. Is die jongste niet gewend
om zijn zin te krijgen? Maar de burger van dat land stuurt hem naar
de varkens om die te hoeden. Dan moet je ver gezonken zijn in en rond
het midden oosten. Varkens, onze symbolen van nationale spaarzin,
maken daar niet veel carričre.
Als herder van en over de onreinheid zou hij zich
willen voeden, nee, nog dierlijker, zijn buik willen vullen met de
peulen, het afval waar deze dieren genoeg aan hebben. Hij zou zich
daar te goed aan willen doen, maar, ach stumpertje: niemand geeft
het hem. Hij heeft wel handjes maar heeft ze als niet. Hij kan er
nog niet mee wapperen.
Met het oog op het varkensvoer komt hij , niet tot
inkeer, maar tot een basaal inzicht. Het personeel van mijn vader
heeft het beter dan ik. Dat levert een idee op. Hij maakt er een mooie
tekst van en zo zal zijn vader zich wel niet van hem kunnen ontdoen.
Rond de vijftiger jaren van de vorige eeuw werd ons
op de lagere school geleerd dat dit een zogenaamd onvolmaakt berouw
was. Er klinkt wel berouw door in de overweging van die gast, maar
hij is duidelijk uit op eigen voordeel. Zijn berouw is maar beperkt.
Maar zelfs een onvolmaakt berouw was voor God voldoende. Kijk maar
naar de vader.
20 En hij staat op en keert terug naar zijn
vader. En terwijl hij nog veraf is, ziet zijn vader hem. Die wordt
met ontferming bewogen. 21 Hij loopt hem tegemoet valt hem om de hals
en kust hem. 22 En de zoon zegt tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen
de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten. 23 Maar
de vader zegt tot zijn slaven: Brengt vlug het beste kleed hier en
trekt het hem aan en doet hem een ring aan zijn hand en schoenen aan
zijn voeten. 24 En haalt het gemeste kalf en slacht het, en laten
wij een feestmaal hebben, want mijn zoon hier was dood en is weer
levend geworden, hij was verloren en is gevonden. En zij beginnen
feest te vieren.
In het camouflagepak van een boeteling staat de varkenshoeder
op om naar zijn vader te gaan. Die blijkt intussen niet stilgezeten
te hebben. Hij staat allang op het bord. Terwijl die jongen nog ver
weg is ziet zijn vader hem. Helemaal wee van medelijden neemt hij
de rol van onderwerp op zich. Hij gaat hem tegemoet, valt om de hals,
kust. En intussen is dat grote kind nog bezig de tekst te herhalen
die hij diepzinnig uit zichzelf of uit het varkensvoer gevist heeft.
Maar de tijd van zijn verhaal wordt meedogenloos geďnterrumpeerd door
het restloze mededogen van de vader. Een heel ander verhaal veegt
alle miezerigheid aan de kant.
De
vader is vanaf het begin al niet zo sterk geweest in pedagogie of
opvoedkunde. Hij stelt gewoon het kind, zijn kind centraal. Praatjes
vullen geen gaatjes. Actie. Kleden, versieren, verzolen en het feestbeest
op tafel. Door en door onbesuisd. Daar moet een reden voor zijn. Het
hart heeft zijn redenen die de rede niet heeft. "Mijn zoon hier
was dood en is weer levend geworden." Wij zijn gewoon die vader
dan dichterlijke overdrijving, of vaderlijke gepassioneerdheid toe
te schrijven. Wij weten precies wat dood zijn is. Zijn zoon was niet
dood. Toch, als je nu het verhaal eens op de letter neemt. Volgens
deze vader bestaat zoiets als dood zijn en levend worden. Hij heeft
het zelf meegemaakt. Hier, dat lijkt het sleutelwoord te zijn, een
en al overtuiging. Verloren, gevonden. Dan heb je pas echt, als het
hebben niet vanzelfsprekend is. Isaak leeft. Daarmee begint het feest.
Daarmee begint wat onverdraagbaar is, blijkt.
25 Zijn oudste zoon is op het land, en dichter
bij huis gekomen, hoort hij muziek en dans. 26 En hij roept een van
de knechten tot zich en vraagt, wat er dat zou mogen zijn. 27 Deze
zegt hem: Je broeder is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf
laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft. 28 Maar hij
wordt boos en wil niet naar binnen gaan. Daarop komt zijn vader naar
buiten en dringt bij hem aan. 29 Maar hij antwoordt en zegt tot zijn
vader: Zie, zovele jaren ben ik al in jouw dienst en nooit heb ik
je gebod overtreden, maar mij hebt gij nooit een geitebokje gegeven
om met mijn vrienden feest te vieren. 30 Maar nu die zoon van je gekomen
is, die je bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt jij voor
hem het gemeste kalf laten slachten. 31 Maar hij zei tot hem: Kind,
jij zijt altijd bij me en al het mijne is het jouwe. 32 Wij moeten
feestvieren en vrolijk zijn, want je broeder hier was dood en is levend
geworden, hij was verloren en is gevonden.
Het naar huis komen van de dode zoon blijkt voor
de vader "alles goed" te maken, de komst van de Messias,
hemel en aarde met elkaar enkel verzoening. Maar de oudste staat daar
helemaal buiten, blijkt. Hij staat buiten dit alles. Hij komt naar
huis en wordt overvallen door liederen en dansmuziek. Voor hem betekent
dat iets waar hij geen deel aan heeft. Hij rent niet om zich te informeren.
Hij blijft staan, commandeert een dienaar. Die spelt voor hem het
hele gebeuren. Geen woord over dood en leven. "Gezond weer terug"
moet het doen. En hij, de oudste lijkt ter plekke te verstenen.
We
weten van de vader. Als Mozes niet naar de berg komt, komt de berg
naar Mozes. Maar wij krijgen het verhaal niet te horen van de vader
aan de zoon. Een wolkbreuk. Staccato. Ik in jouw dienst en jij mij
nooit! Deze zoon beschrijft de vader als een aanfluiting gezien zijn
eigen voortreffelijkheid. Hij geeft het portret van zijn broer en
houdt dat de vader en de lezers voor: bezit verbrassen met vrouwen
die niet deugen. Daar past geen gemest kalf op. Maar heeft hij van
zijn zogenoemde toewijding, zijn concentratie op zichzelf, niet een
gouden kalf gemaakt tot meerdere afgang van de anderen?
Al
het mijne is van jou. Is zoiets te begrijpen? Is het levend worden
van de gestorven broer een
uitnodiging? Betekent het iets wanneer je terug hebt gevonden wat
je verloren was? Dergelijke vragen wellen op, niet enkel voor de oudste
broer. Of liever, even wordt de toehoorder oudste broer. We kunnen
ons wel distantiëren van die gast met zijn mateloze boosheid, maar
:"Het is niet eerlijk", is een niet achterhaalde tekst.
Terwijl de verteller afscheid neemt van dit tafereel en het beeld
van wat zichtbaar is steeds kleiner wordt, verdwijnt de gestalte van
de broer op de drempel. Welke gevoeligheden worden in dit huis op
tafel gelegd?